Plan: | Oosterwolde, Groote Woldweg 3 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.OW112-ON01 |
behorende bij het bestemmingsplan Oosterwolde, Groote Woldweg 3
Initiatiefnemer heeft verzocht om medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemmingen van het perceel Groote Woldweg 3-3A te Oosterwolde van 'Detailhandel' en 'Tuin' naar de bestemming 'Wonen'. Aanleiding voor dit verzoek is dat initiatiefnemer onvoldoende perspectief ziet om de aanwezige bakkerij met winkel voort te zetten. Indicatoren hiervoor zijn het huidige rendement van de onderneming, het niet kunnen vinden van een koper, het landelijk beeld over bakkerijen (concurrentie supermarkten en lege winkelstraten) en (recente) sluiting van bakkerijen in de directe omgeving.
Gezien het geschetste perspectief kiest initiatiefnemer voor functieverandering: van detailhandel naar wonen. Met deze keuze is initiatiefnemer van mening dat hij op een verantwoorde wijze met zijn onderneming kan stoppen en kan komen tot een acceptabele ruimtelijke invulling van de locatie van de bakkerij met winkel.
De bestemmingswijziging moet het bouwen van acht woningen (hierna: het initiatief) op dit perceel mogelijk maken, te weten zes twee-onder-één-kap woningen, één geschakelde woning en één vrijstaande woning. Hierbij geldt dat dat wordt aangetoond dat het initiatief niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het vigerende bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om genoemde bestemmingen te wijzigen. Dit betekent dat een herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig is. Voor deze herziening is dit bestemmingsplan opgesteld, bestaande uit een verbeelding, regels en een toelichting, en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het initiatief mogelijk maakt.
Het perceel Groote Woldweg 3-3A te Oosterwolde (hierna: het plangebied), kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie O, de nummers 3258 en 3259, is gelegen in het centrum van de kern Oosterwolde. Het plangebied betreft twee bebouwde kadastrale percelen ten behoeve van de uitoefening van een bakkerij annex winkel, alsmede een gedeelte van een perceel dat voor parkeren wordt gebruikt. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie O, nummer 3362.
De afbeeldingen 1 en 2 geven inzicht in de ligging en de begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1. Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Afbeelding 2. Begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Oosterwolde, Groote Woldweg 3-3A' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het bestemmingsplan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het bestemmingsplan zeker te stellen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5, 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op het initiatief, de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.
Het plangebied betreft twee bebouwde percelen en een gedeelte van een onbebouwd perceel.
Op het aan de Groote Woldweg grenzende perceel staan de winkel met bovenwoning, alsmede de voormalige bakkerij. Aan de achterzijde is dit perceel verhard ten behoeve van de bakkerij (ontsluiting en parkeren).
Op het achterliggende perceel staat de in 2005 gebouwde bakkerij. Dit perceel is tevens gedeeltelijk onverhard en wordt als tuin gebruikt. In de tuin staan diverse houtopstanden.
Het onbebouwd perceel is aan de voorzijde van de winkel gelegen en wordt gebruikt voor parkeren.
Het bakkersbedrijf van initiatiefnemer kent een rijke historie met vele generaties bakkers. In 1845 begon Jan Spijkerboer op de huidige locatie de bakkerij. Jan zijn zoon Christiaan, diens zoon Evert, diens zoon Chris en diens zoon (initiatiefnemer) namen de bakkerij in de loop van de tijd over.
Afbeelding 3. Evert Spijkerboer (links) bij de oven van de bakkerij in 1920
In de periode van Evert Spijkerboer was de bakkerij gevestigd boven de huidige winkel. Hij heeft deze bakkerij in 1952 volledig laten opknappen en is tot 1977 gebruikt. In dat jaar liet Chris Spijkerboer een nieuwe bakkerij bouwen achter de winkel.
Afbeelding 4. Chris Spijkerboer bij de oven van de bakkerij in 1977
In 2002 heeft initiatiefnemer de bakkerij overgenomen. Al snel werd de verkoop van kruidenierswaren gestopt om de werkzaamheden volledig te richten op de bakkerij. Dit leidde ertoe dat de bakkerij te klein werd en resulteerde in een nieuwe bakkerij in 2005.
Het gebakken brood, andere broodproducten en banket worden in de winkel verkocht. Daarnaast wordt aan supermarkten geleverd. In het verleden werd ook nog aan de deur gevent. Eerst met paard en wagen, later met bestelbusjes. In 1980 werden de busjes vervangen door een winkelwagen.
Afbeelding 5. Venten met paard en wagen
Zoals aangegeven heeft initiatiefnemer besloten om op korte termijn te stoppen. Hiermee verdwijnt een stukje historie dat Oosterwolde kenmerkt.
Ontsluiting van het plangebied vindt plaats rechtstreeks op de Groote Woldweg. Hiertoe bevindt zich een in-/uitrit aan de zijde van de woning op het perceel Groote Woldweg 1. Bezoekers aan de winkel parkeren op de openbare parkeerplaatsen die zich aan de voorzijde van de winkel bevinden. Personeel van de bakkerij parkeert op eigen terrein.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich in hoofdzaak gebouwen met een woonfunctie. Alleen de percelen Groote Woldweg 8 en 13-15 en Zwarteweg 88-92 hebben een detailhandel-, bedrijfs- en gemengde bestemming. Het perceel aan de achterzijde van het plangebied heeft de bestemming 'Groen-Speelvoorziening'. Dit perceel is ingericht als speeltuin.
Afbeelding 6. Functies (anders dan wonen) in de directe omgeving van het plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Oosterwolde Dorp 2005. Op grond van dit bestemmingsplan gelden voor het plangebied de bestemmingen 'Detailhandel' en 'Tuin'.
Gronden met de bestemming 'Detailhandel' zijn bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van een winkel en/of een dienstverlenend bedrijf, één bedrijfswoning, ondergeschikte horeca en daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning en voorzieningen. Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen en daaraan ondergeschikt (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen en parkeren.
Afbeelding 7 betreft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het vigerende bestemmingsplan. Op deze uitsnede is het plangebied in blauw aangegeven.
Afbeelding 7. Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Met een herziening van het vigerende bestemmingsplan worden de bestemmingen 'Detailhandel' en 'Tuin' omgezet naar de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen'.
Om het initiatief te kunnen realiseren, zal alle bestaande bebouwing worden gesloopt. Na sloop worden in het plangebied acht woningen gerealiseerd die op de Groote Woldweg worden ontsloten. Afbeelding 8 geeft een impressie van de gewenste situatie. De verdere uitwerking van het initiatief is door Poortvliet & Partners ter hand genomen, zoals het woningbouwprogramma en de stedenbouwkundige opzet. Dit is vastgelegd in het als bijlage 1 opgenomen beeldkwaliteitsplan. Het gekozen woningbouwprogramma vormt een kleinschalig besloten woonerf en sluit aan bij het behoud, herstel en versterken van het dorpse karakter.
Voor een verdere beschrijving van de gewenste situatie wordt naar het beeldkwaliteitsplan verwezen. In dit plan wordt ingegaan op de keuze voor de type woningen, het aantal woningen, de oriëntatie van de woningen en de situering van de woningen, waarbij aansluiting is gezocht bij het bestaande bebouwingsbeeld.
Afbeelding 8. Impressie gewenste situatie (bron: Poortvliet&Partners)
De gemeente Oldebroek heeft uitgangspunten geformuleerd voor de verdere uitwerking van het initiatief. Deze uitgangspunten zijn:
De relevante beleids- en omgevingsaspecten worden in de hoofdstukken 3 en 4 besproken, waaraan het initiatief wordt getoetst. Hierbij komt ook de kwantitatieve woningbouwbehoefte aan de orde.
De keuze voor het woningbouwprogramma is in het beeldkwaliteitsplan verantwoord. In dit plan zijn tevens de aspecten stedenbouw, parkeren en hemelwater opgenomen. In hoofdstuk 5 is dit verder uitgewerkt.
Initiatiefnemer heeft het initiatiefnemer persoonlijk met de directe omgeving besproken. Voor het initiatief is voldoende draagvlak vanuit de directe omgeving gebleken. In hoofdstuk 7 wordt hier nader op ingegaan.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau en de relatie van dit beleid met het initiatief behandeld.
Het Rijk heeft de afgelopen periode gewerkt aan een Nationale Omgevingsvisie (hierna: de NOVI), alsmede een bijbehorende Uitvoeringsagenda. De NOVI richt zich op enerzijds die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en anderzijds keuzes die in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Een voorbeeld hiervan in relatie tot het plan is het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
De NOVI is inmiddels vastgesteld, hetgeen betekent dat de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (grotendeels) is vervallen. De relevante delen voor wat betreft de nationale belangen uit deze structuurvisie zijn opgegaan in de NOVI. Om die reden wordt in de volgende paragraaf op de structuurvisie ingegaan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: de SVIR) bevat het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
Defensie
In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes, jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het Barro zijn twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszones en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepa-lingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.
Natuurnetwerk Nederland
In het Barro worden regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich brengen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
IJsselmeergebied
De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen bevatten die bebouwing en/of landaanwinning binnen het IJsselmeergebied mogelijk maken.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder) geïntroduceerd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte moet worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De NOVI en de SVIR laten zich niet specifiek uit over het initiatief, anders dan dat het initiatief bij kan dragen aan de zorg voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte. Verder raakt het initiatief geen rijksbelangen die binnen de gemeente Oldebroek relevant kunnen zijn. Wel is uit de NOVI en de SVIR van toepassing een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij het voorliggend bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Eenieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.
Met het initiatief neemt het aantal woningen in het plangebied met 7 toe. Gelet op dit aantal betekent toetsing aan de ladder dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie volgt dat hiervan sprake is als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
Het initiatief draagt bij aan het rijksbelang om te zorgen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in (de omgeving van) het plangebied niet.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
1. energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
2. klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
3. circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
4. biodiversiteit: werken met de natuur;
5. bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
6. vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio, en
7. woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Vijf wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie Gelderland regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
Kijkend naar het initiatief is met name afdeling 2.1 van de verordening relevant. In deze afdeling zijn artikelen met (instructie)regels voor de regionale woonagenda opgenomen. In 2019 is voor de Noord-Veluwe de regionale woonagenda 2019-2022 vastgesteld. Van belang is dat een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt, op basis van de volgende criteria wordt beoordeeld:
Begin 2019 is door Companen een woningmarktonderzoek voor de kern Oosterwolde uitgevoerd, zie bijlage 2. Dit onderzoek is uitgevoerd binnen de kaders van het provinciale beleid, vastgelegd in de Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek en hoe deze zich verhouden tot het initiatief.
Het onderzoek geeft een antwoord op de woningbehoefte aan de hand van de volgende vragen:
Uit het onderzoek volgt dat drie doelgroepen extra aandacht verdienen:
Het initiatief kan voorzien in de behoefte vanuit de verschillende doelgroepen. Het karakter van het binnenhof biedt ruimte voor een gevarieerde mix aan woningen die aantrekkelijk zijn voor de doelgroep. De nadruk ligt hierbij op duurzaamheid, levensloopbestendig en ruimte voor zorg aan huis.
Uit het onderzoek blijkt ook dat de kern Oosterwolde een sterke relatie heeft met de gemeente Elburg. Bijna twee op de vijf mensen komen uit Elburg en daarnaast blijkt ook dat er relatief veel mensen uit Kampen er voor kiezen in Oosterwolde te komen wonen. Echter zien we dat ontwikkelingen snel kunnen veranderen. Zowel in Elburg als in Kampen zijn verschillende woningbouwprogramma's gestart die remmend werken op de toeloop van woningzoekenden uit deze gemeenten naar Oosterwolde. Ook door de ontwikkelingen rondom Covid-19 zijn mensen zich bewust geworden van het gebrek aan groen en ruimte in de stedelijke omgeving. Buiten wonen, op het platteland of in kleine dorpen, met een tuin kan die behoefte invullen. Daarnaast blijkt uit landelijke ontwikkelingen dat er ook vraag is naar een kleine, maar volwaardige woning. Dit geldt zowel voor de jonge bevolkingsgroep als wel de ouderen. Landelijk gezien bestaat momenteel 60% van de huishoudens uit één of twee personen. Voor een deel betreft dit alleenstaanden en kleine gezinnen (ouder + één kind). Een specifieke doelgroep kan bestaan uit een gezin met kleine kinderen (ruime tweekapper), waarbij de grootouders op het binnenhof wonen (kleine tweekapper met slaapkamer op begane grond), opgezet als levensloopbestendige woning.
Het initiatief is als volgt opgezet (zie afbeelding 9):
Afbeelding 9. Opzet initiatief in relatie tot doelgroepen woningmarktonderzoek
Het initiatief biedt voldoende variatie voor de doelgroepen. Comfortabel wonen in de kern Oosterwolde, in de nabijheid van een groene omgeving, waarbij duurzaamheid, levensloopbestendig, geborgenheid, met ruimte voor de juiste zorg, belangrijke aspecten zijn. De woningen worden energieneutraal en met duurzame materialen gebouwd. Het groene karakter van het binnenhof biedt niet alleen een veilige speelplek voor kleine kinderen en kleinkinderen, maar ook een rustplek voor ouderen.
Het initiatief is ook een aanvulling op andere initiatieven, zoals het Hart van Oosterwolde en Oosterburg. Door de opzet van een hofje is er sprake van een kleine besloten woongemeenschap met een divers woningaanbod. Er is geen doorgaand verkeer, hetgeen betekent dat het er relatief rustig wonen is.
Het initiatief voorziet in de behoefte zoals is gebleken uit het woningmarktonderzoek. Daarmee is het initiatief passend binnen het provinciale beleid.
Op 13 december 2018 is de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. Deze visie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest ervoor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
In de Omgevingsvisie Oldebroek wordt onderscheid gemaakt in een thematische en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.
Thematisch:
• 1: Leefbare dorpen met een actieve samenleving
• 2: Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit
• 3: Een vitaal economisch klimaat
• 4: Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
• 5: Bereikbaar, nabij en toegankelijk
Gebiedsgericht:
• Grootschalig open landschap/Randmerengebied
• Gemengd kleinschalig overgangsgebied
• Natura 2000-gebied Veluwe
IDee-kaarten
De Idee-kaarten uit de Omgevingsvisie Oldebroek hebben een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De deelgebieden waarvoor IDee-kaarten zijn opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor het plangebied geldt IDee-kaart 'Kern Oosterwolde'.
De ontwikkelingsrichting die hoort bij 'Kern Oosterwolde is als volgt:
De aandachts-/uitgangspunten die horen bij 'Kern Oosterwolde':
Gezien de Idee-kaart van de Omgevingsvisie Oldebroek zijn, gelet op het initiatief, de volgende ontwikkelingsrichtingen van belang: behoud van de leefbaarheid van de kern Oosterwolde door woningbouw voor de eigen, lokale behoefte, mits sprake is van een goede ruimtelijke inpassing, en een openbare speelplek. Het aandachts-/uitgangspunt hierbij is de voorkeur voor inbreidings- en herontwikkelingslocaties.
Het initiatief ziet op woningbouw voor de lokale behoefte op een inbreidings- en herontwikkelingslocatie, houdt goed rekening met de hoofdstructuur van de Groote Woldweg en de open structuur van de binnentuinen. Het initiatief houdt ook goed rekening met de naastliggende woning die aan de ontsluiting van het binnenterrein van de bakkerij ligt. De hoofdontsluiting van het plangebied wordt naar de andere zijde verlegd, waardoor deze woning meer ruimte krijgt en er daardoor meer woonkwaliteit ontstaat. Aan de straatkant worden twee twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd. Op het binnenterrein worden daarnaast nog vier twee-onder-één-kap woningen en twee geschakelde woningen gerealiseerd. Deze zijn gegroepeerd rondom een binnenpleintje. Verder ontstaat hier vanuit deze ruimte weer contact met de groene open ruimte welke ook behoort bij de meest westelijke woning. De ruimtelijke kwaliteit verbetert al met al op verschillende punten. Er wordt een ontspannen woongebied gerealiseerd dat passend is bij het dorpse karakter. Daarnaast wordt de achterliggende openbare speelplek beter bereikbaar door de aanleg van de ontsluiting op de Groote Woldweg. Er ontstaat op deze manier een meerwaarde voor zowel het plangebied als het dorp.
De Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 is vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2016.
De visie op het wonen in de toekomst is gericht op 4 hoofdthema's. Dit betreffen:
Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (hierna: het KWP) opgesteld, waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.
Het initiatief ziet op woningbouw waar de komende jaren in de kern Oosterwolde behoefte aan is. Vorenstaande wordt bevestigd in het 'Woningmarktonderzoek Oosterwolde' (zie paragraaf 3.3.3 en bijlage 2).
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
Voor het initiatief is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarbij aansluiting is gezocht bij de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan borgt het behoud, herstel en versterking van het dorpse karakter en wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit het beeldkwaliteitsplan zijn in de planregels vastgelegd en maakt om die reden onderdeel uit van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 van de regels in dit plan en is van toepassing op het realiseren van nieuwe woningen en bijgebouwen in het plangebied.
In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 heeft de gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen. De visie geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan de visie als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.
De groenstructuur van het dorp Oosterwolde is vooral terug te vinden in de laan- en bomenrijstructuren aan de noordwestzijde. Langs de Groote Woldweg vormen accenten van solitaire bomen en boomgroepen (zowel openbaar als privéterrein) groene parels in een overwegend stenig karakter. Het plangebied heeft niet direct betrekking op belangrijke groenstructuren, Daarom is het initiatief niet in strijd met de Groenvisie.
De visie op het plangebied is om het dorpse karakter terug te laten komen in de privébeplanting. Deze beplanting ligt vast in het beeldkwaliteitsplan. De uitvoering van dit plan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
Het initiatief draagt bij aan een klimaatneutraal Oldebroek door woningen te realiseren die niet op het gasnet worden aangesloten. Daarnaast stelt het Bouwbesluit eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen (BENG, Bijna Energieneutrale Woningen). Met het duurzaam (gasloos en voldoen aan BENG) opleveren van de te realiseren woningen voldoet het initiatief aan het klimaatbeleid van de gemeente Oldebroek.
De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is "Al het vastgoed duurzaam". Per 1 januari 2020 is energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit op-genomen als voorschrift (BENG).
De te realiseren woningen worden geheel gasloos gerealiseerd en voorzien van zonnepanelen, zodanig dat in eigen energiebehoefte kan worden voorzien. Er wordt daarmee bijgedragen aan het scenario "Al het vastgoed duurzaam".
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.
Het initiatief is getoetst aan de parkeernota, zie paragraaf 4.11. Gebleken is dat er aan de benodigde parkeerbehoefte wordt voldaan.
Het Afvalwaterketenplan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketenplan van de gemeente Oldebroek.
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam water-gebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw – of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om de hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.9. Uit de uitgevoerde watertoets blijkt dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk afvalwaterbeleid.
De gemeente Oldebroek heeft in samenwerking met de andere gemeenten in de regio Noord-Veluwe in 2012 een eigen geluidbeleid vastgesteld. De grondslag van het geluidbeleid is gelegen in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh). Het doel van de Wgh is het voorkomen of beperken van geluidhinder. Hiertoe worden geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering en normering. De normering gaat uit van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op een geluidgevoelige bestemming. Van deze ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan worden afgeweken als door het bevoegd gezag een hogere waarde wordt vastgesteld. Het bevoegd gezag is in de meeste situaties het college van burgemeester en wethouders (artikel 110a Wgh).
Bij elke hogere waarde moet worden gemotiveerd waarom deze toelaatbaar wordt geacht en onder welke voorwaarden. De grondslag hiervoor is de 'motiveringsplicht' (artikel 110a Wgh). De gemeente moet als bevoegd gezag elke aanvraag om hogere waarden gelijk behandelen en beoordelen. Daartoe is het geluidbeleid opgesteld.
Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als de maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen niet doeltreffend zijn of als hiertegen grote bezwaren van stedenbouwkundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard zijn (artikel 110a Wgh). Daarnaast kan een hogere waarde alleen worden toegestaan als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.
In een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting moeten, in het geval van een overschrijding van de toegestane norm, maatregelen zijn onderzocht waarmee de gevelbelasting kan worden teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij het onderzoeken van de maatregelen worden allereerst bronmaatregelen onderzocht; vervolgens overdrachtmaatregelen. Maatregelen bij de ontvanger zijn maatregelen om het geluidniveau in de woningen te reduceren. Deze maatregelen komen pas in beeld als het terugbrengen van de gevelbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is.
Akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen. Dit onderzoek is uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Uit het onderzoek blijkt dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk geluidbeleid. Het vaststellen van hogere grenswaarden is niet nodig.
Het initiatief is passend binnen het gemeentelijke beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, milieueffectbeoordeling en verkeer en parkeren.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden en de waarden te beschermen.
In artikel 3.1.6, vijfde lid, sub a, van het Bro is sinds 1 januari 2012 opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" moet bevatten.
De gemeente Oldebroek heeft een vastgestelde Cultuurhistorische Waardenkaart (hierna: de CHW). In de CHW worden voor de verschillende gebieden, dorpen en buurtschappen in de gemeente Oldebroek de belangrijkste cultuurhistorische waardevolle elementen benoemd.
Het plangebied is gelegen in de kern Oosterwolde, dat ontstaan is uit het buurtschap aan de Zandweg (thans Zwarteweg / Oostendorperstraatweg), op de hogere dekzandgronden rondom de samenkomst van de Groote Woldweg met de Zwarteweg/Oostendorperstraatweg. Het van rijkswege beschermde kerkgebouw aan de Groote Woldweg vormt hierbij een belangrijk oriëntatiepunt in de omgeving, omdat de toren zichtbaar is vanaf belangrijke toegangswegen naar Oosterwolde, zoals de Mheneweg en de Groote Woldweg (vanaf Noordeinde).
Het initiatief voegt zich in de structuur van het historische bebouwingslint van Oosterwolde. Het beeldkwaliteitsplan maakt duidelijk op welke wijze dit lint door het initiatief wordt versterkt, onder andere door de wijze van situeren van de woningen.
In het plangebied zelf zijn geen monumenten en/of karakteristieke panden gelegen. Wel is op korte afstand van het plangebied een karakteristiek pand gelegen, te weten de woning op het perceel Groote Woldweg 1.
Het initiatief leidt ertoe dat het karakteristieke pand op het perceel Groote Woldweg 1 meer uitstraling krijgt, waardoor er meer ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Dit komt de cultuurhistorie ter plaatse ten goede. Verder versterkt het initiatief het bebouwingslint.
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Initiatiefnemer heeft op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij uitvoering van het initiatief waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van het initiatief, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.
De regio-archeoloog heeft het plangebied bestudeerd en voorgesteld om een booronderzoek uit te voeren. Dit onderzoek moet inzicht geven in de bodemopbouw en de intactheid ervan. Aanleiding voor dit voorstel is een in 2004 uitgevoerd archeologisch onderzoek in het gebied Heerdtwijk, dat aan de westzijde grenst aan het plangebied.
Op 2 september 2020 heeft de regio-archeoloog het booronderzoek uitgevoerd. Afbeelding 10 geeft inzicht in het boorplan.
Afbeelding 10. Plan booronderzoek
De uitgevoerde boringen laten een eenduidig beeld zien. De bovengrond is vrij diep omgezet, waarbij geel zand omhoog is gekomen en zich vermengd heeft met de bovengrond. Alle overgangen naar de natuurlijke ondergrond zijn scherp. Er is geen sprake van bodemvorming. Vondsten die aangetroffen zijn, dateren uit 17e en 18e eeuw.
Gelet op de resultaten van het booronderzoek is er volgens de regio-archeoloog geen reden aan te nemen dat hier archeologische waarden te verwachten zijn. De bovengrond is daarvoor te sterk geroerd.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
Tauw bv uit Deventer heeft een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 16 december 2020, projectnummer 1277878, 'Verkennend bodem- en asbestonderzoek Groote Woldweg 3 te Oosterwolde'. Door Tauw is op basis van het onderzoek geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de herziening van het bestemmingsplan en de toekomstige ontwikkeling.
Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar het rapport van bodemonderzoek, dat is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natura 2000-gebieden als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb), het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelzone (hierna: de GGO). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wnb.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wnb beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het GNN is de kern van het Gelderse natuurbeleid. Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' – principe: in principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het betreffende gebied aantasten.
Soortenbescherming
Onder de Wnb zijn verschillende beschermingsregimes te onderscheiden: soorten op basis van de Vogelrichtlijn, soorten op basis van de Habitatrichtlijn en overige beschermde soorten genoemd in bijlage A behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
Natura 2000-gebieden
Op circa 3.500 meter zijn de Natura 2000-gebieden 'Veluwerandmeren' en 'Veluwe' gelegen en op circa 7.200 meter het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.
Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft beoordeeld of het initiatief negatieve effecten heeft op genoemde Natura 2000-gebieden. De resultaten van deze beoordeling zijn vastgelegd in het rapport van 16 november 2020, 'Ecologische quickscan Groote Woldweg 3 te Oosterwolde'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat het initiatief geen negatieve effecten heeft. Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de quickscan van Ruimte voor Advies, dat opgenomen is als bijlage 4 van deze toelichting.
In paragraaf 4.10 is in aanvulling op vorenstaande gemotiveerd dat een passende beoordeling als bedoeld in artikel 2.8 van de Wnb achterwege kan blijven.
GNN en GO
Het plangebied is op circa 200 meter afstand gelegen van het GNN. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en voorziet in een relatief kleinschalige herontwikkeling. Gezien de aard en schaal van het initiatief in relatie tot de afstand is een negatief extern effect op kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van GNN en GO uitgesloten. Het uitvoeren van een 'Nee, tenzij'-toets is niet aan de orde.
Afbeelding 11. Ligging plangebied ten opzichte van het GNN
Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn eveneens vastgelegd in het rapport van 16 november 2020, 'Ecologische quickscan Groote Woldweg 3'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat nader onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van vleermuizen. Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de quickscan van Ruimte voor Advies, dat opgenomen is als bijlage 4 van deze toelichting.
Het nader onderzoek is in de periode mei-september 2021 uitgevoerd door De Slijpkruik ecologisch adviesbureau. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn. Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar het rapport van De Slijpkruik, dat opgenomen is als bijlage 5 van deze toelichting.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (hierna: het PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (hierna: het GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het Bevi
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe vei-ligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en vei-ligheid.
In het plangebied worden woningen, zijnde kwetsbare objecten, gerealiseerd.
Aan hand van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op deze kaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Het initiatief is in overeenstemming met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing moet worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevings-vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruim-telijke ordening.
Het plangebied is gelegen in een akoestisch aandachtsgebied vanwege de invloedssfeer van een aantal 30 km-wegen en de geluidszone van de Eekterweg. Om die reden heeft Sain milieuadvies uit Vaassen akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie van 13 november 2020, kenmerk 2020-3113, dat opgenomen is als bijlage 6 van deze toelichting.
Door Sain is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de geluidsbelasting vanwege de Groote Woldweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zoals die geldt voor gezoneerde wegen overschrijdt op twee woningen. Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 63 dB. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Groote Woldweg zijn ofwel niet verplicht om te treffen ofwel niet doelmatig en vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Omdat de Groote Woldweg niet gezoneerd is in het kader van de Wgh, is het vaststellen van hogere waarden niet aan de orde. De gecumuleerde geluidsbelasting op de nieuwe woningen is zodanig dat sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. Wel zal bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen een rapportage geluidsonderzoek (geluidwering gevels) moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat met de gekozen bouwmaterialen het binnenniveau kan worden gegarandeerd met een juiste geluidwering.
In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het initiatief een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit en anderzijds of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het initiatief.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers van en/of bewoners in het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:
In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (hierna: het Besluit NIBM) en de op dit besluit gebaseerde ministeriële regeling NIBM (hierna: de Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is voorts een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet wordt genoemd in de regeling NIBM, betekent dit niet dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plangebied is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er in (de omgeving van) het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Gezien de omvang van het initiatief en de Regeling NIBM hoeft geen toetsing aan het aspect luchtkwaliteit te worden uitgevoerd. Desondanks is met de zogeheten NIBM-rekentool een berekening gemaakt of het initiatief al dan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hierbij is uitgegaan van 32 extra vervoersbewegingen (4 per woning). Uit deze berekening volgt dat het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt. Afbeelding 12 geeft inzicht in de berekening.
Afbeelding 12. Berekening NIBM
Het plangebied niet gelegen is binnen zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.
De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is aanvaardbaar en het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het initiatief.
Om het plan te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is in een gemengd gebied gelegen.
Aan de hand van vorenstaande uiteenzetting is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van bedrijven door, afhankelijk van de milieucategorie, uit te gaan van richtafstanden.
Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin het initiatief wordt gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking), en
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).
Hierbij gaat het met name om de vraag of het initiatief leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het initiatief leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
De bestemming 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving, waardoor geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of het initiatief hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies.
Rondom het plangebied komt een aantal relevante milieubelastende functies voor. Het gaat om de percelen Groote Woldweg 13, Groote Woldweg 8, Oostendorperstraatweg 88-92 en het perceel aan de achterzijde van het plangebied.
Het perceel Groote Woldweg 13 heeft de bestemming 'Bedrijf'. Deze bestemming maakt de exploitatie van een bedrijf mogelijk in de milieucategorie van ten hoogste 2. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 30 meter tot een gevoelige functie, gebaseerd op het aspect geluid. Het plangebied waarbinnen het initiatief wordt gerealiseerd, is op circa 20 meter afstand gelegen. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand van 30 meter op grond van de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' met één stap/categorie worden verkleind. In plaats van 30 meter kan dan een richtafstand van 10 meter worden aangehouden. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Het perceel Groote Woldweg 8 heeft de bestemming 'Detailhandel'. Bij deze bestemming hoort een milieucategorie van ten hoogste 1. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 10 meter tot een gevoelige functie, gebaseerd op het aspect geluid. Het plangebied waarbinnen het initiatief wordt gerealiseerd, is op circa 17 meter afstand gelegen. Aan de vereiste richtafstand wordt voldaan.
Het perceel Oostendorperstraatweg 88-92 heeft de bestemming 'Gemengd'. Deze bestemming maakt de exploitatie van een bouwmarkt, detailhandel, een kantoor en machineverhuur mogelijk in de milieucategorie van ten hoogste 2. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 30 meter tot een gevoelige functie, geba-seerd op het aspect geluid. Het plangebied waarbinnen het initiatief wordt gerealiseerd, is op circa 26 meter afstand gelegen. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand van 30 meter op grond van de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' met één stap/categorie worden verkleind. In plaats van 30 meter kan dan een richtafstand van 10 meter aangehouden. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Op het perceel aan de achterzijde van het plangebied is een speeltuin aanwezig. Het perceel is ook als zodanig bestemd. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen richtafstand voor een speeltuin. Om die reden is aansluiting gezocht bij een vergelijkbare functie, te weten een kinderboerderij (met uitzondering van het aspect geur). Bij deze functie hoort milieucategorie 2. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 10 meter tot een gevoelige functie, gebaseerd op het aspect geluid en uitgaand van een gemengd gebied. De afstand van het perceel met de bestemming speeltuin tot aan de dichtstbij gesitueerde woning bedraagt net geen 10 meter. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. Desondanks zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een speeltuin en het daardoor optredende geluid van spelende kinderen is te zien als inherent aan het wonen in het dorp Oosterwolde. In dat kader is de speeltuin een geaccepteerde voorziening. Het geluid treedt overigens, gezien de openingstijden, beperkt op. Daarbij geldt voor de werkdagen dat potentieel gehinderden vaak zelf elders werkzaam zijn.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG; hierna: de KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. In de aanpak van de KRW staan de wateren in internationale stroomgebieden (watersystemen) centraal. Een stroomgebied omvat al het water in een bepaalde regio. Naast rivieren behoren hiertoe ook vertakkingen, meertjes en grondwater. De Nederlandse wateren behoren tot de stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas en Schelde.
Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015; hierna: het NWP). Het NWP geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de SVIR, het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De Omgevingsvisie Gelderland is mede het kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de KRW en het Rijksbeleid.
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (hierna: het WBP) vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het WBP beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.8.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen moet een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (de watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Hierna vindt een beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt.
Op basis van het bovenstaande is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Milieueffectbeoordeling is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectbeoordeling in aanraking komen:
In het Besluit mer neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in kolom 3 en in kolom 4 in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is milieueffectbeoordeling nodig.
Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Een plan kan significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden hebben als een plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Dat is aan de orde als een plan in ruimtelijke ontwikkelingen voorziet die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie, waaronder de feitelijk, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van een plan wordt verstaan.
Als bijlage 8 van deze toelichting is een zogeheten voortoets opgenomen. Uit deze voortoets blijkt dat er vanwege het plan geen significant negatieve stikstofeffecten te verwachten zijn.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een omgevingsvergunning en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat op basis van dit bestemmingsplan milieueffectbeoordeling nodig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. tot het opstellen van een milieueffectrapport verplicht. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom moet worden getoetst of er sprake is van beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan niet direct sprake is van een beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, moet het bevoegd gezag zich er ook van vergewissen, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, dat van aanzienlijke milieugevolgen geen sprake is.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Bestluit mer. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als een milieueffectbeoordeling.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is het niet nodig dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn door vertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014:
De gemeentelijke parkeernota geeft een parkeernorm per woningtype. Het initiatief ziet op zes twee-onder-één-kap woningen, één geschakelde woning en één vrijstaande woning. Uitgaande van de geldende parkeernormen, te weten 2,5 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning en 2,4 parkeerplaatsen voor een twee-onder-één kap-woning, zijn 19,4 parkeerplaatsen noodzakelijk.
Bij alle woningen is voorzien in eigen parkeervoorzieningen in de vorm van een garage en oprit. Dergelijke voorzieningen mogen niet volledig worden meegenomen ten behoeve van het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen.
Elke woning heeft een garage met dubbele oprit, in theorie dus drie parkeerplaatsen. Voor de berekening van het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen kan slechts worden uitgegaan van 1,8 in plaats van 3. Dit resulteert in 14,4 parkeerplaatsen.
Naast eigen parkeervoorzieningen is sprake van zes openbare parkeerplaatsen. Het totaal aantal parkeerplaatsen bedraagt 20,4, waardoor aan de benodigde parkeerbehoefte wordt voldaan.
Ontsluiting van het verkeer vindt plaats op de Groote Woldweg. Dit is nu ook het geval. Het aantal verkeersbewegingen neemt met het initiatief niet toe.
Het aspect 'parkeren en verkeer' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het initiatief heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 1 juli 2020 (zaaknummer 0269V20200245) onder andere de volgende uitgangspunten gesteld:
In paragraaf 3.3.3 is de woningbouwbehoefte onderbouwd. Het initiatief ziet op woningbouw waar de komende jaren in de kern Oosterwolde behoefte aan is. Voor wat betreft woningtype is zoveel mogelijk rekening gehouden met de uitkomsten van het 'Woningmarktonderzoek Oosterwolde'.
De te realiseren woningen worden niet op het gasnet aangesloten en voorzien van zonnepanelen. Voor een verdere toelichting op het aspect duurzaamheid wordt verwezen naar paragraaf 3.4.5.
De indeling van de begane grond van de te realiseren woningen is zodanig te maken dat de woningen geschikt zijn voor alle levensfasen. Hierdoor hebben de woningen een levensloopbestendig karakter.
Uit paragraaf 4.11 volgt aan de benodigde parkeerbehoefte wordt voldaan.
Het hemelwater wordt op de eigen kavels opgevangen en door middel van infiltratie in de bodem gebracht.
Door Poortvliet & Partners is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie bijlage 1. In dit plan is het aspect stedenbouw uitgewerkt, alsmede de inrichting van het plangebied. De openbare ruimte wordt niet overgedragen aan de gemeente Oldebroek. Voor het beheer van deze ruimte zal een Vereniging van Eigenaren worden opgericht.
Initiatiefnemer heeft de buurt op de hoogte gesteld van het initiatief. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 7.2.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor het in hoofdstuk 5 beschreven plan. Het bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente Oldebroek gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO-standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen moeten voldoen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: de SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels, en
4. Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
1. Bestemmingsomschrijving.
Hierin staat voor welke functies de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is;
2. Bouwregels.
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden;
3. Nadere eisen.
Hierbij is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie, zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht;
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan, en
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
4. Afwijken van de bouwregels.
Burgemeester en wethouders kunnen voor een bed and breakfast voorziening met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Bij toepassing van deze bevoegdheid, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
5. Specifieke gebruiksregels.
In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt. Verder is hier een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de inrichting van het plangebied plaatsvindt conform het 'Advies Laanzichtsweg 8 Oldebroek', Gelders Genootschap, 23 november 2019;
6. Afwijken van de gebruiksregels.
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om bij een omgevingsvergunning hiervan af te wijken. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming;
7.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
Bestemmingen
Tuin (artikel 3)
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor tuinen, ondergeschikte bouwwerken en parkeren. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen behorende tot het hoofdgebouw tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter, tot 1 meter voor het verlengde van de voorgevelrooilijn en een oppervlakte van maximaal 5 m2.
Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, pleinen, straten, wegen en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedragen.
Wonen (artikel 5)
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de in het plangebied beoogde woonpercelen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor twee-aaneen en vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. In de bouwregels is bepaald dat binnen de bestemming 'Wonen' uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan (bijlage 2 van de regels).
Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is bepaald wat voor type woning is toegestaan en tot welke hoogte gebouwd mag worden.
Op het bouwperceel moet voldoende ruimte zijn gereserveerd voor ten minste twee parkeerplaatsen per woning.
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkapping geldt dat deze op minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen worden gebouwd. Hiervoor zijn bepaalde maximale goot- en bouwhoogtes en een oppervlaktemaat opgenomen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is erop gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het plan, gelet op het planologisch beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk project of ontwikkeling is in dit geval geen sprake, omdat het niet voldoet aan onder andere het begrip bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en zoals aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In voorliggende situatie wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Onderhavige herziening is gericht op het realiseren van acht woningen in het plangebied. Gelet op de uitgevoerde beoordeling van de situatie in het plangebied en de directe omgeving heeft het plan naar verwachting geen significant negatieve invloed op de omgeving. Daarnaast zijn direct omwonenden in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over het initiatief (zie paragraaf 7.3.2). Gezien de beperkte invloed van het initiatief op de omgeving en de overwegend positieve reacties van direct omwonenden is afgezien van het ter visie leggen van een voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het mogelijk zienswijzen in te dienen.
Initiatiefnemer had het voornemen om zijn initiatief aan bewoners in de directe omgeving te presenteren tijdens een informatieavond. Vanwege de maatregelen ter bestrijding van Covid-19 heeft hij hiervan afgezien. Hij heeft vervolgens het initiatief middels een brief aan deze bewoners voorgelegd en hen de mogelijkheid geboden op het initiatief te reageren. Een aantal bewoners heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Hieronder wordt in het kort een weergave van de reacties weergegeven.
Er is gevraagd om een persoonlijk gesprek over de (hoogte van) de woningen en de erfafscheidingen. Dit gesprek heeft plaatsgevonden, waarbij initiatiefnemer een nadere toelichting heeft gegeven. Het gesprek heeft niet geleid tot aanpassing van het initiatief.
Er is voorgesteld om geen ramen in de noordelijke gevels van woningen aan te brengen. Verder is verzocht na realisatie van het plan een taxatie op kosten van de initiatiefnemer uit te laten voeren in verband met te verwachten planschade. Aangegeven is dat het de bedoeling is om op de perceelsgrens een groenstructuur te realiseren om privacy over en weer zoveel mogelijk te respecteren. Geen ramen in de noordgevels kan niet worden gegarandeerd. Voor wat betreft planschade is aangegeven dat hiervoor een wettelijke procedure geldt na vaststelling van het bestemmingsplan. Er is op basis van deze punten geen aanleiding het initiatief aan te passen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het kader van vooroverleg heeft de gemeente de voorgenomen ontwikkeling tijdens periodieke overleggen meerdere malen met de provincie Gelderland besproken. De provincie Gelderland heeft gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerpbestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen als bijlage 7 van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
Deze paragraaf zal worden aangevuld na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.