direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wezep, Parc de Zwijger en Rondweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.WZ129-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend om op het perceel Parc de Zwijger te Wezep een appartementengebouw met 28 kleine huurappartementen en 28 bergingen realiseren, voor een huurprijs lager dan de huurliberalisatiegrens..

De huidige eigenaar van het complex ‘Willem de Zwijger Vastgoed B.V.’ heeft de kazerne in 2016 en 2017 getransformeerd naar 90 appartementen, een zorgvoorziening en in 2020 zijn de sportruimte en de verdieping van het restaurant omgebouwd naar 13 appartementen.

De eigenaar wil op een braakliggend deel van het complex, de 28 huurappartementen realiseren met een huur onder de sociale huurgrens.

De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het verzoek voor de realisatie van het appartementengebouw.

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Wezep Noord 2009'. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied te worden herzien. Deze toelichting vormt, samen met de regels en verbeelding, de basis voor het nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de woonkern Wezep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op de navolgende afbeelding is een luchtfoto weergegeven waarop te zien is dat de locatie is gelegen direct naast de voormalige Willem de Zwijgerkazerne, nu woonfunctie, bekend als Parc de Zwijger.

Aan de overzijde van de Rondweg ligt bedrijvenpark 'Wezep - Noord'. Aan de zuidwestzijde wordt de locatie begrensd door de voormalige kazerne, het huidige Parc De Zwijger. Het appartementencomplex komt ter plaatse van nummer 2 (zie afbeelding 1.2). Nummer 1 is de locatie waar tijdelijk woonunits zijn gerealiseerd. De tijdelijke woonunits zijn geregeld via de uitgebreide omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Ligging plangebied in de omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Uitsnede kadastrale kaart met globaal plangebied (rood) (bron: www.kadastralekaart.com

Kadastrale gemeente : Oldebroek

Sectie : M

Perceelnummers : 7430 (deels) en klein deel van 9746

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Wezep, Parc de Zwijger en Rondweg" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.0269.WZ129-ON01)
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de hoek tussen de Zuiderzeestraatweg en de Rondweg en is onderdeel van 'Parc de Zwijger'. Links van het Parc de Zwijger ligt een woonwijk. Direct tegen de bebouwing van de kazerne aan de noordzijde staat de Erica Terpstra hal vast gebouwd aan het voormalige ketelhuis. Aan de overzijde van de Rondweg is een bedrijventerrein gelegen. Aan de zuidzijde is een voormalige in verval geraakte bunker gelegen en is vanwege instortingsgevaar afgesloten.

Het plangebied bestaat uit gras met aan de rand een bomenrij met beuken en een enkele eik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: foto plangebied (rode ster)

2.2 Geldend planologisch regime

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Wezep Noord 2009', dat is vastgesteld op 16 november 2010. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tevens geldt voor een deel van het perceel de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - bunker'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan

De realisatie van het appartementencomplex is volgens het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om dit alsnog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

2.3 Gewenste situatie

Afbeelding 2.3 geeft de ligging van het appartementencomplex weer. De vervallen bunker wordt verwijderd, in tegenstelling tot een andere bunker elders op Parc de Zwijger, welke in betere staat verkeerd en wordt gerestaureerd.

Door de invulling van het braakliggende plangebied bestaande uit gras en enkele bomen, is sprake inbreiding en wordt een bijdrage geleverd aan woningen voor de lage inkomensgroepen. Daarnaast wordt het Parc de Zwijger, door het nieuwe complex afgerond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0006.jpg"

Afbeelding 2.3: Ligging van het appartementencomplex en de bergingen

Hierna volgt de situering van het appartementencomplex ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0007.jpg"

Afbeelding 2.4: Ligging van het appartementencomplex in de directe omgeving

Het appartementencomplex bestaat uit 2 lagen met kap, de bergingen uit 1 laag met kap.

Architectuur

De voormalige kazerne vormt een markant gebouwencomplex met een karakteristieke uitstraling. De gebouwen vormden een typische Boostkazerne zoals er in Nederland meerdere zijn ontworpen en gebouwd in de jaren 1930.

De architectuur van het nieuw te bouwen appartementen gebouw sluit nauw aan bij de bestaande gebouwen voor wat betreft vormtaal zoals bijvoorbeeld het schilddak, de fors overstekende goten en de kozijngeleding. Ook kleur en materialisering zijn afgestemd op de voormalige kazernegebouwen. Om de bestaande hiërarchie te respecteren, waarbij het poortgebouw als hoofdgebouw wordt gezien, is bij de nieuwbouw gekozen voor een duidelijk lagere goothoogte. Ook ligt de kopgevel terug ten opzichte van de voorgevel van het poortgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0008.jpg"

Afbeelding 2.5: Bestaande bebouwing Parc de Zwijger

Hierna volgen respectievelijk de gevels van het appartementencomplex en een gevel van de bergingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0009.jpg"

Afbeelding 2.6: Indicatieve gevelbeelden appartementen complex (bron: Slaa en van Asselt architecten)

Ter afscherming van het geluid van de Rondweg was de planning aan de zijde van de Rondweg een aarden geluidwal te plaatsen. Vanwege de benodigde breedte en de taluds neemt een geluidwal echter te veel ruimte in beslag en is er daarom gekozen voor een geluidabsorberend kokosscherm met een smallere footprint.

Aan beide zijden van het scherm worden klimplanten aangebracht zodat er een groen natuurlijke afscherming ontstaat.

De bestaande bomen nabij het appartementencomplex blijven behouden. Met de realisatie van het plan wordt in de uitvoering terdege rekening gehouden met deze bomen.

Verkeer

Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 28 goedkope huurappartementen plaats. Hiervoor zijn we uit gegaan van goedkope huur, rest bebouwde kom, matig stedelijk. Voor dit bouwplan geldt:

Verkeersgeneratie van maximaal 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning.

De realisatie van 28 appartementen draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 168 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 3,5 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.

Parkeren

Ten behoeve van de 28 woonunits geldt volgens de Parkeernota 2014 een norm van 1,2 per woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In totaal zijn dus 34 parkeerplaatsen nodig. Er worden voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd, waardoor wordt voldaan aan de Parkeernota 2014 (zie 4.10)

Duurzaamheid

De woning wordt volledig volgens bouwbesluitnormen en bouwverordening uitgevoerd. De verwarming vindt plaats door middel van een warmtepomp en er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen. waterinfiltratie vindt in de directe omgeving plaats (zie afbeelding 2.4).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1.2 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.4 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Bij voorliggend plan worden 28 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit zijn meer dan 11 woningen, waardoor er wel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling wel hoeft te worden aangetoond. N

avolgend wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de Ladder.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

In 2019 is, in opdracht van de regio Noord-Veluwe, een woningmarktonderzoek (‘Woningmarktonderzoek in de regio Noord-Veluwe’) uitgevoerd naar onder andere de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte tot 2030 in de gemeenten van deze regio.

De afgelopen jaren is in de regio Noord-Veluwe door alle gemeenten, behalve Nunspeet, minder toegevoegd aan het woningbestand dan op basis van de behoefteramingen voor 2013 tot 2025 in de woningbouwafspraken voor deze regio was vastgesteld. Dit betekent dat er een versnellingsopgave ligt om voldoende woningen te bouwen in de komende jaren. Voor de gemeente Oldebroek wordt een huishoudensgroei van ongeveer 7% tot 2030 verwacht. De samenstelling van de huishoudens verandert eveneens: de prognoses geven een groei in het aantal tweepersoonshuishoudens weer, met name binnen de groep ‘empty-nesters’ en starters. Starters zijn veelal op zoek naar goedkope huurappartementen. Dit beeld vertaalt zich ook naar de kwalitatieve woningbehoefte; op de langere termijn is er sprake van een groeiende behoefte aan appartementen.

Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling voorziet in 28 sociale huurappartementen en hiermee aansluit op de behoefte. Het initiatief voldoet aan trede 1.

Ligt de ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied?

In beginsel gaat de Ladder uit van het principe ‘inbreiding vóór uitbreiding’. Dit betekent dat bouwen, waar mogelijk, binnen bestaand stedelijk gebied (BSG) dient plaats te vinden. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaalculturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Onderhavig plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom van Wezep. Hiermee wordt een duurzame invulling gegeven aan het plangebied. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied en hiermee voldoet aan trede 2.

3.1.5 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Onderhavig ontwikkeling sluit aan op de behoefte en wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het initiatief. Het planvoornemen is niet in strijd met het relevante rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.

Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.

Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

  • 1. Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie is verder uitgewerkt in vier zogenaamde 'doe-principes'. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. In het kort betreffen deze principes:

  • 1. doen: Gelderland kijkt breed met een focus en zoekt actief ruimte;
  • 2. laten: Gelderland stimuleert niets buiten onze visie;
  • 3. zelf: Gelderland neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld, en
  • 4. samen: Gelderland werkt samen met oog voor innovatie.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

Afdeling 2.1: Woningbouw (van toepassing bij bestemmingsplannen die woningbouw mogelijk maken) In afdeling 2.1 zijn artikelen met (instructie)regels voor de regionale woonagenda opgenomen. Ook bevat de afdeling een drietal artikelen met instructieregels voor recreatiewoningen.

Aangaande wonen streven de provincie en haar er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. De focus ligt hierbij op het benutten van de bestaande voorraad en van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd. Onderhavig plan voorziet in het benutten van een inbreidingslocatie. Uit paragraaf 3.3.2 blijkt dat er vraag is naar sociale huurappartementen.

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

Het plangebied heeft geen overlap met relevante zoneringen in de Omgevingsvisie. Op grond van de bepalingen opgenomen in de omgevingsverordening gelden er geen restricties of specifieke regels ten aanzien van de uitvoering van dit plan. Het provinciaal beleid werpt geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.

De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.

3.3.1.2 Visie

De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
  • 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
  • 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
  • 6. Oldebroek klimaatneutraal

In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.

Thematisch:

  • Thema 1: Leefbare dorpen met een actieve samenleving
  • Thema 2: Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit
  • Thema 3: Een vitaal economisch klimaat
  • Thema 4: Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
  • Thema 5: Bereikbaar, nabij en toegankelijk

Gebiedsgericht:

  • 1. Grootschalig open landschap/Randmerengebied
  • 2. Gemengd kleinschalig overgangsgebied
  • 3. Natura-2000 gebied Veluwe

IDee-kaarten:

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor de locatie geldt IDee-kaart 'Kern Wezep'

Idee-kaart Kern Wezep

Ontwikkelingsrichting:

  • Streven is het behoud van een compleet voorzieningenpakket in combinatie met een aantrekkelijk centrumgebied. Gewerkt wordt aan het versterken van het dorpshart op het Meidoornplein en het maatschappelijk centrum rond Multifunctioneel centrum De Brinkhof. Ook openbare speelplekken zijn van belang voor de leefbaarheid van de kern.
  • Realisatie van woningbouw nabij de voorzieningen, waaronder levensloopbestendige woningbouw.
  • Het benutten van vrijkomende locaties voor woningbouw. Binnen de kern zijn enkele mogelijkheden voor inbreiding. We willen samen met de bewoners en partijen als de corporaties onderzoeken hoe we de wijken en buurten uit de jaren 60/70 met weinig uitstraling weer aantrekkelijker kunnen maken.
  • Afronden van de sanering van bedrijventerrein Zeuven Heuvels en transformatie tot duurzame woonwijk.
  • Het gebied De Soppe wordt gekoesterd als wandelgebied.
  • Behoud en zo mogelijk versterking van de sportvoorzieningen, zoals het zwembad. Sportvoorzieningen in elkaars nabijheid kunnen van elkaar profiteren.
  • Wezep kan zich recreatief verder ontwikkelen als recreatieve poort naar de Veluwe, ook de voorzieningen kunnen hiervan profijt hebben.
  • Het versterken van de relatie tussen de kern en het station. De Stationsweg is heringericht, maar het is wenselijk dat meer bezoekers de weg naar de voorzieningen in de kern vinden.

Aandacht-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid

  • Behoud groene buffer ten opzichte van Hattemerbroek. Kernen mogen niet aan elkaar vastgroeien.
  • Ruimtelijke karakteristiek Zuiderzeestraatweg handhaven en waar mogelijk versterken.
  • Zorgvuldig omgaan met het groen in de kern en de aansluiting daarvan op de groenstructuren in het buitengebied.
3.3.1.3 Toetsing

Bij de realisatie van 28 kleine huur appartementen, waar een grote behoefte aan is, is sprake van inbreiding (zie paragraaf 3.3.2). Daarnaast wordt de bestaande bomenrij niet aangetast en sluit het plan dus goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek.

3.3.2 Volkshuisvesting
3.3.2.1 Woonprogramma gemeente Oldebroek

Ter voorbereiding op de woningbehoefte van de (toekomstige) inwoners heeft de gemeente Oldebroek een woonprogramma opgesteld. Dit is een vervolg op de Woonvisie van 2016-2020. In het Woonprogramma staat waar gebouwd zal worden, welk typen woningen toegevoegd worden en voor wie er gebouwd wordt. Het Woonprogramma vormt de basis voor gesprekken met woningcorporaties, zorgpartijen en ontwikkelaars om tot concrete (nieuwbouw) plannen te komen. Het Woonprogramma is door de gemeenteraad op 30 september 2021 vastgesteld.

Het aantal huishoudens in de gemeente Oldebroek neemt tot 2020 toe. De verwachting is dat de woningvoorraad groeit met 743 woningen, waarna de groei afzwakt. De groei van het aantal huishoudens komt voornamelijk door gezinsverdunning bij de doelgroep van 65 jaar en ouder. Doordat het aantal ouderen stijgt, zal de druk op de zorg toenemen. Met name vanwege de stijging van het aantal 80-plussers. In totaal zullen er tot 2030 circa 125 woonzorgplaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen.

Jongeren kunnen binnen de gemeente steeds moeilijker aan een geschikte woning komen. De betaalbaarheid speelt daarbij een belangrijke rol. Om aan de onderkant van de markt voldoende goedkope woningen vrij te maken is doorstroming noodzakelijk.

Het mes kan ook aan twee kanten snijden. Woningen voor jongeren kunnen in de toekomst woningen voor ouderen zijn. Aangezien het aantal ouderen stijgt en het aantal jongeren daalt. Er worden dan levensloopgeschikte woningen gebouwd voor één-/tweepersoons huishoudens (eventueel) in de nabijheid van voorzieningen die in eerste instantie voor jongeren worden bestemd. Ook voor bijzondere doelgroepen (begeleid wonen, intramurale zorg, spoedzoekers, arbeidsmigranten) zal er in het Woonprogramma voldoende aandacht moeten zijn. Huisvesting voor deze doelgroepen stelt bepaalde eisen aan bijvoorbeeld de grootte van een locatie. Er zal dan ook vroegtijdig ruimte voor gereserveerd moeten worden.

3.3.2.2 Kwalitatief woonprogramma

Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.

3.3.2.3 Toetsing

Onderhavig initiatief voorziet in sociale huurappartementen, onder de liberalisatiegrens van € 763,47 (prijspeil 2022), zodat mensen relatief voor een lage huur kunnen wonen.

Onderhavig initiatief is in overeenstemming met het Woonprogramma van de gemeente Oldebroek.

3.3.3 Welstandsnota 2014
3.3.3.1 Algemeen

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

3.3.3.2 Toetsing

Welstandsniveau 

Voor het plangebied geldt welstandsniveau 2.

Welstandsniveau 2 , reguliere toetsing

Voor alle plannen (lichte en reguliere vergunning) wordt een welstandsadvies gevraagd. Licht vergunningsplichtige bouwplannen worden zoveel mogelijk onder mandaat van de commissie afgehandeld aan de hand van criteria.

Op 30 augustus 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden met onder andere de stedenbouwkundige van de gemeente. Daarin is aangegeven dat het plan voor wat betreft stedenbouw en welstand akkoord is.

3.3.4 Klimaatneutraal Oldebroek
3.3.4.1 Algemeen

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.3.4.2 Toetsing

Onderhavig initiatief omvat het realiseren van 28 appartementen. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de geldende eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek met betrekking tot energievoorziening en sluit het initiatief aan bij de Routekaart Klimaatneutraal Oldebroek.

3.3.5 Energieneutraal

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is “Al het vastgoed duurzaam”. Op 1 januari 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.

3.3.6 Parkeernota Oldebroek 2014
3.3.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.

3.3.6.2 Toetsing

In dit plan is rekening gehouden met de Parkeernota Oldebroek 2014. Er blijken nabij het plangebied veel parkeerplaatsen onbezet te zijn gedurende de gehele week. Om niet onnodig verharding toe te voegen, wordt voor dit plan en de appartementen gebruik gemaakt van deze parkeerplaatsen (zie Bijlage 12 en Bijlage 13. Hierdoor blijft de directe omgeving van de woonunits zoveel als mogelijk een groene uitstraling behouden.

3.3.6.3 Toetsing

In dit plan wordt voldaan aan de Parkeernota Oldebroek 2014 (zie 4.10)

3.3.7 Afvalwaterketenplan
3.3.7.1 Algemeen

Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.

De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om geen schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw - of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60 mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Het vuilwater wordt afgevoerd naar het aanwezige rioolstelsel van Parc De Zwijger.

3.3.7.2 Toetsing

Zie paragraaf 4.8.

3.3.8 Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen/beleid hogere waarden geluid
3.3.8.1 Algemeen

De gemeente Oldebroek heeft in samenwerking met de andere gemeenten in de regio Noord-Veluwe een eigen geluidbeleid vastgesteld. De grondslag van het Geluidbeleid is gelegen in de Wet geluidhinder. Het doel van de Wet geluidhinder is het voorkomen of beperken van geluidhinder. Hiertoe worden geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering en normering. De normering gaat uit van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op een geluidgevoelige bestemming. Van deze ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan worden afgeweken en kan door het bevoegd gezag een hogere waarde worden vastgesteld. Het bevoegd gezag is in de meeste situaties het college van burgemeester en wet-houders (art. 110a Wgh).

Bij elke hogere waarde moet worden gemotiveerd waarom deze toelaatbaar wordt geacht en onder welke voorwaarden. De grondslag hiervoor is de 'motiveringsplicht', zoals opgenomen in art. 110a Wgh. De gemeente moet als bevoegd gezag elke hogere waarden aanvraag gelijk behandelen en beoordelen. Daartoe is het geluidbeleid (2012) opgesteld.

Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als de maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen niet doeltreffend zijn of als hiertegen grote bezwaren van stedenbouwkundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard zijn (artikel 110a Wgh). Daarnaast kan een hogere waarde alleen worden toegestaan als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.

In het akoestisch onderzoek dienen maatregelen te zijn onderzocht waarmee de gevelbelasting kan worden teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij het onderzoeken van

de maatregelen worden allereerst bronmaatregelen onderzocht; vervolgens overdrachtmaatregelen. Maatregelen bij de ontvanger zijn maatregelen om het geluidniveau in de woningen te reduceren. Deze maatregelen komen pas in beeld als het terugbrengen van de gevelbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is.

3.3.8.2 Toetsing

In november 2022 is door VOBRU voor wegverkeerlawaai een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.5).

3.3.9 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Een bestemmingsplan is het instrument dat zorg draagt voor een goede ruimtelijke ordening. En dat door een goede onderlinge afstemming tussen alle ruimtelijk relevante en milieu aspecten in relatie tot het betreffende plan.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden en de waarden te beschermen.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0010.jpg"

Afbeelding 4.1: Uitsnede cultuurhistorische waarden kaart (plangebied = groene cirkel)

Voor het plangebied geldt cultuurhistorisch vlak: nederzetting. De locatie grenst aan de Zuiderzeestraatweg.

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Oldebroek, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten.

Zichtbare cultuurhistorische waarden

De cultuurhistorische waarde van de kazerne is voor een belangrijk deel gekoppeld aan het moment in de Nederlandse geschiedenis waarop met een enorme snelheid, en met een daarop geënt uitgekiend en gestandaardiseerd ontwerp, een reeks grensbataljonkazernes is gerealiseerd. Binnen deze context zijn de kazernes niet ontworpen als autonome objecten, maar maakten ze alle deel uit van een serie, een verdedigingslinie langs de oost- en zuidgrenzen van het land. De Willem de Zwijger kazerne is dus onderdeel van een reeks. De gaafheid van deze kazerne getuigt van het uniforme ontwerp dat voor alle kazernes model stond.

De stijl waarin kazernes zijn ontwerpen tekende is kenmerkend voor de Genie door het zakelijke karakter. Toch heeft de architectuur ook een aantal expressieve kenmerken zoals de veruitkragende houten kappen, de complexe schilddakconstructies die zorgen voor een horizontale ruimtewerking. Die horizontaliteit is kenmerkend en duidt op invloeden van Wright en Dudok. Het kubische karakter toont overeenkomsten met de Nieuwe Haagse School.

Op het terrein bevindt zich een voormalige bunker bestaande uit kalkzandstenen wanden en betonnen vloeren waartegen en waarover aarde is aangebracht. Deze ruimte was in gebruik als opslag van munitie ten tijde van de huisvesting van de landmacht in de kazernegebouwen. Door lange leegstand en zo goed als geen onderhoud bevind deze ruimte zich in zeer slechte toestand. De ruimte kan zelfs bij betreden, door o.a. spelende kinderen, een serieus gevaar vormen door instorting of verstikking door rook bij het aanleggen van een vuurtje. Er is daarom besloten deze ruimte te slopen. Rondom de voormalige kazerne zijn nu nog drie bunkers aanwezig. De bouwkundige staat van al de bunkers is niet goed. De initiatiefnemer gaat de twee overblijvende bunkers op het terrein conserveren en nog beter geschikt maken voor de huisvesting van vleermuizen die ook nu al verblijven.

In en in de omgeving van het plangebied is wel sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Het nieuwe appartementen gebouw sluit stedenbouwkundig en architectonisch aan op de bestaande voormalige kazerne gebouwen (zie 2.3). Het plan heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden.

4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Erfgoedwet

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.

4.1.2.2 Situatie plangebied

In september 2021 is door Lycens een inventariserend veldonderzoek (IVO-), verkennende fase) uitgevoerd (zie Bijlage 1 Archeologisch onderzoek). Op de beleidskaart van de gemeente valt het plangebied geheel binnen een zone met een hoge archeologische verwachting, hiervoor geldt dat voor bodemingrepen groter dan 120 m2 en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4), het archeologisch beleid van de gemeente Oldebroek en de aanvullende eisen en richtlijnen zoals geformuleerd door de regio-archeoloog.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen bouwplannen.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie' is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.2.2 Situatie plangebied

In maart 2021 is door Eco Reest BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met het doel een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater (zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek).

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zwak siltig, matig fijn zand dat in de bovengrond en plaatselijk in de ondergrond matig humeus is. Plaatselijk is de opbouw zwak grindig. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,35 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK gemeten.

Grondwater:

In het grondwater van de onderzoekslocatie is een licht verhoogde concentratie aan nikkel gemeten.

4.2.3 Conclusie en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater van de onderzoekslocatie overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De licht verhoogde concentratie aan nikkel in het grondwater wordt beschouwd als zijnde een van nature verhoogde waarde.

De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is op basis van de licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK in de bovengrond, bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (wonen) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is onderdeel van het Nederlandse Natuurnetwerk (NNN). De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Situatie plangebied

In maart 2021 is door Eco Reest een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden als gevolg van het plan (zie Bijlage 3 Natuurtoets).

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van gebiedsbescherming en houtopstanden wordt het volgende geconcludeerd:

Natura 2000

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op meer dan 600 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0011.jpg"

Afbeelding 4.2: Globale ligging plangebied (zwarte marker) ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe (groen) (Bron: AERIUS Calculator, 2021).

Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties en effectafstanden in combinatie met de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn indirecte effecten, met uitzondering van stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten.

In mei 2023 is door Ecoreest een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Stikstof onderzoek).

Uit de AERIUS-berekeningen komt naar voren dat, zowel in de realisatie- als de gebruiksfase géén sprake is van stikstofdepositie boven de 0,00 mol N/ha/jr op stikstofoverbelaste Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en natuur buiten het NNN (Groene ontwikkelingszone, weidevogelgebied en rustgebied voor winterganzen. Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden (>500 meter), het tussenliggende afschermende gebied en de aard en omvang van het plan geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0012.jpg"

Afbeelding 4.3: Ligging plangebied (rode asterisk) ten opzichte van het NNN (donkergroen) en Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen) (Bron: Provincie Gelderland, 2017).

Houtopstanden

Het plangebied ligt buiten de bebouwde komgrens Wnb van Wezep (gemeente Oldebroek). Echter vallen de te kappen bomen/groen buiten het oppervlaktecriterium (<10 are). Tevens valt het onder de genoemde uitzondering houtopstanden op erven of in tuinen. Vervolgstappen in het kader van de Wnb ten aanzien van houtopstanden zijn zodoende niet aan de orde. Wel kunnen vervolgstappen vanuit de gemeentelijke regels ten aanzien van kap van bomen van toepassing zijn.

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

  • Vogels: direct naast het plangebied zijn bomen met roekennesten en een winterslaapplaats aanwezig. De bomen met nesten blijven behouden. De te verwijderen bomen op de bunker bevatten op moment van de veldbezoeken geen nesten. Mogelijk kunnen hier in het nieuwe broedseizoen wel roeken tot broeden komen. De werkzaamheden kunnen aantasting dan wel verstoring van eventueel bezette nesten en de winsterslaapplaats opleveren. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse algemene vogelsoorten tot broeden komen.
  • Vleermuizen: in de aanwezige bunker is een vleermuis aangetroffen en vormt zodoende een winterverblijfplaats. Ook is de bunker potentieel geschikt voor andere functies (zomer-, kraam en/ of paarverblijfplaats). Door de voorgenomen ontwikkeling wordt deze locatie aangetast en gaat de verblijfplaats verloren. In een van de bomen zijn holtes aanwezig en bieden een geschikte verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. Deze betreffende bomenrij blijft echter behouden, wel dient lichtverstoring tijdens de werkzaamheden en het toekomstige gebruik te worden voorkomen. Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan.
  • Grondgebonden zoogdieren: vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde (zonder provinciale vrijstelling) grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht. Wel zijn in het plangebied enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen.
  • Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.

Nader onderzoek

Om vast te stellen of uit te sluiten dat zich verblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten van één of meerdere soorten op de locatie bevinden is door Eco Reest nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en roeken ter plaatse van Parc de Zwijger te Wezep (zie Bijlage 5 Nader onderzoek Roek en Vleermuis).

Doel van het nader onderzoek is tweeledig:

  • 1. Er wordt vastgesteld of en zo ja op welke manier, het plangebied deel uitmaakt van het functioneel leefgebied van:
    • a. Vleermuizen
    • b. Roek
  • 2. Daarnaast wordt bepaald of de voorgenomen werkzaamheden een overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) tot gevolg hebben.

Vleermuis

Bij de voorgenomen sloopwerkzaamheden worden verblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis en franjestaart beschadigd, vernield en verstoord. Hiermee is sprake van een overtreding van artikel 3.5 (2e en 4e lid) van de Wnb.

Indien mogelijk kan een overtreding voorkomen worden door de nieuwbouw zodanig te situeren dat de bunker behouden blijft. Als dit niet mogelijk is, is een ontheffing van de Wnb noodzakelijk.

Binnen het plangebied zijn foeragerende of doortrekkende vleermuizen waargenomen. Gezien de lage aantallen gaat het hier niet om een essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes. Bovendien zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig.

Roeken

Bij de voorgenomen bomenkap worden geen nestplaatsen van roeken weggenomen. Hiermee is geen sprake van een overtreding van artikel 3.1 (2e lid) van de Wnb.

Wel dient er rekening te worden gehouden met mogelijke verstoring indien de kapwerkzaamheden van de bomen op de bunker in het broedseizoen van roeken plaatsvinden.

Verstoring van nesten, rustplaatsen en eieren van vogels is een overtreding van artikel 3.1 (4e lid) van de Wnb.

Het broedseizoen van roeken valt van februari t/m juli. Door buiten deze periode te werken kan een overtreding van de Wet natuurbescherming worden voorkomen.

Vervolgstappen

Bij de voorgenomen werkzaamheden wordt een overtreding verwacht op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor het wegnemen of verstoren van een functionele verblijfplaats van gewone grootoorvleermuis en franjestaart, is wettelijk gezien een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

De ontheffingsaanvraag is op 5 april 2022 aangevraagd en op 22 september 2022 door de provincie verleend (zie Bijlage 6 Ontheffingsbesluit).

Mitigerende maatregelen

Vleermuizen

Voor verblijfplaatsen van vleermuizen geldt dat er alternatieve verblijfplaatsen moeten worden aangeboden als de huidige verblijfplaatsen worden aangetast. Deze alternatieve nest- of verblijfplaatsen moeten tijdig voor de werkzaamheden worden aangeboden, omdat er rekening gehouden moet worden met een gewenningsperiode.

De concrete uitwerking van de benodigde mitigerende maatregelen vindt plaats in een activiteitenplan. Doorgaans wordt in de ontheffing van de Wet natuurbescherming als voorwaarde opgenomen dat de werkzaamheden plaatsvinden onder begeleiding van een ecologisch deskundige.Deze geeft, in overleg met de opdrachtgever, aan waar zich geschikte locaties bevinden voor het plaatsen van alternatieve voorzieningen. Tevens adviseert deze in eventuele maatregelen die nodig zijn voor aanvang of tijdens het project. Hierbij moet gedacht worden aan de planning van het werk, bijvoorbeeld om kwetsbare periodes te ontzien en om rekening te houden met de gewenningstijd die nodig is voor alternatieve verblijfplaatsen. Ook dient de bunker voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt of ontoegankelijk te worden gemaakt voor vleermuizen.

Roeken

Direct naast het plangebied is een kolonie roeken aanwezig. De bomen in het plangebied zijn niet in gebruik als nestplaats door de roeken. Geadviseerd wordt buiten het broedseizoen van roeken te werken zodat er geen sprake is van verstoring van nesten. Het broedseizoen van roeken valt van februari t/m juli. Door buiten deze periode te werken kan een overtreding van de Wet Natuurbescherming worden voorkomen.

De bomen op de bunker zijn wel potentieel geschikt als nestboom. Dus als de roeken hier alsnog gaan nestelen, is er bij het verwijderen van deze bomen wel sprake van een overtreding. Roeken broeden al vanaf februari. Om te voorkomen dat er alsnog roeken in deze bomen zullen nestelen, wordt geadviseerd deze bomen ongeschikt te maken door de hoge zijtakken - die het meest geschikt zijn voor roekennesten - alvast te verwijderen (de hoge zijtakken zijn inmiddels verwijderd) .

Er wordt niet geadviseerd deze bomen te kappen voor aanvang van het broedseizoen. Kappen van bomen op de bunker is mogelijk verstorend voor de vleermuizen in de bunker. Dit betekent ook dat het verwijderen van de takken op een manier moet worden uitgevoerd die niet verstorend is voor de in de bunker aanwezige vleermuizen. Kappen zou eventueel kunnen na de winterslaap van vleermuizen. Hierbij moet dan wel rekening gehouden worden met de eventuele aanwezigheid van nesten van andere aanwezige broedvogels.

Overige broedvogels

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

4.3.3 Conclusie

De ontheffing is in september 2022 afgegeven door de provincie, waardoor dit aspect geen belemmering is voor de realisatie van de appartementen.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware on-gevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.4.2 Situatie plangebied

In het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd. Het geheel wordt beschouwd als een kwetsbaar object.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0013.jpg"

Afbeelding 4.4: Uitsnede risicokaart

Transport over de weg

A28

Op een afstand van circa 700 m is de rijksweg A28 (wegvak G62) gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie

Transport over het spoor

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 550 meter. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.

Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.

Transport door buisleidingen

Het plangebied ligt op ruim 1,5 km meter afstand van diverse buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding   Diameter   Druk   100 % letaliteitsafstand   1 % letaliteitsafstand   Afstand tot plangebied  
N-570-20   12 inch   40 bar   70 m   140 m   ca. 425 m  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Verantwoording

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Gezien de afstand tot het spoor en de A28, heeft een toe- of afname van de personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Ook het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

In gevolg van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de beleidsvisie externe veiligheid Veluwe-Noord en de daarin gemaakte keuzes.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de plannen.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.

Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.5.2 Situatie plangebied

In november 2022 is door VOBRU een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De binnenstedelijke planlocatie ligt binnen de invloedsfeer van de Zuiderzeestraatweg (50 km/uur), Rondweg (50 km/uur), Farenheidstraat (50 km/uur) en Voskuilerdijk (60 km/uur) (zie Bijlage 7).

Op verzoek van de gemeente Oldebroek en de Omgevingsdienst Regio Noord-Veluwe is i.v.m. het mogelijk cumulatief effect, de geluidbelasting van 6 extra verkeerswegen en die van het spoortraject Amersfoort – Zwolle inzichtelijk gemaakt ter plaatse van de appartementen. Opgemerkt wordt dat het woongebouw is gelegen buiten de wettelijke zone van deze 6 verkeerswegen en het spoortraject Amersfoort – Zwolle.

Uit de rekenresultaten blijkt dat t.g.v. de Rondweg de voorkeurswaarde van Lden 48 dB op de begane grond met maximaal 9 dB wordt overschreden en ter plaatse van de tweede bouwlaag met maximaal 10 dB. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt respectievelijk 57 en 58 dB. De geluidbelasting op de westgevel is lager dan de voorkeurswaarde en kan t.o.v. de Rondweg worden aangemerkt als een geluidluwe gevel.

De bepaalde geluidbelasting t.g.v. de Zuiderzeestraatweg overschrijdt op de zuidgevel de voorkeurswaarde van Lden 48 dB, op de eerste bouwlaag met maximaal 2 dB en ter plaatse van de tweede bouwlaag met 3 dB. Op de overige rekenpunten is de bepaalde geluidbelasting lager of gelijk aan de voorkeurswaarde.

De geluidbelasting t.g.v. de overige verkeerswegen en die van het spoortraject Zwolle – Amersfoort is ter plaatse van het woongebouw ruimschoots lager dan de voorkeurswaarde. Tevens blijkt dat er geen sprake is van enig noemenswaardig cumulatief effect van deze verkeerswegen

Maatregelen

In kader van goede ruimtelijke ordening zijn maatregelen afgewogen voor verlaging van de geluidbelasting van de maatgevende verkeerswegen.

Het verlagen van de verkeersintensiteit en/of het verlagen van de maximumsnelheid op de Rondweg en Zuiderzeestraatweg stuit op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard. Het vervangen van het wegdek op de Rondweg door fijn tweelaags ZOAB reduceert de geluidbelasting met circa 5 dB waarmee nog niet wordt voldaan aan de voorkeurswaarde. Mede gezien het middelzware en zwaar vrachtverkeer (remmen/optrekken) is het vervangen van het wegdek op de Rondweg en de Zuiderzeestraatweg dicht bij een rotonde door een tweelaags ZOAB niet doelmatig.

Om te komen tot een goed woon- en leefklimaat wordt voor het woongebouw met 28 appartementen de meest effectieve overdrachts- en ontvangen maatregelen nader beschouwd per bouwlaag.

Eerste bouwlaag, zijde Rondweg

Voor de eerste bouwlaag 14 appartementen is voorzien in een gesloten (transparant) tuinscherm ter plaatse van de erfgrens met een minimale massa van 10 kg/m2. Het scherm heeft een hoogte van 2.20 meter en lengte van 49 meter met op de twee hoeken een zijscherm met een lengte van 3,80 meter. Met deze maatregel wordt ter plaatse van het terras voldaan aan de voorkeurswaarde.

Tweede bouwlaag, zijde Rondweg

De gevel op de tweede bouwlaag is aan de zijde van de Rondweg voorzien van een balkon. Om op het balkon te kunnen voldoen aan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB is een afschermende maatregel noodzakelijk. Een toepasbaar effectief afschermende maatregel bestaat uit een vaste beglaasde borstwering met daarop te openen draaipanelen, bijvoorbeeld M-View Balkon- en verandabeglazing of gelijkwaardige beglazing. Hierbij is als uitgangspunt gehanteerd een beglaasde afscherming met een dikte van 6 mm en een geluidreductie van 16 dB. Met deze maatregel wordt ter plaatse van het terras ruimschoots voldaan aan de voorkeurswaarde.

Voor de overige geveldelen aan de zijde van de Rondweg en de Zuiderzeestraatweg wordt een hogere grenswaarde aangevraagd bij college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oldebroek.

Ruimtelijke ordening GES-score

In kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de bepaalde ongecorrigeerde gecumuleerde geluidbelasting een GES-score bepaald welke de relatie tussen geluid en gezondheid weergeeft.

GES scores geluidbelasting wegverkeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0014.jpg"

Het woon en leefklimaat aan de zijde van de Rondweg ter plaatse van het terras (begane grond) en op de afgeschermde balkons (tweede bouwlaag) is te kwalificeren als redelijk tot Zeer Goed. Op de naastgelegen gevels is t.g.v. van de geluidbelasting een GES-score bepaald van matig (eerste bouwlaag) tot onvoldoende (tweede bouwlaag). Om een goed binnenklimaat te waarborgen is nader onderzoek noodzakelijk naar de karakteristieke gevelwering.

Aan de westzijde is ter plaatse van de eerste bouwlaag op basis van de GES-score het woonen leefklimaat te kwalificeren als Goed tot Zeer goed en ter plaatse van de tweede bouwlaag van Zeer goed tot Redelijk.

Uit de GES-score kan worden afgeleid dat door het treffen van geluidreducerende maatregelen voor het woongebouw met 28 appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bouwbesluit

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de appartementen welke in aanmerking komen voor een hogere waarde zodanig is dat de binnenwaarde van 33 dB is gewaarborgd.

In januari 2023 is door VOBRU een onderzoek verricht in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het aspect bouwen ter bepaling van de vereiste gevelisolatie waarbij de wettelijk vastgestelde binnenwaarde t.o.v. de geluidbelasting op de buitengevel moet zijn gewaarborgd in de geluidgevoelige ruimten (woonkamer/keuken/slaapkamers) (zie Bijlage 8).

Uit het rapport blijkt dat overeenkomstig het bouwbesluit niet wordt voldaan aan de binnenwaarde in de woonkamers aan de zijde van de Rondweg.

Ter waarborging van de binnenwaarde in de woonkamers aan de zijde van de Rondweg is een variant maatregelen bepaald.

In afwijking van het BENG-rapport van VENDEV, d.d. 19 november 2021 betreft de maatregel voor de woonkamers aan de zijde van de Rondweg het toepassen van een ventilatierooster (suskast) van het type DUCO SKYMAX Corto 10 ZR.

Bij toepassing van ander dan genoemde materialen adviseren wij om de desbetreffende fabrikant/leverancier middels een akoestisch meetrapport te laten aantonen dat de door hun geleverde materialen qua geluidisolatie voldoen aan de in dit rapport taakstellende RA waarden, zijnde de voor verkeerslawaai gecorrigeerde eengetalswaarde voor luchtgeluidisolatie.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het appartementencomplex. Wel moet de Hogere Grenswaarde procedure gevoerd worden en dienen maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen zijn als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.

Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.

Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant.

4.6.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.6.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Het vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM-tool. In paragraaf 2.3 wordt de toename van het aantal verkeersbewegingen berekend op afgerond 168 verkeersbewegingen per weekdag weekdag (praktijk zal lager uitvallen). Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de NIBM-tool, waarvan het resultaat in afbeelding 4.5 is weergegeven. Opgemerkt wordt dat het aandeel vrachtverkeer op 0% is gezet, aangezien het voornemen uitsluitend de functie ‘wonen’ betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0015.jpg"

Afbeelding 4.5: NIBM tool

Berekening NIBM-tool luchtkwaliteit

Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, zoals opgenomen in dit plan en is er dus sprake van goede ruimtelijke ordening.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buiten-gebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied.

4.7.3 Situatie plangebied
4.7.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er moet bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.7.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

4.7.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Onderzoek

In november 2022 is door VOBRU beoordeeld of het bouwplan van 28 appartementen een belemmerende werking geeft voor de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied (zie Bijlage 7, hoofdstuk 7 en 8.4).

Voor het onderzoek wordt aangesloten bij de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. De richtafstanden uit de VNG-publicatie is ingedeeld in afstandsklassen en geven een indicatie van de te verwachten milieubelasting. In het voorliggend onderzoek gaat het om de richtafstand voor geluid.

De VNG-publicatie gaat uit van een aantal omgevingstypen. Het omgevingstype rustige woonwijk, rustig buitengebied en het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de ligging van de planlocatie is hier sprake van een 'gemengd gebied'. Voor een ‘gemengd gebied’ mogen de richtafstanden met 1 trede worden verkleind.

Navolgende tabel geeft de bepalende bedrijven in de omgeving van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0016.jpg"

Hieruit blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied ondervinden geen hinder van bestaande functies in de omgeving en het plan leidt niet tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

4.7.4 Conclusie

In kader van een goede ruimtelijke ordening is geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan met 28 appartementen binnen het parc de Zwijger te Wezep, vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering.

4.8 Water

4.8.1 Vigerend beleid
4.8.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kader-richtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.8.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Nationale Omgevingsvisie, het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.8.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, water-overlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.8.1.4 Beleid Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

4.8.1.5 Beleid gemeente Oldebroek

Zie paragraaf 3.3.7

4.8.2 Waterparagraaf
4.8.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.8.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.

Op 14 februari 2021 is de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden – bergen – afvoeren

Een belangrijk principe is dat het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/ draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de perceeleigenaar.

Schoonhouden – scheiden – schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak toe te passen.

Planspecifiek

Hemelwater

Door Slaa + van Asselt architecten BNA is een infiltratieberekening opgesteld (zie Bijlage 11 Infiltratieberekening).

Uit de berekening blijkt dat er 42,8 m3 water moet worden opgevangen. Op afbeelding 4.2 wordt de locatie van de infiltratiekratten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0017.jpg"

Afbeelding 4.2: Locatie infiltratiekoffiers (rode cirkel)

Afvalwater

Conform de Leidraad Rioleringen en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Het afvalwater van de beoogde nieuwbouw wordt, zoals dat in de huidige situatie al het geval is, aangesloten op het systeem van Parc de zwijger.

Waterkwaliteit

Ten behoeve van de waterkwaliteit zal de voorgestelde ontwikkeling, indien van toepassing, gebruik maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper, zink en zacht OVC niet gebruikt, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen wordt.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 9 Watertoets en Bijlage 10 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.

4.9 Besluit milieueffectrapportage (MER)

4.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit be-sluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van zes woningen, welke circa 168 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ' Veluwe op een afstand van circa 2,14 kilometer.

Daarom is door Eco Reest nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 3. Hieruit blijkt dat stikstofdepositie geen belemmering is voor het plan.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn door vertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.

4.10.2 Situatie plangebied

In mei 2021 is door K+ Adviesgroep bv een parkeeronderzoek uitgevoerd voor het uitbreidingsplan Parc de Zwijger te Wezep (zie Bijlage 12 Onderzoek parkeerbehoefte). Hier is het uitbreidingsplan van de tijdelijke woonunits en de kleine huurappartementen in meegenomen.

In het gebied liggen huurappartementen in het middensegment. Met behulp van kencijfers van de CROW parkeertool is het aantal benodigde parkeerplaatsen bepaald voor de bestaande en toekomstige situatie. Hierbij is uitgegaan van niet stedelijk/weinig stedelijk gebied en voor de stedelijke zone is uitgegaan van schil/overloopgebied.

Voor dit plan is gebruik gemaakt van hoofdstuk 1.3 van de parkeernota waar 'maatwerk' wordt omschreven. In de praktijk blijkt dat een aanzienlijk deel van de bestaande aanwezige parkeerruimte niet wordt gebruikt waardoor bij toevoegen van parkeerplaatsen onnodig nog meer maaiveld wordt bestraat. Omdat de parkeernorm aangeeft dat eigen specifiek onderzoek boven de normen gaat is door Slaa + van Asselt architecten BNA nader onderzoek uitgevoerd.

Evaluatie parkeerbehoefte

Bij nadere beschouwing blijken er in werkelijkheid 158 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd op het terrein voor het poortgebouw. Dit in tegenstelling tot het in bovengenoemd rapport vermelde aantal van 168. . Aan de hand van de resultaten kan worden afgeleid dat uitgaande van de minimale parkeerbehoefte (150) het uitbreidingsplan past binnen het aantal beschikbare parkeerplaatsen. Uit het rapport blijkt dat er minimaal 28 en maximaal 52 parkeerplaatsen extra moeten worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-ON01_0018.jpg"

Afbeelding 4.3: Overzicht parkeerterrein

Door Slaa en van Asselt BNA, is het parkeerterrein, op een aantal momenten in de week bezocht en zijn er een aantal tellingen verricht (zie Bijlage 13 Opname parkeertelling). Hieruit is gebleken dat het parkeerterrein voor maximaal 70% bezet is. Dit houdt in dat er nog circa 47 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dit is ruim voldoende voor het parkeren t.b.v. de appartementen en de woonunits.

Los van het bovenstaande is achter op het terrein, indien in de praktijk zal blijken dat er een parkeerprobleem is, voldoende ruimte om extra parkeerdruk op te vangen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

5.2 Toelichting op de plansystematiek

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:

'Tuin';

'Wonen';

Bestemming 'Tuin'

Deze bestemming is toegekend aan die delen van de percelen, die onbebouwd dienen te blijven. Het betreft hier de "voortuinen" van de geprojecteerde woningen. Op deze gronden mag niet gebouwd worden.

Bestemming 'Wonen'

De percelen, waar woningen zijn geprojecteerd, krijgen de bestemming 'Wonen'. In de regels is aangegeven, dat er uitsluitend gestapelde woningen gerealiseerd mogen worden binnen het plangebied. De goothoogte van alle woningen bedraagt maximaal 6,0 meter, terwijl de bouwhoogte maximaal 9,5 meter bedraagt.

Bij de woningen mogen geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Nevenfuncties van woningen

De woningen hebben de mogelijkheid om maximaal 12 m2 van de vloeroppervlakte van de woning te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

5.3 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

6.1 Algemeen

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Circa 40 bewoners in de directe omgeving zijn door middel van een uitgebreide brief in november 2020 op de hoogte gesteld van de plannen voor de woonunits en de appartementen (zie Bijlage 14 Participatie). Een ieder kon per mail een reactie geven of indien gewenst in een persoonlijk gesprek vragen stellen of opmerkingen geven. De reacties waren over het algemeen positief.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

Gezien de omvang van het onderhavige plan is het plan niet besproken met de provincie.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

Het plan is informeel besproken in de periodieke overleggen tussen de gemeente en de provincie.

7.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Het watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 9 Watertoets en Bijlage 10 Samenvatting watertoets van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

7.2 Inspraak

Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure zijn directe belanghebbenden c.q. omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling en zijn zij in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te maken. Zodoende wordt een voorontwerpbestemmingsplan achterwege gelaten.

De directe omgeving is vanwege de corona, door middel van een brief op de hoogte gesteld van het plan (zie Bijlage 14 Participatie). Per mail kon men een reactie geven op het plan. De reacties waren positief.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft na publicatie op XXX, via de gebruikelijke weg (www.ruimtelijkeplannen.nl, het landelijke gemeenteblad, gemeentelijke website) conform de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.8) met ingang van XXX gedurende zes weken (tot en met XXX) ter inzage gelegen. Het planvoornemen is ook gepubliceerd in de lokale huis-aan-huis. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze op het bestemmingsplan mondeling of schriftelijk kenbaar te maken aan de gemeenteraad.

PM