direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, Ottenweg 45
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG122-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder houtsingels en/of houtwallen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  • d. paden en wegen;

met de daarbij behorende:

  • e. andere werken;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  • g. afschermende windhaag, ter plaatse van de functieaanduiding 'groen'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten ten behoeve van het wegverkeer;
  • b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1,25 meter bedragen;
  • c. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst en/of worden aangebracht;
  • d. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
  • e. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen een half jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de vrijstaande woningen, zoals bedoeld in artikel 4.2.1, dienen de gronden te zijn ingericht en in stand te blijven voor een afschermende windhaag, ter plaatse van de functieaanduiding 'groen', zoals bedoeld in artikel 3.1, sub g.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
  • d. het aanleggen van aarden wallen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
  • g. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
  • h. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
  • i. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.

3.4.2 Uitzondering op verbod

Het onder 3.4.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:

  • a. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
  • c. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning.

3.4.3 Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3.4.1 wordt geweigerd, indien:

  • a. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  • b. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  • c. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
  • d. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
  • e. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.