Plan: | Oosterwolde, CPO locatie Roezemoes |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.OW104-ON01 |
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om op de locatie Roezemoes in Oosterwolde 4 woningen te ontwikkelen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). De realisatie van de woningen is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Oosterwolde Dorp 2005', waarin de betreffende locatie een maatschappelijke bestemming heeft. De woningbouwontwikkeling is daardoor strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan 'Oosterwolde, CPO locatie Roezemoes' voorziet hierin.
Het plangebied bevindt zich in de gemeente Oldebroek aan de Van Oldebarneveldweg 17 te Oosterwolde. De omgeving rond het plangebied kenmerkt zich door woonbebouwing van verschillende woningtypes in één of twee bouwlagen met kap (rijtjes, vrijstaand, halfvrijstaand). De begrenzing van het plangebied is weergeven in onderstaande figuur.
Figuur 1.1 Ligging plangebied Roezemoes, Oosterwolde (globaal rood omlijnd)
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere de milieuaspecten. De planuitgangspunten worden omschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
De naam Oosterwolde verwijst naar de wouden, de moerasachtige oerbossen, die er vroeger waren en betekent Oosterwoud. Oosterwolde scheidde zich in 1300 af van het kerspel Elburg, waarbij ook de ontwikkeling begon om het moerasachtige land te ontginnen en om te zetten in cultuurgrond. De bewoners uit de polder vestigden zich steeds meer op het hoge gedeelte in de omgeving van de Zandweg (de huidige Groote Woldweg). Langs de Groote Woldweg is rond 1900 de eerste dorpsbebouwing gevestigd, met vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw planmatige uitbreidingen westelijk van deze weg. Het onderhavige perceel maakt daar deel van uit.
Het huidige gebouw op het perceel Van Oldebarneveldweg 17 te Oosterwolde, is in de jaren zeventig gebouwd en staat in een gebied waar voornamelijk sprake is van woningbouw van verschillende typen (vrijstaand, halfvrijstaand en rijen). Het pand heeft dienst gedaan als kleuterschool en is momenteel in gebruik als peuterspeelzaal. Het perceel heeft een omvang van 1.218 m². Figuur 2.1 geeft een luchtfoto van het plangebied weer.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Bing Maps)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Oosterwolde Dorp 2005'. Het bestemmingsplan is op 27 september 2009 door de gemeenteraad van Oldebroek vastgesteld. Het plangebied heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk'. Figuur 2.2 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer.
Figuur 2.2 Uitsnede bestemmingsplan Oosterwolde Dorp 2005
Voor deze woningbouwlocatie is het van belang dat het Rijk ervoor kiest, om de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk te brengen bij degenen die het aangaat en daarom meer over te laten aan gemeenten en provincies. Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor de bovenregionale afstemming van woning bouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen.
Het Barro en de SVIR bevatten, naast de hieronder aangehaalde ladder voor duurzame verstedelijking, geen relevante passages en artikelen voor de ontwikkeling in het plangebied.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de ladder dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is- of kan worden ontsloten (trede 3).
Uit recente jurisprudentie is gebleken dat kleinschalige woningbouwprojecten niet getoetst hoeven te worden aan de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier om een ontwikkeling van 4 woningen in bestaand stedelijk gebied op een locatie waar een bestaand gebouw wordt gesloopt. Dit valt aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is dus niet nodig.
De realisatie van maximaal 4 woningen als inbreidingslocatie in het dorp Oosterwolde, vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.
Op 14 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Per 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening in werking getreden. De provincie heeft als doel te werken aan een toekomstbestendig Gelderland. Daarbij zijn twee hoofdopgaven te benoemen:
Een aantrekkelijk vestigingsklimaat is van belang om de economische structuur te versterken. Goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden dragen hieraan bij. Ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland zijn hier van belang.
In de Omgevingsvisie zijn voor elke regio opgaven beschreven. De gemeente Oldebroek is gelegen in de regio Noord-Veluwe. Voor deze regio zijn de volgende opgaven beschreven:
Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners, de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Deze is juridisch gebaseerd op de ladder van duurzame verstedelijking zoals opgenomen in de Bro (zie paragraaf 3.1). Omdat deze juridische borging is opgenomen in de Bro, is deze niet overgenomen in de ruimtelijke verordening.
Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening is in juli 2015 voor het laatst geactualiseerd. De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale markten, desondanks is het van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast. De opgave is vastgesteld in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024 en vastgelegd in de Omgevingsverordening (art. 2.2.1.1).
In artikel 2 lid 2.1.1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woonlocaties- en de daar te bouwen woningen toegestaan zijn, mits deze aansluiten op het vigerende bouwprogramma (door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma), waarin de kwantitatieve opgave betreft het wonen voor de regio is opgenomen.
Door de provincie is berekend dat er voor de periode 2013 tot en met 2024 een behoefte is aan een netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is er een binnenregionale verdeling gemaakt ('Kwalitatief Woonprogramma'). Hierbij is voor het plangebied, in de toekomstige planning (hoofdstuk 9 'Woningbouwprogramma 2015-2024'), ruimte geboden voor een toevoeging van 7 woningen. De 4 te bouwen woningen in Oosterwolde kunnen dus worden gerealiseerd binnen deze regionale verdeling tot en met 2024. Hiermee staat het provinciaal beleid de ontwikkeling niet in de weg.
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. Het is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Dit beleid is grotendeels voortgezet met het Waterplan. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, - de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie deze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit-, hoogwaterbescherming-, regionale wateroverlast-, watertekort- en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Het plangebied ligt volgens het Waterplan, binnen de basisfunctie stedelijk gebied. Het is niet gelegen binnen een zone met een specifiek beschermingsregime. In de waterparagraaf in het volgende hoofdstuk zal nader op het aspect water worden ingegaan.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid. Dit aangezien de locatie is opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma, waarbij in de regionale verdeling (voor de locatie Roezemoes, Oosterwolde) ruimte wordt geboden voor maximaal 7 woningen. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan het Waterplan 2010-2015. In hoofdstuk 5 is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking uiteen gezet.
In 2011 is de Toekomstvisie Oldebroek 2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek. Kwaliteit in plaats van kwantiteit - en het behoud van de kernwaarden, zijn voor de toekomst van de gemeente belangrijk. Oldebroek is een woongemeente die optimaal wil inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Een divers en kwalitatief woonaanbod is een van de ontwikkellijnen, waar de gemeente Oldebroek aandacht aan besteedt. Oldebroek heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. De focus op de toekomst ligt op het verhogen van de kwaliteit en het bedienen van enkele specifieke doelgroepen. De ontwikkeling van de 4 woningen, waarbij de toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever zijn voor hun nieuwbouwproject (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) draagt hier aan bij. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de toekomstvisie van de gemeente Oldebroek.
Het bestemmingsplan Oosterwolde Dorp 2005 is vastgesteld op 27 september 2009. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk'. De beoogde ontwikkelingen zijn op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Met voorliggend plan wordt de nieuwe situatie juridisch-planologisch vastgelegd.
Het gaat hierbij om een herinvulling van een bestaand perceel met woningbouw, in een gebied dat voornamelijk uit (planmatige) woningbouw bestaat en ruimtelijk functioneel als passend is te beschouwen.
Het doel is dat er in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen op acceptabele loopafstand, voldoende parkeercapaciteit is om te voorzien in de drukste structurele parkeerbehoefte.
De gemeente Oldebroek hanteert (ter aanvulling op haar Verkeers- en Vervoerplan) parkeernormen, zoals beschreven in de door de raad vastgestelde vigerende 'Parkeernota Oldebroek'. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart.
De parkeernorm voor nieuw te bouwen twee-onder-een-kap (koop)woningen, geldt per woning een parkeernorm van 2,4 (bijlage 1a, Parkeernota Oldebroek). Hiervan moet per woning (ten minste) 0,3 parkeerplaats voor bezoekers worden geplaatst in de openbare ruimte. Dit bij voorkeur binnen 100 meter loopafstand.
Om de beoogde ontwikkeling aan te laten sluiten op deze norm, is het noodzakelijk om 9,6 parkeerplaatsen te realiseren. Hiervan zullen er 8,4 op eigen terrein worden geplaatst, 2,1 per woning. Gelet op het huidig gebruik van de voormalige school en peuterspeelzaal, is de capaciteit (1,2 parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor de realisatie van 4 twee-onder-één kap woningen) hier voldoende voor. De ruimte kan worden gevonden bij de kerk die in de nabijheid van het plangebied is gelegen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen voor twee-onder-een-kap woningen in het koopsegment.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Toekomstvisie Oldebroek 2030. De ontwikkeling van de 4 woningen, waarbij de toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever zijn voor hun nieuwbouwproject, dragen bij aan de gemeentelijke ambities om divers- en kwalitatief hoogwaardige woningen aan te bieden.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Algemeen
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaan staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz)
De Wamz betreft een wijziging van de Monumentenwet 1988 voor wat betreft archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Om te voorkomen dat door de koppeling van de bescherming van archeologische waarden met het bestemmingsplan ook de hele kleine ruimtelijke ingrepen aan een afweging ten aanzien van archeologie onderhevig zijn, is artikel 41a aan de Monumentenwet 1988 toegevoegd. Dit artikel regelt dat bij ingrepen onder de 100 m2, waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd geen verplichtingen ten aanzien van archeologie worden opgelegd.
Onderzoek en conclusie
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Oldebroek (plangebied globaal met zwart omlijnd)
Zoals uit bovenstaande kaart is op te merken hebben de gronden ter plaatse een hoge trefkans op archeologische resten. Deze archeologische waarden, indien aanwezig, zouden zich vrij dicht onder het oppervlak bevinden. Omdat er momenteel forse bebouwing aanwezig is (peuterspeelzaal/kringloopwinkel) uit de tweede helft van de vorige eeuw is de bodem daar al zodanig geroerd dat er binnen het plangebied geen archeologische waarden meer worden verwacht. Nader onderzoek naar archeologische waarden is dan ook niet nodig. Bij grondwerkzaamheden wordt verwezen naar artikel 53 van de Monumentenwet, de plicht om archeologische fondsen te melden bij het bevoegd gezag indien deze gevonden worden. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskaders
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoen aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 2. De deelconclusies van het onderzoek zijn:
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijding van de betreffende achtergrondwaarde dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Derhalve kan dan ook geconcludeerd worden dat aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Toetsingskader en beleid
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Toetsing
Het plangebied is gelegen op ruim 3,5 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied de Veluwe en heeft geen significante invloed hebben op dit gebied. Op dinsdag 15 september 2015 is een bezoek gebracht aan het plangebied en de directe omgeving. Gedurende dit bezoek is het plangebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Dit verkennend veldonderzoek is opgenomen in bijlage 1.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Het plangebied is grotendeels bebouwd met omringd een een aantal incidenteel aanwezige bomen. Er wordt niet verwacht dat er broedvogels in het plangebied voorkomen.
Omdat de school wordt gesloopt ten behoeve van woningbouw kunnen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd. In het kader van de Flora- en faunawet is een quickscan ter plaatse uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat beschermde plantensoorten in dit ecotoop kan worden uitgesloten. Gedurende het verkennend veldonderzoek zijn dan ook geen (beschermde) plantensoorten vastgesteld. Tevens werden geen muurplanten aangetroffen. Op grond hiervan wordt het voorkomen van beschermde plantensoorten uitgesloten.
Vleermuizen
In de bebouwingen op het plangebied zijn geen mogelijkheden voor gebouwbewonende vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis) om te verblijven in de muren of onder de daklijsten. Wel zijn enkele beluchtingsgaten vastgesteld in de muur, maar deze zijn relatief klein en te laag gelegen. Het voorkomen van effecten op kolonies, paarplaatsen en overwinteringsplaatsen kan daarom worden uitgesloten.
Binnen het plangebied ontbreekt het aan lijnvormige landschapselementen, waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren. Het plan beïnvloedt ook geen structuren in het landschap. Effecten op vliegroutes worden daardoor uitgesloten.
Ook het voorkomen van migratieroutes wordt uitgesloten. Dit omdat grootschalige landschapselementen, zoals dijken en vaarten geen aansluiten hebben op het plangebied.
Met de realisatie van de beoogde ontwikkelingen zal het gebied niet wezenlijk van vorm veranderen, gelet op de hoeveelheid groen waaruit insecten kunnen komen. In de directe omgeving zijn ook voldoende alternatieve foerageerplaatsen. Effecten op de foerageermogelijkheden worden daarom uitgesloten.
Conclusie
Er is vastgesteld dat er algemene kleine grondgebonden zoogdieren kunnen voorkomen in - en direct rond het plangebied. Deze soorten komen in lage- tot zeer lage dichtheid voor. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Het voorkomen van broedvogels kan worden uitgesloten. Daarnaast vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende- en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten hier blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden daardoor uitgesloten. Het voorkomen van overige (beschermde) soorten is uitgesloten. Er wordt geconcludeerd dat de realisatie- en uitvoering van het plan aan de Van Oldebarneveldweg 17 te Oosterwolde niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd. Volgens het Basisnet Spoor vindt daarnaast ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Utrecht - Zwolle, gelegen op circa 5 km van het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Algemeen
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):
Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.
Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als NIBM aangemerkt worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.
Beoordeling en conclusie
De ontwikkeling betreft de realisatie van 4 woningen. Deze ontwikkeling is aangemerkt als 'niet in betekende mate', omdat het minder dan 1.500 woningen betreft. Toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk. Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Toetsing en conclusie
Rondom het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn een aantal andere functies aanwezig, zoals een kerk, en een winkel. Dit betreffen functies die zich kunnen verenigen met de woonomgeving. De afstanden van deze functies tot het plangebied zijn bovendien zodanig dat de normafstanden voor deze functies niet worden overschreden. Het aspect milieuzonering staat daarmee de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) overleg gevoerd met de waterbeheerder over de beoogde ontwikkeling (zie hiervoor bijlage 3) .
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor deze jaren. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met -vooral- de gemeenten in het gebied.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en een gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik en is erop gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Van Oldebarneveldweg 17 te Oosterwolde.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zand.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit vier grondgebonden woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen, op een locatie waar in de referentiesituatie reeds bebouwing aanwezig is. Per saldo zal het verharde oppervlak niet toenemen.
Waterkwantiteit
Toename in verhard oppervlak dient conform de eisen van het Waterschap Vallei & Veluwe te worden gecompenseerd. Aangezien geen sprake is van een toename van verhard oppervlak is compensatie niet aan de orde.
In de bijlage 'Afkoppelbeleid' bij het Waterplan van de gemeente Oosterwolde is het volgende opgenomen ten aanzien van afkoppelen in bestaande bebouwd gebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
In of nabij het plangebied liggen geen (regionale) waterkeringen. Deze werken derhalve niet belemmerend voor de ontwikkeling.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor de afvoer van hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
De gemeente Oldebroek heeft aangegeven dat in het afvalwaterketenplan is opgenomen:
'Bij nieuwbouw wordt de eigenaar van het pand in principe verplicht tot het verwerken van hemelwater op eigen terrein, tenzij niet mogelijk. In dat geval mag overtollig hemelwater worden afgevoerd naar de openbare ruimte. De gemeente geeft tevens aan dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een lage grondwaterstand, te weten 1,75 meter onder maaiveld. Dit gegeven in combinatie met de grondslag zand maakt de locatie in beginsel geschikt voor het infiltreren van hemelwater. Concrete gegevens met betrekking tot de infiltratiecapaciteit in het plangebied zijn niet bekend. Op basis van het uitgevoerde (verkennend) bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er sprake is van matig fijn zand in de ondergrond. Een dergelijke ondergrond heeft een korrelgrootte van 150 - 210 micrometer. Van deze grond mag worden aangenomen dat de doorlatendheid goed is. Infiltreren van hemelwater in de ondergrond is gezien de lage grondwaterstand en de bodemgesteldheid goed mogelijk.
Gezien de 'stedelijke' uitstraling en inrichting ter plaatse is infiltratie via greppels of wadi's stedenbouwkundig niet wenselijk of inpasbaar. Derhalve dient uit te worden gegaan van ondergrondse infiltratie van hemelwater op eigen terrein (bijvoorbeeld via grindkoffers, infiltratiekratten of IT-riolering). Deze ondergrondse voorzieningen dienen te worden voorzien van een overloop op het bestaande gemende rioleringsstelsel.
Watervergunningplicht
Voor eventuele aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. Met dit plan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die leiden tot een watervergunningplicht. Een aanvraag watervergunning is derhalve niet aan de orde.
Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
De Van Oldebarneveldweg waaraan de woningen komen te liggen, is een 30 km/u-weg. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h zijn op grond van de Wgh weliswaar niet-gezoneerd, maar moeten in het kader van een goede ruimtelijke ordening- en op basis van jurisprudentie, wel beoordeeld worden of er sprake is van een goed woon- en leefmilieu. De verkeersintensiteiten in de omgeving zijn echter zodanig laag, dat er geen sprake zal zal van een te hoge geluidsbelasting. Een akoestisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven.
Het project heeft betrekking op de de sloop van de voormalige peuterspeelzaal/kringloopwinkel en de bouw van 4 woningen, waarbij het stedenbouwkundige plan is gebaseerd op de invulling van het perceel met een viertal twee-onder-één kap woningen (zie ook afbeelding 5.1).
De woningen worden gesitueerd in het bestaande lint aan de Van Oldebarneveldweg en worden rechtstreeks vanaf deze weg ontsloten. Het omliggend gebied kenmerkt zich als een woongebied, waarin meer twee-onder-één kap woningen voorkomen en waar het bebouwingsbeeld een mix van hoge en lage goten kent. Hier is aansluiting op gevonden door de 4 twee-onder-één kap woningen op de beoogde wijze te ontwikkelingen, waarbij zowel de rooilijnen als de hoogteverschillen op een gebruikelijke wijze worden gesitueerd. Hierdoor worden de woningen op een goede manier ingepast in de bestaande stedenbouwkundige structuur van het gebied. Het ontwerp is tevens voorgelegd aan omwonenden tijdens de informatieavond.
Figuur 5.1 Impressiebeeld toekomstige situatie
De woningen worden in de bestaande rooilijn van de weg gesitueerd, waarbij rekening wordt gehouden met de licht gebogen wegpatroon. Er wordt uitgegaan van woningen in maximaal twee bouwlagen met kap (zadeldak). De verkaveling en situering van de bebouwing is weergegeven in figuur 5.2.
Figuur 5.2 Verkavelingsschets (bron: bouwkundig teken- en adviesbureau Van de Streek, Oosterwolde i.s.m. architectenbureau Kamsteeg BV, Nunspeet)
De woningbouwlocatie is bijzonder goed ontsloten via de Van Oldebarneveldweg. Voor parkeren is het uitgangspunt dat dit op eigen erf plaatsvindt. Bij iedere woning wordt een oprit gerealiseerd, waar ruimte wordt gesitueerd voor 1,1 parkeerplaats. In de aangebouwde garage is ruimte voor een extra auto, waardoor de totale parkeerruimte (per woning) minimaal 2,1 bedraagt. In het openbaar gebied zijn parkeerplaatsen aanwezig voor bezoekers. Gelet op het huidig gebruik van de voormalige school en peuterspeelzaal, is de capaciteit (1,2 parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor de realisatie van 4 twee-onder-één kap woningen) hier voldoende voor. De ruimte kan worden gevonden bij de kerk die in de nabijheid van het plangebied is gelegen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen voor twee-onder-een-kap woningen in het koopsegment.
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin wordt aangesloten bij in gemeente gangbare bouwregels.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Tuin
De tuinen aan de wegzijde / voorkant van de woningen zijn onder deze bestemming gebracht.
Wonen
De te realiseren woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Er wordt uitgegaan van woningen in twee bouwlagen met kap (twee blokjes). De bouwregels zijn zodanig opgezet dat ze de waarden van het stedenbouwkundig plan waarborgen. De opzet van de bestemming sluit aan op het bestemmingsplan voor de rest van het dorp, weliswaar met een geactualiseerde regeling. Ook zijn er mogelijkheden opgenomen voor bijgebouwen, uitbreidingen, overkappingen en overige bouwwerken. Indien bewoners voornemens zijn een bed en breakfast te beginnen, kunnen zij een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan aanvragen. Hier zijn voorwaarden aan verbonden.
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.
Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.
Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
De economische uitvoerbaarheid is verzekerd door middel van de anterieure overeenkomst die de gemeente Oldebroek en de CPO-vereniging sloten. De kosten die de gemeente maakt zijn gedekt door de afspraken in de overeenkomst. Door de verkoop van de gronden aan de vereniging en het voor eigen rekening laten opstellen van dit bestemmingsplan (met onderzoeken) is het kostenverhaal anderzins verzekerd.
Gezien de schaal van het bestemmingsplan wordt geen inspraakperiode doorlopen en wordt het plan enkel (ter overleg) toegezonden naar het waterschap Vallei en Veluwe. De vereniging zelf zal het plan voorleggen aan de buurt, zodat omwonenden en andere belangstellenden kennis kunnen nemen van het plan. Een verslag van de informatieavond is opgenomen in Bijlage 4.
Het plan wordt daarna als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kan een ieder zienswijzen indienen. Nadat de reactienota zienswijzen is opgesteld en eventuele ambtshalve wijzigingen worden voorgesteld wordt het bestemmingsplan aan de gemeenteraad ter vaststelling aangeboden. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kan door belanghebbenden beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Coördinatieregeling
Op het bestemmingsplan is de coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, de gemeenteraad heeft hiertoe een in december 2015 een besluit genomen. Deze regeling houdt in dat de procedure van het bestemmingsplan wordt gecombineerd met die van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Als het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt wordt ook de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad en de verlening van de omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders (kan nagenoeg gelijktijdig plaatsvinden), liggen beide besluiten ter inzage voor de beroepsfase. Behandeling van eventuele beroepen vindt in één instantie plaats, namelijk door de Afdeling. Op grond van artikel 8.3 sub 2 doet de Afdeling uitspraak binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift.