Plan: | Wezep, Noordsingel 2 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.WZ123-ON01 |
Initiatiefnemer heeft bij brief van 23 maart 2018 verzocht om medewerking te verlenen aan het realiseren van een extra vrijstaande woning (hierna: het plan) op het perceel Noordsingel 2 te Wezep. Het plan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Wezep Noord 2009. In dit bestemmingsplan is geen binnenplanse afwijking dan wel wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan mogelijk te maken. Dit betekent dat een herziening van het bestemmingsplan nodig is.
Bij brief van 20 juni 2018 is aan initiatiefnemer kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden medewerking aan het plan kan worden verleend. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het plan mogelijk maakt.
Het perceel Noordsingel 2 te Wezep (hierna: het plangebied), kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie M, nummer 5698, is gelegen in de woonkern Wezep. Het plangebied bestaat uit een onbebouwd deel en was vroeger een agrarisch perceel. Met de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Wezep-Noord is het plangebied getransformeerd naar een woonperceel. In 1996 is de bestaande woning naast het plangebied gerealiseerd. Naast deze woning is een weiland, zijnde het plangebied, gelegen. Initiatiefnemer wil ter plaatse van dit weiland het plan realiseren. De afbeeldingen 1 en 2 geven inzicht in de ontwikkeling van (de omgeving van) het plangebied en de begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1. Ontwikkeling plangebied (bron: www.kadaster.nl)
Het plangebied is gelegen in de hoek van de Noordsingel en de Neder Enckweg.
Afbeelding 2. Begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Wezep Noord 2009. Op grond van dit bestemmingsplan Buitengebied 2007 geldt voor het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen – 1' en 'Tuin'. De bestemming 'Wonen – 1' staat een vrijstaande woning toe. De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor het gebruik van de grond als tuin. Realisatie van het plan is voorzien op het gedeelte van het plangebied met de bestemming 'Tuin' en is hiermee in strijd. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Dit houdt in dat het plangebied mede bestemd is voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
Afbeelding 3 betreft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldend bestemmingsplan. Op deze uitsnede is het plangebied in rood aangegeven.
Afbeelding 3. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5, 6 en 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het plan . Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op het gevoerde vooroverleg en inspraak.
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel. Naast het plangebied staat een vrijstaande woning met een aangebouwd bijgebouw. Het onbebouwde deel betreft een grasveld (weiland) dat wordt gebruikt als tuin bij de woning. Aan de achterzijde van het het plangebied staat een bijgebouw behorende bij de woning op het perceel Wolthuisweg 6. Aan de overzijde van het plangebied is sprake van een open ruimte (groen). Deze open ruimte is het Buurtmidden, dat centraal in de woonwijk Wezep-Noord is gelegen.
Aan de overzijde van de Neder Enckweg vindt ook een herontwikkeling plaats: van agrarisch naar wonen.
Afbeelding 4 geeft een impressie van de huidige situatie.
Afbeelding 4. Impressie plangebied (bron: Street View – mrt. 2019)
De huidige ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Noordsingel.
Op het onbebouwde deel van het plangebied wil initiatiefnemer een extra vrijstaande woning realiseren. Het plan sluit aan bij de structuur van de bestaande woningbouw en vindt aansluiting bij de ontwikkeling aan de overzijde van de Neder Enckweg. Afbeelding 5 geeft een impressie van de gewenste situatie.
Afbeelding 5. Impressie gewenste situatie (bron: gemeente Oldebroek)
Voor een verdere uitwerking van de gewenste situatie heeft de stedenbouwkundige van de gemeente Oldebroek de volgende randvoorwaarden geformuleerd:
- tussen de nieuwe en bestaande woning moet minimaal 2 x 3 meter tussenruimte aanwezig zijn; dat wil zeggen dat de nieuwe zij-erfgrens op minimaal 3 meter van de nieuwe en bestaande woning moet liggen. Op deze wijze ontstaan twee volwaardige woonkavels;
- de voorgevelrooilijn van de nieuwe woning volgt de bestaande rooilijn van de Noordsingel;
- het nieuwe woonvlak volgt aan de noordzijde de bestaande belijning en aan de oostzijde vanuit de belijning van het perceel Wolthuisweg 6; het woonvlak wordt afgezoomd met een strook grond met de bestemming 'Tuin';
- de nieuwe woning is met de kap gericht op de Noordsingel met een verbijzondering aan de zijde van de Neder Enckweg; de woning krijgt zo een tweezijdige oriëntatie;
- een bijgebouw kan worden geplaatst in de vrije strook naast de bestaande woning of aan de achterzijde aansluitend op de achtergrens van het perceel Wolthuisweg 6;
- parkeren (minimaal twee opstelplaatsen) vindt plaats op eigen terrein, en
- gezien de hoeksituatie 'Noordsingel – Neder Enckweg' is een groene erfscheiding gewenst.
Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven relevante feiten en af te wegen belangen. Ingegaan wordt op het beleid van rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de onderzoeksaspecten.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: de SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie doelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie rijksdoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neer-slaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro, artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Bro gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In artikel 1.1.1 van het Bro zijn definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen.
Ook worden in het Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hier buiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke aanduiding niet nodig.
Het initiatief betreft de realisatie van twee woningen op een inbreidingslocatie in het dorp Oldebroek. Het Rijksbeleid is niet van betekenis voor dit plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.
De SVIR laat zich niet specifiek uit over het plan. De voorgenomen ontwikkeling raakt dan ook geen rijksbelangen als opgenomen in de SVIR. Wel is uit de SVIR van toepassing een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij het voorliggend bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Een ieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.
Toepassing van de Ladder betekent voor het plan geen belemmering, omdat het aantal extra woningen niet meer dan één bedraagt. Volgens jurisprudentie is 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
Het ruimtelijk rijksbeleid is niet van betekenis voor het plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.
De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 (hierna: de Omgevingsvisie). Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsvisie op 19 december 2018 vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze visie in werking getreden.
De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden en staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dit wil de provincie realiseren door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
1. energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
2. klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
3. circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
4. biodiversiteit: werken met de natuur;
5. bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
6. vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio, en
7. woon- en leefomgeving: dynamisch, divers en duurzaam.
De Omgevingsvisie is verder uitgewerkt in vier zogenaamde 'doe-principes'. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. In het kort betreffen deze principes:
1. doen: Gelderland kijkt breed met een focus en zoekt actief ruimte;
2. laten: Gelderland stimuleert niets buiten onze visie;
3. zelf: Gelderland neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld, en
4. samen: Gelderland werkt samen met oog voor innovatie.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder die is vastgelegd in het Bro. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Ladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. De Ladder is dus ook van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de Ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.
Met de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening) stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de Omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan(nen) op deze regels afstemmen.
Het plangebied is niet in of in de nabijheid gelegen van een Nationaal landschap, het Gelders Natuurnetwerk, de Gelderse Groene Ontwikkelzone of andere gebieden met landschaps- of natuurwaarden.
3.2.3.2 Milieu
Het plangebied is niet in of in de nabijheid gelegen van een stiltegebied.
Het plangebied is niet in of in de nabijheid gelegen van een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of een oppervlaktewaterlichaam.
Het plangebied is gelegen in een aandachtsgebied voor windenergie. Gezien de Omgevingsverordening brengt dit geen beperkingen met zich.
Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De woning waarin het plan voorziet, is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek. Hiermee voldoet het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma.
Het plan maakt de bouw van één extra vrijstaande woning in het plangebied mogelijk. Provinciale ruimtelijke belangen spelen geen rol in het plangebied. Verder is het plan opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma.
Het bestemmingsplan staat het plan niet toe. Om die reden is het van belang te beoordelen of op grond van het gemeentelijk beleid medewerking kan worden verleend
Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Hierbij hoort de volgende visie:
- een rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving;
- ieder dorp een aantrekkelijk hart;
- een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied;
- werkgelegenheid;
- goede bereikbaarheid, en
- klimaatneutraal.
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De zogeheten IDee-kaarten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen hebben hierin een belangrijke rol. Deze kaarten benoemen de ontwikkelingsrichting van het gebied en de aandachts-/uitgangspunten voor kwaliteit en leefbaarheid.
Voor het plangebied geldt het deelgebied 'Wezep'. Voor dit gebied geldt onder andere als ontwikkelingsrichting de realisatie van woningbouw nabij de voorzieningen, waaronder levensloopbestendige woningbouw. Daarnaast gelden de volgende aandachts-/uitgangspunten:
- behoud groene buffer ten opzichte van Hattemerbroek; kernen mogen niet aan elkaar vastgroeien;
- ruimtelijke karakteristiek Zuiderzeestraatweg handhaven en waar mogelijk versterken, en
- zorgvuldig omgaan met het groen in de kern en de aansluiting daarvan op de groenstructuren in het buitengebied.
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek 2014 (hierna: de Welstandsnota). In de Welstandsnota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Voor het plangebied geldt welstandsniveau 4 (welstandsvrij).
De Gemeente Oldebroek heeft de groenstructuren vastgelegd in de 'Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014' (hierna: de Groenvisie). In de Groenvisie zijn de belangrijkste groene hoofdstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeente. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.
Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel in de Bouwverordening gemeente Oldebroek. Vanaf 19 november 2014 zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.
Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 1 van de Parkeernota Oldebroek (hierna: de Parkeernota), in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de Parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (hierna: het GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.
De in de Parkeernota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is de Parkeernota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in de Parkeernota circa 10% lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van de Parkeernota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.
De Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 (hierna: de Woonvisie) is vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2016. Met deze Woonvisie heeft de gemeente Oldebroek haar woonbeleid voor de komende jaren vastgesteld. Eén van de doelstellingen is een divers en kwalitatief woonaanbod.
De visie op het wonen in de toekomst is gericht op vier hoofdthema's. Eén van de hoofdthema's is 'Beschikbaarheid en betaalbaarheid'. ln de Woonvisie wordt geconstateerd dat de huishoudensgroei en daarmee de behoefte aan woningen de komende decennia afvlakt. Alsnog is er in de komende periode echter sprake van groei van zowel aantal inwoners en huishoudens. De groei zit met name in de groep oudere 1- en 2-persoonshuishoudens. Eén van de doelstellingen binnen het hoofdthema 'Beschikbaarheid en betaalbaarheid' is dat de woningvoorraad op termijn transformeert richting duurzaam, levensloopbestendig en betaalbaar. Voor de kern Wezep is één van de accenten om levensloopbestendige woningen toe te voegen nabij het centrum. Het plan voldoet hier aan.
In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (hierna: het KWP) geeft de gemeente Oldebroek aan dat zij voldoende (levensloopbestendige) woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek.
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is “Al het vastgoed duurzaam”. Op 1 januari 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.
In de Nota Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten (hierna: de Nota R&T) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De Nota R&T wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente Oldebroek. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast-voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.
De bouw van twee woningen in het plangebied is in lijn met het gemeentelijk beleid, nu voor starters dan wel senioren wordt gebouwd. Dit draagt bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek om diverse kwalitatief hoogwaardige woningen aan te bieden.
Het plangebied is uitermate geschikt om invulling te geven aan de geschetste ontwikkelingsrichting, met name levensloopbestendige woningbouw nabij voorzieningen. Daarnaast is het plan niet in strijd met de voor dit gebied geldende aandachts-/uitgangspunten. Zo ziet het plan op het realiseren van een energieneutrale, levensloopbestendige woning.
Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied. Ten behoeve van het plan zijn door de stedenbouwkundige van de gemeente Oldebroek randvoorwaarden opgesteld. Deze zijn in paragraaf 2.2 opgenomen. Met vaststelling van dit bestemmingsplan maken deze randvoorwaarden onderdeel uit van de Welstandsnota. Hierdoor valt het plangebied binnen het welstand niveau 1 en moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'het bouwen van een bouwwerk' worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
Het plangebied is gelegen naast de Groene Hoofdstructuur van de wijk Wezep-Noord. Afbeelding 6 geeft een impressie van deze structuur. Het plan is niet van invloed op of leidt niet tot aantasting van deze structuur.
Afbeelding 6. Impressie Groen Hoofdstructuur nabij plangebied (bron: gemeente Oldebroek)
Voor de toets aan de Parkeernota wordt verwezen naar paragraaf 4.11. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat in het plangebied voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte (minimaal twee plaatsen) te voorzien.
Het plan ziet op het realiseren van een (extra) vrijstaande, duurzame en levensloopbestendige woning. Gelet op de doelstellingen van de Woonvisie, is het plan daarmee passend binnen de Woonvisie. Het plangebied ligt bovendien op korte afstand van voorzieningen.
De nieuwe, duurzame en levensloopbestendige woning zal door initiatiefnemer te koop worden aangeboden. Verwacht wordt dat de koper een binding heeft met de gemeente Oldebroek.
De nieuw te bouwen woning wordt energieneutraal gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan de gemeentelijke ambitie.
Het plan ziet niet op bed en breakfast. Wel is deze mogelijkheid in de planregels opgenomen (via een omgevingsvergunning).
Het plan is niet in strijd met het beschreven gemeentelijk beleid. Het realiseren van een nieuwe, duurzame en levensloopbestendige woning op korte afstand van voorzieningen is als passend beoordeeld binnen dit beleid.
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In en in de omgeving van het plangebied is tevens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.
De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart, die door de gemeenteraad op 20 april 2017 is vastgesteld, is het onderhavige plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad, kan deze een rechtstreekse werking krijgen.
Het plan is voorgelegd aan de regionaal archeoloog. Op basis van een uitgevoerd veldonderzoek heeft hij geadviseerd dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is (e-mailbericht van 28 mei 2019). Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
Tauw bv uit Deventer heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 19 juli 2019, projectnummer 1271329, 'Verkennend bodemonderzoek Noordsingel 2 te Wezep'. Door Tauw is op basis van het onderzoek geconcludeerd dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is voor het plan.
Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar het bodemonderzoek, dat is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb) en het Gelders Natuurnetwerk (voorheen EHS; hierna: het GNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten, vastgelegd in de Wet Natuurbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en/of gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wnb beschermd.
Het GNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in de Omgevingsvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot het GNN zijn op ruime afstand van het plangebied gelegen. Het plan is om die reden niet van invloed op deze gebieden.
Natura 2000-gebieden
Op basis van een voortoets is onderzocht of het plan significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft. Uit deze toets is gebleken dat er geen significant negatieve gevolgen zijn. De voortoets is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.
GNN
Gebieden die behoren tot het GNN zijn op ruime afstand van het plangebied gelegen. Het plan is om die reden niet van invloed op deze gebieden.
Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 12 juni 2018, 'Quickscan Flora en Fauna Noordsingel te Wezep'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat het plan niet leidt tot aantasting of vernieling van beschermde planten en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren of andere diergroepen. Er is geen nader onderzoek of planaanpassing nodig.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de quickscan van Ruimte voor Advies, dat opgenomen is als bijlage 4 van deze toelichting.
In het kader van de algemene zorgplicht wordt nog nadrukkelijk gewezen op paragraaf 5.2 van de quickscan (verstoring vleermuizen en algemene broedvogels).
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart op www.risicokaart.nl is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.
Het plangebied is niet gelegen in een akoestisch aandachtsgebied.
De geluidbelasting van 30 km-wegen speelt wel een rol in de ruimtelijke afweging. Er zal bij de nieuw te realiseren bestemming moeten worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er kan bij deze beoordeling worden aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh.
Sain milieuadvies uit Vaassen heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie van 4 juli 2019, kenmerk 2019-3061. Door Sain is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de geluidbelasting op de nieuwe woning in het plangebied ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de notitie van Sain, dat opgenomen is als bijlage 5 van deze toelichting.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: het NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate bijdragen' (hierna: NIBM) aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule (zie bijlage 3b van de Regeling NIBM) Projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.
Het plan betreft een project (een woningbouwlocatie voor één woning) dat zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Om het plan te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de Handreiking) gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
In de Handreiking worden twee gebieden onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Er wordt bij het realiseren van een nieuwe bestemming gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming wordt gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Hierbij gaat het om de vraag of het plan hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
Op circa 60 meter afstand van het plangebied is een kinderdagopvang en een praktijk voor fysiotherapie gevestigd en op circa 75 meter een bedrijf met een milieucategorie 2. Deze bedrijven hebben vanuit milieuzonering bezien geen invloed hebben op het plangebied.
Gelet op genoemde afstanden heeft het plan ook geen belemmeringen voor bedrijven in de omgeving.
Afbeelding 6. Bedrijven nabij plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG; hierna: de Kaderrichtlijn) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (vast-gesteld 17 december 2015; hierna: het NWP). Het NWP geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de SVIR, het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De Omgevingsvisie is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Kaderrichtlijn en het Rijksbeleid.
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (hierna: het WBP) vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het WBP beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
In de omgevingsvisie is het gemeentelijk waterbeleid opgenomen. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het waterschap Vallei en Veluwe. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer
21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (de watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. De watertoets is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.
Op basis van de watertoets is door het waterschap voor het plan een positief wateradvies gegeven. De reactie (telefonisch) van het waterschap luidde als volgt: “er spelen geen primaire waterbelangen en er zijn geen aanvullende maatregelen vereist vanuit het waterschap”.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Milieueffectbeoordeling is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectbeoordeling in aanraking komen:
In het Besluit mer neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in kolom 3 en in kolom 4 in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit mer is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer). Dit betekent dat het bevoegd gezag niet langer kan volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde ligt en dus geen milieueffectbeoordeling noodzakelijk is. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije milieueffectbeoordeling gehanteerd.
Het plan ziet op het realiseren van één vrijstaande woning. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat er geen directe plicht is om een milieueffectrapport op te stellen. Wel moet een vormvrije milieueffectbeoordeling worden uitgevoerd. Uit deze beoordeling moet blijken of alsnog een milieueffectrapport moet worden opgesteld vanwege belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu.
Op basis van een uitgevoerde voortoets (zie paragraaf 4.4.2.1) is gebleken dat er geen significant negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er geen passende beoordeling op grond van de Wnb voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een directe plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport.
Voor het plan hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Het realiseren van één vrijstaande woning zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Noordsingel en/of Neder Enckweg.
Voor wat betreft de ontsluiting van het plangebied is de ligging zodanig dat deze op de Noordsingel en de Neder Enckweg kan plaatsvinden. Uit verkeersoogpunt zijn beide situaties mogelijk.
Ten behoeve van de nieuwe woning moet voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm volgens de Parkeernota is 2,5 parkeerplaats per woning. (zie bijlage 1 van de notitie van Sain, tekening gewenste planinvulling, dat opgenomen is als bijlage 5 van deze toelichting). Er is in het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte (2 parkeerplaatsen) te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Het verkeer en parkeren veroorzaken geen problemen in het plangebied en in de directe omgeving hiervan en vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het plan heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 20 juni 2018 (zaaknummer 0269V20180083) onder andere de voorwaarden gesteld dat de te bouwen woning duurzaam en levensloopbestendig moet zijn, een stedenbouwkundige opzet is vereist en dat de noodzakelijke onderzoeken (bodem, archeologie, geluid, verkeer) moeten worden uitgevoerd. Verder moet het plan aansluiten op de woonbehoefte in de gemeente Oldebroek.
In het plangebied wordt één nieuwe, vrijstaande woning gerealiseerd. Deze woning wordt duurzaam (energieneutraal) en levensloopbestendig (voorzieningen om de bewoners er in te laten blijven wonen als hun persoonlijke levensomstandigheden over langere periodes veranderen) gerealiseerd. Verder zijn de in paragraaf 2.2 geformuleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden van toepassing.
In het plangebied wordt een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. Daarnaast wordt een deel van het plangebied ingericht ten behoeve van het parkeren (minimaal twee plaatsen) en tuin.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor het in hoofdstuk 5 beschreven plan. Het bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente Oldebroek gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO-standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen moeten voldoen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: de SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Tuin (artikel 3)
Het woonvlak wordt aan de noord- en oostzijde afgezoomd met een strook grond met de bestemming 'Tuin', met dien verstande dat hier geen gebouwen mogen worden gebouwd.
Wonen (Artikel 4)
Het voorliggend bestemmingsplan ziet op een ontwikkeling op het perceel Noordsingel 2 te Wezep, zijnde het plangebied, en is specifiek gericht op het regelen van een nieuwe, vrijstaande woning. Voor de nieuwe woning geldt de bestemming 'Wonen'. Bij deze woning mogen maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen worden opgericht.
Bij een omgevingsvergunning zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de gebruiksregels en onder voorwaarden een bed & breakfast voorziening in de woning toe te staan. Dergelijke regels zijn tevens opgenomen met betrekking tot een aan huis verbonden beroep.
Overige regelingen (artikelen 5, 6 en 7)
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, milieuwetten en waterschapskeuren, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Overgangs- en slotregels (artikelen 8 en 9)
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'. In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld, omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden.
Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het plan, gelet op het planologisch beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt wordt gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.
Het kostenverhaal van de gemeente Oldebroek maakt deel uit van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer is afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd, zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, van de Wro). Dit is gebeurd.
De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.
Onderhavige herziening is gericht op het bouwen van een vrijstaande woning in het plangebied. Gelet op de uitgevoerde beoordeling van de situatie in het plangebied en de directe omgeving heeft het plan naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.
Gezien de geringe planologische betekenis van het plan is afgezien van het ter visie leggen van het voor-ontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het mogelijk zienswijzen in te dienen.
Initiatiefnemer heeft het plan met de bewoners van de woningen in de directe nabijheid besproken. Het is initiatiefnemer duidelijk geworden dat men niet zit te wachten op veranderingen in de buurt. Specifieke bezwaren tegen de bouw van een woning in het plangebied zijn echter niet geuit.
De procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 14 januari 2020 schriftelijk gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen of aanvullingen op het plan te hebben. Als aandachtspunt is wel meegegeven dat aan de hand van een Aerius-berekening de invloed van de woning (bouw en gebruik) een inschatting moet worden gemaakt van het effect van het plan op Natura 2000-gebieden. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Zie ook paragraaf 4.9.2.2.
Deze paragraaf zal worden aangevuld na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.