direct naar inhoud van Regels
Plan: Wezep, De Brink
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.WZ131-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wezep, De Brink met identificatienummer NL.IMRO.0269.WZ131-ON01 van de gemeente Oldebroek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft, dat ten hoogste bebouwd mag worden;

1.9 bedrijf- of beroep aan huis :

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal vanuit een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner, waaronder niet begrepen het verstrekken van logies, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.10 bedrijfsactiviteiten:

vormen van bedrijf vergelijkbaar met of zoals benoemd in de bijlage bij de regels opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;

1.11 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil;

1.12 bestaand:

bestaand en legaal aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

Ter verduidelijking: van bovenkant vloer tot bovenkant vloer;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel:

  • a. voorste bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel gelegen aan een weg waaraan wordt gebouwd, tenzij door burgemeester en wethouders een andere perceelsgrens als zodanig wordt aangewezen;
  • b. zijdelingse bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op de voorste bouwperceelsgrens;
  • c. achterste bouwperceelsgrens: de meest van de weg af gelegen bouwperceelsgrens, evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorste bouwperceelsgrens;
1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 cultuurhistorische waarde:

de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakkapel:

een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

Onder detailhandel moet ook verstaan worden commerciële dienstverlening zoals kapperszaken, schoenmakers en vergelijkbare bedrijven;

1.28 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of een instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen fotostudio's, kapperszaken, mani- en/of pedicures, schoonheidssalons, trimsalons, makelaars, financiële diensteverlening en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en van een seksinrichting;

1.29 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.30 eigen terrein:

gronden waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten, niet zijnde openbaar gebied;

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.32 erker:

een bouwkundig ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;

1.33 escortbedrijf:

een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning;

1.34 evenement:

een activiteit gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden en/of gericht op vermaak en ontspanning;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 gebruiksoppervlakte:

de oppervlakte gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen;

1.37 gestapeld:

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;

1.38 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.39 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; het wonen in een kamergewijs bewoond pand en huisvesting van tijdelijke werknemers wordt daaronder niet begrepen;

1.40 kamergewijs bewoond pand:

pand, verdeeld in meerdere onzelfstandige woonruimten, bewoond door personen die geen gemeenschappelijk huishouden voeren en waarin de voorzieningen zoals keuken, badkamer en toilet gemeenschappelijk gebruikt worden;

1.41 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.42 kelder:

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bovengronds gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer zich onder peil bevindt;

1.43 maatschappelijke en culturele voorzieningen:

bedrijven of instellingen waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden. Hieronder zijn in ieder geval begrepen: postduivenvereniging, (para-)medische gezondheidszorg, fitness, fotostudio's, EHBO, kapperszaken, mani- en/of pedicures, schoonheidssalons, makelaardij en financiële dienstverlening en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen met uitzondering van garagebedrijven, kinderopvang, dienstverleningsbedrijven gericht op dieren zoals trimsalons of hondenuitlaatbedrijven, en van seksinrichtingen of prostitutie;

1.44 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een matrixsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten;

1.45 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.46 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;

1.47 ondergeschikte horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondersteunende horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling;

1.48 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil;

1.49 opslag:

het opbergen van materialen met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later weer over het materiaal kan beschikken;

1.50 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.51 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.52 parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen:

elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op meer dan twee wielen;

1.53 peil:

het aansluitend afgewerkte terrein waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.54 perceelsgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding;

1.56 retentiegebied:

gebied waar het water bij hevige regenval tijdelijk geborgen kan worden;

1.57 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 tuin:

niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.59 uitbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een ruimte in het hoofdgebouw inhoudt;

1.60 verkoop vloeroppervlak:

het vloeroppervlak van ruimten die worden of kunnen worden gebruik voor een winkel en/of bedrijfsactiviteiten;

1.61 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken;

1.62 vrijstaand:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen;

1.63 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;

1.64 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.65 wonen:

huisvesten met vast karakter van één afzonderlijk huishouden in een woning;

1.66 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • b. dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • c. op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • d. voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 afmetingen ander bouwwerk:

de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;

2.2 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke en culturele voorzieningen;
  • b. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
  • c. horeca, ondergeschikt aan de voorzieningen onder a;

met de daarbij behorende:

  • d. erven, terreinen en tuinen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. paden en wegen;
  • g. waterberging;
  • h. speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van de in artikel 3.1 vermelde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de voor gemengd aangewezen gronden mag één hoofdgebouw gebouwd worden;
  • b. bijgebouwen of overkappingen zijn niet toegestaan;
  • c. het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld;

Maximale goothoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte overkappingen   Maximale gezamenlijke bebouwde oppervlakte ten opzichte van het bouwvlak  
4,00 meter    8,00 meter   4,00 meter   100%  
3.3 Nadere eisen
  • a. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de verkeersveiligheid.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplanting en bermen;
  • b. buitenspeelruimte;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - houtsingel', tevens voor het behoud en in stand houden van de aanwezige houtsingel binnen het plangebied;
  • e. in- en uitritten;
  • f. paden;
  • g. parkeervoorziening, eventueel verdiept aangelegd;
  • h. incidentele en periodieke evenementen;
  • i. met daaraan ondergeschikt:
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. voorzieningen voor verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
  • l. kunstwerken;
  • m. wadi's/retentievijvers, waterberging en waterinfiltratie ten dienste van de waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  • n. andere werken, waaronder begrepen een geluidswal.
4.2 Bouwregels
  • a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen en lichtmasten.
4.3 Nadere eisen
  • a. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  • e. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
  • f. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • g. het storten van afvalstoffen en van vuil.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - houtsingel' is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, het volgende uit te voeren:
    • 1. het vellen of rooien van de ter plaatse aanwezige houtopstanden;
    • 2. het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen van de houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • b. burgermeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in artikel 4.5 onder a, indien door het werk of de werkzaamheden de landschappelijke waarde van de beplanting niet in onevenredige mate wordt aangetast, dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • c. het bepaalde in artikel 4.5 onder a is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de te handhaven beplanting.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. in- en uitritten;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. paden, pleinen, straten en wegen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. voorzieningen ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
  • g. bouwwerken ten behoeve van openbaar vervoer, zoals een bushokje;
  • h. kunstwerken;
  • i. tuinen;
  • j. voorzieningen ten dienste van de (boven- en de ondergrondse) waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  • k. andere werken, waaronder begrepen een geluidswal;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
  • a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel 5.1 onder g vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
    maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale oppervlakte  
    3,00 meter   3,00 meter   15 m2  
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen en lichtmasten.
5.3 Nadere eisen
  • a. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming 'Verkeer' wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
  • f. grond, puin en schroot;
  • g. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  • h. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
  • i. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • j. het gebruik van de gronden ten behoeve van een weg met meer dan twee rijstroken.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. een bedrijf of beroep aan huis;

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorziening, eventueel verdiept aangelegd;
  • d. in- en uitritten;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. andere werken.
6.2 Bouwregels
  • a. binnen de voor wonen aangewezen gronden mag één hoofdgebouw gebouwd worden met maximaal 12 gestapelde woningen;
  • b. bijgebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan;
  • c. het hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
    goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale bebouwde oppervlakte ten opzichte van het bouwvlak  
    minimaal 4,00 meter en maximaal 7,00 meter    11,00 meter   100%  
  • e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.
6.3 Nadere eisen
  • a. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de verkeersveiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Voorwaarden bedrijf of beroep aan huis
  • a. de uitoefening van een bedrijf of beroep aan huis in een woning is toegestaan tot maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 50 m2;
  • b. de uitoefening van een ondergeschikt bedrijf of beroep aan huis van categorie 1, zoals opgenomen in de lijst van bedrijfsactiviteiten in de bijlage van deze regels, in een woning en bijgebouwen is toegestaan tot maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 50 m2;

mits:

    • 1. degene die de activiteiten uitvoert de hoofdbewoner van de woning is.
    • 2. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein overeenkomstig de parkeernormen zoals gesteld in artikel 11.1.
6.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen, anders dan voor eigen gebruik gedurende een periode van maximaal zes weken per jaar;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van prostitutie;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van handelsreclame;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve voor bedrijvigheid anders dan voor bedrijf of beroep aan huis;
  • g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een bedrijf of beroep aan huis, indien:
    • 1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 25% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen; en/of
    • 3. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m2.
  • h. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  • i. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  • j. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • k. het storten van afvalstoffen en van vuil;
  • l. het gebruik als kamergewijs bewoond pand;
  • m. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
  • n. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
  • o. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de gevel voor een andere woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
  • p. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aan-grenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Omgevingsvergunning
  • a. het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1 voor de uitoefening van een ondergeschikt bedrijf of beroep aan huis van categorie 2, zoals opgenomen in de lijst van bedrijfsactiviteiten, mits:
    • 1. het bedrijf of beroep aan huis past in de woonomgeving;
    • 2. voor het overige voldaan wordt aan de voorwaarden in artikel 6.4.1;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.2 onder l, en toestaan dat gebouwen worden gebruikt als kamergewijs bewoond pand voor kamerverhuur voor maximaal vier personen, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld en het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij ook het fietsparkeren en opslag van afval een toetsingskader is;
    • 3. geen onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    • 4. voldaan wordt aan de realisatie en het in stand houden van voldoende parkeerplaatsen waarbij de actuele kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van kennisplatform CROW als toetsingskader gebruikt zal worden in de beoordeling waarbij kamerverhuur qua parkeernorm gelijkgesteld wordt met huur van een etage;
    • 5. niet meer dan 10% van de woningen in de straat gebruikt wordt als kamergewijs bewoond pand voor kamerverhuur;
    • 6. per persoon wordt voorzien in voldoende gebruiks- en leefoppervlakte, waarbij geldt:
      • de minimale gebruiksoppervlakte 9 m2 bedraagt;
      • de minimale leefoppervlakte 25 m2 bedraagt;
    • 7. de aanvraag om een omgevingsvergunning een rapportage bevat van hoe de initiatiefnemer invulling heeft gegeven aan een omgevingsdialoog en wat hier de resultaten van zijn.
6.5.2 Verbod

Het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning voor kamerverhuur niet wanneer:

  • a. niet wordt voldaan aan het in artikel 6.5.1 onder b beschreven toetsingskader;
  • b. het gebouw waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd niet geschikt gemaakt kan worden om te voldoen aan de voor kamerverhuur geldende eisen uit het Bouwbesluit 2012;
  • c. kamerverhuur plaatsvindt in bijbehorende bouwwerken;
  • d. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat afwijking van het geldende bestemmingsplan leidt tot overlast voor de openbare veiligheid, de openbare gezondheid, het woonmilieu, onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt en/of onevenredig afbreuk doet aan erfgoedwaarden, waardoor geen sprake is van een veilige fysieke leefomgeving en goede ruimtelijke ordening.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een riooltransportleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
7.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming;
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 in die zin dat de in de andere op de gronden voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het mengen, diepploegen, woelen, aanleggen van drainage, ontginnen, egaliseren en ophogen van gronden en/of overige grondbewerkingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het rooien en planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
7.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 7.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
7.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

9.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter vanaf peil tot onderkant keldervloer, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden. De grondwaterhuishouding mag niet worden verstoord;
  • c. in afwijking van het bepaalde in artikel 9.2 onder a zijn voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder bergbezinkbassins ook buiten het bouwvlak toegestaan.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
10.2 Evenementen

Binnen de bestemmingen zijn activiteiten en evenementen, zoals een weekmarkt, rommelmarkt, antiekmarkt, braderieën en een kermis, met een maximum tijdsduur van 7 dagen inclusief opbouwen en afbreken toegestaan.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Waterberging

Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 3.1, 4.1, 5.1 en 6.1 dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is aantoonbaar gemaakt dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen en voorwaarden van het waterschap en van de gemeente en voorzien is van een waterberging met voldoende capaciteit;
  • b. de compensatie dient tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden;
  • c. de compensatie bedraagt tenminste 60 mm per m2 verharding conform de Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte 2023;
  • d. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder b. bedoelde Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.
  • e. de gestelde compensatie en voorwaarden dienen in stand te worden gelaten bij het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en van het perceel volgens de doeleinden als bedoeld in de artikelen Artikel 3, Artikel 4, Artikel 5 en Artikel 6.
11.2 Parkeren en laden en lossen
11.2.1 Parkeernormen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 3 (Parkeernota Oldebroek 2014);
  • b. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder a bedoelde Parkeernota Oldebroek 2014 wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.

Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

11.2.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.

Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

11.2.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 en artikel 11.2.2 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
  • b. op andere wijze of op een andere locatie wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
11.2.4 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 11.2.1 en artikel 11.2.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel met parkeernormen zoals opgenomen in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 12.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1 onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in artikel 12.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in artikel 12.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wezep, De Brink'.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op (datum) 2024.

, voorzitter T.H. Haseloop – Amsing

 

, griffier J. Tabak