Plan: | Buitengebied, Zomerdijk 1A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.BG179-VG01 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het plan om de bestemming ’Recreatie -7’ van het perceel Zomerdijk 1R1 te Oosterwolde, met de kadastrale aanduidingen sectie AD en nummer 11 om te zetten naar ‘Wonen’, door middel van bestemmingsplanherziening. Dit op grond van de door de gemeente Oldebroek vastgestelde geactualiseerde gemeentelijke structuurvisie ‘Permanente bewoning recreatiewoningen’.
Permanente bewoning is vanuit het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan, daarom is het in strijd met het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het omzetten van de bestemming ‘recreatie -7 naar ‘Wonen’ op voornoemde locatie mogelijk is in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in de meest westelijke punt van de gemeente Oldebroek. Circa 2,3 km ten noorden van Elburg-vesting en 3,4 km ten westen van Oosterwolde, in een buitendijksgebied aan het Drontermeer. Nabij de kruising van het Mheenwegje en de Kamperdijk.
De begrenzing van het plangebied wordt op onderstaande afbeelding aangeduid.
Afbeelding: begrenzing van het plangebied aangeduid met rood kader.
Het "bestemmingsplan Buitengebied, Zomerdijk 1A" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de vooroverleg en inspraak.
Het perceel ligt aan de Zomerdijk 1 R1 in Oosterwolde ter hoogte van de T-kruising met het Mheenwegje in het buitengebied van Oosterwolde in de gemeente Oldebroek. Het perceel is kadastraal bekend onder het nummer Oldebroek, sectie AD 11. De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 430 m2.
Op het perceel staat een in uitstekende staat verkerende recreatiewoning voorzien van alle moderne gemakken, een houten berging en twee kleine schuurtjes. De recreatiewoning bestaat uit één bouwlaag met een flauwhellende kap. Het perceel omvat verder een ruime tuin en een aanlegsteiger aan een kreek die in verbinding staat met het Veluwemeer. De woning staat volledig vrij aan de Zomerdijk, met aan de achterzijde een door een sloot afgescheiden weidegebied grenzend aan het Veluwemeer.
Bebouwing en activiteiten in omgeving van het onderhavige perceel
Rondom het perceel, Zomerdijk 1 R1 in Oosterwolde is er in de directe omgeving 1 bedrijf met 2 woningen aanwezig. Het betreft hier een agrarisch bedrijf welke gelegen is op het perceel Zomerdijk 2 De afstand tot dit bedrijf bedraagt ca 400 meter. In de wijde omtrek is verder geen bebouwing.
Historie van het perceel
De woning is ooit gebouwd door het polderdistrict als dijkmagazijn en nadat het overbodig werd is het in de zestiger jaren door het polderdistrict verkocht aan een oud-werknemer. Sindsdien heeft het perceel de bestemming ’Recreatie’.
In de zeventiger jaren is de woning verbouwd en werd bewoond door Duitse eigenaren. De vorige eigenaar heeft het van hen gekocht en de woning onder architectuur, luxueus verbouwd en gemoderniseerd, waarna de woning permanent is bewoond tot aan de verkoop in mei 2015. Ook de vrouw van de (Duitse)eigenaren daarvoor, bewoonde de woning in de praktijk permanent.
In paragraaf 4.1.1 wordt de geschiedenis van het perceel nader toegelicht.
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2007. In dat bestemmingsplan is het perceel bestemd als ‘Recreatie – 7’. Alsmede de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering', en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weer.
Afbeelding: uitsnede van vigerend bestemmingsplan t.p.v. het plangebied. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is het herbestemmen van een recreatiewoning naar een burgerwoning. Hiermee wordt permanente bewoning mogelijk gemaakt. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een nadere onderbouwing en toetsing gedaan om aan te tonen dat de gewenste situatie respectievelijk op basis van beleid en onderzoek mogelijk is in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Er zijn vooralsnog geen plannen voor een verbouwing van de woning of aanpassing van de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. De gewenste situatie is dus de huidige situatie met een planologische wijziging. Er is geen sprake van woningbouw en/of sloop- nieuwbouw. Derhalve is geen inrichtingsschets toegevoegd.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of de aanpassing van de bestemming naar ‘Wonen’, door middel van een bestemmingsplan wijziging ook daadwerkelijk te realiseren is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk beleid op gemeentelijk niveau, maar ook dat van hogere overheden. Daarnaast speelt de uitvoerbaarheid op basis van milieuaspecten als bodem, verkeer/parkeren geluid enzovoort een rol. In dit hoofdstuk zal de omzetting van bestemming ‘Recreatie -7’ naar ‘Wonen’ worden getoetst aan het geldende beleid.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgene nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
Defensie:
In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit zijn twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszones en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:
Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.
Natuurnetwerk Nederland:
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuur-netwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.
IJsselmeergebied:
De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die voorzien in bebouwing en/of landaanwinning binnen het IJsselmeergebied.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hierbij is de Laddertoets aangepast waarbij de oorspronkelijke drie treden zijn komen te vervallen. Het Bro stelt nu het volgende in art. 3.1.6 lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het plangebied is niet gelegen in gebieden die vanuit nationaal belang opgenomen zijn in het Barro. De enige aanduiding van nationaal belang in de nabije omgeving is het IJsselmeergebied. Deze ligt voornamelijk ten westen van het plangebied (Drontermeer), maar heeft ook een klein uitloper ten zuiden van het plangebied.
In artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro, wordt een definitie gegeven voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierin wordt genoemd dat 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorziening', aangezien worden als nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling betreft een functieverandering van een recreatiewoning in het buitengebied naar een burgerwoning. Dit geldt niet als een stedelijke ontwikkeling.
Zoals bovenstaand toegelicht, betreft voorliggend plan een functiewijziging. Hierbij worden geen bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Hiermee wordt geen van de nationale belangen uit de SVIR behartigd of geschaad. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De realisatie van de omzetting van de bestemming ’Recreatie -7’ van het perceel Zomerdijk 1R1 te Oosterwolde, naar Wonen, door middel van bestemmingsplanherziening, vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. Tevens is de beoogde ontwikkeling in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
In afdeling 2.5 zijn artikelen met instructieregels ten aanzien van de bescherming van grond- en drinkwater opgenomen.
In afdeling 2.6 zijn artikelen met instructieregels ten aanzien van de bescherming van de landschappelijke en ecologische waarden opgenomen.
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, tenzij er geen reële alternatieven zijn, sprake is van redenen van groot openbaar belang en de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt. Tot slot dienen de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig te worden gecompenseerd.
Regionaal Waterprogramma Gelderland
Het ‘Regionaal Waterprogramma Gelderland’ als onderdeel van de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. Het is de opvolgende van het Waterplan Gelderland en bevat geen nieuw beleid, maar is een voortzetting van het bestaande waterbeleid.
Het Regionaal Waterprogramma Gelderland en de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het programma staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort, waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermings-gebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie worden 7 verschillende ambities verwoord. Voorliggend plan heeft aansluiting bij de zevende ambitie: 'Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam'.
In de Omgevingsvisie stelt de provincie het volgende: "In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen."
Het plan is in lijn met de ambitie om gebruik te maken van bestaande gebouwen. Daarnaast wordt permanente bewoning mogelijk gemaakt in het buitengebied, waardoor leegstand voorkomen wordt en het open landschap beleefd kan worden.
Omgevingsverordening
Het plangebied wordt in de Omgevingsverordening o.a. aangeduid als waardevol open gebied, groene ontwikkelingszone en functies van water. Hiermee wordt het plangebied middels instructieregels beperkingen gesteld aan plannen die deze waarden aantasten.
Voorliggend planvoornemen heeft betrekking op een reeds bestaande situatie, waarbij een andere functie wordt toegestaan. Hierdoor worden de bestaande waarden in het gebied niet geschaad.
Regionaal waterprogramma
Het perceel is buitendijks gelegen en valt als zodanig binnen een zone met een specifiek beschermingsregime. Aangezien het om een bestaand perceel met een bestaande woning gaat, waarbij enkel de bestemming wordt veranderd blijft het beschermingsregime onaangetast.
Derhalve wordt voldaan aan het Waterplan van de provincie Gelderland. De overige waterhuishoudkundige aspecten worden in paragraaf 4.7 uiteengezet.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Er is geen strijdigheid met de omgevingsvisie, de omgevingsverordening en het waterplan.
Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', omdat het permanent bewonen van een recreatiewoning niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan.
De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.
In de nota 'Toekomstvisie Oldebroek 2030' geeft de gemeente Oldebroek richting aan diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente. Het versterken van kwaliteiten en het behouden van kernwaarden is daarin een belangrijk gegeven. In de toekomstvisie wordt onder andere veel waarde toegekend aan een hoge omgevingskwaliteit. Oldebroek is bij uitstek een woongemeente. Essentieel hierin is de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde ruimte. Dit betekent onder meer het aanpakken van lege en onaantrekkelijke locaties en het verstevigen van de identiteit van de kernen. Als woongemeente is het ook van belang om een divers en kwalitatief woonaanbod te hebben.
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.
Thematisch:
Gebiedsgericht:
IDee-kaarten:
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor de locatie geldt IDee-kaart 'Open polderlandschap & Drontermeerzone'.
Uitsnede IDee-kaart
IDee-kaart 'Open polderlandschap & Drontermeerzone' betreft de zone langs het Drontermeer met overwegend rietmoerasgebieden en natuur, evenals de Polders Oosterwolde, Oldebroek en Hattem met een overwegend agrarische functie in combinatie met natuur en recreatie. Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van dit gebied.
De ontwikkelrichtingen zijn vooral geënt op het behouden van het open agrarische en weidegebied, wat karakteristiek is voor Oldebroek. Landbouw dient hier de belangrijkste functie te blijven, waarbij geleidelijk wordt overgeschakeld naar duurzaam gebruik (zowel intensief als extensief). Een balans tussen verschillende functies is het streven, zowel in het kader van gebruik, als in het kader van natuurontwikkeling en duurzame energieopwek.
Aandachts- en uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid zijn gericht op behoud, beheer en versterking van de oeverlijn met rietkraag en vooral het behoud van openheid van het polderlandschap. In het algemeen moeten ontwikkelingen aansluiten bij de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarde van het gebied.
Het plan sluit aan bij de kernpunten uit de 'Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving'. Waarbij "het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een ‘groene, levendige woongemeente’" en "ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft" kernpunten zijn die behartigd worden met dit planvoornemen. Het gebouw heeft cultuurhistorische waarde en staat op een unieke manier in het groene landschap.
De Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 is vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2016.
De visie op het wonen in de toekomst is gericht op 4 hoofdthema's. Dit betreffen:
De Woonvisie benoemd functieverandering in het buitengebied als volgt:
In het buitengebied van de gemeente Oldebroek doen zich verschillende ontwikkelingen voor die meegewogen moeten worden in het woonbeleid. In grote lijnen kan gesteld worden dat de woonfunctie van het buitengebied zal toenemen door onder andere functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing, splitsing van karakteristieke en monumentale boerderijen en omzetting van recreatiewoningen naar gewone woningen. Dit biedt kansen, ook voor huisvesting van bijzondere doelgroepen. Vanzelfsprekend kan dit wel consequenties hebben voor het woningbouwprogramma.
Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.
Functieverandering van gebouwen in het buitengebied moeten bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor bouwlocaties toe te voegen.
Voorliggend initiatief maakt één nieuwe woning mogelijk, zonder dat er sprake is van woningbouw. Functieverandering naar permanente bewoning in het buitengebied is voorzien in de Woonvisie. Deze ontwikkelingen vormen een beperkte impact op het woonprogramma van Oldebroek.
Aangezien het hier om een bestaande woning gaat met enkel een bestemmingswijziging is de Welstandsnota hier niet van toepassing. In paragraaf 4.1 wordt de waarde van het bestaande pand en plaats in zijn omgeving nader toegelicht.
In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
Uitsnede LOP 2006 - landschapstypenkaart
Oeverstrook randmerenkust/waarden
Het buitendijkse oevergebied van het Drontermeer wordt gekenmerkt door licht glooiend grasland met op de hoogste delen maïsakkers. Er bevinden zich geen wegen en op een paar schuren na is er geen bebouwing. De percelen worden met kleine greppels en kavelstoten van elkaar gescheiden. Er komt nagenoeg geen beplanting voor. Een bijzonder element is de rietgordel langs het Drontermeer. Meestal enkele meters breed, alleen ter hoogte van het Abberteiland verbreedt de strook zich aanzienlijk. De rietstrook en de vele ondiepten voorkomen dat recreatievaartuigen kunnen aanleggen. Bepalend voor het beeld van de Randmeerzone zijn de Zomerdijk en de hoog opgaande bossen aan de overzijde van het Drontermeer.
Voorliggend plan ligt in het landschapstype 'Oeverstrook randmerenkust/waarden'. Vanwege de buitendijkse ligging vormt het gebouw een opvallend element in de openheid van de randmerenkust. Omdat het gaat om een bestaand gebouw met cultuurhistorische relevantie is er geen sprake van inbreuk op het landschap.
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
In de 'Routekaart klimaatneutraal Oldebroek' past voorliggend plan in de route "Al het vastgoed duurzaam". De ambitie die hierin wordt uitgesproken richt zich op jaarlijkse vermindering van het energieverbruik bij huursector, particulieren en utiliteitsgebouwen. Uitgangspunt voor de gemeente is daarbij: nieuwbouw volledig klimaatneutraal en stimulering voor energiebesparing bij bestaande bouw.
Voorliggend plan betreft een functieverandering van bestaande bouw. De wijziging van recreatiewoning naar woning is in dezen een planologische wijziging en heeft bouwkundig gezien geen wijziging nodig, wat gecombineerd kan worden met verduurzaming.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.
In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw - of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
De overige waterhuishoudkundige aspecten en toetsing worden in paragraaf 4.7 uiteengezet.
De gemeenteraad heeft de haalbaarheid voor permanente bewoning onderzocht en op basis van dit onderzoek is op 6 maart 2014 besloten om het toetsingskader met afhandelingsprocedure verder uit te werken in een structuurvisie. Op 2 juli 2015 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'Permanente bewoning recreatiewoningen' vastgesteld. Deze structuurvisie is op 28 september 2017 aangepast om geheel in lijn te komen met het beleid van de provincie Gelderland. Het doel van deze structuurvisie is het vastleggen van voorwaarden waaraan getoetst kan worden of medewerking kan worden verleend aan het toestaan van permanente bewoning. Op grond van een aantal uitgangspunten is een toetsingskader opgesteld. Deze bestaat uit de onderstaande algemene basisvoorwaarden en overige randvoorwaarden.
De gemeenteraad van Oldebroek heeft op 7 juni 2018 de geactualiseerde structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen vastgesteld. Het doel van deze geactualiseerde structuurvisie is het vastleggen van voorwaarden waaraan getoetst kan worden of medewerking kan worden verleend aan het omzetten van de bestemming Recreatie naar de bestemming Wonen. De gemeente Oldebroek heeft in deze structuurvisie een toetsingskader opgesteld. Deze bestaat uit: algemene voorwaarden en overige randvoorwaarden.
Algemene voorwaarden
Toetsingskader algemene voorwaarden voor het wijzigen van de bestemming Recreatie naar een Woonbestemming, zoals beschreven in paragraaf 2.1 van de Structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen:
Beantwoording toetsingskader algemene voorwaarden voor het toestaan van permanente bewoning:
Overige voorwaarden
In paragraaf 2.2 van de Structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen worden de overige voorwaarden benoemd, waar initiatieven aan dienen te voldoen. Toetsingskader overige voorwaarden:
Beantwoording toetsingskader overige voorwaarden:
Conclusie
Er wordt voldaan aan bovenstaande toetsingskaders.
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden en de waarden te beschermen.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
De gemeente Oldebroek beschikt over een eigen (concept) Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierna is een uitsnede van deze kaart opgenomen:
Afbeelding: uitsnede kaart, ingezoomd op plangebied (karakteristiek pand)
Het plangebied is gelegen aan de Zomerdijk. De dijk kent een lange cultuurhistorische geschiedenis voor de gemeente Oldebroek en is aangelegd om de polder Oosterwolde droog te kunnen maken en te houden.
Het pand in het projectgebied is onderdeel geweest van de IJssellinie. Langs de Zomerdijk staan nog twee vergelijkbare panden bij sluizen. In de panden vond opslag van schutbalken plaats. Met de schutbalken kon de sluis wordt gedicht waardoor de polder Oosterwolde langdurig onderwater gezet kon worden als bescherming tegen de vijand.
Het pand, in relatie met de naast gelegen sluis uit 1783, is cultuurhistorisch gezien waardevol. En dient behouden te blijven voor de toekomst. De woonfunctie geeft een permanente bestemming aan het pand waardoor de cultuurhistorisch pand behouden blijft.
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.
Het plangebied ligt op de archeologische waardenkaart in een gebied met een middelhoge verwachting (zie onderstaande afbeelding). In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overgelegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Aangezien het hier om een bestaand gebouw gaat en het pand vooralsnog niet wordt verbouwd of bodemroerende werkzaamheden vergt, is een onderzoek naar de archeologische waarden niet noodzakelijk voor de bestemmingsplanwijziging.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
In deze situatie wordt de bestaande recreatiewoning in gebruik genomen ten behoeve van permanente bewoning. Hierbij wordt niets gesloopt of nieuw gebouwd en vinden geen bodemingrepen plaats. De functie van het gebouw, namelijk 'verblijf', blijft ongewijzigd. Op basis van bovenstaande punten wordt voldaan aan de uitzonderingsregel . Het uitvoeren van een onderzoek naar de bodemkwaliteit wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Het plangebied ligt op ca. 130 meter ten oosten van het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren'. Het meer in kwestie (Drontermeer) wordt o.a. gebruikt voor watersport en heeft geen overbelasting van stikstof.
Afbeelding; uitsnede Natura 2000-gebiedenkaart. Veluwerandmeren-gebied met groen kader aangeduid. (Bron; natura2000.nl)
De afbakening van het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren' komt overeen met de provinciale gebiedsbescherming (GNN). Het plangebied zelf ligt in zijn geheel binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO). Nieuwe ontwikkelingen in een GO dienen gericht te zijn op het versterken van de aanwezige natuurlijke kernkwaliteiten. De mate waarin ze moeten bijdragen aan de kwaliteiten hangt samen met de schaal van de nieuwe ontwikkeling.
Afbeelding: uitsnede kaart 4 (Regels Natuur) van de Omgevingsverordening Gelderland. GO in lichtgroen, GNN in donkergroen. Plangebied aangeduid met rode prikker. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een functiewijziging van een bestaand gebouw. In de huidige en beoogde situatie betreft het een verblijfslocatie zonder bedrijfsactiviteiten met externe werking. Er zijn geen sloop- en of bouwwerkzaamheden of wijzigingen aan de buitenzijde van het gebouw. Er is dus ook geen sprake van uitbreiding van bestaande activiteiten. Derhalve kan gesteld worden dat er geen sprake is van nieuwe ontwikkeling.
Op basis van bovenstaande zijn er geen effecten te verwachten in het kader van soorten- en gebiedsbescherming.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomge-ving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
a) bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
b) vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Afbeelding: uitsnede risicokaart,nl. Plangebied globaal aangeduid met rode cirkel.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd. Volgens het Basisnet Spoor vindt daarnaast ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Kampen Zuid – Lelystad, gelegen op ca. 9 km van het perceel.
Er mag worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van de bestemmingsplanwijziging niet in de weg staat.
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het perceel niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:
a) wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied
b) wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur
Afbeelding: luchtfoto met afstandsmeter van woning tot nabijgelegen wegen (bron: Google Maps)
De plangrens ligt op circa 16 meter van de Kamperdijk (het verlengde van de Zomerdijk) en 55 meter van de Mheenwegje (zie bovenstaande afbeelding). De weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg (60 km/h) buiten de bebouwde kom. De weg heeft geen belangrijke verkeersfunctie.
Gelet op de beperkte verkeersintensiteiten op de Zomerdijk (60 km/u) en de afstand tussen deze weg en de woning en de afschermende werking van de dijk wordt gesteld dat de Zomerdijk geen belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
Railverkeerslawaai
De spoorlijn Amersfoort - Zwolle (lijn 253) en de spoorlijn Zwolle-Lelystad (Hanzelijn) liggen respectievelijk op circa 7,2 km en 6,3 km afstand van het plangebied. In een worst case-scenario is de zonebreedte van spoorwegen 1.200 meter (Wgh art 1.4a onder 1), derhalve kan gesteld worden dat railverkeerslawaai geen negatieve effecten op het plangebied hebben.
Er is geen sprake van cumulatie met andere geluidsbronnen dan wegverkeerlawaaibronnen. De gecumuleerde ongecorrigeerde geluidsbelasting van het overwegende fiets- en wandelverkeer is dermate laag dat het aannemelijk is dat dit ver onder de voorkeurswaarde blijft van 48 dB.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Voorliggend planvoornemen bestaat uit een functiewijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen'. Het plan valt daarmee ver onder de gestelde drempelwaarden en draagt in niet betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging relevant zijn.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
Het beleid wordt behandeld in paragraaf 3.3.7
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Hierna vindt een beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelij-kertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of merbeoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage II van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
a) de kenmerken van de projecten
b) de plaats van de projecten
c) de kenmerken van de potentiële effecten
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het echter om een ontwikkeling die een relatief beperkte verkeersgeneratie met zich meebrengt.
Vanwege het vervallen van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), is er verscherpt toezicht op ruimtelijke ontwikkelingen die in potentie meer stikstofdepositie veroorzaken op kwetsbare natuurgebieden. Voorliggend initiatief is gelegen nabij het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren'.
In veel gevallen wordt gebruik gemaakt van een Aerius-berekening om inzicht te krijgen in de stikstofuitstoot, en daaropvolgende depositie, tijdens de aanleg en het gebruik van het project in kwestie. Voor voorliggend initiatief is een Aerius-berekening niet nodig geacht. De overwegingen hierin zijn als volgt:
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een functiewijziging en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
De gemeente Oldebroek heeft in de Parkeernota 2014 parkeernormen geformuleerd voor de gehele gemeenten. Deze zijn grotendeels gebaseerd op de CROW-systematiek uit publicatie 317. Onder beleidsuitgangspunt 3 wordt het volgende gesteld:
"Voor nieuwbouw en functiewijzigingen buiten de bebouwde kom wordt de maximale norm buitengebied gehanteerd. Vanwege het beperkt voorkomen van de parkeertoets bij functies in het buitengebied wordt hiervoor verwezen naar publicatie 317 van het CROW. In principe vindt parkeren buiten de bebouwde kom op eigen terrein plaats."
De woning wordt aangemerkt als een vrijstaande woning. Dit betekent dat er 2,5 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. In de huidige situatie wordt het parkeren ook al op eigen terrein gedaan. Dit gebeurt op de reeds aanwezige oprit van de woning. Hier is voldoende ruimte om aan de parkeernorm te voldoen.
Een woning heeft geen grote verkeersaantrekkende werking. In de CROW-publicatie 'toekomstbestendig parkeren 2018 (publicatie 381) zijn kengetallen opgenomen voor verkeersgeneratie per woning. In dit geval betreft het een vrijstaand koophuis in het buitengebied, met een stedelijkheidsgraad die gecategoriseerd kan worden als 'weinig stedelijk'. Op basis van deze gegevens wordt een verkeersgeneratie van 7,8-8,6 motorvoertuigen per etmaal (mve) gehanteerd.
Voor een enkele vrijstaande recreatiewoning zijn geen kengetallen beschikbaar. Enigszins vergelijkbaar is de verkeersgeneratie per bungalow voor een bungalowpark (huisjescomplex). Op basis van dezelfde gegevens komt de verkeersgeneratie daarbij uit op 2,6-2,8 mve.
De functiewijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' veroorzaakt een minimale verhoging in de verkeersintensiteit op het omliggende verkeersnet. Dit zal niet zorgen voor overbelasting van het omliggende verkeersnetwerk.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de in-standhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemme-rende groenvoorzieningen tegen te gaan;
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
Bestemmingen
Wonen (Artikel 3)
De bestaande woning krijgt de bestemming Wonen. De grootte van het bestemmingsvlak is gebaseerd op de grootte van de aanwezige tuin en/of erf, zoals blijkt uit zowel de kadastrale kaart als af te lezen is op recente luchtfoto’s.
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m2. Daarnaast is mantelzorg toegestaan. Bij een omgevingsvergunning zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de gebruiksregels en onder voorwaarden een bed & breakfast voorziening in de woning toe te staan.
Waarde - Archeologie (Artikel 4)
Onder deze dubbelbestemming valt het gebied dat op de Archeologische beleidskaart staat aangegeven. Dit betekent dat een omgevingsvergunning nodig is voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,5 meter onder het maaiveld. Hiermee wordt de bodem beschermd.
Waarde - Landschap (Artikel 5)
Het gebied krijgt de dubbelbestemming Waarde - Landschap. Hierdoor is het gebied naast de bestemming Wonen ook bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Er mag binnen deze bestemming niet gebouwd worden met uitzondering van wat is toegestaan onder de bestemming Wonen.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 6)
De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering geldt voor het gebied. Het gebied is hierdoor mede bestemd voor de bescherming, de ophoging en de verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de waterkering. Er mogen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouw-werken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Voorliggend plan betreft de omzetting van een recreatiewoning naar een burger woning. Hierbij zijn de regels gebaseerd op bestemmingsplannen die in het buitengebied zijn. Uitgangspunt is de bestaande woning, waarbij geen ingrijpende veranderingen mogen plaatsvinden. Daarnaast is de bestemming 'Waarde - Landschap' ingevoegd om het landschap te beschermen. Met deze bestemming worden ook vergunningvrije bouwwerken die zijn opgenomen in het artikel 2 en 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) uitgesloten.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het kader van de grondexploitatie, mogelijke planschade en het vastleggen van de vereveningsbijdrage aan de reserve Stimulering Recreatie en Toerisme wordt met de initiatiefnemer en anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst afgesloten, zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn. Doordat voor dit plan een anterieure- en planschadeovereenkomst is opgesteld en afgesloten, is de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in het geding.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Het betreft hier een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid.
Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties van het initiatief zijn zeer gering/nagenoeg afwezig. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden. Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van de te doorlopen procedure en daaraan verbonden ter inzage termijn wordt op basis van de wettelijke voorgeschreven wijze kennis gegeven.
Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het plan ter inzage heeft gelegen stelt het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan vast. Daarbij worden eventueel ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een bestemmingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voorafgaand aan de ruimtelijke procedure (10 oktober 2019 jl.) heeft de initiatiefnemer in het kader van een omgevingsdialoog de direct omwonenden geïnformeerd over het plan voor de omzetting van de bestemming recreatief -7 naar Wonen van het pand aan de Zomerdijk 1R1. Hier zijn geen bezwaren uit voort gekomen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan als vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft aangegeven het plan tegemoet te zien. Het plan is als ontwerpbestemmingsplan tevens ter beoordeling aangeboden aan de provincie.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 1 van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 18 november t/m 29 december 2020 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Dit heeft niet geleid tot een wijziging van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan is 11 maart 2021 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.