direct naar inhoud van 2.3 Milieuaspecten
Plan: Wezep, Oude Wapenveldseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.WZ104-VG01

2.3 Milieuaspecten

Bij de opstelling van dit bestemmingsplan is in het kader van de milieuaspecten nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied overlast zouden kunnen veroorzaken dan wel invloed kunnen hebben op de in het plangebied te bouwen woningen.

De volgende milieuaspecten zijn nagegaan:

  • 1. de geluidaspecten (in het kader van de Wet geluidhinder);
  • 2. de eventuele bodemverontreiniging;
  • 3. hinderaspecten (situering woningen ten opzichte van eventuele (agrarische) bedrijven);
  • 4. luchtverontreiniging;
  • 5. externe veiligheid.
2.3.1 Geluidhinder

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In het plangebied is sprake van de ontwikkeling van zestien woningen. Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Stationsweg en tevens binnen de wettelijke 300 meter brede geluidszone van de spoorweg Zwolle-Amersfoort. Aangezien de afstand tussen het plangebied en het spoor circa 230 meter bedraagt, langs het spoor een geluidwerende voorziening aanwezig is en het tussenliggende gebied is bebouwd, worden er als gevolg van het railverkeer geen akoestische problemen verwacht. Omdat het plangebied niet gelegen is in de nabijheid van een industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 200 meter.

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

In dit kader is voor het onderhavige gebied de N308 (Stationsweg) van belang.

Voor de Stationsweg geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. De geluidszone van deze weg bedraagt aan weerszijden 200 meter. Het plangebied is gelegen binnen 200 meter en derhalve dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

In november 2009 is door BVA Verkeersadviezen een akoestisch onderzoek verricht. Het rapport is genaamd "Gemeentewerf, Wezep -akoestisch onderzoek- Gemeente Oldebroek". De conclusies uit voorgenoemd onderzoek zijn onderstaand weergegeven.

Er is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB op de zuid- en oostgevel van de geprojecteerde woningen als gevolg van het verkeer op de Stationsweg wordt overschreden. De Wet geluidhinder schrijft voor dat maatregelen onderzocht moeten worden in deze volgorde: bron, overdrachtsgebied en ontvanger.

Bij maatregelen aan de bron zijn het toepassen van geluidsarm asfalt, het verlagen van de maximum snelheid of het omleiden van verkeer mogelijke opties. Het verlagen van de maximumsnelheid is gezien de functie van de weg niet haalbaar. Ook het omleiden van verkeer is niet mogelijk daar de Stationsweg een vitale functie vervult in de ontsluitingsstructuur van Wezep en omgeving. De enige mogelijkheid is het aanbrengen van een stiller verhardingsmateriaal op de Stationsweg. Deze optie lijkt vanuit financieel oogpunt niet reëel.

Bij maatregelen in het overdrachtsgebied kan gedacht worden aan geluidswallen en/of schermen. Het realiseren van afschermende voorzieningen lijkt in deze situatie niet mogelijk. Enerzijds omdat de woningen op de Stationsweg worden ontsloten waardoor openingen in dergelijke voorzieningen moeten worden aangebracht die het effect sterk beperken. Anderzijds omdat dit vanuit ruimtelijk oogpunt geen reële optie is.

Mochten voorgenoemde oplossingen niet haalbaar zijn vanuit financieel, verkeerskundig, landschappelijk of stedenbouwkundig oogpunt, dan kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld door het college van B en W, mits het gemeentelijk geluidsbeleid hiervoor een kader biedt. Voor nieuwe woningen binnen de bebouwde kom geldt een maximale ontheffingswaarde van Lden 63 dB. Wel dienen in dat geval mogelijk aanvullende maatregelen te worden getroffen aan de gevels om de wettelijke binnenwaarde van Lden 33 dB te kunnen waarborgen.

Er is in het voorjaar van 2010 een Hogere Waarde procedure ingevolge de Wet geluidhinder gevolgd. Het daamee samenhangende besluit is in Bijlage 8 Beschikking Wet geluidhinder nr. 64144 opgenomen.

Het betreffende onderzoek is als bijlage Bijlage 2 Akoestisch onderzoek aan de toelichting toegevoegd.

2.3.2 Bodem

Aanleiding tot het verkennend bodem- en asbestonderzoek is het voornemen van de gemeente om tot de bestemming wonen over te gaan.

Doel van dit onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van grond en grondwater van de locatie en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventuele verontreinigde stoffen.

In de periode oktober 2005 is door Witteveen+Bos een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie aan de Oude Wapenveldseweg te Oldebroek.

Het bodemonderzoek is als Bijlage 3 Bodem- en asbestonderzoek bij dit plan gevoegd.

Aangezien er na het uitgevoerde onderzoek geen bodemvervuilende activiteiten hebben plaatsgevonden wordt dit onderzoek als actueel gezien voor het bestemmingsplan. Bij beoordeling van de aanvraag bouwvergunning zal opnieuw beoordeeld worden in hoeverre voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit.

Ter plaatse van de opslag van wegenzout wordt de toetsingswaarde voor nader onderzoek overschreden. Derhalve kunnen op voorhand risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu niet worden uitgesloten.

In september 2008 is door Witteveen+Bos een beperkt aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Oude Wapenveldseweg 1 te Wezep.

De gehanteerde onderzoeksopzet is doelmatig gebleken om de omvang van de verontreiniging met cyanide vast te stellen. De cyanideverontreiniging in de grond beperkt zich tot de bodem onder de voormalige opslag van wegenzout. De matig tot sterk verhoogde gehalten komen voor tot een diepte van maximaal 1,0 m-mv. De verontreiniging is in alle richtingen afgeperkt tot de streefwaarde of detectielimiet. Op basis van bovenstaande resultaten wordt geraamd dat circa 120 m3 matig tot sterk met cyanide verontreinigde grond op de locatie aanwezig is. Het volumecriterium (> 25 m3grond boven interventiewaarde) wordt op basis van de onderzoeksgegevens overschreden. De verontreiniging wordt daarom gezien als een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming.

Op basis van de uitgevoerde risicobeoordeling wordt geconcludeerd dat bij het huidige gebruik van de locatie er geen sprake is van onaanvaardbare humane-, ecologische- en/of verspreidingsrisico's.

Aanbevelingen

De gemeente is voornemens de voormalige gemeentewerf om te vormen tot een gebied met woonbestemming.

Uit de risico-evaluatie blijkt dat bij de meer kritische vormen van wonen er mogelijk humane risico's ontstaan als gevolg van de aanwezige cyanideverontreiniging. Als het voornemen is om de locatie om te vormen tot de functies wonen met moestuin, of wonen met tuin, dient hiermee rekening gehouden te worden. Het kan dan noodzakelijk zijn om sanerende maatregelen te treffen.

Indien besloten wordt om over te gaan tot sanering, wordt aanbevolen om dit te realiseren middels een BUS (Besluit Uniforme Saneringen)-procedure. De doorlooptijd van een BUS-procedure bedraagt in de regel circa vijf weken. Aanbevolen wordt om een plan van aanpak op te stellen en deze als bijlage aan de BUS-melding toe te voegen. Tijdens de uitvoering van de sanering kan het plan van aanpak eveneens worden gebruikt.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het onderzoek een steekproef betreft. Aanbevolen wordt om bij ontgravingswerkzaamheden altijd alert te zijn op zintuiglijke afwijkingen zoals puindelen. Werkzaamheden in of met verontreinigde grond dienen te worden verricht onder condities zoals omschreven in CROW-publicatie 132.

Er gaat ter plekke sanering plaatsvinden. Daarvoor wordt een overeenkomst opgesteld. De overeenkomst wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan ondertekend. Op deze manier is de benodigde sanering gewaarborgd.

Het bodemonderzoek is als Bijlage 4 Aanvullend bodemonderzoek bij dit plan gevoegd.

2.3.3 Hinderaspecten

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In het boekje "Bedrijven en milieuzonering, Vereniging van Nederlandse Gemeenten 2008, uitgave 2009" is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies, bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De richtafstanden van de belastende activiteiten worden vertaald naar milieuzones. Milieuzones geven gebieden aan waar bepaalde ontwikkelingen mogelijk of juist ongewenst zijn.

In de directe nabijheid van de nieuwe woningen zijn geen hinderveroorzakende functies aanwezig.

2.3.4 Luchtverontreiniging

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde1; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijke-economische besluiten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet “in betekenende mate” zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

2.3.5 Externe veiligheid

Het op 27 oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn vooral ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico (PR);
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico (GR).

Inrichtingen

In de omgeving van de voorgestane ontwikkeling zijn, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig:

  • Zwembad De Veldkamp, Oude Keizersweg 2 te Wezep.
  • LPG-tankstation Vika.
  • Plukon Poultry, Industrieweg 36 te Wezep (Bevi).
  • Cêlavita, Puttensteinseveldweg 22 te Wezep (Bevi).

De afstand van het plangebied tot genoemde bedrijven voldoet aan de vereiste afstanden en vormen dus geen belemmering voor de realisering van het project.

Buisleidingen

In of bij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Hierover is vervolgens een circulaire verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in 2009 wordt voorzien van een wettelijke basis. Dit zal echter 2010 worden.

In onderhavig plan of wegen in de directe omgeving wordt niet voorzien in noemenswaardig aantallen verkeersbewegingen welke onder de noemer "vervoer gevaarlijke stoffen" vallen.

Vervoer per water of spoor is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.

Met het oog op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst worden er geen beperkingen vanuit het aspect externe veiligheid gezien. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor de realisering van het project.