direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 224
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG139-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De locatie Zuiderzeestraatweg 224 te Oldebroek betreft een voormalig agrarisch erf. Op het erf staan diverse oude karakteristieke schuren. De boerderij is intern verbouwd met inwoning maar heeft zijn traditionele vorm en uitstraling behouden. Initiatiefnemer is voornemens gebruik te maken van de regeling functieverandering van de gemeente Oldebroek. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal bebouwing worden gesloopt. Ter vervanging hiervan zal een nieuwe woning worden gerealiseerd op de plek van een oude schuur, aan de westzijde van de boerderij.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied betreft de locatie Zuiderzeestraatweg 224. Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern van Oldebroek.

De locatie wordt als volgt omringd:

  • de kerk Vrij Evangelische Gemeente aan de oostzijde;
  • de Zuiderzeestraatweg aan de zuidzijde;
  • de winkel De Kleine Winst aan de westzijde;
  • agrarische gronden aan de noordzijde.

De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG139-VG01_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 224' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0269.BG139-VG01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting is in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planuitgangspunten zijn in hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 7 zijn de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 8 sluit deze toelichting af met de resultaten van de inspraak, het gevoerde overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zuiderzeestraatweg 224 aan de rand van de kern Oldebroek. De locatie ligt ten noorden van het kruispunt Zuiderzeestraatweg - Mheneweg Zuid. Recentelijk is de grens van de bebouwde kom op de Zuiderzeestraatweg in noordoostelijke richting verlengd, tot circa 60 meter ten oosten van de locatie.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats op de Zuiderzeestraatweg (N308). Dit is de doorgaande weg, in dit geval tussen het centrum van Oldebroek en Wezep.

Op onderstaande afbeelding is de situatie van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG139-VG01_0002.jpg"

Afbeelding: Situatie plangebied

2.2 Beschrijving plangebied

Locatie

Op de locatie Zuiderzeestraatweg 224 is sprake van een woonfunctie. De locatie betreft een karakteristiek erf. Het heeft lange tijd geen agrarische functie meer, maar heeft wel de oude agrarische bebouwing gehouden. De opzet met een boerderij aan de weg, grote houten zwarte schuur met grote kap, hooiberg (niet meer herkenbaar), kippenhokken georiënteerd op het zuiden, restanten van een boomgaard en de ronde grassilo zijn kenmerken van een oud Veluws boerenerf. Het erf is aan het achterhuis grotendeels verhard. Ook naast de boerderij en de ouden houten schuur liggen betonplaten.

Het erf ligt wat lager ten opzichte van de weg. De gebouwen staan haaks of parallel aan de kavelrichting, iets gedraaid van de weg.

Landschap

De Zuiderzeestraatweg is de ontginningsbasis van de polder Oldebroek. Van oudsher is het een belangrijke verbindingsweg gelegen op een hogere zandrug in het landschap waaraan ook verschillende dorpen zijn ontstaan zoals Oldebroek. De Zuiderzeestraatweg is aangelegd in 1830 en volgde veelal oude routes. Ter hoogte van de Zuiderzeestraatweg 224 volgt de weg niet de ‘Oude Dijk’ maar gaat schuin door de verkaveling heen om wat verder op de oude weg weer op te pakken. De locatie ligt aan dit ‘nieuwe’ stuk weg.

Het slagenlandschap aan de weg bestaat uit lange percelen, waarbij aan de kop van veel percelen een boerderij staat aan de Zuiderzeestraatweg. In de loop der tijd is een aaneengesloten bebouwingslint ontstaan met beeldbepalende erven. Rondom de kruising van de Zuiderzeestraatweg en de Mheneweg bepalen aan de noordzijde een aantal kerken samen met de erven het beeld. Aan de zuidzijde, tussen de Oude dijk en de Zuiderzeestraatweg, is een bedrijventerrein ontstaan. De oorspronkelijke smalle verkaveling is aan deze zijde nauwelijks meer te herkennen. Ten noorden van de Zuiderzeestraatweg strekt het open polderlandschap zich uit. Het landschap is vanaf de Zuiderzeestraatweg te beleven door waardevolle doorkijkjes en open ruimten tussen de boerderijen.

2.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is vastgesteld op 15 december 2009. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen - 1' met een bouwvlak, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'. Op de locatie is maximaal één woning toegestaan. Een uitsnede van de plankaart is weergegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG139-VG01_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'

Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. Dit bestemmingsplan is niet van toepassing op het plangebied en heeft geen consequenties voor het initiatief.

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2007' en 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011' niet mogelijk. Via het onderhavige bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling aan de Zuiderzeestraatweg 224 juridisch-planologisch geregeld.

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.

In zijn algemeenheid dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één extra woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke kwaliteit op de locatie.

Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.

De nieuwe woning voorziet in een behoefte, zowel in het kader van woningbouwbehoefte, behoefte van functieverandering (agrarisch wordt wonen) en sloop van landschapsontsierende bebouwing. De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering, dat is doorvertaald in het gemeentelijk beleid. In paragraaf 3.3 is ingegaan op het gemeentelijk beleid. In het beleid is rekening gehouden met woningbouw conform het functieveranderingsbeleid, zowel kwantitatief als kwalitatief. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de locatie. In hoofdstuk 5 is uitgebreid ingegaan op de planvorming met daarbij ook de ligging en kwaliteit van de locatie.

Ad 2.

De locatie ligt in de lintbebouwing, buiten de kern Oldebroek. De voorgenomen ontwikkeling ontstaat vanuit een vraag naar functieverandering. Hiermee ontstaat een belangrijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie. Deze verbetering is alleen mogelijk als de kavel kan worden herontwikkeld met een nieuwe woning. De locatie biedt voor de ontwikkeling de kwalitatieve geschiktheid.

Ad 3.

Met de ligging aan de Zuiderzeestraatweg is de locatie goed ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande ontsluiting en zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor één woning niet noodzakelijk.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is het beleid voor de fysieke leefomgeving geïntegreerd tot één plan en één verordening. Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.

Duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd. Zie hiervoor paragraaf 3.1. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. De bestaande gebiedskwaliteiten worden verbonden met ontwikkelingsmogelijkheden voor functieverandering. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee versterkt.

Functieverandering

De Gelderse regio's kregen met het (voorheen geldende) Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd.

De provincie kiest in deze nieuwe visie voor een andere rol: beleid en afspraken moeten in regionaal verband gemaakt zijn of verder worden gemaakt.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

In de visie zijn het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (voorheen EHS genoemd) opgenomen. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone liggen respectievelijk op een afstand van circa 2.1 kilometer en circa 110 meter vanaf het plangebied.

Het plangebied maakt in Omgevingsvisie Gelderland geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone.

Nationaal landschap

Het plangebied ligt buiten het Nationale Landschap 'Veluwe' en 'Waardevol open gebied'. Wel grenst het plangebied aan de noordwestzijde aan deze gebieden.

In paragraaf 5.3 is nader aangegeven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.

In artikel 2.2.1.1 is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd. In paragraaf 3.3 is daar nader op in gegaan.

Conclusie

Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oldebroek 2030

De gemeentelijk structuurvisie uit 2003 geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling aan voor de periode 2000-2030. Ambities en wensen over het gebruik van de ruimte zijn hierin vastgelegd. In de structuurvisie is aangegeven dat vrijgekomen locaties op een zorgvuldige wijze opnieuw bebouwd kunnen worden. De structuurvisie beschrijft dat het merendeel van de ontwikkelingen wordt geconcentreerd in de hoofdkernen Wezep en Oldebroek. Het gemeentelijke beleid is erop gericht een gedifferentieerd woningaanbod te garanderen. Dit betekent dat alle typen woningen en alle prijsklassen aangeboden worden. Het voorliggende plan sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.

Toekomstvisie

De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente.

Wonen, wijk en buurt

De grootste kernen zijn Wezep en Oldebroek. De bebouwingsstructuur wordt bepaald door de zes verschillende dorpen en de bebouwde linten die deze dorpen deels met elkaar verbinden. Het meest karakteristieke en aanwezige lint is de Zuiderzeestraatweg, die met een mix van woon- en werkfuncties een belangrijke levensader vormt. Uniek zijn ook de verschillende landgoederen en de diverse monumentale panden, waarvan vele overigens langs het historische lint van de Zuiderzeestraatweg liggen.

De meeste mensen wonen in een eigen woning (circa 65%). Binnen Oldebroek zijn er dorpse en landelijke woonmilieus. De opbouw van de woningvoorraad is traditioneel en kent weinig diversiteit, vooral in het duurdere segment.

In de afgelopen decennia is de woningvoorraad gegroeid. De uitbreidingsplannen voor de komende jaren zijn gericht op het faciliteren van de lichte groeiprognose. Het inwonertal kan licht groeien als er genoeg en gevarieerd gebouwd wordt en daarmee de uitstroom tegen gegaan kan worden. Voor woningbouw is het beleid (vanuit de provincie) inbreiding boven uitbreiding.

Landelijk gezien richt de vraag naar woningen zich op meer vierkante meters per persoon en woningen van het luxere segment in het groene buitengebied. Het huidige beleid is gericht op realisatie van woningen voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren met aandacht voor nieuwe concepten zoals woonzorg/generatiewonen.

Natuur, milieu en landschap 

De gemeente kent hele verschillende landschappen. In het zuiden van de gemeente zijn het Veluwebos en een heidevlakte aanwezig. In het noorden ligt een uitgestrekt poldergebied. Hier is sprake van een goede ruimtelijke kwaliteit. De natuur en het agrarisch landschap kennen een grote rijkdom en diversiteit. Daartussen staan historische boerderijen, onder andere aan de Zuiderzeestraatweg, die het plaatje compleet maken.

Inspelen op landschappelijke pracht en unieke ligging

De gemeente wil actief investeren in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de dorpen. De unieke ligging en het cultuurhistorische landschap is immers het visitekaartje van Oldebroek. Het imago van Oldebroek als uitstekende woongemeente wordt verder uitgebouwd. De kwaliteiten van het gebied moeten worden benut zonder hieraan afbreuk te doen, integendeel, juist door er kwaliteiten aan toe te voegen.

Ruimte voor innovatief ondernemen in brede zin

Initiatief, ondernemen, creëren: Oldebroek heeft veel zelfstandigen. Dit vakmanschap, de kwaliteit en authenticiteit zijn kernwaarden waar Oldebroek trots op is. Ook in de toekomst wil Oldebroek ruimte bieden voor innovatief ondernemen. Ondernemen in de brede zin van het woord. Naast ruimte voor ondernemers, betekent dat ook ruimte voor initiatieven vanuit organisaties, instanties, dorpen en bewoners.

Divers en kwalitatief woonaanbod

Oldebroek is een mooi woongebied, maar heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. In Oldebroek en Wezep is ruimte voor grotere projecten, hetgeen het draagvlak voor de voorzieningen en de beide dorpsharten versterkt. Ook in het buitengebied wordt wonen meer mogelijk. Vrijkomende agrarische bebouwing biedt kansen (hergebruik, rood-voor- rood). Maar ook nieuwbouw is op bepaalde locaties en onder bepaalde voorwaarden in het buitengebied mogelijk.

Sterk imago Oldebroek als woongemeente

In Oldebroek is het mooi wonen. Oldebroek ligt uniek: een rustige en landelijke gemeente, te midden van sterke steden in de regio in combinatie met een goede bereikbaarheid. Dit imago als woongemeente wordt de komende jaren verder versterkt op basis van deze Toekomstvisie. Essentieel hierin is een goede bereikbaarheid. De Zuiderzeestraatweg blijft een belangrijke verkeersader, met aandacht voor verkeersveiligheid, levendigheid (mix van wonen en werken) en ruimtelijke kwaliteit (aanzicht bebouwing, cultuurhistorische waarden). Intensief verkeer volgt nu de Zuiderzeestraatweg door het dorpscentrum van Oldebroek.

Kwantitatieve opgave wonen

In 2014 heeft de provincie Gelderland de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien en vastgelegd in de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024'. De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Toe te voegen woningen in bestemmingsplannen dienen te passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmeringen. Voor de regio Noord-Veluwe is een woningbehoefte berekend van circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. De provincie heeft geen kwalitatieve aspecten opgenomen in de opgave. Die zijn in regionaal verband uitgewerkt in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe. Hierin zijn aanwijzingen opgenomen voor de kwalitatieve invulling van de kwantitatieve opgave.

Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2015

Jaarlijks wordt het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarin het woningbouwprogramma van het voorgaande jaar wordt geëvalueerd en alle lopende woningbouwprojecten in de gemeente voor de komende jaren worden gepresenteerd. Daarnaast wordt er informatie gegeven over verschillende ontwikkelingen op het gebied van of gerelateerd aan woningbouw die een invloed kunnen hebben op de toekomstige projecten. Als gevolg van de algehele economische recessie zijn verschillende bouwprojecten vertraagd en is het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen afgenomen. De provincie wil er alles aan doen om te stimuleren dat de woningbouw in de Gelderse regio's zoveel mogelijk op peil blijft. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft, moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouw. De provincie probeert hieraan bij te dragen met verschillende stimuleringsmaatregelen. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2015 wordt vermeld dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale streven om de woningbouw op peil te houden.

Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2015

Deze structuurvisie schetst de mogelijkheden voor functieverandering, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog worden verloren. Functieverandering mag ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.

De structuurvisie bestaat uit 3 delen:

  • 1. Beleidsnotitie functieverandering gemeente Oldebroek 2010
  • 2. Beleidsnotitie Splitsing karakteristieke en monumentale boerderijen
  • 3. Beleidsnotitie Plattelandswoning

Voor de voorgenomen ontwikkeling is het deel over functieverandering (functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing) van toepassing.

Het uitgangspunt is maximaal 2 woongebouwen (exclusief bestaande (bedrijfs-)woning) per perceel toe te staan, afhankelijk van de oppervlakte bebouwing die wordt toegestaan. Op basis van onderstaand schema kan worden beoordeeld hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden teruggebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG139-VG01_0004.jpg"

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering naar wonen. Het aantal minimaal te slopen vierkante meters wordt bij de voorgenomen ontwikkeling net niet gehaald. De gemeente heeft aangegeven dat, ook al wordt er net geen 500 m2 gesloopt, medewerking mogelijk is als een extra stap wordt gedaan om kwaliteit te realiseren. Daaronder wordt in elk geval wordt verstaan het behoud van de boerderij. Inmiddels is de boerderij van een nieuw rieten dak voorzien, daaruit blijkt de bereidheid om deze te behouden. Bij de voorliggende situatie is gekeken naar maatwerk bij voldoende kwaliteit en wanneer er een kleine woning wordt teruggebouwd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is dat het geval. In het voorliggende plan is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit geregeld door middel van een voorwaardelijke verplichting en is de beperkte inhoud van de nieuwe woning vastgelegd.

Beleidsnota Paardenbakken in de gemeente Oldebroek

Door de afnemende agrarische functie in het buitengebied komen steeds meer boerderijen en weidegrond beschikbaar voor particulieren. Hierdoor is een tendens ontstaan dat steeds meer burgers hobbymatig paarden gaan houden. Dit heeft tot gevolg dat bij woningen meer zogenaamde paardenbakken worden aangelegd. Deze kunnen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het buitengebied, doordat de paardenbakken vaak prominent in het zicht liggen en op deze wijze een onderdeel van het 'zichtbare' landschap vormen. Daarnaast kan het gebruik van een paardenbak overlast voor de omgeving met zich meebrengen.

Om wildgroei aan paardenbakken en 'verrommeling' (aan de rand) van het buitengebied te voorkomen en om sturing te geven aan de totstandkoming van paardenbakken, is het van belang om regels op te stellen die de burgers de mogelijkheid biedt om op een legale manier een paardenbak aan te leggen gericht op het hobbymatig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de inpassing in het landschap en het voorkomen van overlast voor de omgeving.

Beleidsnotitie Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek

In de notitie is het gemeentelijk beleid opgenomen om bed en breakfast onder voorwaarden toe te staan. Hierin staat wat bed en breakfast is, wat de beleidsregels zijn en hoe dit planologisch wordt verankerd in nieuwe bestemmingsplannen.

In de gemeentelijke Nota Recreatie & Toerisme (2002) wordt ter bevordering van de verbreding van het toeristisch product de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Ook staat in de nota vermeld dat er behoefte is aan enerzijds meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente en anderzijds aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, ter bevordering van het gebruik van de aanwezige lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.

Een bed en breakfast voorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. In een aantal bestemmingen kan via een binnenplanse afwijkingsregel een bed en breakfast voorziening onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt.

Beleidsregel Aan-huis-verbonden beroep

De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

Welstand

Het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek is omschreven in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (2014).

In de nota staan welstandscriteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eisen van welstand.

Het plangebied ligt binnen het gebied 'Buitengebied overgangsgebied' en aan het gebied 'Zuiderzeestraatweg'. Voor 'Buitengebied overgangsgebied' wordt het welstandsniveau 4 en voor 'Zuiderzeestraatweg wordt het welstandsniveau 1 als basis aangehouden.

De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de kwaliteit van het gebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling is een erftransformatierapport opgesteld door het Gelders Genootschap. Met de beoogde ontwikkeling wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de karakteristiek van het omliggende gebied.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.1 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Voor de gemeente Oldebroek is een archeologische beleidskaart opgesteld die bij beoordeling van plannen wordt gebruikt. Een uitsnede van de kaart is weergegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG139-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Oldebroek

Voor de 'middelhoge verwachting' geldt het volgende: Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 100 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een bouw- of aanlegvergunning (huidig: omgevingsvergunning) is voor deze werkzaamheden nodig.

Het plangebied heeft dus een middelhoge archeologische verwachting waarvoor een vrijstellingsgrens van 100 m2 geldt. Gelet op de geplande wijzigingen (oppervlakte bouw nieuw woning en de aanplant van hoogstamboomgaard) en op het feit dat een deel wordt gerestaureerd en terug gebracht in oude staat, wordt in dit geval geen onderzoek nodig geacht. In het voorliggende bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van eventuele archeologische waarden.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden. De bestaande woonboerderij is inmiddels opgeknapt en draagt bij aan het karakteristieke bebouwingsbeeld langs de Zuiderzeestraatweg. De agrarische opstallen op de planlocatie hebben geen cultuurhistorische waarden en verkeren in slechte bouwkundige staat.

Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 475 meter, is molen De Hoop gesitueerd. Het plangebied ligt buiten de molenbiotoop van deze molen. Daarom zijn er voor de locatie geen bouwhoogtebeperkingen vanwege de molen.

Historische geografie

In paragraaf 2.2 is reeds nader ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de locatie en wijdere omgeving. Bij het voorliggende plan is een erftransformatierapport opgesteld. Zie verder paragraaf 5.3. Hierbij is ingespeeld op de historische karakteristieken van het landschap.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.

4.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 150815, van 5 augustus 2015). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 1.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.

De onderzoekshypothese zijnde een onverdachte locatie voor chemische bodemverontreinigingen wordt derhalve verworpen.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde chemische parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu ten aanzien van de chemische parameters niet te verwachten zijn.

Gelet op de aanwezigheid van meerdere opstallen met asbestdaken zonder goot wordt geadviseerd een asbestonderzoek uit te voeren in de bodem conform NEN 5707:2003. Het asbestonderzoek conform NEN 5707:2003 moet uitsluitsel geven in welke mate de afstromende delen van de asbestverdachte daken effect hebben gehad op de milieu hygiënische kwaliteit van de onderliggende bodem.

Conclusie

Vanuit de bodemkwaliteit zelf zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel is een asbestonderzoek nodig.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Onderzoek

Aan de hand van een ecologisch onderzoek is de mogelijkheid voor de realisatie van de woning vanuit de Flora- en faunawet onderzocht. Het ecologisch onderzoek (Ecogroen, Quickscan samenvatting natuurtoets Zuiderzeestraatweg 224, Oldebroek, van 8 juli 2015) is opgenomen in Bijlage 2. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.

Het plangebied bestaat uit (oude) bijgebouwen, gazon en opgaande groenelementen. Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek op 3 juli 2015. Tijdens het veldonderzoek zijn het plangebied en directe omgeving grondig geïnspecteerd. Er is specifiek gekeken naar vleermuizen en broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Hierbij zijn met name de te slopen bijgebouwen geïnspecteerd op aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Verder is gekeken naar de relatie van het plangebied met de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet nodig vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming.

Aangetroffen en te verwachten soorten

  • In het plangebied zijn geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen en deze worden op basis van het veldonderzoek en terreinkenmerken ook niet verwacht.
  • In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen en te verwachten, de bijgebouwen zijn niet geschikt als verblijfplaats. De voorgenomen plannen hebben geen schade aan essentiële vliegroutes en belangrijk foerageergebied tot gevolg.
  • Zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zoals Steenmarter zijn niet binnen het plangebied aangetoond of te verwachten. Wel zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals Rosse woelmuis, Huisspitsmuis, Bosmuis, Mol en Egel te verwachten in het plangebied.
  • Broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties zoals Huismus en Gierzwaluw worden niet verwacht binnen de invloedsfeer van de plannen. In het plangebied zijn algemene broedvogels van erf en bos en struweel te verwachten zoals Huiszwaluw, Boerenzwaluw, Spreeuw, Merel, Vink, Roodborst, Winterkoning, Heggenmus en Houtduif.
  • Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied, waardoor vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten. Zwaar beschermde amfibieën zijn niet aangetroffen of te verwachten in het plangebied. Wel is overwintering van laag beschermde, algemene amfibieën zoals Gewone pad, Bruine kikker en Kleine watersalamander te verwachten, onder andere in de strooisellaag onder begroeiing.
  • Verblijfplaatsen van beschermde reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen

  • Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is niet noodzakelijk.
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruikzijnde nesten. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd (Boerenzwaluw kan namelijk tot in september broedend aanwezig en Houtduif tot half november), maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter in deze situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en zijn zodoende geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten, dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen.

4.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt volgens de provinciale risicokaart geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Wel is de N308 door de provincie vrijgegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat als de gemeente een routering wil instellen zij deze weg op kan nemen in haar routering. De N308 is op dit moment niet opgenomen in de gemeentelijke routering.

Wel vinden incidenteel vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen plaats en dus ook rond het plangebied. Het gaat daarbij in hoofdzaak om de bevoorrading van bedrijven in de omgeving van het plangebied (bijvoorbeeld levering van benzine, gasflessen en bestrijdingsmiddelen). De aard en omvang van deze transporten is uiterst beperkt, zodat met inachtneming van de vuistregels uit de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen duidelijk sprake is van verwaarloosbare risico's. In het plangebied zijn naast de N308 geen (water)wegen of spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 200 meter.

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

De locatie van de toekomstige woning is afhankelijk van de geluidscontouren van de wegen met een wettelijke geluidszone in de directe omgeving. Aan de hand van een akoestisch onderzoek is de mogelijkheid voor de realisatie van de woning vanuit de Wet geluidhinder onderzocht. Het akoestisch onderzoek (Ingenieursbureau Spreen, Rapport 20150958-01, van 10 juli 2015) is opgenomen in Bijlage 3.

Aangezien de geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen de geluidszones van de Zuiderzeestraatweg (N308), de Mheneweg Noord en Mheneweg Zuid dient de geluidsbelasting op de woning te worden vastgesteld en te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Het doel van het onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de te realiseren woning inzichtelijk te maken en te toetsen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Mheneweg Noord bedraagt op de maatgevende gevel Lden = 35 dB (inclusief aftrek art. 110g Wgh), hetgeen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Mheneweg Zuid bedraagt op de maatgevende gevel Lden = 46 dB (inclusief aftrek art. 110g Wgh), hetgeen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Zuiderzeestraatweg (N308) bedraagt op de maatgevende gevel Lden = 54 dB (inclusief aftrek art. 110g Wgh). De geluidsbelasting bedraagt meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar ligt niet hoger dan de grenswaarde van 63 dB. Daar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zijn in dit onderzoek bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen.

Indien het bevoegd gezag bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, kan het college van B&W van de gemeente Oldebroek voor de te realiseren woning Zuiderzeestraatweg 224 een hogere grenswaarde verlenen. De vast te stellen hogere waarde bedraagt ten hoogste Lden = 54 dB (inclusief aftrek art. 110g Wgh) ten gevolge van de Zuiderzeestraatweg (N308). Hierbij dient te worden getoetst of de vast te stellen hogere waarde past binnen het gemeentelijk geluidsbeleid.

Indien er een hogere geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai als toelaatbaar wordt aangemerkt, zal tevens aangetoond moeten worden dat de geluidswering van de gevels voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de, in dit onderzoek berekende, gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek art. 110g van de Wet geluidhinder.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling dient een hogere grenswaardeprocedure te worden doorlopen. Daarmee kan worden voldaan aan het aspect geluid.

4.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts 1 woning) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Voorliggende situatie

Het plangebied betreft een 'gemengd gebied', vanwege de aanwezigheid van woningen, kerken, bedrijvigheid en infrastructuur. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan daarom een ander afstandscriterium worden toegepast.

In het kader van de voorgenomen situatie zijn de milieuzoneringen in verband met de Luctorkerk, de winkel met detailhandel in meubelen en decoratie, de kerk Vrije Evangelische Gemeente, de slagerij en het bedrijventerrein relevant.

Aan de westzijde van het plangebied is de Luctorkerk gesitueerd (Mheneweg Noord 1). De bijbehorende richtafstand is 30 meter en door de ligging in gemengd gebied kan dit worden teruggebracht naar 10 meter. De afstand van de Luctorkerk tot de te bouwen woning bedraagt circa 40 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan.

Aan de westzijde van het plangebied is ook de winkel met detailhandel in meubelen en decoratie gesitueerd (Zuiderzeestraatweg 220). De bijbehorende richtafstand is 10 meter en door de ligging in gemengd gebied kan dit worden teruggebracht naar 0 meter. De afstand van de winkel tot de te bouwen woning bedraagt circa 20 meter. Er wordt dus ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Aan de oostzijde van het plangebied is de kerk Vrije Evangelische Gemeente gesitueerd (Zuiderzeestraatweg 226). De bijbehorende richtafstand is 30 meter en door de ligging in gemengd gebied kan dit worden teruggebracht naar 10 meter. De afstand van de kerk Vrije Evangelische Gemeente tot de te bouwen woning bedraagt circa 30 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan.

Aan de oostzijde van het plangebied is ook een slagerij gesitueerd (Zuiderzeestraatweg 228). De bijbehorende richtafstand is 10 meter en door de ligging in gemengd gebied kan dit worden teruggebracht naar 0 meter. De afstand van de winkel tot de te bouwen woning bedraagt circa 20 meter. Er wordt dus ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Aan de Mheneweg-Zuid / Oude Dijk is een bedrijventerrein gesitueerd. Voor de bedrijven nabij het plangebied geldt op basis van het bestemmingsplan 'Oldebroek Oude Dijk 2008' de bestemming 'Bedrijventerrein - 2'. Hier zijn bedrijven met categorie 3.1 toegestaan. De bijbehorende richtafstand is 50 meter en door de ligging in gemengd gebied kan dit worden teruggebracht naar 30 meter. De nieuwe woning ligt op een afstand van circa dan 55 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan.

Ook is gekeken naar bedrijven in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Onderzocht is of vanwege agrarische bedrijven in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd is en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande blijkt dat nabijgelegen bedrijven met de daarbij behorende milieuzones geen belemmering zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 4 en in de volgende tekst.

Waterparagraaf

De watertoets is verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets houdt in dat in het proces van het ruimtelijke plan/besluit de waterbeheerder in de gelegenheid wordt gesteld waterhuishoudkundige aspecten in te brengen die de initiatiefnemer moet meewegen bij de vaststelling.

Watertoets

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan (korte procedure) een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen: Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken: Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt verzocht de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website www.vallei-veluwe.nl van het waterschap.

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoetsprocedure of met deze digitale watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

Bij deze locatie ligt er een vrijvervalriool in de weg. Voor de afvoer van vuilwater worden daarom geen bezwaren voorzien en kan aangesloten worden op het riool. Aansluitkosten voor huisaansluiting zijn voor rekening van aanvrager. Regenwater moet worden verwerkt op het eigen terrein / perceel.

Het waterschap heeft bij mail (mail van 7 augustus 2015, zie Bijlage 5) aangegeven dat zij geen opmerkingen op de watertoets hebben.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van agrarische bebouwing en de realisatie van een woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 2 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.10 Verkeer en parkeren

Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. In het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven dat bij elke woning parkeerruimte moet zijn voor minimaal één auto. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte voor beide woningen. Het plangebied is ontsloten op de Zuiderzeestraatweg. Dit is de doorgaande weg tussen Oldebroek en Wezep. De nieuwe woning krijgt geen afzonderlijke in-/uitrit, maar hiervoor zal gebruik worden gemaakt van de bestaande in-/uitrit.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Ruimtelijke structuren

Het plangebied Zuiderzeestraatweg 224 bestaat momenteel uit een woonboerderij, een bakhuisje, enkele opstallen, een oude hooiberg en een betonnen grassilo.

De woonboerderij is karakteristiek en verkeert in een goede bouwkundige staat, door een recente renovatie.

De woonboerderij, de betonnen grassilo en een deel van het bakhuisje zullen behouden blijven. De hooiberg en verschillende schuren worden gesloopt.

In het plangebied komt, ter compensatie van de sloop van gebouwen, een extra woning. Deze woning wordt op de plek van de te slopen kippenschuur gesitueerd aan de westkant van de woonboerderij.

De woning krijgt een eenvoudig volume met één bouwlaag en een zadeldak. Daarnaast is er een gezamenlijk bijgebouw aanwezig waarbij 50 m² voor elke wooneenheid is toegestaan. De ontsluiting van de woning gaat via de bestaande ontsluiting van de woonboerderij.

Het westelijk deel van het perceel wordt onbebouwd en krijgt daarom een agrarische bestemming, zonder mogelijkheden voor gebouwen.

5.2 Te slopen en nieuwe bebouwing

De oppervlakte van de te slopen bebouwing is 454,50 m2, namelijk:

  • B garage/schuur 39,60 m2 
  • C schuur 111,00 m2
  • D kippenschuur 70,20 m2
  • E schuurtje 16,20 m2
  • F schuurtje 10,40 m2
  • G schuurtje 30,25 m2
  • H kippenschuur 111,10 m2
  • I schuurtje 4,50 m2
  • J oude hooiberg 61,25 m2

  • B deel bakhuis circa 12 m2 blijft behouden

Op de volgende afbeelding is een schetsmatige weergave van het erf in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG139-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: Schematische weergave erf

De nieuwe bebouwing bestaat uit een woning met één bouwlaag + kap. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 400 m3 met een bijgebouw van maximaal 50 m2 per wooneenheid.

Op de volgende afbeelding is de ligging van de bebouwing van de mogelijke inrichting in de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG139-VG01_0007.jpg"

Afbeelding: Schets mogelijke inrichting

Zoals reeds vermeld, is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van functieverandering naar wonen. Gelet op het functieveranderingsbeleid wordt het aantal minimaal te slopen vierkante meters net niet gehaald. Daarom is een extra stap nodig om kwaliteit te realiseren. Dit betekent in elk geval het behoud van de boerderij. Inmiddels is de boerderij recentelijk gerenoveerd en onder andere van een nieuw rieten dak voorzien, daaruit blijkt de bereidheid om deze te behouden. In dit geval wordt ook voldoende ingezet op een verbetering van de landschappelijke kwaliteit. In de voorliggende situatie is maatwerk toegepast, doordat er wordt ingezet op een kleine woning. In het voorliggende plan zijn de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de beperkte inhoud van de nieuwe woning ook vastgelegd.

5.3 Landschappelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

Bij landschappelijke inpassing zijn vooral de grote structuren op of rond het erf van belang. Deze hebben landschappelijk gezien de meeste impact, zijn bepalend voor het aanzien van het erf (op afstand) en zorgen er voor dat het erf onderdeel wordt van het landschap.

Deze structuren bestaan voornamelijk uit opgaande beplantingselementen welke verschillend van aard kunnen zijn, afhankelijk van het betreffende landschapstype. Hierbij kan worden gedacht aan knip- of scheerheggen, struweelhagen, houtsingels, geriefhoutbosjes, (knot-)bomenrijen, solitaire bomen en boomgaarden.

Bestaande situatie

De woonboerderij is karakteristiek door de positie aan de Zuiderzeestraatweg en traditionele hoofdvorm met rieten kap. De kavel wordt aan de achterzijde begrensd door een rij bomen van elzen en beuken, welke het erf een groen decor geven en het contrast met de open polder versterken. Aan de westzijde staan nog enkele fruitbomen, welke een restant zijn van een oud boomgaardje, terwijl het aan de voorzijde geflankeerd wordt door lindebomen en coniferenhagen.

Toekomstige situatie

Een landschappelijke inpassing is voor de uitstraling van een woning zeer belangrijk. Bij het toepassen van nieuwe beplanting wordt rekening gehouden met de oorspronkelijke inrichtingsprincipes van het historische boerenerf. Verder wordt getracht om aansluiting te vinden op de karakteristieken van het veenontginningslandschap en het historische karakter van de boerderijen langs de Zuiderzeestraatweg.

Erftransformatierapport

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een erftransformatierapport opgesteld door het Gelders Genootschap. Zie hiervoor Bijlage 3. Het rapport is afgestemd op het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Oldebroek.

Op de locatie Zuiderzeestraatweg 224 is sprake van een karakteristiek erf qua indeling en ensemble van gebouwen en daardoor is het een beeldbepalend silhouet aan de Zuiderzeestraatweg. Het is daarom belangrijk om het karakter van dit erf ook na de erftransformatie te behouden. Door een zorgvuldige erfindeling met streekeigen erfbeplanting en het gebruik van streekeigen materialen en kleuren kan ook het nieuwe erf de karakteristieke uitstraling behouden.

De boerderij blijft het hoofdgebouw op het erf. De nieuwe woning komt op de plek van de oude kippenschuur in de nieuw aan te leggen hoogstamboomgaard op de oorspronkelijke locatie. Door gebruik te maken van natuurlijke materialen en de karakteristieke zwarte kleuren voor schuren op de Noord-Veluwe blijft de kenmerkende uitstraling op het erf van een boerderij met bijgebouwen en streekeigen beplanting behouden.

De grassilo en het voormalige bakhuis zijn karakteristieke elementen en blijven daarom behouden. Ze maken deel uit van de ontwikkeling van de landbouw op het erf. Het bakhuisje of stookhok wordt zoveel mogelijk in oude staat hersteld. Het nieuwere garage gedeelte er achter wordt gesloopt.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

6.2 Toelichting op de plansystematiek

Voor de locatie Zuiderzeestraatweg 224 is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen'
  • 'Agrarisch'
  • 'Waarde - Archeologie'

Bestemming 'Wonen'

Voor de woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Bouwvlakken zijn toegekend aan de bestaande woonboerderij en de beoogde nieuwe woning.

Voor de woningen geldt een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. De inhoud van de bestaande woning mag conform het vigerende bestemmingsplan niet meer dan 600 m3 bedragen; de inhoud van de nieuwe woning mag niet meer dan 400 m3 bedragen.

Voor deze bestemmingen is met het oog op de landschappelijke inpassing door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat landschapsmaatregelen moeten worden aangelegd en instandgehouden conform de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals opgenomen in de bijlage bij de regels.

Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per woning.

De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen slechts aan één zijde van de woning tot aan de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd; aan de andere zijgevel dient een afstand te worden bewaard van ten minste 3 meter tot de zijdelingse perceelgrens.

De goothoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter. De aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter.

Nevenfuncties van woningen

Een ieder heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.

Bij de bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden onder meer bouwwerken geregeld ten behoeve van een paardenbak waarvoor specifieke regels zijn opgenomen.

Bestemming 'Agrarisch'

Het westelijk deel van het perceel wordt onbebouwd en daarom is de bestemming 'Agrarisch' zonder mogelijkheden voor gebouwen opgenomen.

In landschappelijke zin behoort het gebied bij het veenontginningslandschap. Kenmerkend voor dit landschap is de openheid en de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag.

De landschappelijke kenmerken, zoals deze staan vermeld in het landschapsontwikkelingsplan van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', worden in eerste instantie beschermd in de bestemmingsomschrijving. Het behouden van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden wordt ook beschermd in de specifieke gebruiksregels.

Daarnaast hebben de landschappelijke en de natuurlijke waarden een basisbescherming die naar voren komt in een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning). Hiermee worden de bestaande waarden beschermd. Werkzaamheden die deze waarden negatief kunnen beïnvloeden, zijn vergunningsplichtig.

Er zijn afwijkingen opgenomen, onder andere voor de plaatsing van nestpalen met een maximale bouwhoogte van 12 meter.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is voor de locatie Zuiderzeestraatweg 224 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Op basis van nieuw gemeentelijk archeologisch beleid zijn bijbehorende maatvoeringen opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m. Deze zijn aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning) gekoppeld.

6.3 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 8 Inspraak, overleg en zienswijzen

8.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

De initiatiefnemer zal voor omwonenden een informatieavond organiseren waarbij de plannen worden toegelicht. Een verslag van deze bijeenkomst te zijner tijd worden opgenomen.

P.M.

8.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

De provincie

Verzoeken om medewerking voor een vrijstaande woning worden voorafgaande aan besluitvorming door de gemeente voorgelegd aan de provincie. Bij de behandeling van het verzoek van 5 juni 2012 (twee vrijstaande woningen) is de provincie om advies gevraagd. Kernpunten van het provinciale advies zijn behoud van de bestaande woning (boerderij), de bestaande garage wordt gesloopt en de gemeente vraagt een second opinion van het Gelders Landschap inzake erfinrichting omdat provincie meer clustering wil zien. Aan het advies van de provincie wordt voldaan: de woning/boerderij blijft behouden, de bestaande garage wordt deels gesloopt en voor de rest wordt het oorspronkelijke bakhuis hersteld/herbouwd en er is van het Gelders Genootschap een second opinion (het erftransformatierapport) opgevraagd.

In het regulier overleg met de provincie op 14 januari 2015 is opgemerkt dat het functieveranderingsproject Zuiderzeestraatweg 224 weer zal worden opgepakt conform het advies van de provincie.

Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 4.8. Het waterschap heeft aangegeven dat zij geen opmerkingen op de watertoets hebben (mail van 7 augustus 2015, zie Bijlage 5).

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 224' heeft vanaf 9 december 2015 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Het plan is dan ook ongewijzigd vastgesteld op 2 juni 2016.

juni 2016.