Plan: | Oldebroek West III |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.OB121-VG01 |
Oldebroek groeit en zal de komende jaren blijven groeien. Om te voorzien in woningen wordt een nieuwe woonwijk, Oldebroek West III, gerealiseerd ten zuidwesten van de kern Oldebroek. Het plan omvat het realiseren van een variëteit aan woningen in alle prijscategorieën. Met een uitgebreid proces zijn verschillende varianten ontwikkeld van het plan, welke in samenspraak met de omgeving zijn aangescherpt tot het uiteindelijke ontwerp.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Oldebroek. Het plangebied wordt omkaderd door De Hagen aan de noordkant en de Rustenburgsweg aan de oostkant. Aan de westkant loopt, met een daartussen een agrarisch perceel, de Feithenhofsweg. Het betreft kadastrale percelen Gemeente Oldebroek, sectie AK, nummers 1460, 1292, 693 en 797. Onderstaande afbeelding toont het plangebied ten opzichte van de kern Oldebroek, en het plangebied ten opzichte van de rest van de regio.
Uitsnede plangebied ten opzichte van de kern Oldebroek
Uitsnede plangebied ten opzichte van Elburg en Wezep
Het "bestemmingsplan Oldebroek West III" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in Hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en inspraak.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Oldebroek. Het plangebied wordt omkaderd door De Hagen aan de noordkant en de Rustenburgsweg aan de oostkant. Aan de westkant loopt, met een daartussen een agrarisch perceel, de Feithenhofsweg. Het plangebied omvat enkele in gebruik zijnde akkers en graslanden, enkele houtwallen en solitaire bomen, diverse sloten en greppels, een voormalige boerenerven met schuren en een vrijstaande woning.
Uitsnede plangebied ten opzichte van de kern Oldebroek (luchtfoto 2022)
Streetview plangebied, gezien vanaf de noordoostzijde
Streetview plangebied, gezien vanaf de noordwestzijde
Ter plaatse van het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oldebroek op 15 december 2009. Binnen dit plan heeft het volledige plangebied een agrarische bestemming. Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Verder geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - radar'. Deze zone voorkomt de verstoring van de radar. Er is opgenomen dat wanneer bouwaanvragen worden ingediend op gronden boven de 40 m NAP een verstoringstoets uitgevoerd dient te worden.
Geldend planologische regime
Daarnaast valt het plangebied aan de noordkant binnen het bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009'. Deze is op 28 juni 2011 vastgesteld. De gronden van het plangebied hebben binnen dit plan de enkelbestemming 'Agrarisch - 1'.
Ter hoogte van kadastraal perceel nummer 693 geldt het bestemmingsplan 'Oldebroek, Breeveen 3', vastgesteld op 7 november 2019. Binnen dit plan gelden de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Landschap'. De bedoeling van dit plan is om gebruik te mogen maken van de regeling functieverandering VAB (Voormalig Agrarische Bedrijven) voor het perceel Breeveen 3 te Oldebroek. Het was de bedoeling op dit perceel uiteindelijk twee woningen te bouwen. Hiervan is nog geen gebruik gemaakt.
Tot slot geldt in het gehele plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Oldebroek', vastgesteld door de raad op 30 september 2021.
Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. De beoogde woningbouwontwikkeling is qua gebruiks- en bouwregels niet toegestaan binnen het plangebied. De gemeente Oldebroek is bereid de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken door het bestemmingsplan te herzien voor wat betreft de in dit bestemmingsplan besloten gronden. In voorliggende plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In de nieuwe situatie wordt een woonwijk gerealiseerd, bestaande uit een variëteit aan woontypologieën zodat voor alle doelgroepen zoals die opgenomen zijn in het gemeentelijke woonprogramma kansen gecreëerd worden. De wijk wordt ontworpen op een manier die aansluit bij de landschappelijke en stedenbouwkundige kenmerken van het gebied, alsook de ecologische en historische waarden.
In nauwe samenwerking met het ontwerpteam Oldebroek West III zijn schetsmatig drie mogelijke varianten vorm gegeven voor de ontwikkeling van Oldebroek West III. Deze ontwikkelrichtingen zijn tot stand gekomen in overleg met een ontwerpteam, met daarin vertegenwoordigd inwoners uit Oldebroek. Ook opmerkingen en suggesties die door inwoners in de digitale inforuimte zijn achtergelaten, zijn in deze uitwerkingen meegenomen. De drie mogelijke ontwikkelvarianten zijn aan de raad gepresenteerd en besproken met alle eigenaren van aan het plangebied grenzende percelen afzonderlijk.
Alle varianten houden waar mogelijk rekening met:
Ontsluiting autoverkeer:
Duurzaamheid / groen / ecologie:
Uitgangspunten landschap, groenstructuren en water
Uitgangspunten watersysteem (beleids- en beheersplan):
Uitwerking varianten
Op basis van deze varianten zijn twee varianten 'maatvast' uitgewerkt inclusief een eerste doorrekening van de grondexploitatie. Dit zijn de variant “Landschappelijke Rand” en “Tussen de Slagen”. Bij deze uitwerkingen is rekening gehouden met de inbreng van het ontwerpteam en de opmerkingen en suggesties die door inwoners van Oldebroek zijn achtergelaten in de digitale informatieruimte. De woningbouwprogrammering, zoals opgenomen in de beide varianten, is gebaseerd op de behoefte zoals deze is opgenomen in het gemeentelijke Woonprogramma. Verder is er rekening gehouden met voldoende ruimte voor parkeren en klimaatadaptatie zoals voldoende waterberging en groen in de wijk. In de twee maatvast uitgewerkte varianten zijn de twee aangrenzende percelen van particuliere eigenaren meegenomen om te voldoen aan de woningaantallen uit het Woonprogramma.
Ontwikkelvariant 'Landschappelijke rand'
Ontwikkelvariant 'Tussen de Slagen'
De hiervoor opgenomen varianten “Landschappelijke rand” en “Tussen de Slagen” voldoen niet aan de gesloten woondeal tussen regio en provincie, zie paragraaf 3.2. Nadat ook variant “Woondeal” is besproken met de bewonersvertegenwoordiging en stakeholders, zijn de varianten doorgerekend. Beide varianten, een combinatievariant van “Landschappelijke rand” en “Tussen de Slagen” en een variant “Woondeal”, zijn verder uitgewerkt. Op 28 september 2023 heeft de gemeenteraad besloten om de “woondeal-variant” als voorkeursvariant vast te stellen.
Ontwikkelvariant 'Woondeal'
De voorkeursvariant bevat een verkaveling en woningtypen die bestaat uit 30% sociale huur, 30% betaalbaar (tot EUR 355.000,- VON) en 40% duur (vanaf EUR 355.000,- VON). Omdat de gemeente niet zelf de woningen bouwt zal dit, inclusief de gemaakte afspraken uit de Woondeal Noord Veluwe, conform de gemeentelijke grondprijzennota 2023- 2024 in de gronduitgifte geregeld worden. De gronden voor de circa 65 sociale huurwoningen worden rechtstreeks aan de woningcorporatie verkocht. Dit conform de gemaakte prestatieafspraken. De overige gronden worden aan marktpartijen verkocht met onder voorwaarde dat er voldoende betaalbare woningen worden gerealiseerd conform de afspraken uit de Woondeal. Dit zal privaatrechtelijk worden geborgd.
Met de marktpartij die op eigen grond ontwikkeld binnen Oldebroek West III wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin naast het kostenverhaal van de gemeentelijke inzet ook het woningbouwprogramma uit de Woondeal wordt geborgd. Dit alles zal in de jaarlijkse planmonitor van maart 2024 worden geactualiseerd en gerapporteerd aan de provincie.
Gelijktijdig met het onderhavige bestemmingsplan wordt een beeldkwaliteitplan in procedure gebracht. Dit beeldkwaliteitplan, bevat een aantal spelregels voor het ontwerp en de bouw van de nieuwe woningen en de inrichting van de buitenruimte zodat de gekozen oplossingen passen binnen de doelstellingen voor het gebied. De regels in het beeldkwaliteitplan gaan niet alleen over de afmetingen en de vorm van de woning, maar ook over de situering, hoe met erfscheidingen wordt omgegaan en welke duurzaamheidsmaatregelen verplicht zijn.
Het is denkbaar dat een ontwerp van een woning of buitenruimte toch afwijkt van de regels die zijn opgenomen in dit beeldkwaliteitsplan. Een afwijking is slechts toegestaan indien de gemeente in overleg met de stedenbouwkundige en/of welstandsgedelegeerde hierover positief adviseert of in het uiterste geval het college hierover een besluit neemt.
De spelregels in het beeldkwaliteitplan hebben betrekking op stedenbouwkundige aspecten, de architectuur en de buitenruimte voor Oldebroek West III. De tekst is leidend, de referenties zijn indicatief.
Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Hierin zijn belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend.
Daarbij is rekening gehouden met de rechtszekerheidsbelangen van omwonenden. Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij het grootste deel van het gebied de bestemming ‘Woongebied' heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, onder meer: circa 215 woningen met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Aan grotere groen- en waterstructuren zijn de bestemmingen 'Groen' en 'Water' toegekend.
Door de globale opzet is het plangebied voldoende aantrekkelijk en flexibel te ontwikkelen. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Dit betreft met name aspecten die de belangen van omwonenden raken en waaromtrent rechtszekerheid geboden moet worden. Het gaat om het volgende:
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Conclusie
De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Conclusie
Het Barro doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden voor woningen (namelijk woningbouwlocaties), dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.
Voor het toetsen aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
Toetsing
1. Is er sprake van stedelijke ontwikkeling?
Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In beginsel is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Daarnaast is er sprake van een woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen ruimtelijke en functionele samenhang bestaat.
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van circa 215 woningen. Daarnaast is het plan zo ontwikkeld dat het zowel binnen het plangebied als binnen de rest van de kern Oldebroek een ruimtelijke en functionele samenhang heeft. Daarmee kan dit plan beschouwd worden als stedelijke ontwikkeling.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
Om te beoordelen of een stedelijke ontwikkeling nieuw is moet beoordeeld worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In de huidige planologische situatie kan het plan niet worden gerealiseerd. De zeer beperkte woonbestemmingen in de vigerende bestemmingsplannen bieden geen mogelijkheden voor het ontwikkelen van het planvoornemen. De hoeveelheid woningen die toegevoegd worden aan het plangebied is aanzienlijk en voor een zeer groot deel wordt de enkelbestemming veranderd van agrarisch naar woongebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
De provincie Gelderland stuurt aan op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. De gemeente Oldebroek valt binnen de grotere regio Noord Veluwe. De gemeenten binnen deze regio vormen één woningmarktregio en zijn het verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkelingen in Arnhem. Met de (sub-)regiogemeenten en de provincie maakt de gemeente Oldebroek afspraken over zowel de kwantitatieve als kwalitatieve vraag naar woonruimte.
4. Is er behoefte aan de ontwikkeling?
Wat betreft de kwantitatieve behoefte blijkt uit een woningmarktonderzoek voor de gemeente Oldebroek (2017) dat de gemeente in de periode 2017 - 2030 groeit met 785 huishoudens. Op basis van de provinciale prognose neemt het aantal huishoudens in gemeente Oldebroek in de periode tot en met 2025 toe met +645 huishoudens en in de periode tot en met 2030 met +785 huishoudens. Daarna neemt de groei met circa 50 woningen toe. In het woningmarktonderzoek voor de regio Noord-Veluwe (2019) wordt voor de regio in 2030 een toename van 6.100 huishoudens verwacht. Dat komt overeen met een bouwtempo van zo een 500 woningen netto per jaar.
Wat betreft de kwalitatieve opgave blijkt uit het woningmarktonderzoek voor de regio Noord-Veluwe (2019) dat er op korte termijn vooral behoefte is aan veel eengezinskoopwoningen. Specifiek voor Oldebroek richt ongeveer een derde van de gezinnen in Oldebroek zich op de huursector, waarvan het grootste deel op een grondgebonden huurwoning. In de koopsector is er onder gezinnen veel vraag naar vrijstaande woningen (23%), maar ook naar rijwoningen (21%). De vraag naar tweekappers is aanzienlijk (18%), maar kleiner dan de vraag naar de andere twee categorieën grondgebonden woningen. De additionele woningvraag richt zich in de komende jaren in hoge mate op grondgebonden woningen, zowel in de huursector als in de koopsector. Ook senioren geven in Oldebroek sterk de voorkeur voor een grondgebonden woning boven een (huur)appartement. In de koopsector ligt het zwaartepunt van de vraag bij middeldure tweekappers (€ 200.000 - € 300.0000) en middeldure en (in wat mindere mate) dure (vanaf € 300.000) vrijstaande woningen. Daarnaast is er een aanvullende vraag naar rijwoningen in de koopsector, met name in het goedkope (tot € 200.000) en middeldure segment.
Inmiddels is Oldebroek ook onderdeel van de Woondeal regio Noord-Veluwe, zie ook paragraaf 3.2. In de Woondeal zijn 15 bouwlocaties aangewezen als sleutelprojecten die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de regionale woningbouwopgave. Eén van deze sleutelprojecten is dit plan.
Uit het bovenstaande blijkt dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan verschillende type koop (en huur) woningen. Voorliggend plan bevat een variëteit aan woningen in verschillende en met name betaalbare prijscategorieën en voorziet daarmee in de behoefte.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied betreft een locatie direct aansluitend op de kern van Oldebroek. Het betreft in de huidige situatie geen stedelijk gebied. In de woonvisie is expliciet aangegeven dat nieuwbouw in het buitengebied niet wordt uitgesloten, om zo aan de regionale woonvraag bij te kunnen dragen en de markt te kunnen ontspannen. Dit maakt dat er binnen het bestaand stedelijk gebied niet voldoende ruimte meer is om toch te kunnen (blijven) voorzien in de woningbehoefte in Oldebroek en is de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het beantwoorden van bovenstaande vragen is voldaan aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Aangetoond is dat het planvoornemen een nieuwe, stedelijke ontwikkeling is in een nieuw stedelijk gebeid, wat behoort tot het verzorgingsgebied voor het planvoornemen. Daarnaast is de behoefte aangetoond. De ladder vormt hiermee geen verdere belemmering voor het planvoornemen.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Vanwege de grote en oplopende woningtekorten heeft het Rijk weer de regie op volkshuisvesting opgepakt en ook een flinke ambitie neergelegd. In de Nationale Woon- en Bouwagenda (2022) wordt de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030 geambieerd. Streven is daarvan tweederde deel te realiseren binnen het betaalbare segment, waaronder 28% sociale huur door woningcorporaties. Het Rijk gaat daarbij uit van het principe van 'fair share'; van iedere gemeente wordt daarbij verwacht dat die daar een aandeel in pakt. Via 'woondeals' worden met alle regio's in Nederland afspraken gemaakt om invulling te geven aan de nationale woningbouwopgave. Oldebroek is onderdeel van de Woondeal regio Noord-Veluwe.
In de Woondeal zijn 15 bouwlocaties aangewezen als sleutelprojecten die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de regionale woningbouwopgave. Eén van deze sleutelprojecten is dit plan.
Het project Oldebroek West III is onderdeel van het gemeentelijk woningbouwprogramma en valt onder de regionale woningbouwafspraken en de woondeal.
2.56 Ontwikkeling in Nationaal landschap (maar buiten GNN & GO)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
Het plangebied ligt in een Nationaal landschap, maar buiten de Groene Ontwikkelingszone. Dit wil zeggen dat een plan alleen toegestaan is wanneer de kernkwaliteiten van het gebied niet aangetast worden. Dit gebied behoort tot het Nationaal Landschap 'Veluwe', en bijbehorend deelgebied 'Oosterwolde - Oldebroek'.
Dit gebied is de gradiënt van Veluwe naar Randmeer, het is het gebied dat loopt van besloten boslandschap naar zeer open weidegebied, via kleinschalig gebied met houtsingels. Het gebied ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg, waartoe ook het plangebied behoort wordt gekarakteriseerd door veenontginningen en strokenverkaveling, met daar op aansluitend houtwallen en opvallende lanen met lichte lintbebouwing.
In het plangebied is uitvoerig rekening gehouden met deze kwaliteiten, zo wordt de bestaande ruimtelijke structuur zo veel mogelijk behouden, en blijft de strokenverkaveling zichtbaar in de verschillende slagen van het plan. Daarnaast worden de bestaande houtsingels beschermd en uitgelicht. Voor de structuur van het water voorziet het planvoornemen in de verbinding van de wijk direct ten noorden van het plangebied en de waterstructuur aan de zuidkant.
3.32a tot en met 3.32 Kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied
Deze artikelen zijn bedoeld voor de bescherming van het drinkwatergebied en geven instructies over onder andere warmtetoevoeging en -onttrekking, boringen en grond- of funderingswerken, lozen van afstromend water, meststoffen, begraafplaatsen, IBC-bouwstoffen, verontreinigde grond en baggerspecie en systemen voor individuele behandeling van afvalwater.
Deze artikelen betreffen instructies omwille van het voorkomen van verontreiniging van het drinkwatergebied. De genoemde werkzaamheden zijn niet relevant in dit plan, aangezien het hier gaat om de ontwikkeling van een reguliere woonwijk. Van boringen verrichten, boorputten aan te leggen, in exploitatie te nemen of te hebben is bijvoorbeeld geen sprake.
Verder wordt voor de uitvoering van het plan nog een waterplan opgesteld welke overlegd wordt met zowel provincie als waterschap.
Regionaal Waterprogramma Gelderland
Het ‘Regionaal Waterprogramma Gelderland’ als onderdeel van de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. Het is de opvolgende van het Waterplan Gelderland en bevat geen nieuw beleid, maar is een voortzetting van het bestaande waterbeleid.
Het Regionaal Waterprogramma Gelderland en de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het programma staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort, waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermings-gebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Er is geen strijdigheid met de omgevingsvisie en de omgevingsverordening.
De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.
In de nota 'Toekomstvisie Oldebroek 2030' geeft de gemeente Oldebroek richting aan diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente. Het versterken van kwaliteiten en het behouden van kernwaarden is daarin een belangrijk gegeven. In de toekomstvisie wordt onder andere veel waarde toegekend aan een hoge omgevingskwaliteit. Oldebroek is bij uitstek een woongemeente. Essentieel hierin is de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde ruimte. Dit betekent onder meer het aanpakken van lege en onaantrekkelijke locaties en het verstevigen van de identiteit van de kernen. Als woongemeente is het ook van belang om een divers en kwalitatief woonaanbod te hebben.
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.
Thematisch:
Gebiedsgericht:
IDee-kaarten:
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor de locatie geldt IDee-kaart 'Kern Oldebroek'.
Uitsnede IDee-kaart
Oldebroek is van oorsprong een lintdorp langs de Zuiderzeestraatweg, op de rand tussen het open polderlandschap en het overgangsgebied. Oldebroek heeft een compleet voorzieningenpakket waarvan ook bewoners van andere kernen gebruik maken. Behalve het winkelhart heeft Oldebroek ook een maatschappelijk centrum (bij Kulturhus De Talter).
De ontwikkelrichtingen focussen zich op het behouden van de verzorgende functie van de kern Oldebroek voor de omgeving, het behoud van de multifunctionele inzetbaarheid van 'Kulturhus Talter' en clustering van zorgvoorzieningen, ten behoeve van de leefbaarheid. Daarnaast wordt Oldebroek West expliciet aangewezen als focus gebied waar kansen liggen voor de woningbouwopgave van de gemeente.
Aandachts- en uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid zijn gericht op het respecteren van het karakter van het lintdorp, de openheid van het open gebied richting Oosterwolde. Nieuwe ontwikkelingen moeten op een fraaie manier ingepast worden in kleinschalig landschap, denkend aan de karakteristieke landschapselementen zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen.
Het plan sluit aan bij de kernpunten uit de beoogde ontwikkelingsrichting. Het plangebied wordt expliciet genoemd voor kansen, en aan de aandachtspunten is nadrukkelijk aandacht besteed door het plan zorgvuldig landschappelijk in te passen, waarbij inwoners en betrokkenen ook aan hebben kunnen bijdragen.
In de voorgaande 'Toekomstvisie Oldebroek' uit 2020 was Oldebroek West III overigens ook al als uitbreidingslocatie voor woningbouw aangegeven.
In december 2021 is het Woonprogramma van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Dit is een vervolg op de Woonvisie 2016-2020. Het aantal huishoudens in de gemeente Oldebroek neemt tot 2030 toe. De verwachting is dat de woningvoorraad groeit met 743 woningen, waarna de groei afzwakt. De groeiambities van Regio Zwolle zullen ook hun effect hebben op de woningmarkt van de gemeente Oldebroek. Het College van B&W van de gemeente Oldebroek heeft de ambitie om, uitgaande van het scenario dat tot 2040 er 80.000 woningen in de regio Zwolle worden gebouwd, in te zetten op 900 extra woningen in de gemeente Oldebroek.
De groei van het aantal huishoudens komt voornamelijk door gezinsverdunning bij de doelgroep van 65 jaar en ouder. Doordat het aantal ouderen stijgt, zal de druk op de zorg toenemen. Met name vanwege de stijging van het aantal 80-plussers. In totaal zullen er tot 2030 circa 125 woonzorg plaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen. Een ander nadeel van de toenemende vergrijzing is de stijging van het aantal ouderen met een laag inkomen.
De woningvoorraad in de gemeente Oldebroek bestaat voor het grootste deel uit grondgebonden eengezinswoningen. Veel van deze woningen zijn aanpasbaar. Daardoor zullen veel ouderen langer in hun woning kunnen blijven wonen. Het is aan te bevelen om meer levensloopgeschikte woningen te bouwen om te voorzien in de toekomstige behoefte van deze doelgroep. Het advies is om circa 250 levensloopgeschikte woningen voor deze doelgroep in de komende 10 jaar te bouwen. Een zeer belangrijke doelgroep voor het in stand houden van het voorzieningenniveau in de gemeente is de groep van 30 - 50 jaar. Een groot deel van de geplande woningen zal voor deze doelgroep bestemd moeten zijn. Mensen uit deze groep zijn tevens de mantelzorgers van de toekomst waardoor de zorg ontlast kan worden.
Het planvoornemen geeft vorm aan de benodigde woningen in de gemeente Oldebroek voor de komende jaren. In het woonprogramma is in het woonprogramma geconcludeerd dat er in de kern Oldebroek tot 2030 behoefte is aan 215 woningen. Het planvoornemen draagt hier aanzienlijk aan bij. Door een variatie aan woonvormen te realiseren sluit het aanbod aan bij de verschillende doelgroepen. Daarnaast wordt, zoals in een eerder traject is vastgelegd, binnen het plan ruimte geboden voor tijdelijke woningen die later omgezet kunnen worden naar vaste woningen. Hiermee past het plan binnen de woonvisie van de gemeente Oldebroek.
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
In de 'Routekaart klimaatneutraal Oldebroek' past voorliggend plan in de route "Al het vastgoed duurzaam". De ambitie die hierin wordt uitgesproken richt zich op jaarlijkse vermindering van het energieverbruik bij huursector, particulieren en utiliteitsgebouwen. Uitgangspunt voor de gemeente is daarbij: nieuwbouw volledig klimaatneutraal en stimulering voor energiebesparing bij bestaande bouw. Voorliggend plan betreft de realisatie van een nieuwbouwwijk. Het duurzaam aanleggen van deze wijk biedt veel kansen en past binnen deze route van de routekaart. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek met betrekking tot energievoorziening en sluit het initiatief aan bij de Routekaart Klimaatneutraal Oldebroek.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.
In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
Het beleids- en beheerplan Water en Riolering vormt het beleidskader voor riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in dit beleid.
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
Hemelwaterafvoer bij nieuw - of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
De overige waterhuishoudkundige aspecten en toetsing worden in paragraaf 4.9 uiteengezet.
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit,
milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen et cetera., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden en de waarden te beschermen.
In het Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Het landschap ter plaatse van het plangebied is van oorsprong een veenontginningslandschap met een langgerekte slagenverkaveling. Langs de perceelgrenzen stonden houtsingels en lagen lange lanen, waardoor het landschap een besloten karakter had, maar wel zeer toegankelijk was. Ter plaatse is nog sprake van een boerenerf (Breeveen 3). Het toegangspad van het erf loopt door in de stedenbouwkundige structuur van de wijk. Doordat de meeste beplanting langs kavelgrenzen is verdwenen, is het landschap nu veel opener. Door het verdwijnen van de lanen is het landschap minder toegankelijk geworden. De slagenverkaveling is nog wel herkenbaar. Het gebied wordt nu gewaardeerd voor het open agrarische karakter met de besloten randen. Het Wezenlaantje, een pad met aan weerszijde bomen is een waardevol landschapselement.
In het plangebied is uitvoerig rekening gehouden met de hiervoor genoemde kwaliteiten, zo wordt de bestaande ruimtelijke structuur zo veel mogelijk behouden, en blijft de strokenverkaveling zichtbaar in de verschillende slagen van het plan. Daarnaast worden de bestaande houtsingels beschermd en uitgelicht. Voor de structuur van het water voorziet het planvoornemen in de verbinding van de wijk direct ten noorden van het plangebied en de waterstructuur aan de zuidkant.
In het plangebied bevinden zich verder geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden.
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.
In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied een archeologische dubbelbestemming., wat betekent dat voor graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm middels een archeologisch onderzoek aangetoond moet worden dat zich geen resten in de grond bevinden die mogelijk verstoord kunnen worden.
Zodoende is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport hiervan is in Bijlage 1 toegevoegd. Tijdens het booronderzoek is vastgesteld dat het plangebied in een verspoelde dekzandvlakte gelegen is. Het aangetroffen natuurlijke materiaal bestaat overwegend uit slecht gesorteerd dekzand met bovenin vaak humusvlekken, planten-, detritus- of veenresten. Hierboven bevond zich een omgewerkte laag of direct de bouwvoor. Er zijn in het dekzand geen resten van podzolering waargenomen en verwacht wordt dat de top van het dekzand reeds verstoord is. Gezien het aantreffen van een ACprofiel en de ligging in een dekzandvlakte met hoogstwaarschijnlijk ongunstige bewoningsomstandigheden worden archeologische resten in het plangebied niet meer verwacht.
Ten zuidwesten van de Breeveen 3 is in de 19e eeuw een boerderij gebouwd, die gedurende de 20e eeuw weer verdwenen is. Hoewel hiervoor tijdens het booronderzoek geen directe aanwijzingen zijn gevonden, kunnen nog resten van de boerderij of het erf in de bodem aanwezig zijn. Na overleg met de adviseur van het bevoegd gezag is echter geconcludeerd dat het hier niet gaat om een behoudenswaardige archeologische vindplaats. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is geadviseerd om het gehele plangebied vrij te geven.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Gelet op het aspect bodem is een vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat:
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek wordt geadviseerd:
Aanvullend is een verkennend (water)bodem- en verkennend en nader asbest in grondonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7.
Bodemonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek geen stand houdt. Enkele parameters zijn licht verhoogd aangetoond. Een aanvullend asbest in grondonderzoek voor de dam waarin asbest is aangetroffen (boring 211) wordt noodzakelijk geacht. Dit onderzoek wordt navolgend beschreven. Voor het overige terrein wordt aanvullend onderzoek met gewijzigde hypothese niet noodzakelijk geacht.
Waterbodemonderzoek
Op basis van het uitgevoerde onderzoek geldt voor slib uit onderzoeksvakken A, C, D en E het volgende:
Voor slib uit onderzoeksvak B geldt het volgende:
De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader onderzoek.
Asbest in grondonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het asbest in grondonderzoek stand houdt. In gaten 211 en 301 en sleuf 311 is asbest aangetoond. De gehaltes overschrijden, na nader onderzoek, de interventiewaarde niet.
In het kader van dit bestemmingsplan is de (water)bodemkwaliteit in voldoende mate inzichtelijk gemaakt. De grond is geschikt (of geschikt te maken). Op dit punt kan het plan uitvoerbaar wordt geacht. Dit neemt overigens niet weg dat voor vergunningverlening en in het kader van grondverzet aanvullend onderzoek vereist kan zijn.
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Het plangebied ligt buiten Natura 2000 gebied, op circa 1,2 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde gebied. Gezien de aard van de beoogde ontwikkeling zijn - met uitzondering van het onderdeel stikstof (zie navolgend) - negatieve effecten (oppervlakteverlies en verstoring) op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Het plangebied ligt buiten het Gelders natuurnetwerk (GNN) op circa 500 meter afstand. Gezien de aard van het voorgenomen plan, de afstand tot GNN-gebied en tussenliggende groenelementen, be-bouwing en infrastructuur worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN niet aangetast. Vervolgstappen ten aanzien van het GNN zijn hier niet aan de orde.
De bomenlaan langs De Wezenweg, de bomenlanen langs de Feithenhofsweg en de houtwal in het westen van het plangebied zijn beschermd als houtopstand onder de Wet natuurbescherming. Indien bomen in deze bomenlanen en/of in deze houtwal worden gekapt, geldt er een meld- en herplantplicht bij de provincie Gelderland. Naast de Wet natuurbescherming kunnen kapregels van de gemeente Oldebroek van toepassing zijn.
Stikstof
De stikstofdepositie is inzichtelijk gemaakt voor het mogelijk maken van woningbouw op de percelen in het zuiden van Oldebroek ten zuiden van de kruising tussen de weg De Hagen en de Rustenburgsweg aan de hand van een AERIUS-berekening (zie bijlage 3). Uit de verschilberekeningen tussen de huidige situatie en de aanleg- en gebruiksfase van het beoogde bestemmingsplan blijkt dat er sprake is van een afname van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Er is na saldering geen toename berekend van stikstofdepositie. Negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
In het plangebied zijn twee paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aanwezig. Daarnaast is de bomenlaan langs De Wezenweg een essentiële vliegroute voor vleermuizen. Van onmisbare foerageergebieden is geen sprake.
In het plangebied is een nestplaats van steenuil aanwezig. Het plangebied maakt deel uit van het territorium van steenuil.
In het plangebied is geschikt leefgebied aanwezig van kleine marterachtigen. Geschikt leefgebied is aanwezig in de houtwallen en in oevers van ruig begroeide sloten en greppels.
Tevens zijn nesten van enkele algemeen voorkomende broedvogels te verwachten zoals gaai, rood-borst, tjiftjaf, vink, houtduif, Turkse tortel, merel, putter, meerkoet, waterhoen en wilde eend.
Geadviseerd wordt:
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee landschapstypen aanwezig, zijnde de (woon)kernen en het veenontginningslandschap. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een (nieuwbouw) woonwijk. De woningen zijn rijtjeswoningen en zijn tussen 2000 en 2020 gebouwd. In deze woonwijk zijn diverse groenstructuren aanwezig; het betreft zowel gemaaide bermen en ingezaaide groenstroken met een hoge diversiteit aan bloemen en kruiden. Centraal in deze wijk is een waterpartij aanwezig met een dichte rietoever en enkele bomen en struiken.
Om de biodiversiteit te bevorderen in de gemeente Oldebroek en in de toekomstige woonwijk Oldebroek West III kan het beste worden gewerkt volgens het basisprincipe 'behouden-versterken-vergroten-verbinden' (zie hiervoor ook de soortenatlas). Belangrijk is dat de huidige landschapselementen met een ecologische waarde behouden blijven. Vervolgens moet worden gekeken hoe deze elementen versterkt kunnen worden. Denk hierbij aan het optimaliseren van het beheer van groenstroken en bermen. Door vervolgens de elementen te vergroten kunnen deze onderling ook worden verbonden. Hieronder worden diverse maatregelen voorgesteld het basisprincipe van 'behouden-versterken-vergroten-verbinden' volgen.
Bij voorkeur wordt in de toekomstige woonwijk een netwerk van met elkaar verbonden waterpartijen en groenstroken aangelegd zodat het voor diersoorten makkelijk is om zich over de groenstroken / waterpartijen te verplaatsen. In het plangebied zijn reeds enkele waardevolle landschapselementen aanwezig. Zo is er een houtwal en een bomenlaan aanwezig. De bomenlaan ligt in de luwte, is een verbindend lijnvormig element en zorgt tijdens de schemering voor voldoende dekking waardoor deze door vleermuizen kan worden gebruikt als vliegroute en foerageergebied. Door de bomenlaan te behouden en waar mogelijk nieuwe bomenlanen op de huidige laan aan te takken ontstaat een netwerk aan vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen in de nieuwe woonwijk. Ook de houtwal in het westen van het plangebied is ecologisch gezien waardevol. Het biedt broedbiotoop aan diverse vogelsoorten en kan ook door kleine zoogdieren als egel en kleine marterachtigen worden gebruikt als foerageergebied en verblijfplaats, daarnaast kunnen amfibieën overwinteren onder de strooisellaag. Indien dit mogelijk is kan deze houtwal worden ingepast in de toekomstige woonwijk en worden verbonden met andere groenstructuren en waterpartijen.
De centraal gelegen waterpartij ten noorden van het plangebied heeft een hoge ecologische waarde. In de toekomstige woonwijk is een ruim opgezette waterpartij die aansluit op de huidige waterpartij een waardevolle ontwikkeling. Belangrijk is dat hier dan ook natuurvriendelijke oevers worden ontwikkeld die onder andere geschikt zijn voor de gidssoort waterhoen.
Door natuurinclusief te bouwen kan biodiversiteit binnen de bebouwde omgeving significant versterkt worden. Dit kan worden gedaan door de woningen toegankelijk en geschikt te maken voor gebouwbewonende soorten. Bij realisatie van woningen kunnen bijvoorbeeld de volgende natuurinclusieve maatregelen getroffen worden:
Andere natuurinclusieve maatregelen betreffen de erfafscheidingen. Voor biodiversiteit is een groene erfafscheiding aan te bevelen. Een haag is voor soorten als egel makkelijk passeerbaar, zodat ze zich makkelijk door hun leefgebied kunnen verplaatsen. In brede hagen kunnen egels ook een verblijfplaats vinden en kunnen dienen als nestplaats voor vogels als houtduif, merel en roodborst. Indien toch wordt gekozen voor schuttingen, dan is het belangrijk dat deze passeerbaar zijn voor soorten als egel, door doorgangen te maken van 13 tot 15 cm doorsnede (gat in de schutting of een korte buis). Dit is groot genoeg voor de egel, maar klein genoeg dat bijv. katten of honden niet kunnen passeren.
Daarnaast kan overwogen worden om bij het ontwerp de omvang van voortuinen van woningen beperkt te houden. Zo wordt voorkomen dat grote voortuinen onderhoudsvrij worden ingericht (betegeld of met grind gevuld), wat voor de ecologie geen meerwaarde heeft en bovendien de temperatuur in het stedelijk gebied opstuwt (hitte-eiland effect). Ook zorgt dit ervoor dat er meer ruimte is voor het inrichten van openbaar groen dat kan bijdragen aan de biodiversiteit.
Gelet op de mogelijkheden voor het treffen van maatregelen kan in redelijkheid gesteld worden dat een ontheffing verkregen kan worden vanwege de soortenbescherming, dan wel andere oplossingen denkbaar zijn, waardoor de uitvoering van het bestemmingsplan niet in het geding komt.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd. Volgens het Basisnet Spoor vindt daarnaast ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Kampen Zuid – Lelystad, gelegen op circa 9 km van het perceel.
Uitsnede risicokaart
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Sloopbedrijf Feithenhofsweg 16-18
Ten zuiden van het plangebied is een autodemontagebedrijf en een metaal- en recyclingbedrijf gevestigd. De bedrijvigheid valt onder milieucategorie 3.2, met daarbij de volgende richtafstanden.
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Categorie |
10 | 30 | 100 | 30 | 100 | 3.2 |
Gelet op het aspect geluid is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.
Het plangebied kan na realisatie worden gekenmerkt als een 'rustige woonomgeving', waarbij een etmaalwaarde van 45 dB(A) als grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau passend is. Voor maximale geluidniveaus is dit dan 65/60/55 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Zoals vermeld zijn de enige akoestisch relevante bedrijven gevestigd aan de Feithenhofsweg 10 en 14. Het bestemmingsplan staat op deze locatie een bedrijf tot en met milieucategorie 3.1 toe. De richtafstand komt daarmee op een afstand van 50 m. De activiteiten conform de beide vergunningen sluiten echter meer aan bij omschrijving 'autosloperijen b.o. >1.000 m2' (Van Schoten) en 'Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1.000 m²' (Maertzdorf). Hiervoor is milieucategorie 3.2 van toepassing.
Onderstaande afbeelding toont de etmaalwaarde contouren voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van beide inrichtingen samen. Hieruit blijkt dat een geluidniveau van 50 dB(A) reikt tot maximaal 35 m in het plangebied (gemeten van af de grens van het plangebied). De 45 dB(A) etmaalwaarde contour ligt op ongeveer 95 m in het plangebied.
Afbeelding: de etmaalwaarde contouren voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van beide richtingen samen
Op basis van het onderzoek blijkt dat de contouren van zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau over het plangebied heenreiken. Dit betekent dat voor woningen die binnen deze contouren liggen niet zonder meer een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daarnaast beperkt het voornemen de bedrijven in hun geluidruimte. Ten gevolge hiervan zijn verschillende maatregelen verkend.
Dit betekent dat voor woningen die binnen deze contouren liggen niet zonder meer een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Daarnaast beperkt het voornemen de bedrijven in hun geluidruimte. Navolgend worden de maatregelen besproken die genomen worden ter beperking van het geluidniveau in twee stappen:
Hiervoor is gebleken dat piekniveaus maatgevend zijn voor zowel de bestaande als de nieuwe woningen. Daarom wordt verder uitsluitend ingegaan op het reduceren van piekniveaus, wat ook een positief effect zal hebben op het equivalente geluidniveau.
ad 1: Een scherm aan de noordoostzijde van de inrichting van 4 m hoog en met een lengte van ongeveer 28 m is noodzakelijk.
ad 2: Om het piekgeluidniveau voor de nieuwe woningen op een aanvaardbaar niveau te krijgen is onderzocht wat daar voor nodig is. Bij een schermhoogte van 6 m (zowel het lichtblauwe als het gele deel) bereken je op 50 m van de inrichtingsgrens een maximaal piekniveau van 73 dB(A) in de dagperiode. Dit zou dan gelden voor alleen de eerstelijns bebouwing, voor de achterliggende woningen is het lager. De lengte van scherm één is 23 m, die van scherm twee ongeveer 45 m.
Locatie schermen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (lichtblauw en geel)
Dit is hoger dan de richtwaarde voor een landelijk gebied (65 dB(A) piekniveau), en ook hoger dan vanuit het Activiteitenbesluit zonder meer is toegestaan (piekniveau van 70 dB(A) in de dag). Het scherm verder ophogen heeft geen zin, omdat dan de hoogte van de loods de beperkende factor wordt (te nok van het dak ligt op iets meer dan 5 m hoogte). Met behulp van schermen is het geluidniveau dus niet (redelijkerwijs) verder te reduceren. Het geluidniveau dient dan geformaliseerd te worden middels een maatwerkvoorschrift voor het bedrijf.
Een andere mogelijke oplossingsrichting is de akoestische kwaliteit borgen in de planregels van het bestemmingsplan. Daarin kan worden opgenomen dat bouwen alleen is toegestaan mits aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, en dat anders de desbetreffende gevel doof moeten worden uitgevoerd. Bij de toetsing aan het stedenbouwkundig plan kan dan worden bepaald voor welke woningen en welke geveldelen dit van toepassing is.
Vertaling in bestemmingsplan
Op de locaties in het bouwplan waar sprake is van een overschrijding van de richt- en grenswaarden, kan op verschillende manieren tot een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat gekomen worden, bijvoorbeeld door het toepassen van dove gevels ter plaatse van de eerstelijnsbebouwing van het plan, al dan niet in combinatie met het toepassen van verglaasde balkons/loggia's. Eerstelijnsbebouwing kan hierbij mede een effectieve geluidafscherming vormen voor het achtergelegen gebied, waardoor in dit gebied grotendeels aan de normaliter te hanteren geluidgrenswaarden voldaan kan worden. Als alternatief is het ook mogelijk om aanvullende maatregelen te treffen op het terrein van de bedrijven, in overleg met de bedrijven.
Het overleg met de bedrijven wordt gecontinueerd, wat kan leiden tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering of het vaststellen van een maatwerkvoorschrift, maar de uitkomsten daarvan zijn niet bepalend voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Omdat het bestemmingsplan globaal/flexibel van opzet is, is thans nog geen sprake van een concreet bouwplan waarbinnen de noodzakelijke maatregelen gedimensioneerd kunnen worden. Om deze reden wordt een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen waarin vastgelegd is dat woningen in principe alleen mogelijk zijn indien de geluidbelasting vanwege de bedrijven niet hoger is dan 45 dB(A) en de maximale geluidniveaus niet hoger zijn dan 70 dB(A). Daarin voorziet artikel 5.2.6. Op deze wijze is een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat geborgd.
Onder voorwaarden kan hiervan afgeweken worden, waarbij steeds de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de afweging betrokken wordt. Hierbij kan onder andere het te verwachten binnengeluidniveau (hoge geluidwering van de gevel) en de mogelijkheid tot het akoestisch gunstig indelen van woningen (met bijvoorbeeld slaapkamer en/of buitenruimte aan de geluidluwe zijde) een rol spelen. Echter, wanneer de geluidbelasting hoger is dan 45 dB(A) of de maximale geluidniveaus hoger dan 70 dB(A), dan dienen deze hogere waarden tevens als maatwerkvoorschrift voor de bedrijven vastgelegd te worden, zodat de bedrijfsvoering door de planvorming niet verder belemmerd wordt dan nodig is om in de bestaande situatie aan de geldende normen te voldoen. Ook in die mogelijkheid is voorzien in voornoemde regels van het bestemmingsplan, doordat de mogelijkheid wordt geboden dat "voor de bedrijven verruiming van de waarden is verleend of maatwerkvoorschriften dan wel hogere waarden zijn vastgesteld".
Overige aspecten
Voor wat betreft de overige aspecten geur, stof en gevaar, is gelet op de activiteiten ter plaatse geen overlast te verwachten.
Bovenstraatweg 39
Hier is toegestaan volgens het vigerend bestemmingsplan 'de uitoefening van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie'. De afstand van het perceel (uitgaande van de bestaande activiteiten) tot de grens van het plangebied bedraagt ruim 100 m. Er is geen sprake van een beperking van het betreffende bedrijf en anderzijds is een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect milieuzonering.
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 m aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
Bij de afstand van 50 m wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de fruitteler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De 50 m afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name op- en zijwaarts gericht spuiten, hoger dan bij neerwaartse bespuitingen zoals in de bomenteelt.
Aan de zuidzijde van het plangebied zijn agrarische cultuurgronden aanwezig. Op basis van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van deze gronden (‘Buitengebied 2007’), zijn ter plaatse van deze gronden de volgende vormen van teelt expliciet niet toegestaan:
Bij de vorenstaande vormen van teelt is, door (maar ook afhankelijk van de) aard van de bespuiten sprake van een hogere mate van drift. Kortom de in dit kader meest relevante teeltvormen zijn ter plaatse van de agrarische gronden rondom het plangebied niet toegestaan.
Driftreducerende spuitmethoden
Omdat er gedeeltelijk een watertoevoerende sloot ligt tussen de agrarische gronden en het plangebied, is de teler verplicht driftbeperkende spuitmethodentoe te passen.
De bepalingen met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht staan opgenomen in het Activiteitenbesluit en zijn bedoeld om de reductie van gewasbeschermingsmiddelen in het water verder te stimuleren. Het Waterschap is hierbij het bevoegde gezag. Het gebruik van driftbeperkende spuitdoppen is bij een watertoevoerende sloot om of naastgelegen aan het perceel verplicht.
Overheersende windrichting
In verband met mogelijke verwaaiing van spuitvloeistof is tevens de overheersende windrichting van belang. De meest voorkomende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting.
Het vorenstaande betekent dat hoofdzakelijk het agrarisch perceel behorend bij Bovenstraatweg 39 kan resulteren eventuele drift richting het plangebied.
Afscherming
In het zuiden van het plangebied is voorzien in een brede groen- en waterstrook.
Feitelijke situatie
In de feitelijke situatie worden de agrarische gronden rondom het plangebied al jaar en dag gebruikt als grasland. Ter plaatse van de agrarische gronden vinden daarom geen activiteiten plaats waarbij sprake is van het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
In theorie kan ter plaatse van de agrarische gronden ten zuiden van het plangebied de grond worden gebruikt voor akkerbouw waarbij het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet is uitgesloten. Door de overheersende windrichting in Nederland (zuidwesten), vormt het ten perceel van Bovenstraatweg 39 mogelijk een bedreiging. Theoretische drift van bestrijdingsmiddelen vindt momenteel niet plaats in de richting van het plangebied. Tevens dient hier door de agrariër (degene die de bestrijdingsmiddelen gebruikt) rekening te worden gehouden met de watergang tussen het plangebied en de agrarische gronden. Hiertoe dienen driftreducerende spuitmethoden te worden gebruikt. Bij het gebruik van driftreducerende technieken (wat is vereist vanwege de watergang) tussen de agrarische gronden en het plangebied, is bij een afstand van 10 m geen sprake van een overschrijding van de blootstelling. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Al met al wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom worden er geen agrariërs belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit temeer ter plaatse van de relevante agrarische gronde geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt.
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het perceel niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:
Voorgenomen ontwikkeling ligt binnen de onderzoekszone van:
Akoestisch onderzoek moet aantonen of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast moet bij een eventuele hogere grenswaarde getoetst worden aan het lokale geluidbeleid Oldebroek.
Voorgenomen ontwikkeling ligt binnen de geluidszone van de Feithenhofsweg, een 60 km/h-weg met een zone conform artikel 74 Wet geluidhinder van 250 meter (buitenstedelijke weg). De nieuwe woningen worden geprojecteerd op een afstand van circa 90 meter. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, mits redelijkerwijs aangetoond wordt dat voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. De gemeente Oldebroek heeft een verkeersmodel beschikbaar. Hier is ook een geluidmodel aan gekoppeld. Op basis van de geluidcontourenkaart van de gemeente Oldebroek is de te verwachten geluidbelasting op de woningen in te schatten. Op onderstaande afbeelding is de geluidcontour van het model geprojecteerd, met daarop een uitsnede van het plangebied. De weergegeven geluidcontouren zijn exclusief de wettelijke aftrek van 5 dB. De ten hoogst toelaatbare waarde (voorkeursgrenswaarde) wordt dus overschreden bij een geluidbelasting van 53 dB (lichtgroene contour van 50 - 55 dB).
Uitsnede geluidmodel Oldebroek met daarop geprojecteerd de nieuwe woningen.
Uit bovenstaande blijkt dat de woningen (ver) buiten de contour van de voorkeursgrenswaarde blijven. Verder onderzoek naar een mogelijke overschrijding van de ten hoogst toelaatbare waarde is daarmee niet noodzakelijk, omdat hier aan wordt voldaan. Toetsing aan het lokale geluidbeleid is daarmee ook niet noodzakelijk.
Goede ruimtelijke ordening
De Wet geluidhinder ziet niet toe op geluidbelastingen als gevolg van 30 km/h-wegen. In het kader van goede ruimtelijke ordening moeten deze wegen wel worden beschouwd. Hierbij moet verder onderzoek plaatsvinden indien de voorkeurswaarde wordt overschreden. Op basis van het geluidmodel is de drukst bereden wijkontsluitingsweg De Hagen beoordeeld. Hieruit blijkt dat de voorkeurswaarde op het plangebied zal worden gerespecteerd. In het plangebied worden zelf ook nieuwe wegen gerealiseerd. Hier worden alleen 30 km/h-wegen toegepast met elementenverharding in keperverband. Deze planinterne wegen zijn beoordeeld.
Het document 'Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen' van de gemeente Oldebroek (februari 2012) heeft in bijlage 2 een beoordelingskader opgenomen voor 30 km/h-wegen en wanneer deze beoordeeld moeten worden. In tabel B2.1 van deze bijlage staat de verkeersintensiteit uitgezet tegen de toegepaste wegdekverharding. De combinatie van deze twee geeft een afstand waar buiten voldaan wordt aan 48 dB (exclusief aftrek artikel 110g) en nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Om te kunnen beoordelen of deze afstanden worden gerespecteerd, of dat de voorkeurswaarde mogelijk wordt overschreden, is onderzocht wat de verkeersstromen binnen het plangebied zijn.
Deze zijn weergegeven op onderstaande afbeelding. Hierbij is uitgegaan van de 'Woondeal versie 7'.
Weekdaggemiddelde verkeersintensiteiten per etmaal op basis van Woondeal versie 7. Bron: Goudappel.
De kleinste erftoegangswegen met een intensiteit van kleiner dan circa 100 motorvoertuigen per etmaal worden als niet relevant geacht. Deze zullen een dusdanig lage geluidbelasting geven, dat voldaan zal worden aan de voorkeursgrenswaarde. Voor de toegangswegen van het plangebied geldt dat deze wel beoordeeld moeten worden. De tabel uit de bijlage voorziet alleen in wegen met een intensiteit van boven de 500 motorvoertuigen per etmaal.
Eén toegangsweg (naast De Hagen 3) heeft een intensiteit die hierboven ligt. Uitgaande van elementenverharding in keperverband, zal de waarde van 48 dB Lden op 14 meter gehaald worden (excl. aftrek ex. art. 110g Wgh). Het nieuwe woongebouw ligt op een afstand van ca. 40 meter. De voorkeursgrenswaarde zal worden gerespecteerd. Voor de doorvoer naar het plangebied die hieruit volgt (weggedeeltes met 420 en 310 motorvoertuigen/etmaal), wordt met 13 meter (en lagere intensiteit) voldaan aan de voorkeurswaarde (of ligt deze rondom deze waarde).
Voor de overige toegangswegen geldt dat zij een intensiteit van rond de 250 motorvoertuigen hebben. Bij halvering van de verkeersintensiteit (van 500 naar 250 motorvoertuigen per etmaal) en afstand (van 14 naar 7 meter) kan grofweg ook worden uitgegaan van een geluidniveau van 48 dB Lden. Deze toegangswegen liggen allemaal op meer dan 7 meter afstand van de woningen. Daarmee zal op de woningen naar verwachting voldaan worden aan 48 dB exclusief aftrek ex. art. 110g Wet geluidhinder. Nader onderzoek naar de 30 km/h-wegen is derhalve niet noodzakelijk.
Aanvullend, het Bouwbesluit schrijft een minimale karakteristieke geluidwering van de gevel voor van 20 dB(A). Bij een maximale binnenwaarde van 33 dB(A) geldt dat het geluidniveau op de gevel dus maximaal 53 dB Lden (exclusief aftrek ex. art. 110g Wgh) mag zijn. Bij voorgenomen bouwplan komt de geluidbelasting zeker niet boven de 53 dB Lden uit. Moderne huizen, voorzien van balansventilatie en massieve constructies zullen ruimschoots aan de voorgeschreven 20 dB(A) voldoen. De geluidbelasting komt niet boven de 53 dB Lden uit en dat in combinatie met de minimaal vereiste gevelwering zal dus niet leiden tot de noodzaak van aanvullende maatregelen aan de gevel. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De wegen met een onderzoekszone veroorzaken geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De bestaande en planinterne 30 km/h-wegen veroorzaken ook geen overschrijding van de voorkeurswaarde op het plan. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het realiseren van het plan.
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast gekeken naar de concentratie stikstofdioxide en fijn stof (PM10) in het plangebied. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide in 2022 ter hoogte van het plangebied minder dan dertien microgram per m3 bedraagt en voor fijn stof (PM10) minder dan vijftien microgram per m3. De concentraties zijn daarmee lager dan de grenswaarde van veertig microgram per m3, waardoor het plan er niet toe zal leiden dat er grenswaarden worden overschreden. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bestaan er daarom geen belemmeringen voor het plan.
De huidige achtergrondconcentratie (2022) PM2,5 bedraagt ter hoogte van het plangebied circa negen microgram per m3 (bron: GCN kaarten RIVM). Derhalve zal de woningbouw niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 (25 microgram per m3 ).
Voorts zijn woningen in het Besluit gevoelige bestemmingen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming. Het plan voorziet derhalve niet in de realisatie van gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 215 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap is betrokken bij deze ontwikkeling.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
November 2021 is het 'Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027' vastgesteld door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe. Met het BOP zoekt het waterschap nadrukkelijk de samenwerking met inwoners en de maatschappelijke partners, om samen aan een duurzame en waardevolle leefomgeving te bouwen. Dit is vertaald in vijf onderwerpen:
Daarnaast zijn er gebiedsgerichte doelen opgesteld. Voor het gebied rondom de kern Oldebroek geldt: 'Deelnamen en kennis leveren aan klimaatadaptieve maatregelen, geïnitieerd door derden zoals klimaatmantels (bufferen hemelwater) rond stedelijke kernen'. Dit doel draagt bij aan het waterinclusief maken van de samenleving en valt onder het onderwerp 'Wonen en zuiveren'.
Het beleid wordt behandeld in paragraaf 3.3.5
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Een waterhuishoudingsplan is opgesteld, zie Bijlage 5.
Omgaan met grondwater, voldoende ontwatering en drooglegging
Om in de plansituatie grondwateroverlast te voorkomen is het belangrijk dat voldoende hoog boven het niveau van de grondwaterstanden gebouwd wordt. Op basis van de beschikbare gegevens over de grondwaterstanden is de GHG binnen het plangebied ingeschat op 1,75 mNAP. De huidige maaiveldhoogte varieert ongeveer tussen 2,4 en 3,1 m +NAP.
De ontsluitingsweg De Hagen ligt tussen Oldebroek West Fase II en III. De hoogte van deze weg loopt op van ongeveer 2,6 mNAP aan de noordoostzijde (zijde kern Oldebroek) tot ongeveer 3,0 mNAP in de zuidwestelijke bocht.
Het lijkt logisch de wegen in Oldebroek West Fase III ook qua hoogte aan te sluiten op deze weg. Het gemiddelde wegpeil in Oldebroek West Fase III zou dan 2,8 mNAP worden. Bij een wegpeil van 2,8 mNAP en een GHG van 1,75 mNAP is de ontwatering ruim 1 meter en voldoet daarmee aan de minimale ontwateringsdiepte voor wegen van 0,7 meter. De vloerpeilen van woningen worden 0,2 a 0,3 meter hoger dan de weg aangelegd. Daarmee voldoen ook de woningen ruim aan de minimaal gewenste ontwatering.
De drooglegging (verschil hoogte oppervlaktewaterpeil en wegpeil) van de wegen bij een wegpeil van 2,8 mNAP en een basiswaterpeil van 1,7 mNAP is 1,1 meter. Dit voldoet aan de gangbare drooglegging van 1,0 tot 1,2 meter.
De wegen op 2,8 mNAP aanleggen betekent in het noordoosten van het plangebied dat er iets opgehoogd moet worden. Het centrale deel van het plangebied ligt ongeveer op deze hoogte. Het zuidwestelijk deel van het plangebied ligt iets hoger dan 2,8 mNAP. Aanbevolen wordt om niet te verlagen, maar hier de wegen op bijvoorbeeld 3,0 mNAP aan te leggen.
Omgaan met hemelwater
De afvoer van hemelwater binnen het plan vindt zo veel mogelijk oppervlakkig plaats. Het hemelwater van panden en terreinverharding wordt bovengronds aangeboden aan openbaar terrein.
Via het wegoppervlak stroomt het hemelwater naar wadi's. Wegen langs wadi's of watergangen liggen op één oor. In het wegprofiel van wegen waar geen wadi's of watergangen langs liggen is een afvoergoot opgenomen via welke het water bovengronds afgevoerd wordt naar een wadi of oppervlaktewater. Deze wegen moeten met afschot aangelegd worden. Het minimaal benodigde afschot is 3 ‰.
Het oppervlaktewatersysteem van Oldebroek West III is via een duiker onder De Hagen door verbonden met de vijver in Oldebroek West II. De wadi's en het oppervlaktewater binnen Oldebroek West III vangen het hemelwater op en voeren het vervolgens vertraagd af richting Oldebroek West II. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een noodoverloop voorzien op de daar liggende A-watergang.
Afvoerend oppervlak en waterbergingsopgave
Bepalend voor de te realiseren waterberging in oppervlaktewater en wadi's binnen het plangebied, is het afstromende verharde oppervlak. Het totale oppervlak van plangebied Oldebroek West III bedraagt ca. 8 ha. Van deze totale oppervlakte wordt ongeveer 5 ha verhard.
Volgens het beleid moet er 60 mm ten opzichte van het verhard oppervlak aan waterberging gerealiseerd worden binnen het plangebied. Onderstaande tabel toont een overzicht van de hoeveelheid verhard oppervlak. De waterbergingsopgave is 2.972 m³. Volgens het beleid van gemeente Oldebroek geldt voor particulier terrein dezelfde waterbergingseis van 60 mm. Dit is in principe het uitgangspunt. In overleg met gemeente en waterschap is afgesproken om in de waterbergingsbalans van de hele wijk uit te gaan van 20 mm waterberging op particulier terrein, omdat niet zeker is hoe goed deze voorzieningen op de lange termijn blijven functioneren.
Rekening houdend met de waterberging op particulier terrein blijft er een waterbergingsopgave over van 2.367 m3 die in openbare voorzieningen opgevangen moet worden.
Invulling waterberging in Oldebroek West Fase III
De waterberging binnen Oldebroek West Fase III bestaat uit de volgende onderdelen:
Watersysteem
De waterbalans opgemaakt op basis van profielen heeft een overschot van 89 m3. In de hiervoor opgenomen afbeelding zijn een aantal extra wadi’s aangegeven die nog niet zijn mee gerekend. Deze zijn dus in principe niet nodig. Een aandachtspunt is de benodigde ruimte voor het onderhoud van het nieuwe oppervlaktewater, zie navolgend. In principe is hiermee voldoende rekening gehouden.
Beheer en onderhoud watergangen
De onderhoudbaarheid van de watergangen zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan is nog een aandachtspunt. Om de watergangen vanaf de kant te kunnen onderhouden is een onderhoudsstrook met een breedte van 5 meter nodig. Dit kan uiteraard gecombineerd worden met een weg(berm). Aandachtspunt is dan wel de objecten, zoals bomen of lantaarnpalen die vaak ook in deze zone zijn gepland.
In navolgende figuur is aangegeven op welke wijze het onderhoud is voorzien en wat daarbij nog de aandachtspunten zijn. Smalle watergangen met een breedte op boveninsteek tot 6 meter kunnen vanaf één zijde onderhouden worden. Bredere watergangen (tot 12 meter) dienen vanaf beide zijden toegankelijk te zijn voor onderhoud.
Onderhoud watergangen Oldebroek West Fase III
De onderhoudbaarheid van het oppervlaktewater is besproken met waterschap en gemeente. In dit overleg is geconstateerd dat het oppervlaktewater zoals ingetekend in het stedenbouwkundig plan niet overal onderhouden kan worden. In bijlage 3 van het waterhuishoudkundigplan zijn profielen opgenomen inclusief de benodigde ruimte voor onderhoud. Daarbij is ook opgenomen welke aanpassingen aan het stedenbouwkundig plan nodig zijn. Deze profielen zijn het uitgangspunt in dit waterhuishoudingsplan met bijbehorende waterbalans. De inrichting inclusief het profiel van de watergangen wordt nader gedetailleerd in het ontwerp per deelgebied. Als daarbij blijkt dat onderhoud vanaf de kant niet mogelijk is, dan is onderhoud door een maaiboot een alternatief.
Omgaan met afvalwater
Het huishoudelijke afvalwater van deze woningen zal middels een apart rioolstelsel afgevoerd worden.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
In artikel 8 van het bestemmingsplan is opgenomen dat bij een aanvraag omgevingsvergunning aordt bepaald of het meest actuele gemeentelijke parkeerbeleid zoals deze geldt ten tijde van de aanvraag, is gehanteerd. Op deze wijze wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In de ontwerpen is reeds rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid.
De ontwikkeling van de wijk houdt rekening met het volgende:
Een nadere analyse van de verkeersintensiteiten per wegvak in het plangebied is gemaakt. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gebruikt:
Verkeerstromen
In het plan is rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid. Het verkeer kan goed afgewikkeld worden. De aansluitingsmogelijkheden op het bestaande wegennet zijn specifiek geborgd in dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of merbeoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage II van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onderzocht en staan beschreven in de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling die is opgenomen als bijlage 8 deze toelichting.
Uit de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat het plan (de woningbouwontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt) geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Op grond van deze uitkomsten kan het bevoegd gezag, bijvoorbeeld gelijktijdig met het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan, besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.
Het plan leidt niet tot bijzondere omstandigheden die het opstellen van een MER of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
Navolgend worden de bestemmingen nader toegelicht.
Bestemmingen
Groen (artikel 3)
In het plangebied zijn de gronden die hoofdzakelijk de groenstructuur in het plangebied vormen, voorzien van de bestemming ‘Groen’. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder ander bermen, beplanting, buitenspeelruimte en groenvoorzieningen.
Water (artikel 4)
De locaties waar structurele watergangen zijn beoogd, zijn voorzien van de bestemming ‘Water’. Gronden met de bestemming ‘Water’ zijn onder andere bedoeld voor beken, kanalen, sloten, bruggen, dammen en duikers.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde is het onder andere toegestaan om bruggen te bouwen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen.
Woongebied (artikel 5)
In de nieuw te ontwikkelen woonwijk kent het plan in overwegende mate een globale bestemming Woongebied. De gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis. Verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, erven en tuinen vallen ook onder de bestemming. Binnen deze bestemming is alleen de hoofdontsluitingswegen in aansluiting op de directe omgeving vastgelegd. In de ontwikkelingsfase geeft deze plansystematiek de noodzakelijke flexibiliteit,
In het algemeen gaat het daarbij om grondgebonden woningen. Op een aantal locaties is door middel van een aanduiding aangegeven dat gestapelde woningen zijn toegestaan met specifieke hoogtematen (aangeduid).
Gelet op het globale karakter van het bestemmingsplan, is een aantal regels opgenomen om te voorkomen dat de toekomstige bewoners ongebreideld van deze flexibiliteit gebruik kunnen maken. Hiermee wordt voorkomen dat de nauwkeurig vooraf opgestelde beeldkwaliteit teniet zou worden gedaan, door te ruime bebouwingsmogelijkheden. Dit zou immers behoorlijk nadelig kunnen zijn voor de stedenbouwkundige kwaliteit van de wijk en het woon- en leefgenot van de bewoners. Om te voorkomen dat in de beheerfase toekomstige bewoners ongewenste ontwikkelingen zouden kunnen uitvoeren is het begrip 'oorspronkelijk hoofdgebouw' geïntroduceerd. Dit wordt gedefinieerd als: "Het hoofdgebouw, zoals dat is of mag worden gebouwd overeenkomstig de eerste daarvoor verleende omgevingsvergunning of een ander oudtijds verworven recht". Voor het oorspronkelijk hoofdgebouw mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Daarnaast is de maximale bouwdiepte en het maximum percentage bebouwing voor de verschillende woningtypologieën vastgelegd.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
De bestemmingsplanherziening kan uitvoerbaar worden geacht op basis van de zojuist beschreven hoofdstukken. De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen grondeigenaren en de gemeente, voor zover de gemeente geen eigenaar is van de gronden. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
De wetgever regelt de procedures omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan en is wat inspraak betreft volgens de Wet ruimtelijke ordening niet gebonden aan procedureregels. De gemeente heeft vanaf het begin van de planvorming veelvuldig contact gehad met de inwoners, de buurt en belangstellenden.
Verder zijn er meerdere sessies geweest met inwoners en belangstellenden. Hierin heeft de gemeente de mensen meegenomen in de planvorming. De inspraakmomenten met de omwonenden en belangstellenden hebben voor een zeer waardevolle invulling gezorgd, en hebben mede gezorgd voor de plannen zoals deze in voorliggend bestemmingsplan worden gepresenteerd.
Bij de ontwikkeling van de woonwijk Oldebroek West III zijn diverse inwoners van Oldebroek en belanghebbenden betrokken. Door middel van een oproep in de lokale krant en het versturen van brieven aan omwonenden is gevraagd om deel te nemen aan een ontwerpteam. Aan dit ontwerpteam hebben na een selectie vijf inwoners van Oldebroek, een vertegenwoordiger van Oldebroeks Buurtbelang, vakinhoudelijke medewerkers van de gemeente en de stedenbouwkundige deelgenomen. Ook heeft overleg plaats gevonden met samenwerkingspartners zoals het Waterschap, nutsbedrijven, provincie Gelderland en grondeigenaren, mede in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In het voorjaar van 2021 heeft het ontwerpteam in drie sessies drie ontwikkelrichtingen uitgewerkt. Deze zijn tussen 1 juni tot en met 14 juni voorgelegd aan de inwoners (vanwege de Coronatijd) via een digitale informatieruimte: https://bugelhajema.maglr.com/3-ontwikkelrichtingen-oldebroek-west-iii. Daar kon men ook een enquête invullen en een voorkeur aangeven.
Op 16 juni 2021 zijn de ontwikkelrichtingen en de uitkomsten van de enquête gepresenteerd aan de gemeenteraad van Oldebroek.
De ontwikkelvarianten 'Landschappelijke rand' en 'Tussen de slagen' kwamen als voorkeur naar voren. Deze zijn beide uitgewerkt in verkavelingsplan, doorgerekend en besproken met samenwerkingspartners, het ontwerpteam en de projectgroep van de gemeente. Ook heeft nader onderzoek naar onder andere de flora en fauna en het watersysteem plaats gevonden.
Op 9 november 2022 zijn de twee ontwikkelvarianten 'Landschappelijke rand' en 'Tussen de slagen' tijdens een inloopavond voorgelegd aan de inwoners van Oldebroek, waarbij 'Tussen de Slagen' de voorkeur kreeg. De uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de varianten.
Inmiddels heeft de gemeente Oldebroek een woondeal gesloten met de regio en provincie. Een van de afspraken daarin vormt het versneld realiseren van betaalbare woningen. Als gevolg van de gesloten woondeal is daarom gekozen voor de uitwerking van een “Tussen de slagen” variant en een “Woondeal” variant. Deze aangepaste varianten zijn op 30 augustus 2023 aan de inwoners gepresenteerd en aan de gemeenteraad voorgelegd op 12 september 2023.
Gelet op de manier van het betrekken van omwonenden en andere belanghebbenden is geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.