1.1 Aanleiding
Aan de Feithenhofsweg 15 in Oldebroek ligt een agrarisch erf. Op het perceel was een intensieve veehouderij gevestigd, deze bedrijfsactiviteiten zijn in 2006 beëindigd. Het (voormalig) agrarisch bedrijf kan derhalve worden aangemerkt als fysiek bestaand, legaal vrijkomende agrarische bebouwing in de zin van het gemeentelijk functieveranderingsbeleid VAB.
Het bestaande erf bestaat uit een bedrijfswoning waarbij tevens sprake is van inwoning, een grote kalverenschuur, een veeschuur en enkele kleine bijgebouwen/overkappingen. Op het perceel is circa 1658 m2 aan agrarische bebouwing aanwezig die gesloopt wordt, de aanwezige kuilplaten en mestkelders worden ook verwijderd. Als compensatie voor de sloop mag conform het functieveranderingsbeleid woningen worden teruggebouwd. De initiatiefnemer gaat, in afwijking van het functieveranderingsbeleid, de bestaande bedrijfswoning met inwoning omzetten naar een burgerwoning (met inwoning) waarbij in een nieuw te bouwen schuur/bijgebouw van maximaal 800 m2 bedrijfsmatige opslag van meubelen en decoratiemiddelen plaatsvindt. De compensatie voor de sloop zal derhalve niet plaatsvinden middels extra woningen, maar door het toestaan van bedrijfsmatige opslag in een nieuwe schuur/bijgebouw van maximaal 800 m2. De bestaande garage en schapenschuur (circa 66 m2) blijven bestaan als bijgebouwen bij de woning. De verandering van het erf draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
Op 21 februari 2018 heeft de commissie Ruimtegebruik en Leefomgeving ingestemd met principemedewerking functieverandering VAB naar wonen annex opslag van volumineuze goederen voor het perceel Feithenhofsweg 15.
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied ligt ten zuidwesten van Oldebroek in het buitengebied van de gemeente Oldebroek. Het plangebied ligt aan de Feithenhofsweg. Het plangebied wordt begrensd door de Feithenhofsweg, het kadastraal perceel 886 en het kadastraal perceel 890. Deze twee kadastrale percelen zijn in gebruik als agrarische weidegrond.
Afbeelding 1] Ligging plangebied (bron: google maps)
Afbeelding 2] Begrenzing plangebied (bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het perceel aan de Feithenhofsweg 15 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ (
NL.IMRO.0269.BG101-0004) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op 15 december 2009. Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch - 8’. Binnen deze bestemming is het toegestaan een agrarisch bedrijf te vestigen met een intensieve veehouderij. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'. Daarnaast is het plangebied aangemerkt als bouwvlak, er is 1 bedrijfswoning toegestaan. Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011' niet mogelijk. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op afbeelding 3.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek hebben het voorontwerpbestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan Oldebroek” met ingang van 3 juni 2020 ter inzage gelegd. Het bestemmingsplan betreft een paraplubestemmingsplan. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan alle onderliggende bestemmingsplannen op bepaalde onderdelen herziet of aanvult. De geldende bestemmingsplannen (betreffende alle vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Oldebroek op de datum van ter inzage leggen van dit bestemmingsplan) blijven hierbij onverminderd van kracht. Het 'Paraplubestemmingsplan Oldebroek' heeft geen gevolgen op de voorgenomen ontwikkeling aan de Feithenhofsweg 15.

Afbeelding 3] Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2007 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 De bij het plan behorende stukken
Het “Bestemmingsplan Buitengebied, Feithenhofsweg 15” bestaat uit de volgende stukken:
• verbeelding (NL.IMRO.0269.BG159-ON01) en een renvooi;
• regels (met bijbehorende bijlagen)
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en financieel-economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 worden overleg en zienswijzen behandeld.
Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
2.1 Bestaande situatie plangebied
Aan de Feithenhofsweg 15 in Oldebroek ligt een agrarisch erf. Het erf bestaat uit een bedrijfswoning waarbij tevens sprake is van inwoning (A), grote kalverenschuur (D), een veeschuur (F) en enkele kleine bijgebouwen/overkappingen (B, C, E en G). Bij de bedrijfswoning is circa 66 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig. De agrarische bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van circa 1658 m2. Daarnaast zijn er op het perceel nog kuilplaten en mestkelders aanwezig.

Afbeelding 4] Bestaande situatie plangebied (bron: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap )
Het erf aan de Feithenhofsweg 15 is een jong erf uit de jaren 60 met, voor die tijd karakteristieke erfindeling, een los woonhuis voor aan de weg met de schuren daarachter. Het bedrijf heeft nog een agrarische bestemming maar wordt op dit moment niet meer agrarisch gebruikt. Het erf is altijd in ontwikkeling geweest, er zijn diverse schuren gesloopt en bijgekomen. Het huidige erf wordt gedomineerd door de grote kalverenschuur met lage goten achter de woning en de veeschuur die dichtbij en evenwijdig aan de weg staat. Hierdoor doet het erf meer versteend aan dan het is. Verder staan op het erf wat kleinere gebouwtjes zoals een garage, afdak en nieuwe hooibergjes.
De kleine bedrijfswoning is in de jaren 70 uitgebouwd met een ondergeschikte aanbouw. De hoofdvorm van de woning, een eenvoudige woning met steile kap, is nog intact. Het bestemmingsplan laat één bedrijfswoning toe, waarbij inwoning onder voorwaarden is toegestaan. De afstand tussen de woning en de kalverenschuur is klein.
Het erf wordt aan twee zijden ontsloten. De hoofdinrit aan de noordzijde ontsluit de schuren en het werkerf. De tweede oprit ontsluit het inwoningsgedeelte.
Het erf kent zelf weinig erfbeplanting. Bij de hoofdentree staat een solitaire boom en de tuin bij de woning is eenvoudig ingericht. Waardevol is de beplantingsstrook van voornamelijk berken en eiken aan de noordzijde van het perceel (H). Het vormt de scheiding met het buurerf. Samen met de wegbeplanting vormen de bomen het groene casco van het erf.
Ontwikkelingspunten voor het nieuwe erf:
- Jong erf in oud slagenlandschap;
- Huidige tijd waardering voor de openheid met besloten randen;
- Groene erven kunnen daaraan bijdragen;
- Kleine veeschuur dominant aan de weg;
- Waardevolle beplantingstrook noordzijde perceel;
- Verder weinig erfbeplanting;
- Eenvoudige agrarische uitstraling bebouwing;
- Grote schuur en woning staan dicht op elkaar.
Afbeelding 5] Foto bestaande erfbebouwing vanaf de Feithenhofsweg (bron: Google maps)
Landschap
Het landschap in de omgeving van dit erf is van oorsprong een veenontginningslandschap met een langgerekte slagenverkaveling. Langs de perceelgrenzen lagen houtsingels en lange lanen, waardoor het landschap een besloten karakter had, maar wel zeer toegankelijk was. Ter hoogte van de locatie heeft de verkaveling altijd een wat bredere maat gehad.
Van oorsprong waren de erven niet via de Bovenstraatweg ontsloten maar via de lange lanen vanaf de Broekdijk (huidige Zuiderzeestraatweg). De erven liggen op de overgang van drogere gronden naar nattere gronden. Langs de Feithenhofsweg stond lange tijd geen bebouwing (behalve ter hoogte van de Bovenstraatweg) vanwege de
lagere ligging. De twee nieuwere erven zijn bijna aan elkaar gegroeid wat het doorzicht naar het landschap belemmerd.
Doordat de meeste beplanting langs kavelgrenzen is verdwenen, is het landschap nu veel opener. Door het verdwijnen van de lanen is het landschap minder toegankelijk geworden. De slagenverkaveling is nog
wel herkenbaar. Het gebied wordt nu gewaardeerd voor het open agrarische karakter met de besloten randen (Bovenstraatweg, Feithenhofsweg, Zuiderzeestraatweg).
Afbeelding 6a] Analyse landschap (bron: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap)
Afbeelding 6b] Analyse landschap (bron: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap)
Afbeelding 6c] Analyse landschap (bron: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap)
2.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden
In het functieveranderingsbeleid van de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek is aangegeven dat functieverandering moet bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een goede landschappelijke inpassing van het erf is belangrijk. In kader daarvan heeft een Gelders Genootschap een erftransformatie advies (bijlage 1: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap) opgesteld voor de functieverandering aan de Feithenhofsweg 15.
In deze paragraaf worden de randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd voor het ruimtelijk ontwerp van het erf. De schetsen geven een mogelijke uitwerking van het advies, andere uitwerkingen binnen het gegeven advies zijn mogelijk.
De veeschuur en wat kleine bebouwing wordt gesloopt (C). Zo ontstaan er weer twee losse erven en wordt het doorzicht naar het landschap versterkt. De grote kalverenschuur (G) wordt voor een deel gesloopt. Zo komt er meer lucht tussen de schuur en de woning. Die staan dicht op elkaar. De schuur zelf behoudt het eenvoudige agrarische karakter maar krijgt een meer streekeigen uitstraling. In totaal wordt circa 50% gesloopt van de vrijkomende agrarische bebouwing en mag er maximaal 800 m2 worden hergebruikt/ terug gebouwd. De groene uitstraling van het erf en het landschap zelf wordt versterkt. De bestaande houtsingel (A) wordt versterkt en verlengd, de zijde richting het landschap blijft open zodat het open landschap beleefbaar blijft.
Afbeelding 7] Schets met uitgangspunten en randvoorwaarden (bron: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap)
2.3 Toekomstige situatie plangebied
Het erf bestaat uit een bedrijfswoning (met inwoning), grote kalverenschuur, een veeschuur en enkele kleine bijgebouwen/overkappingen. Het perceel heeft een Agrarisch-8 (intensieve veehouderij) bestemming. De initiatiefnemer is voornemens gebruik te maken van de regeling functieverandering van de gemeente Oldebroek. Hierbij wil de initiatiefnemer de bestemming 'Agrarisch' omzetten naar 'Wonen' waarbij tevens opslag van volumineuze goederen mogelijk wordt gemaakt. De aanwezige milieuvergunning wordt ingetrokken. Op het perceel is circa 1658 m2 aan agrarische bebouwing aanwezig die gesloopt wordt, maximaal 50% hiervan wordt teruggebouwd in de vorm van een schuur/bijgebouw ten behoeve van opslag. De aanwezige kuilplaten en mestkelders worden ook verwijderd. De verandering van het erf draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
De nieuwe schuur/bijgebouw zal op de plek komen van de bestaande grote schuur (maximaal 800 m²), maar dan richting de achterzijde waardoor er aan de voorkant meer ruimte ontstaat tussen de woning en de schuur. Op de plek van de bestaande kleinere schuur (circa 313m²) zal niets herbouwd worden. Hierdoor wordt het doorzicht naar het achterliggende open landschap vanaf de weg hersteld, wat de uitstraling van de Feithenhofsweg zeker ten goede zal komen. Bovendien zal de nieuwe schuur gebouwd worden naar agrarische uitstraling (model Veluwse kapschuur), waardoor het een karakteristieke uitstraling krijgt dat goed past binnen het Veluwse landschap.
De groene uitstraling van het erf en het landschap zelf wordt versterkt (zie
toelichting paragraaf 2.2). De bestaande houtsingel (A) wordt versterkt en verlengd tot het einde van de kavel. De beplanting van (zomer)eik en berk kan worden aangevuld met Gelderse roos, vuilboom en meidoorn. Aan de zuidzijde komt geen houtsingel zodat de smalle verkaveling beleefbaar blijft. Streekeigen beplanting op de hoek markeert het perceel. Door de sloop van de veeschuur wordt het doorzicht naar het achterliggende open landschap hersteld. De houtsingel aan de noordzijde begeleid deze zichtlijn. Een (transparante) hoogstam boomgaard verzacht het stenige beeld van de grote schuur.
De bestaande solitaire boom blijft behouden en geeft het groen op het erf gelaagdheid. Een streekeigen haag markeert de privéruimte (bijlage 1: landschappelijke inpassing, Van de Streek, Bouwkundig teken- en adviesbureau).
De huidige in- en uitrit van het perceel blijft gehandhaafd, het parkeren en laden/lossen vindt plaats op eigen terrein.
Het plan voldoet hiermee aan de randvoorwaarden en uitgangspunten van het erftransformatie advies uit
toelichting paragraaf 2.2
Afbeelding 8] Toekomstige situatie plangebied (bron: Van de Streek, Bouwkundig teken- en adviesbureau)
Afbeelding 9] Referentiebeelden bebouwing (bron: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap)
Afbeelding 10] Referentiebeelden beplanting (bron: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap)
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
De gemeente is in principe vrij in de keuze van het te voeren beleid. De wetgeving in Nederland gaat er wel vanuit dat er rekening wordt gehouden met het beleid van hogere overheden, vooral daar waar het regionale belangen betreft. De gemeente is niet verplicht om dit beleid te volgen, maar een afwijking daarvan moet wel duidelijk gemotiveerd worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevant rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastruc-tuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uit-spraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequen-ties.
Rijksdoelen en regionale opgaven
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de ge-bruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhisto-rische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaar-wegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotter-dam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJs-selvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de NNN, inclusief de Natura-2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Plangebied
Voor het plangebied is het volgende nationale belang uit de SVIR van toepassing: 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Een ieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.
3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een
nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén
van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient
gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft
ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten
bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Plangebied
Voorliggend plan betreft een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' waarbij tevens opslag van volumineuze goederen mogelijk wordt gemaakt in het bijgebouw. De bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in een reguliere burgerwoning met inwoning. Er worden bij deze ontwikkeling geen woningen toegevoegd. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en de ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen.
Ook worden in het Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hier buiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke aanduiding niet nodig.
3.1.4 Conclusie
Het Rijk staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
- Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
- Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
- Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
- Biodiversiteit: werken met de natuur;
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
- Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
- Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
3.2.1.2 Continuering ruimtelijk beleid
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema’s:
- Ruimtelijk beleid;
- Waterbeleid;
- Milieubeleid;
- Natuur- en landschapsbeleid;
- Verkeers- en vervoerbeleid.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen
Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak: Plussenbeleid
In dit gebied heeft de provincie als doel de randvoorwaarden te creëren voor duurzame niet-grondgebonden landbouw. Daarbij gaat het om maatschappelijk verantwoord ondernemen. De ontwikkelingsmogelijkheden van een bedrijf hangen in de eerste plaats af van de bedrijfslocatie. In Gelderland behoort het grootste deel van de pluimvee- en varkens- en vleeskalverenbedrijven tot de niet-grondgebonden landbouw. Het voer voor deze dieren komt van buiten het bedrijf en veelal zelfs van buiten Nederland. De provincie stimuleert bestaande bedrijven in deze sector die duurzamer wensen te produceren
Nationaal Landschap
De provincie wil samen met haar partners de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland behouden. Het actuele landschap is het referentiekader voor deze kwaliteit. Om deze basiskwaliteit van het landschap te behouden en waar mogelijk te vergroten, stimuleert de provincie het ontwikkelen met kwaliteit. Het plangebied is gelegen in 'Nationaal landschap'.
De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. De provincie heeft met het toepassen van ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied voor ogen. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Veluwe'. De kernkwaliteiten van dit gebied staan beschreven in bijlage 6 van de Omgevingsverordening Gelderland.
Wonen
De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale markten, desondanks is het van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.
De opgave is vastgesteld in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024 en vastgelegd in de Omgevingsverordening (art. 2.2.1.1). In artikel 2 lid 2.1.1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woonlocaties- en de daar te bouwen woningen toegestaan zijn, mits deze aansluiten op het vigerende bouwprogramma (door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma), waarin de kwantitatieve opgave betreft het wonen voor de regio is opgenomen. Door de provincie is berekend dat er voor de periode 2013 tot en met 2024 een behoefte is aan een netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is er een binnenregionale verdeling gemaakt.
3.2.3 Conclusie
Voorliggend plan voorziet in de sloop van circa 1658 m2aan agrarische bedrijfsbebouwing, maximaal 50% hiervan wordt teruggebouwd in de vorm van een schuur (800 m2) ten behoeve van opslag. De aanwezige milieuvergunning wordt ingetrokken. De verandering van het erf draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De bestaande bedrijfswoning met inwoning wordt gewijzigd in een reguliere burgerwoning met inwoning. Er worden bij deze ontwikkeling geen woningen toegevoegd. Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.2 is de planontwikkeling getoetst aan de ladder duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast. Een toets aan de Gelderse ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.
Met de landschappelijke inpassing van deze ontwikkeling wordt er kwaliteit toegevoegd aan het landschap. Het bestaande perceel wordt op een kwalitatieve wijze afgerond, zonder de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aan te tasten, met de voorgestelde landschappelijke inpassing worden de kernkwaliteiten van het landschap versterkt.De activiteit op deze plek tast de benoemde kernkwaliteiten niet aan en voldoet daarmee aan het provinciaal beleid.
3.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Oldebroek onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
Bij initiatieven die voldoen aan de criteria uit de algemene regeling dient te worden voldaan aan een basispakket van kwaliteitsbijdragen. De bijdragen uit het basispakket gelden voor alle initiatieven en zijn niet afhankelijk van het gebiedstype. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de aanvullende regeling dienen bovenop het verplichte basispakket extra bijdragen te worden geleverd ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: het basispakket-plus.
Plangebied
Op het perceel aan de Feithenhofsweg 15 zal circa 1658 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt worden, hiervan mag maximaal 50% (circa 800 m2) teruggebouwd worden. Er vindt geen compensatie plaats in de vorm van een woningen maar in het terugbouwen van een schuur/bijgebouw (maximaal 800 m2) ten behoeve van opslag. Deze maatwerkoplossing geeft de grootste ruimtelijke kwaliteitsverbetering op het perceel. Het perceel wordt niet verdicht met extra woningen er ontstaat juist meer openheid op het erf. Hiermee wordt een nieuw doorzicht gecreëerd richting het achterliggende landschap (zie bijlage 1 Erftransformatierapport). Door de gedeeltelijke herbouw van de grote veeschuur komt er bovendien meer lucht tussen de schuur en de woning die momenteel dicht op elkaar staan.
De bedrijfsmatige opslag wordt op het perceel Feithenhofsweg 15 als een passende activiteit gezien. Het betreft enkel inpandige opslag van meubelen en decoratiemiddelen met een beperkt aantal verkeersbewegingen. Op het perceel zelf zullen geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
De volgende bijdragen uit het basispakket en het basispakket plus worden geleverd:
- alle aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt;
- de aanwezige milieuvergunning wordt ingetrokken;
- het bestemmingsvlak zal via een bestemmingswijziging worden verkleind;
- verandering van het erf draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;
- de aanwezige bedrijfswoning wordt een burgerwoning;
- er worden geen extra woningen gerealiseerd;
- de nieuw te bouwen schuur wordt alleen gebruikt voor opslag en krijgt daarvoor een specifieke aanduiding in het bestemmingsplan;
- er vindt landschappelijke inpassing plaats.
Behalve het versterken van de ruimtelijke kwaliteit via het basispakket of basispakket-plus, voldoet het initiatief ook aan de volgende overige voorwaarden:
- er zijn geen nadelige gevolgen voor waarden en functies in de omgeving;
- de bestaande infrastructuur voldoet en verkeersaantrekkende werking is niet onevenredig;
- parkeren vindt plaats op eigen erf;
- er wordt geen gebruik gemaakt van buitenopslag;
- de bestaande woning wordt niet losgekoppeld van de nieuw te realiseren schuur;
- de huidige inrit blijft gehandhaafd.
3.3.2 Conclusie
Het regionaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe.
3.4.1 Omgevingsvisie Oldebroek
De Omgevingsvisie Oldebroek is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet die in het jaar 2022 van kracht zal zijn. Eigenlijk is de Omgevingsvisie een brede toekomstvisie. Hierin gaat het niet alleen om bouwen, aanleggen, graven of andere ruimtelijke ontwikkelingen maar ook om onderwerpen zoals gezondheid, mobiliteit en het milieu. Op 13 december 2018 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
Missie Oldebroek: Natuurlijk dynamisch
Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
6. Oldebroek klimaatneutraal
De gemeente wil daarbij, in navolging van het provinciaal beleid, inzetten op inbreiding. In het buitengebied worden daarbij geen nieuwe bedrijven of woningen toegelaten, ook geen verdichting van lintbebouwing, met uitzondering van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones. In de omgevingsvisie is aangegeven dat vrijgekomen locaties op een zorgvuldige wijze opnieuw bebouwd kunnen worden.
IDee-kaarten
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor we de IDee-kaarten opgesteld hebben, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld.
Plangebied
De ontwikkeling betreft de functieverandering naar agrarisch naar wonen aan de Feithenhofsweg 15. De ontwikkeling vergroot de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Dit past in het beleidskader zoals geschetst in de omgevingsvisie Oldebroek.
3.4.2 Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017
De structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 is vastgesteld op 14 december 2017. Deze structuurvisie schetst de mogelijkheden voor functieverandering, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog wordt verloren. Functieverandering mag ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.
De structuurvisie bestaat uit 4 delen:
- Algemene inleiding
- Beleidsnotitie functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen
- Beleidsnotitie splitsing karakteristieke en monumentale boerderijen
- Beleidsnotitie plattelandswoning
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het deel over functieverandering (functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing) van toepassing. Deze beleidsnotitie is in 2017 vastgesteld. Het functieveranderingsbeleid van de provincie en die van de regio Noord Veluwe vormen het kader hiervoor. Het doel van het VAB-beleid kan als volgt worden omschreven:
- het verbeteren van de omgevingskwaliteit en belevingswaarde van het buitengebied;
- het verbeteren van de leefbaarheid en vitaliteit van het buitengebied op sociaal en economisch gebied.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 700 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. De maximale compensatie bedraagt 1 (vrijstaande) woning.
PlangebiedBij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van functieverandering naar wonen. Op het perceel aan de Feithenhofsweg 15 zal circa 1658 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt worden, hiervan mag maximaal 50% (circa 800 m2) teruggebouwd worden. Er vindt geen compensatie plaats in de vorm van een woning maar in het terugbouwen van een schuur a 800 m2 ten behoeve van opslag. De ontwikkeling is voorzien van een landschappelijke inpassing. De kernkwaliteiten van het landschap zijn hierin verwerkt en worden niet aangetast maar versterkt. Het initiatief voldoet daarnaast aan de provinciaal en gemeentelijk gestelde voorwaarden uit het basispakket en het basispakket plus (
toelichting paragraaf 3.3.1). Het initiatief is passend binnen de structuurvisie functieverandering Oldebroek 2017. Hiermee staat de structuurvisie de ontwikkeling niet in de weg.
3.4.3 Welstandsnota Oldebroek
In deze nota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Oldebroek is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht.
Plangebied
Voor het onderhavige plan is een erftransformatierapport opgesteld door het Gelders Genootschap dat inhoudelijk aansluiting zoekt bij de welstandsnota. De gemeente Oldebroek heeft hiermee ingestemd. Het erftransformatierapport wordt gebruikt als basis voor planuitwerking (bijlage 1: erftransformatie Feithenhofsweg 15, Gelders Genootschap).
Dit erftransformatierapport wordt vastgesteld als beeldkwaliteitsplan. Daarom maakt het onderdeel uit van de Welstandsnota. Het plangebied Feithenhofsweg 15 valt daarmee binnen het welstandsniveau 1. Een aanvraag
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden voorgelegd aan de welstandscommissie
3.4.4 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de structuurvisie Oldebroek 2030 en de structuurvisie functieverandering Oldebroek 2017.
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie en verkeer en vervoer.
4.1.2 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
- Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
- Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
- Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
Onderzoek plangebied
In september 2018 is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2, bodemonderzoek) op het perceel Feithenhofsweg 15 ten behoeve van de bepaling van de bodemkwaliteit. De resultaten van het onderzoek geven geen milieuhygienische belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en de bouwplannen op het perceel.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
Onderzoek plangebied
Aan de Feithenhofsweg 15 in Oldebroek ligt een agrarisch erf. Op het perceel was een intensieve veehouderij gevestigd, deze bedrijfsactiviteiten zijn in 2006 beëindigd. Initiatiefnemer is voornemens de bestemming 'Agrarisch' om te zetten naar 'Wonen' waarbij tevens opslag van volumineuze goederen mogelijk wordt gemaakt. Er vinden geen bedrijfsmatige activiteiten plaats. De aanwezige milieuvergunning wordt ingetrokken.
Autosloopbedrijf
Op het perceel Feithenhofsweg 8 is een autosloopbedrijf gevestigd, volgens het VNG-boekje is hier sprake van categorie 3.1 met een maximale hindercontour van 50 meter voor geluid. De afstand tussen de autosloperij en de woning aan de Feithenhofsweg 15 is meer dan 200 meter.
Militair terrein
Op grotere afstand is het militair terrein (en het bijbehorende onveilige gebied) van het ministerie van Defensie gelegen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.
Agrarische bedrijfsvoering
Ten zuiden van de Feithenhofsweg 15 zijn er aan de Bovenstraatweg een tweetal agrarische bedrijven gevestigd. Het bedrijf aan de Bovenstraatweg 49 is in 2004 al aangemerkt als hobbybedrijf, door de controles die er zijn uitgevoerd. De planologische rechten zijn echter nog aanwezig. Het bedrijf aan de Bovenstraatweg 47 heeft in 1991 een oprichtingsvergunning gehad en valt nu onder het Activiteitenbesluit. Volgens het VNG-boekje is voor een rundveebedrijf sprake van categorie 3.2 met een 100 meter geurcontour. Ook al is het feitelijk een kleinschalig bedrijf. De bestaande woning op het perceel Feithenhofsweg 15 valt binnen de 100 meter contour (gerekend vanaf het agrarisch bouwvlak). In feite is het niet toegestaan om binnen de 100 meter contour een geurgevoelig object/bestemming (woning) te realiseren. Ten eerste omdat er geen goed leefklimaat garantie is en ten tweede omdat het agrarisch bedrijf belemmerd wordt in de uitbreidingsmogelijkheden (bedrijfsvoering).
Het bovengenoemde leidt tot een knelpunt voor de ontwikkeling aan de Feithenhofsweg 15. Er zal beoordeeld moeten worden in hoeverre er sprake is van een belemmering voor het agrarisch bedrijf en of er daadwerkelijk sprake is van een minder goed leefklimaat aan de Feithenhofsweg 15.
De feitelijke situatie is dat er al lange tijd geen agrarische activiteiten meer plaats vinden aan de Bovenstraatweg 47 en 49, het is daarom ook niet te verwachten dat er een uitbreiding van de bedrijfsvoering op deze locaties gaat plaatsvinden. Het is dan ook niet noodzakelijk om uit te gaan van de onbeperkte ontwikkelingsmogelijkheden van deze agrarische percelen. Indien de agrarische bedrijven op deze locatie toch willen uitbreiden zijn er, met inachtneming van de hindercontour, binnen het bouwvlak voldoende mogelijkheden.
Daarnaast is de woning op het perceel Feithenhofsweg 15 ten opzichte van omliggende agrarisch bedrijven , in de bestaande- en toekomstige situatie, een geurgevoelig object. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijfswoningen bij het eigen bedrijf (behorende tot de inrichting) en bedrijfswoningen van derden. Voor de eerste categorie geldt vanuit het milieuspoor geen of beperkte bescherming, de tweede categorie wordt wel beschermd. De bestaande bedrijfswoning aan de Feithenhofsweg 15 wordt dus in de bestaande situatie wel beschermd. De reguliere woning wordt in de toekomstige situatie ook beschermd. Er worden geen extra woningen gerealiseerd of toegevoegd, er verandert niets aan de feitelijke situatie. Ondanks de aanwezige geurbelasting van de naastgelegen veehouderij, is er dus geen sprake van een beperking voor dit bedrijf.
Leefklimaat
De afstand tussen de bestaande bedrijfsbebouwing van de agrarische percelen en de woning aan de Feithenhofsweg 15 is meer dan 150 meter. Indien de agrarische bedrijven op deze locatie toch iets willen uitbreiden is er, met inachtneming van de hindercontour, sprake van een goed leefklimaat.
Daarnaast is er ondanks de mogelijke aanwezige geurbelasting van de omliggende veehouderijen, is er geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Er worden geen extra woningen gerealiseerd of toegevoegd, er verandert niets aan de feitelijke situatie.
Conclusie
Concluderend kunnen we stellen dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven aan de Bovenstraatweg 47 en 49 en dat er sprake is van een goed leefklimaat op het perceel Feithenhofsweg 15. Het voorliggende initiatief voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.1.4 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheid gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoek plangebied
In de directe omgeving (250 meter) van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Van industrielawaai en dientengevolge aantasting van het woon- en leefklimaat in het plangebied is dan ook geen sprake.
Het plan ligt geheel binnen de wettelijke geluidszone (250 meter) van de Feithenhofsweg en de Bovenstraatweg.
Op grond van de Wet geluidhinder moet, bij de realisatie van geluidsgevoelige objecten (woning), onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting op deze objecten vanwege deze wegen.
Het initiatief betreft echter een wijziging van een bestaande bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning, er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig
4.1.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Onderzoek plangebied
Het bestemmingsplan beoogt de functieverandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De bestaande bedrijfswoning wordt daarbij gewijzigd in een reguliere burgerwoning. De aanwezige milieuvergunning wordt ingetrokken.
Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.1.6 Externe veiligheid
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. In het kader van externe veiligheid dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt belemmerd door deze risico’s.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Onderzoek plangebied
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies. De risicokaart geeft aan dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. In de omgeving van het plangebied vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.2 Waterhuishouding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt gevraagd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website
www.vallei-veluwe.nl.
Onderzoek plangebied
Het initiatief betreft een functieverandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Er wordt circa 1658 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt, hiervoor in plaats wordt een schuur van 800 m2 teruggebouwd. Er is sprake van een afname van het verhard oppervlak. De belangen van het waterschap zijn dan ook zeer gering omdat het verhard oppervlak niet toeneemt en omdat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. In oktober 2017 is er een watertoets uitgevoerd voor de planlocatie. De watertoets geeft aan dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt.
Conclusie
Met het in acht nemen van de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoet het plan aan de eisen die het waterschap stelt aan de voorgenomen ontwikkeling en is er een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 5: watertoets en correspondentie Waterschap). Er hoeven geen waterhuishoudkundige aanpassing gedaan te worden. Situatie voor vuil water blijft zoals het nu is. Hemelwater van de nieuwe schuur moet worden geloosd in de sloot of worden geïnfiltreerd op eigen terrein.
4.3 Ecologie
Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Onderzoek plangebied
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3: ecologisch onderzoek). In het onderzoek worden de onderdelen soortgerichte - en gebiedsgerichte natuurbescherming, inclusief de ruimtelijke bescherming van het NNN (in Gelderland GNN genoemd) getoetst.
Beschermde gebieden
Het Natura 2000-gebied dat het dichtste bij het plangebied ligt is ‘Veluwe’. Dit gebied ligt op een afstand van 750m van het plangebied. Door menselijke invloeden in het tussenliggende gebied, agrarische gebied, bebouwing en de Bovenstraatweg, zijn negatieve effecten door geluidsverstoring of visuele verstoring als gevolg van de ingreep op Natura 2000-gebieden uitgesloten. De ingreep draagt niet bij aan verreikende effecten, zoals stikstofdepositie of verdroging. De ingreep leidt dan ook niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Een overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000-gebieden is dan ook niet aan de orde. De ingreep vindt niet plaats binnen het NNN. Hierdoor is het afwegingskader Ecologische Hoofdstructuur niet van toepassing.
Soortenbescherming Vogelrichtlijn
In het plangebied zijn de volgende vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd waargenomen of te verwachten: steenuil en huismus. Met het uitvoeren van de werkzaamheden gaan mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten van steenuilen en huismussen verloren. Dit is een overtreding van artikel 3.1, lid 2 en mogelijk ook artikel 3.1, lid 1. Voor de steenuil en huismus is aanvullend onderzoek nodig conform de Kennisdocumenten van BIJ12. Het werken volgens deze kennisdocumenten geeft een hoge mate van zekerheid van de inventarisatie en dus een kleine kans op onverwachte problemen. Volgens het kennisdocument huismus is het noodzakelijk om in de periode 1 april – 15 mei twee gerichte veldbezoeken of in de periode 10 maart – 20 juni vier gerichte veldbezoeken te brengen. Deze veldbezoeken moeten plaatsvinden onder goede weersomstandigheden, rond één tot twee uur na zonsopkomst en met een tussenperiode van minimaal tien dagen. Volgens het kennisdocument steenuil is het noodzakelijk om in de periode 1 februari – 30 april drie gerichte veldbezoeken te brengen, met een tussenperiode van minimaal een maand tussen het eerste en laatste onderzoek. Deze veldbezoeken moeten plaatsvinden onder goede weersomstandigheden, in een geschikt biotoop. Het beste moment om te inventariseren is in de avondschemer, vanaf een halfuur na zonsondergang, tot middernacht. Een ander goed moment is in de ochtendschemer, van anderhalf uur voor zonsopkomst tot zonsopkomst. De beste resultaten worden gekregen door de baltsroep van de steenuilen af te spelen of na te doen. Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli. Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.
Soortenbescherming Habitatrichtlijn
Zes gebouwbewonende vleermuissoorten hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in de stallen. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze vleermuissoortenin het plangebied te verrichten. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2017 van de Gegevensautoriteit Natuur. Bij gebruikmaking van dit protocol wordt een eventuele ontheffingsaanvraag zonder aanvullende informatie vrijwel zeker in behandeling genomen. Tevens geeft het Vleermuisprotocol invulling aan de onderzoeksinspanning voortkomend uit de Wet natuurbescherming. Aanvullend vleermuisonderzoek houdt in dat er drie bezoeken in de periode 15 mei t/m 15 juli (twee direct na zonsondergang en een direct voor zonsopkomst) en twee bezoeken in periode 15 augustus t/m 1 oktober (ruim na zonsondergang en ruim voor zonsopkomst) aan het plangebied gebracht dienen te worden. Deze bezoeken moeten met behulp van een heterodyne batdetector met time expansion uitgevoerd worden.
Stikstof
Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (zie bijlage 7 van deze toelichting).
Aanvullend ecologisch onderzoek huismus, steenuil en vleermuizen
In 2019-2020 heeft er aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de huismus, steenuil en vleermuis
(zie bijlage 4: aanvullend ecologisch onderzoek):
Binnen het projectgebied zijn geen nesten van huismus aangetroffen. Ook maakt het projectgebied geen
essentieel onderdeel uit van de functionele leefomgeving van huismus. Vervolgstappen zijn niet aan de
orde.
In het projectgebied zijn geen nesten of vaste rustplaatsen van steenuil aangetroffen. In de omgeving van
het projectgebied zijn wel territoria van steenuil aangetroffen. Uit de waargenomen activiteit is gebleken
dat de schuren geen essentieel onderdeel uitmaken van de functionele leefomgeving van steenuil.
In het projectgebied zijn vier zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aangetroffen. Het betreft
drie verblijfplaatsen in de noordelijke (kleinere) schuur en één verblijfplaats in de zuidelijke (grotere)
schuur. Voor de sloop van de schuren is ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk. Bij de ontheffingsaanvraag moet een activiteitenplan worden ingediend waarin wordt onderbouwd welk wettelijk belang de voorgenomen ontwikkeling heeft en welke maatregelen er worden getroffen om te voorkomen
dat het initiatief schadelijk is voor individuele vleermuizen en de positieve staat van instandhouding van
gewone dwergvleermuis.
Conclusie
Het initiatief wordt belemmerd vanuit het aspect ecologie, er dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden voor de uit te voeren sloop- en bouwwerkzaamheden. De werkzaamheden kunnen niet worden uitgevoerd voordat ontheffing is verleend. De beoordelingstermijn voor ontheffingsaanvragen bij Provincie Gelderland bedraagt maximaal 20 weken. De ontheffing is inmiddels aangevraag bij de provincie Gelderland.
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
Onderzoek plangebied
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Oldebroek heeft het plangebied een ‘Waarde – Hoge archeologische verwachting’. Bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 120m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Afbeelding 11] Uitsnede beleidskaart Archeologie (bron: gemeente Oldebroek)
Het initiatief betreft de sloop van circa 1658 m2 aan bedrijfsbebouwing en de bouw van een schuur van circa 800 m2. De nieuwe te realiseren schuur komt te staan op de plaats van de bestaande schuur. Dit nieuwe schuur is echter kleiner van omvang. Indien er archeologische waarden in het gebied aanwezig zijn, zijn die bij de bouw van de bestaande schuur al verstoord geraakt. De trefkans op het aantreffen van archeologische waarden wordt dan ook erg klein ingeschat.
In het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek is dan ook opgenomen dat wanneer het bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders) er geen archeologische onderzoek noodzakelijk is.
In 1993 heeft de gemeente Oldebroek een 'Cultuurhistorische analyse' uitgevoerd. De Bovenheigraaf is een van de oudste verbindingswegen langs de kust/ Noord-Veluwe. Bebouwing ontstond op de ongeveer evenwijdig lopende
zandrug (nu de Bovenstraatweg). De boerderijen op de overgang van hoog/zand naar laag/veen werden eerst ontsloten met lange lanen vanaf de Broekdijk (huidige Zuiderzeestraatweg). Pas later is de Bovenstraatweg
ontstaan. Kenmerkend is het regelmatige patroon van lange diepe kavels. Ook de Feithenhofweg is waarschijnlijk een voormalige ontsluitingsweg geweest vanaf de Broekdijk. In het opgestelde erfinrichtingsplan is de groene uitstraling van het erf en het landschap versterkt. De bestaande houtsingel wordt versterkt en verlengd, de zijde richting het landschap blijft open zodat het open landschap beleefbaar blijft.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Vanuit de provinciale waardenkaart bevinden zich binnen het plangebied of in de nabijheid daarvan geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Onderhavig plan zal dus geen cultuurhistorische waarden schaden. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.5 Verkeer en vervoer
Voorliggend plan betreft een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' waarbij tevens opslag van volumineuze goederen mogelijk wordt gemaakt in het bijgebouw. De bestaande bedrijfswoning (met inwoning) wordt gewijzigd in een reguliere burgerwoning (met inwoning). Er worden bij deze ontwikkeling geen woningen toegevoegd.
Op het perceel aan de Feithenhofsweg 15 was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. Over het algemeen hebben (agrarische) bedrijven meer motorvoertuigbwegingen per dag dan een woning door verkeersbewegingen die worden veroorzaakt door medewerkers en bezoekers. Door de functiewijziging naar 'Wonen' wordt het agrarisch bedrijf beëindigd, daarentegen wordt op het perceel een schuur gerealiseerd voor de opslag van meubelen en decoratiemateriaal. De verwachting is dan ook dat het aantal motorvoertuigbewegingen per dag gelijk zal blijven of zal afnemen. De verwachting is dat de intensiteit minder zal zijn, nu er minder sprake is van vervoersbewegingen met vrachtauto's en tractoren. Problemen op de Feithenhofsweg worden daarom niet verwacht.
Parkeren
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. In het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven dat bij elke woning parkeerruimte moet zijn voor minimaal twee auto's. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte voor de woning en de inwoningsituatie. Het laden en lossen ten behoeve van de opslagvoorziening zal ook op eigen erf plaatsvinden.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en vervoer.
4.6 Milieueffectrapportage (MER)
Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit be-sluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tege-lijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de acti-viteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Onderzoek plangebied
Het voorliggend bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het omzetten van een agrarische bestemming in een woonbestemming. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning. Er worden geen woningen toegevoegd.
Een plan is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het geval van voorliggend initiatief is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf 4.1. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
4.7 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De riolering (stamriool) bevindt zicht langs/onder de Feithenhofsweg. Voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
Indeling regels per bestemming
De regels zijn als volgt ingedeeld:
- Bestemmingsomschrijving, Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
- Bouwregels, Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Nadere eisen, Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
- de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om
de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
- de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
- de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
- Afwijken van de bouwregels, In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
- Specifieke gebruiksregels, In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
- Afwijken van de gebruiksregels, Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen
tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
5.3 Bestemmingsregels
Voor de locatie Feithenhofsweg 15 is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen waarbij eerst alle enkelbestemmingen worden behandeld, vervolgens de dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduidingen conform de landelijke standaarden.
Agrarisch
De gronden binnen het voormalig agrarisch bouwperceel die in het bestemmingsplan Buitengebied 2007 de bestemming Agrarisch-8 (agrarisch bouwperceel) hadden zijn nu bestemd als Agrarisch (agrarisch gebied, zoals weiland). Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Bijbehorende bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn wel toegestaan.
Wonen
Het woonperceel (woning met inwoningsituatie) krijgt de bestemming 'Wonen' (artikel 4). De invulling van de bestemming is grotendeels ontleend aan de bestemming 'Wonen-1' zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2007. Door gebruik te maken van deze regels wordt rechtsgelijkheid gegarandeerd. De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en buiten het bouwvlak. Bedrijfsmatige opslag is toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - opslag volumineuze goederen toegestaan'. Bedrijfsmatige activiteiten, anders dan opslag, worden niet toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning bedraagt maximaal 100 m2, ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding is een bijgebouw van 800 m2 toegestaan.
Waarde - Archeologie
Het plangebied krijgt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' (artikel 5). De invulling van de bestemming is grotendeels ontleend aan de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2007. Vanwege nieuw gemeentelijk archeologisch beleid zijn bijbehorende maatvoeringen opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m. Deze zijn aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden gekoppeld.
Overige regelingen
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, milieuwetten en waterschapskeuren, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is erop gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
5.4 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2015' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan
6.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van de initiatiefnemer. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd
of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Van een project ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is in dit geval geen sprake, omdat het niet voldoet aan de genoemde bouwplannen uit artikel 6.2.1 van dit besluit. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door initiatiefnemer worden bekostigd. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan wel expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro). Wel zal met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst worden gesloten. De mogelijkheid bestaat dat derden schade lijden door het nieuwe bestemmingsplan.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Inspraak
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.
Op 11 juni 2020 heeft de initiatiefnemer de omwonenden geinformeerd over de voorgenomen ontwikkeling op het perceel Feithenhofsweg 15. Er zijn geen reacties binnengekomen welke hebben geleid tot wijzigingen van voorliggend plan, de omwonenden zijn akkoord met de voorgenomen ontwikkeling. Een bevesting van het overleg met omwonenden is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.
7.2 Overleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie
In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft
op 30 januari 2019 schriftelijk gereageerd op het plan.
Voor de provincie is een significante ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het wegbestemmen van een intensieve agrarische bestemming de belangrijkste voorwaarde en reden voor medewerking aan dit project. De provincie beoordeelt de ontwikkeling positief omdat er circa 1658 m2 aan agrarische bebouwing wordt gesloopt. De provinciale verordening laat toe dat gepaard met deze functieverandering een nieuwe schuur van maximaal 800 m2 voor bedrijfsmatige opslag wordt gebouwd.
Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
Waterschap Vallei en Veluwe
De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 4.2. Op 27 oktober 2017 is de Watertoets ingevuld. Op basis van de watertoets en kort overleg wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De watertoets en het advies is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Buurgemeenten
Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Feithenhofsweg 15wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzen worden verwerkt in het bestemmingsplan.
PM