Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oosterwolde, Zwarteweg 35
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.OW111-ON01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn eigenaar van de kadastrale percelen AE 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a in Oosterwolde. Op deze percelen staat een woning die door twee huishoudens bewoond wordt. Er is geen sprake van inwoning, maar van dubbele bewoning. In het verleden is er een bouwaanvraag ingediend voor onder andere het splitsen van de woning. Dubbele bewoning (halfvrijstaande woningen) is in strijd met de bestemming in het geldende bestemmingsplan Oosterwolde Dorp 2005. Als reactie van de gemeente is hier in een uitgaande brief uit 2010 (met kenmerk 20080413) aangegeven dat er geen binnenplanse en/of buitenplanse mogelijkheden zijn om mee te werken aan het verzoek, maar dat er hieraan wel meegewerkt kan worden middels een partiële bestemmingsplanhierziening. Het voorliggend plan is de planologische afronding van de handhavingszaak die dateert uit 2015. Medewerking is toentertijd verleend op basis van de oude beleidsnota ‘woningsplitsing in de gemeente Oldebroek’. De woning staat hiermee niet op de lijst van geïnventariseerde panden, maar het college kon ontheffing verlenen aan overige verzoeken voor het splitsen van de woningen als aan randvoorwaarden uit de nota kan worden voldaan. De dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35 a voldoet aan deze voorwaarden.
 
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische regeling die het splitsen van de woning op de percelen Zwarteweg 35 en 35a formaliseert.
 
 
         
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het dorp Oosterwolde. Het plangebied wordt aan de westzijde begrenst door de percelen 3176 en 3195, aan de noordzijde door Sportpark De Heughte aan de oostzijde door de percelen 394, 624, 626 en 627, en aan de zuidzijde door de Zwarteweg. De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeeldingen weergegeven.
 
Ligging percelen Zwarteweg 35 en 35a (bron: pdok)
 
Begrenzing plangebied Zwarteweg 35 en 35a (bron: pdok)
   
1.3 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan "Oosterwolde, Zwarteweg 35” bestaat uit de volgende stukken:
• verbeelding (tek. nr NL.IMRO.0269.OW111-ON01) en een renvooi;
• regels (met bijbehorende bijlagen)
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
 
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en van de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.
Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie
Initiatiefnemers zijn eigenaar van de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a in Oosterwolde. Op de percelen 506 en 507 staat een woning die door twee huishoudens bewoond wordt. Er is geen sprake van inwoning, maar van woningsplitsing. In het bestemmingsplan is deze woningsplitsing niet vastgelegd als zijnde een twee-onder-één-kapwoning. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het huidige gebruik, bewoning door twee huishoudens van een woning dan ook niet toegestaan.
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het dorp Oosterwolde. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de percelen 3176 en 3195, aan de noordzijde door Sportpark De Heughte aan de oostzijde door de percelen 394, 624, 626 en 627, en aan de zuidzijde door perceel 3172.    
 
Het plangebied maakt deel uit van de lintbebouwing aan de Zwarteweg. In de omgeving zijn verschillende functies aanwezig. Het gaat hierbij hoofzakelijk om woonfuncties, een tweetal bedrijfsfuncties, een sportfunctie en agrarische gronden. 
 
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1800 m2. Op deze percelen staat een woning die door twee huishoudens bewoond wordt. Er is geen sprake van inwoning, maar van dubbele bewoning. In het verleden is er een bouwaanvraag ingediend voor onder andere het splitsen van de woning. Dubbele bewoning (halfvrijstaande woningen) is in strijd met de bestemming in het geldende bestemmingsplan Oosterwolde Dorp 2005. Als reactie van de gemeente is hier in een uitgaande brief uit 2010 (met kenmerk 20080413) aangegeven dat er geen binnenplanse en/of buitenplanse mogelijkheden zijn om mee te werken aan het verzoek, maar dat er hieraan wel meegewerkt kan worden middels een partiële bestemmingsplanhierziening. Het voorliggend plan is de planologische afronding van de handhavingszaak die dateert uit 2015. Medewerking is toentertijd verleend op basis van de oude beleidsnota ‘woningsplitsing in de gemeente Oldebroek’. De woning staat hiermee niet op de lijst van geïnventariseerde panden, maar het college kon ontheffing verlenen aan overige verzoeken voor het splitsen van de woningen als aan randvoorwaarden uit de nota kan worden voldaan. De dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35 a voldoet aan deze voorwaarden.
 
De overige gronden binnen het plangebied zijn onbebouwd en ingericht als tuin of parkeervoorziening. Ontsluiting van de percelen vindt plaats aan de zuidzijde op de Zwarteweg, via perceel 3173 (recht van overpad).
 
 
Ligging kadastrale percelen Zwarteweg 35 en 35a (bron: pdok)
 
Straataanzicht percelen Zwarteweg 35 en 35a (bron: google.nl)
  
2.2 Huidige planologische regime
Voor de percelen aan de Zwarteweg 35 en 35a is het bestemmingsplan 'Oosterwolde Dorp 2005' (NL.IMRO.02690000OW21-) van toepassing.  Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op
30 september 2008.
 
Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemmingen  'Wonen, bouwklasse 1' en 'Tuin'.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden, bouwklasse 1 laat uitsluitend vrijstaande woningen toe. Door middel van een bouwvlak is aangegeven waarbinnen de woning gesitueerd moet zijn.  Op het perceel mag een hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen zijn toegestaan tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m2.
 
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen, met daaraan ondergeschikt overkappingen, ondergeschikte bouwdelen en parkeren. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen en delen van overkappingen behorende bij het hoofdgebouw.
 
Conclusie
Initiatiefnemers zijn eigenaar van de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a in Oosterwolde. Op de percelen 506 en 507 staat een woning die door twee huishoudens bewoond wordt. Er is geen sprake van inwoning, maar van dubbele bewoning. Deze dubbele bewoning is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
 
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische regeling die het splitsen van de woning op de percelen Zwarteweg 35 en 35a formaliseert.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan  'Oosterwolde Dorp 2005' (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
2.3 Gewenste situatie
In de gewenste situatie wordt de bestemming 'Wonen' afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd. In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van de percelen veranderdt niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats.
        
Hoofdstuk 3 Beleid
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
3.1.1.1 Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 
3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): 
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; 
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; 
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. 
 
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn: 
 
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol; 
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw; 
  • Het tot stand brengen en beschermen van de NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe); 
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
  
3.1.1.3 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
 
  1. Defensie
    • Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
    • Militaire terreinen
  2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  3. Natuurnetwerk Nederland
  4. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  5. IJsselmeergebied
 
Defensie:
  • Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen, In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit zijn twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
 
  • Militaire terreinen, In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszones en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
 
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:
Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.
 
Natuurnetwerk Nederland:
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuur-netwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.
 
IJsselmeergebied:
De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen bevatten die bebouwing en/of landaanwinning binnen het IJsselmeergebied mogelijk maken.
 
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
 
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
 
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
 
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor: 
 
  • bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’;
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen';
 
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). 
3.1.1.5 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder. De ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van één wooneenheid; op basis van jurisprudentie kan deze woningbouwlocatie aan worden gemerkt als kleinschalig, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
   
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
 
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
 
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
 
  1. Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  3. Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  5.  Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
     
 
3.2.1.2 Continuering ruimtelijk beleid
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema’s:
 
  • Ruimtelijk beleid;
  • Waterbeleid;
  • Milieubeleid;
  • Natuur- en landschapsbeleid;
  • Verkeers- en vervoerbeleid.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen
Afdeling 2.1 Woonlocaties en recreatiewoningen
 
Artikel 2.1 (regionale woonagenda)
  1. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op.
  2. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
  3. Als nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of een noodzakelijke actualisatie van de vigerende regionale woonagenda nog niet heeft plaatsgevonden, beoordelen Gedeputeerde Staten, totdat die regionale woonagenda is vastgesteld of na actualisering opnieuw is vastgesteld een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
    1. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    2. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    3. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.
 
Het gaat in artikel 2.1 om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing e.d. worden gerealiseerd
                               
3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
         
  • De gemeenten in Regio Noord-Veluwe werken al jaren samen aan verschillende ruimtelijke en maatschappelijke thema’s. Op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting zijn dat de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde. Dit heeft in de afgelopen jaren geleid tot verschillende momenten van afstemming en beleidsvorming op het gebied van wonen. Zo hebben de regiogemeenten samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 voor Noord-Veluwe vastgesteld. Eerder is de Regionale Woonagenda 2012-2013 opgesteld. Kwantitatief gezien is nog voldoende ruimte om nieuwe woningen in de regio te realiseren.
  • Wat betreft de kwantitatieve behoefte blijkt uit een woningmarktonderzoek voor de gemeente Oldebroek (2017) en een woningmarktonderzoek toegespitst op Oosterwolde (2019) dat de gemeente in de periode 2017-2030 groeit met 785 huishoudens. Op basis van de provinciale prognose neemt het aantal huishoudens in gemeente Oldebroek in de periode tot en met 2025 toe met +645 huishoudens en in de periode tot en met 2030 met +785 huishoudens. Daarna neemt de groei met circa 50 woningen toe. Op basis van de huidige leeftijdsverdeling neemt het aantal huishoudens in Oosterwolde toe met circa 70, en in de periode tot 2030 met circa 90 huishoudens. Dit komt neer op een groei van circa 5 tot 10 woningen per jaar. Vanwege de jonge bevolkingssamenstelling ligt de relatieve groei van het aantal huishoudens in Oosterwolde hoger dan de groei op gemeenteniveau. Op basis van de huidige plancapaciteit wordt geconcludeerd dat er in de gemeente Oldebroek nog ruimte is voor circa 350 woningen aan extra plancapaciteit in de periode tot 2030.
  • Het plangebied  ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk (GNN), Groene ontwikkelingszone (GO), Natura 200 gebied, waterwingebied, danwel nationaal landschap. 
  • In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, dient vooraf zekerheid te zijn verkregen dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Het voorliggend plan zorgt niet voor toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het maken van een stikstofberekening is dan ook niet nodig. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming niet in de weg. Voor uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.
  • Het betreft een bestaande situatie die geformaliseerd wordt, binnen het plangebied worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de kernkwaliteiten van het omliggende landschap worden niet aangetast.      
  • Wat betreft de ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ wordt opgemerkt dat sprake is van een ontwikkeling die past binnen de ladder van het rijksbeleid. Daarnaast past het initiatief in de visie van de regio, zoals later tevens zal blijken bij toetsing aan de gemeentelijke woonvisie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
 
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema’s.
  
Visie
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
 
  1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
  2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
  3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
  4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
  5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
  6. Oldebroek klimaatneutraal
 
Wat betreft wonen worden in de Omgevingsvisie de volgende kernpunten gehanteerd:
 
  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een 'groene, levendige woongemeente'
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.
 
Specifieke ontwikkelingsrichtingen voor de kern Oosterwolde zijn:
 
  • Samen met de bewoners werken we aan het behoud van de leefbaarheid en de vitaliteit van de kern. Woningbouw voor de eigen, lokale behoefte is hiervoor belangrijk.
  • Samen met de inwoners werken we aan het behoud van de huidige voorzieningen. Dit komt nadrukkelijk naar voren uit het plan voor het Hart van Oosterwolde, een initiatief van inwoners.
  • Een multifunctionele voorziening en ontmoetingsruimte is voor de leefbaarheid van het dorp van groot belang. Een verdere verbreding van het gebruik van het dorpshuis wordt gestimuleerd.
  • Ook een openbare speelplek is van belang voor de leefbaarheid van de kern.
  • Het versterken van de recreatiefunctie is een kans voor de leefbaarheid en vitaliteit van Oosterwolde. Voor bestaande voorzieningen wordt een kwaliteitsimpuls gestimuleerd.
 
 
3.3.2 Routekaart klimaatneutraal Oldebroek
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er
een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie
geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
 
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige
duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en
‐ projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
3.3.3 Welstandsnota 2014
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
3.3.4 Parkeernota Oldebroek 2014
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Par-keernota Oldebroek 2014.
3.3.5 Volkshuisvesting
Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020
 
In 2016 is de gemeentelijke 'Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020' vastgesteld. De woonvisie bouwt voort op de koers uit de Toekomstvisie Oldebroek 2030. Centraal in de woonvisie staat de doelstelling: 'Goed wonen voor iedereen in de kernen van de gemeente Oldebroek'. Om die doelstelling te bereiken zijn vier pijlers geformuleerd waarop het woonbeleid is gefundeerd:
 
  1. Beschikbaarheid en betaalbaarheid. In de komende periode is in de gemeente Oldebroek sprake van groei van zowel aantal inwoners en huishoudens. De gemeente wil keuzemogelijkheden bieden voor alle huishoudens in haar gemeente. Voor de toekomst duiden analyses van het WoON 2012 op een tekort aan sociale huurwoningen, goedkope en dure koopwoningen (minder middelduur, twee-onder-een-kap), gelijkvloerse woningen en in beperkte mate huurwoningen in de vrije sector (tot circa € 900,-).
  2. Wonen met welzijn en zorg. De gemeente wil mensen in staat stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen in de eigen woning en woonomgeving. Daarvoor is het nodig dat hiervoor voldoende geschikte woningen en woonvormen zijn.
  3. Duurzaamheid. De gemeente Oldebroek wil in uiterlijk 2050 klimaatneutraal zijn. Hierbij wil de gemeente onder andere inzetten op het scenario "al het vastgoed duurzaam".
  4. Vitale kernen met actieve, betrokken inwoners. De gemeente wil dat de inwoners van de kernen zich verbonden voelen met elkaar. Onder het motto “Oldebroek voor Mekaar” krijgen inwoners de ruimte om zelf invulling te geven aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid, initiatieven te nemen en met elkaar de koers bepalen in hun dorpen.
 
Woningmarktonderzoek gemeente Oldebroek
In 2017 is er een woningmarktonderzoek uitgevoerd in de gemeente Oldebroek. Op basis van dit onderzoek is de prognose dat de gemeente in de periode 2017-2030 groeit met 785 huishoudens. Om in de woningbehoefte van de groeiende bevolking van Oldebroek te voorzien, moeten volgens de provinciale prognose in de periode tot 2030 bijna 800 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Driekwart van deze woningvraag, zo'n 600 woningen tot 2030, richt zich op de koopsector. In de koopsector ligt het accent van de vraag op middeldure en dure vrijstaande woningen, middeldure tweekappers en goedkope en middeldure rijwoningen.
 
De plancapaciteit voor 946 woningen volstaat ruim om te voorzien in de woningbehoefte van 785 extra woningen in de periode tot 2030.
 
Woningmarktonderzoek Oosterwolde
In 2019 is een woningmarktonderzoek uitgevoerd, waarin verder wordt ingezoomd op de kern Oosterwolde. Op basis van de huidige bevolkingssamenstelling en de verwachte bevolkingsontwikkeling van de gemeente Oldebroek in de komende jaren bedraagt de woningbehoefte in de periode tot 2030 circa 90 woningen. In de periode tot 2035 gaat het om een groei van circa 110 huishoudens. De kwalitatieve woningvraag in Oosterwolde is sterk gericht op de koopmarkt. De vraag richt zich in het koopsegment bijna volledig op grondgebonden woningen: rijwoningen, twee-kappers en vrijstaande woningen. Naast koopwoningen is er ruimte voor toevoeging in het (sociale) huursegment. Hiermee kunnen twee groepen worden bediend: jonge starters en senioren. Met name voor senioren is er niet of nauwelijks aanbod in de huidige voorraad.
 
Kwalitatief woonprogramma
Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.
3.3.6 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid.
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
 
In 2006 is de beleidsnota 'Woningsplitsing in de gemeente Oldebroek' (hierna: de Beleidsnota woningsplitsing) vastgesteld. Met de Beleidsnota woningsplitsing wil de gemeente Oldebroek het dubbel bewonen van woningen en boerderijen planologisch regelen. De beleidsnota bevat een bijlage waarop de adressen staan met 'dubbele' woningen.
 
In het verleden is er een bouwaanvraag ingediend voor onder andere het splitsen van de woning. Dubbele bewoning (halfvrijstaande woningen) is in strijd met de bestemming in het geldende bestemmingsplan Oosterwolde Dorp 2005. Als reactie van de gemeente is hier in een uitgaande brief uit 2010 (met kenmerk 20080413) aangegeven dat er geen binnenplanse en/of buitenplanse mogelijkheden zijn om mee te werken aan het verzoek, maar dat er hieraan wel meegewerkt kan worden middels een partiële bestemmingsplanhierziening. Het voorliggend plan is de planologische afronding van de handhavingszaak die dateert uit 2015. Medewerking is toentertijd verleend op basis van de oude beleidsnota ‘woningsplitsing in de gemeente Oldebroek’, vastgesteld door de gemeenteraad op 21 november 2006. De woning staat hiermee niet op de lijst van geïnventariseerde panden. Het adres Zwarteweg 35 en 35a is onterecht niet op de bedoelde lijst terecht gekomen. Gelet op de historische bewoning van het adres had deze wel op de lijst moeten staan. Het college kon ontheffing verlenen aan overige verzoeken voor het splitsen van de woningen als aan randvoorwaarden uit de nota kan worden voldaan:
 
  1. de splitsing mag niet als gevolg hebben dat aangrenzende en/of nabije gelegen functies onevenredige afbreuk, hinder en/of beperkingen ondervinden;
  2. het pand mag niet eerder gesplitst zijn;
  3. de toename moet passen binnen het Gemeentelijk Kwalitatief Woonprogramma;
  4. beide woningen moeten na splitsing minimaal 75 m² gebruiksoppervlakte, conform de NEN 2580:1997, hebben en minimaal 3 verblijfsruimten in de zin van het Bouwbesluit bevatten;
  5. er mag geen strijdigheid ontstaan met relevante wetgeving op het gebied van water, milieu, luchtkwaliteit en externe veiligheid;
  6. er mag geen strijdigheid zijn met overige gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid;
  7. er moet een monumentenvergunning zijn verleend als de woning is aangemerkt als monument;
  8. de woningen moeten na splitsing voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  9. de oppervlakte aan bijgebouwen moet, mits mogelijk, evenredig worden verdeeld en mag niet meer dan 50 m² per woning bedragen. Indien ten tijde van het indienen van het bouwplan er legaal meer oppervlakte aanwezig is, geldt het bestaande legale oppervlakte als maximum
 
De dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35 a voldoet aan deze voorwaarden. Daarmee is het plan passend binnen het gemeentelijk beleid en biedt de beleidsnota grondslag voor het wijzigen van het bestemmingsplan.
 
In paragraaf 4.10 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Het parkeren vindt plaats op eigen erf en voldoet daarmee aan de gemeentelijke parkeernota. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande verkeersontsluiting. Daarmee leidt het aspect verkeer en parkeren niet tot belemmeringen.
 
Voorliggend bestemmingsplan maakt planologisch een tweede wooneenheid mogelijk, deze ontwikkeling past binnen het woonprogramma van de gemeente Oldebroek. Wat betreft de kwantitatieve behoefte blijkt uit een woningmarktonderzoek voor de gemeente Oldebroek (2017) en een woningmarktonderzoek toegespitst op Oosterwolde (2019) dat de gemeente in de periode 2017-2030 groeit met 785 huishoudens. Op basis van de provinciale prognose neemt het aantal huishoudens in gemeente Oldebroek in de periode tot en met 2025 toe met +645 huishoudens en in de periode tot en met 2030 met +785 huishoudens. Daarna neemt de groei met circa 50 woningen toe. Op basis van de huidige leeftijdsverdeling neemt het aantal huishoudens in Oosterwolde toe met circa 70, en in de periode tot 2030 met circa 90 huishoudens. Dit komt neer op een groei van circa 5 tot 10 woningen per jaar. Vanwege de jonge bevolkingssamenstelling ligt de relatieve groei van het aantal huishoudens in Oosterwolde hoger dan de groei op gemeenteniveau. Op basis van de huidige plancapaciteit wordt geconcludeerd dat er in de gemeente Oldebroek nog ruimte is voor circa 350 woningen aan extra plancapaciteit in de periode tot 2030.
Het plan past daarmee binnen het volkshuisvestelijk beleid.
   
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie Oldebroek overige relevante beleidsstukken.
     
Hoofdstuk 4 Onderzoek
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
4.1 Cultuurhistorie en archeologie
4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.
 
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
4.1.1.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.  
 
De panden op het perceel Zwarteweg 35 en 35a zijn niet aangeduid als karakteristieke panden.
 
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Vanuit de provinciale waardenkaart bevinden zich binnen het plangebied of in de nabijheid daarvan geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Onderhavig plan zal dus geen cultuurhistorische waarden schaden. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
      
4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
 
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
 
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het ‘paraplubestemmingsplan Oldebroek’.
.
 
4.1.2.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
  
Aangezien er geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
  
4.1.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
 
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
  • Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
  • Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
  • Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
4.2.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
 
Aangezien er geen bodemwerkzaamheden worden verricht en de gronden niet anders gebruikt danwel bestemd worden, levert het aspect bodem geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
4.2.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Ecologie
4.3.1 Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
 
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
 
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) 
Het NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De provincie Gelderland heeft hiervoor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) opgesteld.
Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
 
4.3.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
 
Soortenbescherming
Er worden geen werkzaamheden verricht die negatieve effecten op planten- en diersoorten hebben.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied  ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk (GNN), Groene ontwikkelingszone (GO), Nationaal landschap of Natura 2000 gebied. De plannen zullen niet tot gevolg hebben dat er negatieve  effecten gaan ontstaan op deze gebieden.
 
Stikstof
In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, dient vooraf zekerheid te zijn verkregen dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Het voorliggend plan zorgt niet voor toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het maken van een stikstofberekening is dan ook niet nodig. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming niet in de weg. Voor uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.
4.3.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
 
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
 
4.4.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning  op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd. Er is geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies.
 
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.
     
Uitsnede risicokaart, plangebied is aangeduid met oranje ster (bron: risicokaart).
 
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
 
  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is; 
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen; 
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
4.4.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Geluid
4.5.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.
 
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
4.5.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning  op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd. Er wordt planologisch gezien wel een wooneenheid (geluidsgevoelig object) toegevoegd aan het perceel.
 
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. Het plangebied is gelegen aan de Zwarteweg. De Zwarteweg is op dit gedeelte een weg met een maximum snelheid van 30 km/h. Op grond van artikel 74 Wgh heeft deze weg geen geluidzone. De Zwarteweg vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
 
Industrielawaai
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die zorgen voor een geluidsbelasting op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het koeriersbedrijf op het perceel Zwarteweg 42 ligt op 30 meter afstand van de woning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a. Op basis van de publicatie bedrijven en milieuzonering moeten voor de koeriersdienst een richtafstand van 30 meter worden aangehouden. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied, vanwege de aanwezigheid van woningen, een doorgaande weg, bedrijven en sportvelden. In verband met de ligging in gemengd gebied kan de richtafstand één afstandstap worden verlaagd naar 10 meter.
 
Spoorweg
Het plangebied is niet gelegen in de zone van een spoorweg.
 
Sportpark De Heughte
Ten noorden van het plangebied ligt sportpark De Heughte. De VNG geeft hiervoor (veldsportcomplex) een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De richtafstandenlijst gaat uit van een gemiddelde. Indien bekend is waar en welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
De achtergevel van de woning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a ligt op een afstand van 50 meter van de bestemmingsgrens van het sportpark.
 
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevings-type gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
 
Het plangebied is gelegen in 'gemengd gebied'. Wanneer de richtstand van 50 meter met 1 stap verkleind wordt, geldt een richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
 
    
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. 
 
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. 
 
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een
ruimtelijke ontwikkeling als:
 
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; 
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; 
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; 
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. 
 
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. 
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën: 
 
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
 
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
 
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant. Daarnaast heeft de GGD een advies opgesteld voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
 
4.6.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd. De verkeersaantrekkende werking neemt niet toe. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
     
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
 
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie PM10 in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie NO2 in 2018 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2018.
 
 Achtergrondconcentratie 2018Grenswaarde
Fijnstof PM 2,510-11 ug/m3 25 ug/m3
Fijnstof PM 1018-19 ug/m340 ug/m3
Stikstofdioxide14-16 ug/m3 40 ug/m3
 
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
  
                      
                               
4.6.3 Conclusie
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Bedrijven en milieuzonering
4.7.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
 
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
 
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
 
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
 
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehoude-rijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
 
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercate-gorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
 
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De gemeente Oldebroek is conform de meststoffenwetgeving gelegen in een concentratiegebied.
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
 
  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
       
4.7.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd. Er wordt planologisch gezien een wooneenheid (geluidsgevoelig object) toegevoegd aan het perceel. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Er wordt geen nieuwe woonbestemming mogelijk gemaakt met dit plan, de bestaande woonbestemming wordt geactualiseerd.
  
Ten noorden van het plangebied ligt sportpark De Heughte. De VNG geeft hiervoor (veldsportcomplex) een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De richtafstandenlijst gaat uit van een gemiddelde. Indien bekend is waar en welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
De achtergevel van de woning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a ligt op een afstand van 50 meter van de bestemmingsgrens van het sportpark.
 
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevings-type gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
 
Het plangebied is gelegen in 'gemengd gebied'. Wanneer de richtstand van 50 meter met 1 stap verkleind wordt, geldt een richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan. Het blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het sportpark en dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd op het perceel Zwarteweg 35 en 35a. 
 
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die zorgen voor een geluidsbelasting op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het koeriersbedrijf op het perceel Zwarteweg 42 ligt op 30 meter afstand van de woning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a. Op basis van de publicatie bedrijven en milieuzonering moeten voor de koeriersdienst een richtafstand van 30 meter worden aangehouden. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied, vanwege de aanwezigheid van woningen, een doorgaande weg, bedrijven en sportvelden. In verband met de ligging in gemengd gebied kan de richtafstand één afstandstap worden verlaagd naar 10 meter.
 
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.7.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.8 Water
4.8.1 Vigerend beleid
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
 
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
 
Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Gelderland is mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema’s zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
 
Beleid Vallei en Veluwe
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
 
Beleid gemeente Oldebroek
Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.
 
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
 
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw – of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel. Contact met de gemeente kan uitwijzen wat de kosten en mogelijkheden hiervoor zijn.
4.8.2 Waterparagraaf
4.8.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer
21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). 
 
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.8.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
 
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 1 van deze toelichting). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
 
4.8.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Besluit milieueffectrapportage (MER)
4.9.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
 
  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
 
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
 
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.9.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.  
 
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C  of D van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn.  Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
  
4.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Verkeer en parkeren
In het voorliggend bestemmingsplan worden de percelen 506 en 507 aan de Zwarteweg 35 en 35a voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en/of gesloopt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zwarteweg 35 en 35a wordt hiermee geformaliseerd.
  
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
 
Verkeer
Het betreft hier een bestaande situatie, er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd binnen het plangebied. De bestaande woningsplitsing wordt geformaliseerd.  Het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie dan ook niet toenemen. 
 
Parkeren
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014, de norm is 2,5 parkeerplaats per woning. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte. 
 
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren
 
4.11 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
 
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
 
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
 
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
 
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. 
 
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting op de plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
 
5.2 Opzet van de regels
  
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. 
 
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. 
 
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
 
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
 
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidi-ge interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
 
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begre-pen moeten worden.
 
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. 
De regels zijn als volgt ingedeeld: 
 
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
 
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
 
Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
 
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed; 
  1.  de milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
 
  1.  een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
 
  1. de sociale veiligheid:
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om
de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
 
  1. de verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
 
  1. de woonsituatie:
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
 
    
Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
 
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
 
 Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestem
ming.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
 
Bestemmingen
Tuin
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met daaraan ondergeschikt, voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en de daarbij behorende in- en uitritten en (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen (waaronder erkers). In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
 
Wonen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen (al dan niet in combinatie met ruimten voor een
aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
 
In de bouwregels is onder andere bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal woningen. Per bouwvlak is met deze aanduiding op de verbeelding aangegeven hoeveel woningen er maximaal per bouwvlak zijn toegestaan. Daarnaast is door middel van andere aanduidingen aangegeven welke type woningen er per bouwvlak zijn toegestaan. Voor de maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding eveneens aanduidingen opgenomen.
 
De aanwezige bijbehorende bouwwerken  zijn evenredig verdeeld tussen de twee wooneenheden in het hoofdgebouw.
  
    
   
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwings-percentage.
  • Algemene bouwregels;
  •  Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.
 
5.2.5 Overige regelingen
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. 
 
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. 
 
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische. 
   
5.2.6 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
 
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen. 
5.3 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
 
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
 
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
 
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan
6.1 Algemeen
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd
kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
 
Volgens de Wet ruimtelijke ordening stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen project is voorgenomen, zoals verwoord in artikel 6.2.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Met de initiatiefnemer is wel een planschadeovereenkomst gesloten. De mogelijkheid bestaat dat derden schade lijden door het nieuwe bestemmingsplan en de gevraagde ontwikkeling.
 
     
6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
 
Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
 
In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege.
 
De initiatiefnemer heeft op 18 november 2020 omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen planontwikkeling. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Het verslag over het informeren van omwonenden is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.
 
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
 
      
Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Algemeen
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens
een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
7.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
7.2.1 Het Rijk
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit
bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.2.2 Provincie Gelderland
In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 4 maart 2021 schriftelijk gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan
te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp wijzigingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
7.2.3 Waterschap Vallei & Veluwe
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de ‘korte procedure’ van toepassing. Het watertoets resultaat is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
7.3 Zienswijzen
Op de procedure van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan moet het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen.
 
Deze paragraaf zal worden aangevuld na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.