Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Mulligenweg 36
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG182-VG01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1.1 plan
  1. De bepalingen uit artikel 1 van het bestemmingsplan Buitengebied, Mulligen van de gemeente Oldebroek, vastgesteld op 25 januari 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG184-VG01, zijn van toepassing met inbegrip van de hieronder aangegeven wijzigingen en aanvullingen van die begrippen en regels
  2. het wijzigingsplan Buitengebied, Mulligenweg 36 met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG182-VG01 van de gemeente Oldebroek;
 
Artikel 1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
Artikel 1.3 achtererfgebied:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen op 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
 
Artikel 1.4 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
 
Artikel 1.5 erker:
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
  1. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
  2. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
  3. de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1,00 meter is toegestaan;
  4. de oppervlakte niet meer dan 6 m² is;
 
Artikel 1.6 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat
gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
Artikel 1.7 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
 
Artikel 1.8 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
Artikel 1.9 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
Artikel 1.10 voorgevelrooilijn:
  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
         
Artikel 2 Wijze van meten
Artikel 2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
Artikel 2.1.1 afmetingen ander bouwwerk
de grootste afmeting van het bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
Artikel 2.1.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;
Artikel 2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
Artikel 2.1.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Artikel 2.1.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
Artikel 2.1.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken;
Artikel 2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Artikel 2.1.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. een woning al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. aan- en uitbouwen en overkappingen;
 
met daarin ondergeschikt:
 
  1. verblijfsrecreatie;
 
met de daarbij behorende:
 
  1. andere werken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden per bouw- en bestemmingsvlak de volgende regels:
 
  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend één woning worden gebouwd;
  2. het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen dient qua maatvoering te voldoen aan de eisen die in de volgende tabel zijn gesteld:
 
Maximale goothoogteMaximale bouwhoogteMaximale oppervlakte
3,00 meter6,25 meter75 m2
 
  1. de hoogte van overkappingen bedraagt maximaal 2,50 meter;
  2. voor de bepaling van de oppervlakte van overkappingen is artikel 4.2 lid 2 sub b van het
    bestemmingsplan Buitengebied, Mulligen met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG184-VG01 overeenkomstige van toepassing
3.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen en de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
 
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder
geval gerekend:
 
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen, anders dan voor eigen gebruik gedurende een periode van maximaal zes weken per jaar;
  2. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van handelsreclame;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huisverbonden beroep en/of voor een aan-huisverbonden bedrijfsactiviteit, indien:
    1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 35 m2;
  8. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  9. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  10. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  11. het storten van afvalstoffen en van vuil.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waarde - Archeologie  ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Waarde – Archeologie' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
 
  1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter en dieper dan de op de in gemeentelijke Archeologische beleidskaart aangegeven oppervlakte en diepte, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 voor te leggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte van de te slopen bebouwing niet wordt meegerekend met de oppervlakte zoals bedoeld onder lid 1, de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,5 m onder het bestaande maaiveld;
    4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  4. Indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  5. Het bepaalde onder 1 tot en met 4 geldt niet voor het bouwen van een bouwwerk op gronden met een op basis van de Archeologische beleidskaart aangegeven lage archeologische verwachtingswaarde.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Behoudens het bepaalde in lid 4.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangewezen gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en de werkzaamheden uit te voeren:
    1. Aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. Aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
    3. Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installatie en apparatuur;
    4. Diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan 0,5 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
    5. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
  2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
    1. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. Werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
    3. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 bij c, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
    4. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    5. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    6. Voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,5 m onder het omliggende bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
      1. 120 m2 in een gebied met een Waarde – Hoge archeologische verwachting;
      2. 500 m2 in een gebied met een Waarde – Middelhoge archeologische verwachting;
      3. 500 m2 in een gebied met een Waarde – Lage archeologische verwachting;
      4. 50 m2 in een gebied met een Waarde – Archeologische monumenten
    7. Werken en werkzaamheden op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. De onder lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  4. Indien het onder 3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
 
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
 
  1. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische monumenten' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Landschap
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van
de landschappelijke en natuurlijke waarden, zoals deze in ieder geval tot uiting komen als een bosrijk en groen raamwerk voor de organisch gevormde en kleinschalige bebouwingsoppervlakten.
5.2 Bouwregels
Op de gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.2. en de eventuele daarbij behorende afwijkingsmogelijkheden.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
    2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    3. het aanleggen van aarden wallen;
    4. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of transportkabels en/of transportleidingen;
    5. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
    6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
    7. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
    8. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    9. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen;j. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of beplanting van uitheemse soorten;
    10. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
  2. De in artikel 5.3 sub 1 vermelde verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende omgevingsvergunning.
  3. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de natuurlijke waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate zijn vastgesteld.
  4. Een omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 5.3 sub 1 wordt geweigerd, indien:
    1. de werken en/of de werkzaamheden de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt onevenredig aantast of kunnen worden aangetast;
    2. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
    3. de werken en/of de werkzaamheden negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming;
    4. indien er geen herplant plaatsvindt voor de door de werken en/of de werkzaamheden verwijderde bomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
Artikel 7.1 Afwijkende maatvoering
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 7.2 Afwijkende afstand
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 8.1 Parkeerruimte
Indien de omvang of het gebruik van een bouwwerk of een perceel daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in of op het bouwwerk, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk hoort. Hierbij worden de parkeernormen en uitgangspunten in acht genomen zoals vastgelegd in de Parkeernota Oldebroek.
Artikel 8.2 Laad- en losruimte
Indien het gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan of in dat bouwwerk, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort.
Artikel 8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.
Artikel 8.4 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Parkeernota Oldebroek (vastgesteld in 2014) worden afgeweken van het bepaalde in 8.1 en 8.2 :
 
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
    2. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
  2. Een in artikel 9, onder 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. de milieusituatie;
    3. de sociale veiligheid;
    4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de woonsituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 10.1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1 sub 1 met maximaal 10%.
  3. Het gestelde in artikel 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
Artikel 10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Artikel 10.2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Buitengebied, Mulligenweg 36 
 
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek op 7 september 2021.
 
, burgemeester T.H. Haseloop-Amsing
 
, secretaris P.H. Lensselink