direct naar inhoud van Artikel 4 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, Ottenweg 45
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG122-ON01

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  • b. paardenbak;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  • d. andere werken;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder een paardenbak;
  • f. erven, terreinen en tuinen;
  • g. afschermende windhaag, ter plaatse van de functieaanduiding 'groen'.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen in het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal vrijstaande woningen bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. de voorgevels van twee naast elkaar gelegen woningen dienen ten opzichte van elkaar te verspringen waarbij de afstand van de voorgevel tot de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 5 meter mag bedragen. De verspringing bedraagt minimaal 2 meter;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  • e. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
  • f. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
    Maximale goothoogte   Maximale bouwhoogte   Maximale inhoud  
    3,50 meter   8,00 meter   600 m3  
  • g. indien de goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
  • h. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;

4.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
    Maximale goothoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte overkappingen   Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad  
    3,50 meter   6,00 meter   3,00 meter   100 m²  
  • c. indien de goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen dienen op hetzelfde bouwperceel te worden gebouwd, waarvan het aantal niet meer dan drie mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan 4,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • f. er mogen geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
  • g. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst.

4.3 Nadere eisen
  • a. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. de archeologische waarden;
    • 2. de cultuurhistorische waarden;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. de geomorfologische waarden;
    • 5. een goede woonsituatie;
    • 6. de landschappelijke waarden;
    • 7. de milieusituatie;
    • 8. de natuurlijke waarden;
    • 9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 10. de sociale veiligheid;
    • 11. de verkeersveiligheid.
  • b. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 4.3 sub a, is de volgende procedure van toepassing:
    • 1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    • 2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    • 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    • 4. gedurende de in artikel 4.3 sub b, onder 1, vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bed en breakfast voorziening

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 4.1, onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.3 is verleend.

4.4.2 Bebouwing ten behoeve van hobbymatige activiteiten

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.2, onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200 m2, mits:

  • a. de gebruiker van het woonperceel ten minste 5.000 m2 landbouwgrond in gebruik heeft ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen en/of het beheer van het landschap;
  • b. deze vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen, de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
  • c. bij monumenten een positief advies is ontvangen van de provinciale monumentencommissie en/of van de plaatselijke monumenten-commissie;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de natuurlijke waarden;
    • 6. de woonsituatie.

4.4.3 Paardenbak

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 en toestaan dat er niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits:

  • a. de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan 50,00 meter zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan 8,00 meter zal bedragen;
  • c. de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen 0,50 meter van de rand van de paardenbak worden geplaatst en waarbij de lampen zodanig zijn afgeschermd dat strooilicht naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen;
  • d. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. de landschappelijke waarden; de milieusituatie;
    • 3. de natuurlijke waarden.

4.4.4 Omgevingsvergunning om af te wijken met betrekking tot de inhoud van het hoofdgebouw

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.1, sub f en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot niet meer dan 700 m³ mits:

  • a. de woning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
  • b. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
  • c. het aantal woningen niet zal toenemen;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.

4.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1.1, sub c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt;
    • 2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan 50,00 meter bedraagt;
    • 3. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
    • 4. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800 m2;
    • 5. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
    • 6. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
    • 7. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen, anders dan voor eigen gebruik gedurende een periode van maximaal vier weken per jaar;
    • 8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
    • 9. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
    • 10. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelsgebonden handelsreclame;
    • 11. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
    • 12. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
    • 13. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid, mits:
      • het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
      • de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m2;
    • 14. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
    • 15. het omzetten en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
    • 16. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • b. Binnen een half jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de vrijstaande woningen, zoals bedoeld in artikel 4.2.1, dienen de gronden te zijn ingericht en in stand te blijven voor een afschermende windhaag, ter plaatse van de functieaanduiding 'groen', zoals bedoeld in artikel 4.1, sub g.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;

4.6.2 Verkleining afstand ten behoeve van paardenbak

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5, sub a, onder 2, en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan 5,00 meter, mits:

  • a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
  • b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
  • c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid.

4.6.3 Bed en breakfast voorziening

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5, sub a, onder 11, en en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:

  • a. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
  • b. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van gebouwen, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m2 mag bedragen;
  • c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m2, zonder een separate kookvoorziening;
  • d. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens ten minste 10,00 meter dient te bedragen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.