Plan: | Buitengebied, Ottenweg 61 en 63 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.BG152-ON01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de wens om op de percelen Ottenweg 61 en Ottenweg 63 te Oldebroek, permanente bewoning mogelijk te maken in de daar aanwezige recreatiewoningen. Daarop aanvullend is de wens om tussen de recreatiewoning gelegen op het perceel Ottenweg 63 en de ten zuiden daarvan gelegen A28, een geluidsscherm te realiseren.
De gemeente Oldebroek wil meewerken aan het verzoek om op de percelen Ottenweg 61 en 63 permanente bewoning mogelijk te maken. De woningen op deze percelen waren tot voor kort recreatief in gebruik. In het jaar 2013-2014 heeft de gemeente Oldebroek de mogelijkheden onderzocht naar mogelijkheden voor permanent wonen. Dit hebben zij verwoord en nader toegelicht in de gemeentelijke structuurvisie.
De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen in aan de percelen Ottenweg 61 en 63, ten zuidoosten van Oldebroek. Het plangebied omvat de daar aanwezige recreatiewoningen. De begrenzing wordt gevormd door de Bovendwarsweg aan de noordzijde, aan de zuidzijde door de A28 en in het verlengde de Ottenweg. In figuur 1.1 is de begrenzing van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van gemeente Oldebroek, ten zuidoosten van de kern Oldebroek en bevindt zich in het natuurgebied Veluwe. De directe omgeving kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies, zoals woningen en andere (agrarische) bedrijven. Door de ligging op de overgang van bosgebied naar open agrarisch gebied, is sprake van een variërend landschapstypen. Circa 120 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt de A28. De ligging van het plangebied en de omgeving is weergeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)
De twee recreatieverblijven waarvan de bestemming wordt gewijzigd zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Oldebroek. In de huidige situatie zijn de percelen landschappelijk ingesloten in een bosrijke omgeving in het natuurgebied Veluwe.
Permanente bewoning
Op 6 maart 2014 heeft de gemeenteraad naar aanleiding van een inschatting van de haalbaarheid besloten in te stemmen met een mogelijkheid voor permanente bewoning en hiervoor de criteria en voorwaarden nader uit te werken in een structuurvisie. Dit bestemmingsplan ziet dan ook toe op een onderbouwing van de wijziging van het gebruik, mede gezien het uitgangspunt dat de bestaande bouwmogelijkheden niet zullen toenemen en enkel de bestaande situatie wordt vastgelegd.
Landschappelijke inpassing
Om het behoud van karakteristieke landschappelijke elementen en kenmerken in de gemeente te borgen heeft de gemeente Oldebroek in 2006 het landschapsontwikkelingsplan (LOP) Oldebroek opgesteld en dit in 2013 verder uitgewerkt in het 'Gebiedsplan zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen'. Hierin is per landschapstype beleid neergelegd ter behoud en versterking van het landschap.
Het plangebied ligt in het zogenoemde zoekzone landschappelijke versterking bij Mulligen. Karakteristiek in dit gebied is de bebouwing op ruime percelen, afgewisseld met kleinschalige groene ruimtes, weilanden of groene driehoeken op de kruising van wegen. Door de groene singels en houtwallen van de sportvelden aan de noordzijde en van het kampenlandschap
aan de westzijde, is het gebied afgeschermd van de omgeving. Het beleid opteert het versterken van de verschillen en overgangen tussen de verschillende landschapstypen, door de aanleg van houtwallen en robuuste erfbeplantingen.
De beoogde ontwikkeling voorziet enkel in een functiewijziging van recreatie naar wonen. Daarbij worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt en zal de landschappelijke situatie niet worden gewijzigd. Er worden geen beplantingen gekapt of bijgeplant. De landschappelijke inpassing zoals aanwezig is in de feitelijke situatie, zal in stand worden gehouden (zoals dit in onderstaande figuur is opgenomen).
Figuur 2.2 Bestaande groenstructuren plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het op 15 december 2009 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. In dit bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'Recreatie -7' opgenomen. Binnen deze bestemming is het mogelijk om recreatieverblijven te realiseren, net als bijbehorende bebouwingen, groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen en watervoorzieningen. Ter waarborging van de mogelijke archeologische waarden is over het gehele plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
Ten behoeve van het bouwen is over het gehele perceel een bouwvlak opgenomen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plan opgenomen.
Figuur 2.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'
Strijdigheid met geldende bestemmingsplan
Permanente bewoning van recreatieverblijven is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is het niet toegestaan om geluidwerende voorzieningen te realiseren. Deze voorgenomen ontwikkelingen zijn hierdoor in strijd met het geldende plan. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij stedelijke ontwikkeling (wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.
Toetsing van de ontwikkeling aan de Ladder :
In artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro, wordt een definitie gegeven voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierin wordt genoemd dat 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen' aangezien worden als nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling richt zich op een functiewijziging van twee bestaande recreatieverblijven. Gelet op jurisprudentie van 18 december 2013 (201302867/1/R4) en 5 maart 2014 (201303469/1/R3) worden enkele woningen (tot 11 woningen) niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Daarop aanvullend is bij functiewijziging geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling -functiewijziging van twee bestaande recreatieverblijven- wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en behoeft daardoor geen Laddertoetsing.
De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.
De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Functieverandering
Uit de Omgevingsvisie blijkt dat de provincie zich wil inzetten voor de aanpak van leegstand en transformatie. De provincie nodigt partners en eigenaren van vastgoed uit te komen met initiatieven en oplossingen voor flexibel en tijdelijk ruimtegebruik, functieverandering, transformatie of sloop. De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering).
Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Ook bij functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen gelokaliseerd kunnen worden. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) aangetoond moeten worden. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen gebouwd worden.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Uit de navolgende afbeelding van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening wordt duidelijk dat het plangebied is gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone (GO). Ontwikkelingen hierbinnen dienen niet van grootschalige aard te zijn en -de kwaliteiten van het gebeid niet aan te tasten.
Figuur 3.1 GNN en GO met aanduiding plangebied (in rood)
Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.
Wonen
In artikel 2.2.1.1 (Wonen) is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke.
Toetsing
Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van de bestemming recreatie naar de bestemming wonen, die zorgvuldig is ingepast in de omgeving. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.
De functiewijziging van recreatie naar wonen is in paragraaf 4.1 getoetst aan de (regionale) behoefte aan de recreatieve functie en de woonfunctie.
In deze gemeentelijke visie wordt vooruit gekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten. De gemeente wil daarbij, in navolging van het provinciaal beleid, inzetten op inbreiding. In het buitengebied worden daarbij geen nieuwe bedrijven of woningen toegelaten, ook geen verdichting van lintbebouwing, met uitzondering van in geval van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones.
De locatie is gelegen in 'Het gebied tussen het Centraal Veluws Natuurgebied en de Zuiderzeestraatweg'. Kenmerkend voor dit gebied is de kleinschaligheid. Er is relatief veel
(woon)bebouwing en groen, waaronder een aantal landgoederen. De betekenis als agrarisch gebied neemt af. Het aantal agrarische bedrijven daalt sterk. Een aantal bedrijven met een goed toekomstperspectief zijn uitgeplaatst naar de polder. Volgens de visie dient in deze zone de landbouw (melk/rundveehouderij) de belangrijkste functie te zijn en te blijven, in combinatie met het behoud van het karakteristieke open landschap.
Toetsing
Het plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van de bestemming recreatie naar de bestemming wonen. De ontwikkeling past binnen de kaders en het gedachtegoed van de Structuurvisie 2030.
De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente. De opgave die de gemeente daarbij stelt kent als leus 'Oldebroek: natuurlijk dynamisch'. Oldebroek is een woongemeente met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving waar het goed recreëren is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Wat betreft wonen wordt gesteld dat wonen in het buitengebied meer mogelijk wordt.
Toetsing
Het plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van de bestemming recreatie naar de bestemming wonen. De ontwikkeling past binnen de kaders en het gedachtegoed van de Toekomstvisie Oldebroek 2030.
Al sinds de jaren '80 is er in de gemeente Oldebroek handhavingsbeleid als het gaat om permanente bewoning. Eind jaren '90 was er grote toename merkbaar van permanente bewoning binnen Oldebroek maar ook elders op de Veluwe. Dit is aanleiding geweest om dit beleid aan te scherpen met als resultaat dat de beleidsnota bestrijding permanente bewoning van recreatieverblijven in de gemeente Oldebroek is opgesteld.
In 2012 heeft het college de raad geïnformeerd over de 'Evaluatie beleid bestrijding
onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven in de gemeente Oldebroek, 2005-2012'. Daarbij is de evaluatienota ter informatie toegestuurd. De evaluatienota is op 4 september 2012 ambtelijk toegelicht aan de commissie tijdens een interne informatiebijeenkomst. Gezien de gevoerde procedures op gebied van handhaving en persoonsgebonden beschikkingen is het beleid consistent te noemen. Dit is ook door de afdeling Bestuursrechtspraak bevestigd.
De gemeenteraad heeft de haalbaarheid voor permanente bewoning onderzocht en op basis van dit onderzoek is op 6 maart 2014 besloten om het toetsingskader met afhandelingsprocedure verder uit te werken in een structuurvisie. Op 2 juli 2015 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'Permanente bewoning recreatiewoningen' vastgesteld. Deze structuurvisie is op 28 september 2017 aangepast om geheel in lijn te komen met het beleid van de provincie Gelderland. Het doel van deze structuurvisie is het vastleggen van voorwaarden waaraan getoetst kan worden of medewerking kan worden verleend aan het toestaan van permanente bewoning. Op grond van een aantal uitgangspunten is een toetsingskader opgesteld. Deze bestaat uit de onderstaande algemene basisvoorwaarden en overige randvoorwaarden.
Algemene basisvoorwaarden
Overige randvoorwaarden
Toetsing
Voor de basisvoorwaarden a t/m c zijn afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemers. In dit bestemmingsplan is aangenomen dat aan deze afspraken kan worden voldaan. De recreatiewoningen zijn planologisch positief bestemd. Ook worden tussen de gemeente en initiatiefnemers afspraken gemaakt over een financiële bijdrage aan de gemeentelijke recreatievoorziening.
Voor de overige randvoorwaarden, uitgezonderd c, voorziet dit bestemmingsplan in een nadere toets. Hieronder is per randvoorwaarde het resultaat van deze toets vermeld.
Ad a: In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ad b: In de huidige situatie is het plangebied reeds landschappelijk en ecologisch ingepast. Dit verandert niet in de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt specifiek ingegaan op de ecologische aspecten (flora en fauna).
Ad c:Dit aspect wordt getoetst bij de omgevingsvergunningaanvraag en maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Ad d: Uit hoofdstuk 4 blijkt dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de waarden en functies in de omgeving. Dit is toegelicht in hoofdstuk 2.
Ad e: In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de bestaande infrastructuur voldoet en dat de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig nadelig is.
Ad f: In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat parkeren op eigen erf plaatsvindt.
Ad g: Uit dit hoofdstuk (3) en hoofdstuk 4 blijkt dat er geen strijdigheden zijn met het gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlage 1.
Bij de onderbouwing van de behoefte moet in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik worden onderzocht wat het effect is van de functiewijziging, zowel voor de bestaande functie als voor de nieuwe functie.
In maart 2015 heeft de provincie Gelderland een onderzoek naar het perspectief voor de verblijfsrecreatiesector gepubliceerd. De aandacht van het onderzoek is in het bijzonder gericht op de kampeer- en bungalowsector. In het onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal:
Uit de kwantitatieve vraag-aanbodanalyse blijkt dat de markt voor kampeerterreinen én bungalowparken op de Veluwe is verzadigd: het aantal overnachtingen daalt sneller dan dat het aanbod aan slaapplaatsen krimpt. De bezettingsgraad op Veluwse bungalowparken is in tien jaar tijd fors gedaald (-26%), iets sterker dan de landelijke daling. De teruglopende bezettingsgraden zetten de bedrijfsresultaten en de vitaliteit van de sector onder druk en dit maakt ondernemers (mogelijk) kwetsbaarder voor het toestaan van onrechtmatig (oneigenlijk) gebruik.
Uit de kwalitatieve vraag-aanbodanalyse (leefstijlen) blijkt onder andere de meeste slaapplaatsen op de Veluwe aantrekkelijk zijn voor de leefstijlen gezellig lime (30%), rustig groen (28%) en uitbundig geel (22%). In totaal is dit 80 procent van het aanbod gerekend in slaapplaatsen. Voor de leefstijlen blauw, paars en rood is slechts een zeer beperkt aandeel van de slaapplaatsen aantrekkelijk, in totaal voor deze drie groepen bijna tien procent van het aanbod. Voor de leefstijl rustig groen, en in mindere mate ook voor gezellig lime en uitbundig geel, is relatief veel aanbod ten opzichte van de vraag. Voor de regio Noord Veluwe, waartoe Oldebroek behoort, gaat het om een index van 157 (ongeveer anderhalf keer de vraag).
Toetsing
Het plangebied sluit gezien de ligging en de inrichting van de percelen aan op de leefstijl 'rustig groen'. Hiervoor wordt een overcapaciteit geconstateerd. Gezien de ligging, huidige inrichting met eigendomssituatie zijn mogelijkheden voor een transitie de recreatieverblijven naar een anderen leefstijl beperkt. Er is gezien de feitelijke situatie en de marktsituatie geen duurzaam perspectief voor het behoud van de recreatieve bestemming. Het wijzigen van de recreatieve bestemming draagt bij aan een zorgvuldige herbestemming van de gronden.
Algemeen
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen naar functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoen aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Dit plan betreft enkel een functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. Hierbij vinden geen bodemingrepen plaats. Bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Wanneer in een plan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing wordt toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen.
Op 1 juli 2012 is de wijziging van de Wet Milieubeheer met betrekking tot de invoering van de geluidproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (Swung 1) in werking getreden. De invoering van Geluidproductieplafonds Rijksinfrastructuur bevat de toevoeging van een hoofdstuk Geluid (hoofdstuk 11) aan de Wet milieubeheer. Alle geluidproductieplafonds en de bijbehorende brongegevens zijn opgenomen in het geluidregister. De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een spoorweg. Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in art. 1.4a van het Besluit geluidhinder omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond.
Onderzoek en Toetsing
Dit plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. Er is getoetst aan de Wgh waarbij gekeken is naar de effecten van het verkeerslawaai op de woningen. De rapportage hiervan is te vinden in bijlage 1. Het plangebied ligt binnen de geluidszones, als bedoeld in de Wet geluidhinder, van de Bovendwarsweg/ Ottenweg, de A28 en de spoorlijn Zwolle - Harderwijk.
De 48 dB contour ten gevolge van de Bovendwarsweg bedraagt 30 meter vanuit het hart van de weg. De dichtstbijzijnde woning, Ottenweg 61, is gelegen op een afstand van circa 170 meter van de Bovendwarsweg. De geluidsbelasting op de gevels van de woningen in het plangebied voldoen ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze weg is in het voorliggende onderzoek niet verder beschouwd.
Geluidsbelasting wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting ten gevolge van de A28 liggen op de meeste gevels hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ter plaatse van de zuidgevel van de woning Ottenweg 63 ligt de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde van 53 dB.
Daar waar zowel de voorkeursgrenswaarde als de grenswaarde wordt overschreden zijn bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen. Zo zijn tussen de A28 en de woning Ottenweg 61 diverse verhogingen in het terrein aanwezig. Om de geluidsbelasting op deze woning te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn lange en hoge afschermende voorzieningen nodig. Daar op de begane grond en de verdieping reeds wordt voldaan aan de grenswaarde van 53 dB zijn dergelijke schermen in deze omgeving niet wenselijk geacht.
De geluidsbelasting op de zuidgevel van de woning Ottenweg 63 bedraagt meer dan de grenswaarde van 53 dB, waarvoor geen hogere waarde kan worden vastgesteld. De geluidsbelasting op de begane grond is te reduceren tot de grenswaarde van 53 dB door het plaatsen van een 17 meter lang en 2 meter hoog geluidscherm aan de zuidzijde en een 13 meter lang en 2 meter hoog scherm aan de westzijde. Met deze schermen wordt de geluidsbelasting op de begane grond van de woning Ottenweg 63 gereduceerd tot de grenswaarde van 53 dB, waarvoor een hogere waarde kan worden vastgesteld. Op de verdieping kan met deze schermen niet worden voldaan aan de grenswaarde van 53 dB. Om de geluidsbelasting op de verdieping te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn nog langere en hogere afschermende voorzieningen nodig. Vooralsnog worden dergelijke schermen in deze omgeving niet wenselijk geacht. Op de verdieping worden daarom geen geluidsgevoelige vertrekken mogelijk gemaakt.
Hogere Waarde
Het doorgerekende scherm ter plaatse van de woning Ottenweg 63 is vereist om op de begane grond aan de grenswaarden te kunnen voldoen. Indien het bevoegd gezag aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig acht, dient het college van B&W van de gemeente Oldebroek
te worden verzocht voor de woningen Ottenweg 61 en 63 een hogere waarde vast te stellen. De
vast te stellen hogere waarde betreft:
Naast de eisen die de Wet geluidhinder stelt aan de geluidsbelasting op de gevel, stelt het Bouwbesluit eisen aan het toelaatbaar binnenniveau in de woningen. In deze situatie betreft het bestaande panden en geldt het van rechtens verkregen niveau.
Geluidsbelasting spoorweglawaai
Het geluidsproductieplafond ter hoogte van het plangebied bedraagt 67 dB, hetgeen resulteert in een zonebreedte van 600 meter. De woningen zijn binnen deze zone gelegen. Bij de realisatie van geluidgevoelige functies moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai bedraagt voor woningen 55 dB.
Ter plaatse van de oost-, en zuidgevel van de woning Ottenweg 63 kan niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Daar de geluidsbelasting meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB dienen er aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen te worden overwogen.
In het kader van het wegverkeerslawaai is er bij de woning Ottenweg 63 reeds een 2 meter hoog scherm nodig om te kunnen voldoen aan de grenswaarden. Met dit scherm kan alleen ter plaatse van de zuidgevel van de woning Ottenweg 63 op de verdieping niet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB worden voldaan. Conform het aspect wegverkeerslawaai zijn op de verdieping al geen geluidsgevoelige vertrekken toegestaan. Daar ter plaatse van de overige gevels voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde hoeft er voor het aspect spoorweglawaai geen hogere waarde te worden vastgesteld.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Toetsing
In het plangebied worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. In dit geval betreft het functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een plan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. De functiewijziging zal geen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De functiewijziging leidt niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De nieuwe Wet Natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 de Flora- en Faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet Natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten.
Huidige situatie
Het plangebied betreft twee bestaande recreatiewoningen met tuin, omringd door dicht bosgebied en onderdeel van het Natura 2000-gebied Veluwe. Aan de zuidoostzijde is de snelweg A28 gelegen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan maakt permanente bewoning van de huidige recreatiewoningen mogelijk. Uitbreiding van het bebouwingsvolume of verhardingsoppervlakte of andere functies dan bewoning zijn niet aan de orde. Verder maakt het plan de realisatie van een geluidsscherm mogelijk aan de zuidoostzijde van de zuidelijke woning (zie figuur 4.1). Uitgangspunt is dat ten behoeve van dit geluidsscherm geen groen verwijderd hoeft te worden.
Figuur 4.1 Situering geluidsscherm bij woning Ottenweg 63
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De twee woningen zijn geëxclaveerd uit zowel Natura 2000 als het Gelders Natuurnetwerk en vormen derhalve geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status. Vanwege de externe werking van de Wet Natuurbescherming dienen de effecten op het omliggende bosgebied wel te worden beoordeeld. Denkbare effecten zijn verstoring en vermesting/verzuring door extra stikstofdepositie.
Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden
Verstoring
De twee woningen zijn nu reeds in gebruik als recreatiewoningen, waarbij het zwaartepunt ligt op het zomerhalfjaar (april t/m september). Eventuele verstoring van de kwalificerende soorten en habitats vindt dus reeds plaats tijdens de meest kwetsbare periode, het voortplantingsseizoen. Bij permanente bewoning zal de verstoring in theorie toenemen in het winterhalfjaar. Deze extra verstoring zal verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de bestaande verstoring, temeer daar de Ottenweg het hele jaar door gebruikt wordt door recreanten.
Tenslotte is relevant dat in het omliggende bosgebied geen kwalificerende habitats aanwezig zijn van het Natura 2000-gebied Veluwe en dat geen van de kwalificerende soorten ooit is waargenomen in dit omliggende bosgebied (bron: www.waarneming.nl, deelgebied Oldebroek-Mulligen e.o.).
Vermesting/verzuring
Permanente bewoning kan leiden tot extra verkeersemissies en extra emissies vanuit de woningen. De toename wordt gezien het huidige intensieve gebruik van de recreatiewoningen zeer gering geacht, er is derhalve geen stikstofberekening uitgevoerd. Verwacht wordt dat de woonbestemming niet leidt tot extra vermesting/verzuring van het Natura 2000-gebied.
Het beoogde geluidsscherm is, in tegenstelling tot de woningen, wel gelegen binnen Natura 2000 (maar niet binnen het GNN). Realisering van het geluidsscherm zal leiden tot een tijdelijke verstoring van het omliggende bosgebied. Door het ontbreken van kwalificerende habitats en soorten ter plaatse is er geen effect op de instandhoudingsdoelen voor het natura 2000-gebied Veluwe.
De effecten op het omliggende GNN zijn inhoudelijk identiek aan de bovenbeschreven effecten op natura 2000. Samenvattend wordt geconcludeerd dat de Wet Natuurbescherming en het beleid ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De tuin rond de woningen en de locatie van het beoogde geluidsscherm biedt mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. Andere beschermde plantensoorten worden niet verwacht.
Vogels
Rondom de woningen en ter plaatse van het beoogde geluidsscherm komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai, bosuil en grote bonte specht.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn en wezel. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Het bosgebied vormt waarschijnlijk onderdeel van het leefgebied van eekhoorn en boommarter.
Overige soorten
Vanwege het ontbreken van open water zijn vissen of amfibieën afwezig. Het bosgebied vormt mogelijk onderdeel van het leefgebied van de beschermde hazelworm. Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Wet Natuurbescherming | Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting | ||
Vogelrichtlijn | alle inheemse soorten jaarrond beschermde soorten |
o.a. koolmees, roodborst, winterkoning, merel o.a. buizerd |
nee nee |
Habitatrichtlijn bijlage IV | alle vleermuizen | nee | |
Overige soorten | Algemeen Vrijstellingsregeling provincie Gelderland |
hazelworm, eekhoorn, boommarter egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn, wezel |
nee Nee |
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Wet Natuurbescherming niet optreden.
Conclusie
Het plan voorziet in jaarrond gebruik van twee recreatiewoningen en de bouw van een geluidsscherm. Het jaarrond gebruik van de woningen en de realisering van het geluidscherm hebben geen relevante gevolgen voor aanwezige soorten. Er worden immers geen vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten aangetast. Bij de uitvoeringswerkzaamheden ten behoeve van het geluidscherm gelden wel enkele voorwaarden:
Met inachtneming van genoemde voorwaarden staat de Wet Natuurbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen verschillende bronnen. Dit zijn stationaire bronnen (bijv. een chemische fabriek of een LPG-tankstation), mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen) en relevante buisleidingen (bijv. hoge druk aardgasleidingen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans om slachtoffer te worden op een bepaalde plaats (plaatsgebonden risico) en de kans op een groot ongeval met meerdere slachtoffers binnen een groot invloedsgebied (groepsrisico). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en het Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen (Bevi), hogedrukaardgasleidingen (Bevb) en transportrouten (Bevt - Basisnet) wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Onderzoek
Stationaire risicobronnen
Onderzoek naar de risico's vanwege stationaire risicobronnen en een verantwoording moet plaatsvinden indien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de meest relevante risicobronnen (BEVI-bedrijven). Aanvullend moeten veiligheidsafstanden worden aangehouden rondom minder risicovolle bedrijven.
Bij het raadplegen van de risicokaart van de provincie Gelderland is gebleken dat er geen stationaire bronnen aanwezig zijn die een risico vormen in het kader van externe veiligheid. Een uitsnede van de provinciale risicokaart is opgenomen in figuur 4.3.
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart (plangebied globaal met zwart omlijnd) bron: risicokaart.nl
Mobiele risicobronnen
Rondom het plangebied bevinden zich geen routen (wegen) die zijn aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Aan de overzijde van de A28 is een aardgasleiding (NEN 3650 buisleiding) gelegen. Onderzoek naar de risico's vanwege buisleidingen en een verantwoording moet plaatsvinden indien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding. Uit de risicokaart van de provincie Gelderland en het geldende bestemmingsplan, blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en andere gevaarlijke stoffen.
Volgens het Basisnet Spoor vindt echter wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Utrecht - Zwolle, wat gelegen is op een afstand van circa 80 meter van het plangebied. Voor dit bestemmingsplan is het maatgevend scenario een calamiteit op het spoor waarbij (zeer) toxische stoffen betrokken is en dient rekening gehouden te worden met een effectgebied van 4 km. In het kader hiervan zal een beperkte verantwoording groepsrisico uitgevoerd worden.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.
Toetsing cultuurhistorie
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Vanuit de provinciale waardenkaart bevinden zich binnen het plangebied- of in de nabijheid daarvan geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het plangebied grenst echter wel aan de es van Mulligen, wat vanuit het gemeentelijk beleid (LOP) aangewezen is als waardevolle cultuurhistorische gebied. Bij de functieverandering worden geen extra bouwmogelijkheden of verhardingen aangelegd. Daarop aanvullend wordt bebouwing tevens omsloten door bebossingen. Onderhavig plan zal dus geen cultuurhistorische waarden schaden. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.
Toetsing archeologie
Onderhavig plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. De gronden in het plangebied worden hierdoor niet geroerd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek kan daarmee achterwege blijven. In het geldende plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen ter bescherming van eventuele waarden bij toekomstige ingrepen. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
In december 2015 is het Nationaal Waterplan voor de periode 2016-2021 opgesteld. Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervolgens opgenomen in dit nieuwe Nationaal Waterplan.
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Omgevingsvisie
De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.
In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergronds biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Sinds 1 januari 2013 zijn de waterschappen Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd. In het Waterbeheerprogramma (WPB) 2016-2021 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2016 tot en met 2021. Het WPB bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor deze jaren. Om de ambities te kunnen vertalen naar een programma worden drie bestuurlijke programma's benoemd, te weten als Waterveiligheid, Watersysteem (voldoende en schoon) en Waterketen.
Met deze bestuurlijke programma's wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.
Het Afvalwaterketenplan 2015-2019 (AWP) is één integraal plan voor de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek en het waterschap Vallei en Veluwe (de kring H2OW). Het AWP is een integraal beleidsplan voor riolering en zuivering in de kring H2OW. Hiermee wordt beoogd het beleid op de zorgplichten in het gebied op elkaar af te stemmen met als neveneffect winst op het gebied van kwetsbaarheid, kwaliteit en minder meerkosten.
In het AWP zijn beleidskaders opgenomen die zich richten op verschillende thema's. Beleidskaders zijn opgenomen voor een doelmatig rioolbeheer en omgang met regenwater, afvalwater en grondwater. De beleidskaders zijn verder uitgewerkt in verschillende beleidsscenario's. In de scenario zijn kenmerken beschreven voor afvalwater, hemelwater, grondwater en RWZI. De beleidskaders en kenmerken geven specifieke aanwijzingen voor de gewenste ontwikkeling, te weten als de nieuwbouw van 29 woningen.
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt. Indien hier geen mogelijkheid tot is mag overtollig hemelwater worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Ook is de aanleg van duurzame watersystemen gewenst. Dergelijke systemen dienen ervoor te zorgen dat vuil en schoon water gescheiden blijft.
Onderhavig plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van recreatie naar wonen. Middels de digitale watertoets is het waterschap hierover geïnformeerd (zie bijlage 2). Uit de digitale watertoets is gebleken dat met het voornemen geen waterschapsbelangen in het geding zijn. De motivatie daarvoor is dat de beoogde functiewijziging nauwelijks tot geen effect zal hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt. Het waterschap geeft op basis daarvan dan ook een positief wateradvies en verder overleg is niet nodig.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Volgens de VNG-publicatie moet in principe een richtafstand van 50 meter tussen paardenbakken en gevoelige objecten gehandhaafd worden. Dit is van belang voor het minimaliseren van de overlastaspecten die bewoners van de aangrenzende percelen kunnen ondervinden van een paardenbak. In sommige delen van de gemeente is een afstand van 50 meter niet haalbaar, zoals op deze locatie. Onder voorwaarden is een kleinere afstand mogelijk. Dit is tevens in het paardenbakkenbeleid van de gemeente opgenomen.
Toetsing
Circa 330 meter ten westen van het plangebied is het infra- en recyclebedrijf Van Werven gevestigd. In nieuwe situaties mogen binnen een afstand van respectievelijk 300 meter en 200 meter vanaf dergelijke bedrijven, geen gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. In dit geval liggen de twee recreatieverblijven buiten deze zones.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Verkeer
De bestaande infrastructuur is voldoende geschikt voor het aantal woningen. Daarnaast neemt door de realisatie van het plan het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied niet toe. Het aantal woningen blijft gelijk. Het enige verschil is dat er permanent gewoond zal gaan worden. De verkeersbewegingen zullen daarom wel anders zijn. In plaats van vooral verkeer in het weekend zal er nu meer woon-werkverkeer van en naar het plangebied plaatsvinden.
Parkeren
In de nieuwe situatie zal het plangebied in gebruik worden genomen voor woondoeleinden. De bestaande recreatiewoning zal worden gewijzigd tot een reguliere burgerwoning, die vervolgens aangemerkt kan worden als een vrijstaande koopwoning. Conform het gemeentelijk beleid (Parkeernota 2014) moet er worden voorzien in 2,5 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen gerealiseerd worden op eigen terrein. Daar is dan ook voldoende ruimte voor aanwezig.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe planologische regeling voor de percelen Ottenweg 61 en 63. Daarbij voorziet dit plan in de functiewijziging waardoor in de toekomstige situatie de recreatieverblijven worden gewijzigd in reguliere woningen. Daarop aanvullend zal tussen het perceel Ottenweg 63 en de A28 geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd. Dit in de vorm van een geluidsscherm.
In de voorgaande hoofdstukken is een beschrijving gegeven van het plangebied en de beoogde ontwikkeling, welke zijn juridische vertaling krijgt in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aldus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridische bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Ze bevatten bepalingen ten aanzien van het grondgebruik en van de maatvoering en situering van de bebouwing.
Voor de systematiek van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, dat wil zeggen, een plan waarin de gewenste bestemmingen in detail zijn vastgelegd. Hierdoor zijn afwijkingen van het gewenste ruimtelijk-planologische beeld zoveel mogelijk beperkt.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Natuur (artikel 3)
Onder deze bestemming is één van de belangrijkste natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebied 'Veluwe' waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd ten behoeve van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en -soorten en een gebied met een ecologische hoofdfunctie. Op deze gronden is het niet toegestaan om gebouwen en/of overkappingen te realiseren. Het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gebonden aan enkele regels. Ook is een uitgebreid vergunningenstelsel opgenomen.
Wonen (artikel 4)
Woning
De twee recreatieverblijven waarin permanente bewoning mogelijk is, zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd. Binnen het plangebied zijn in totaal twee woningen toegestaan, wat vastgelegd is op de verbeelding. De goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter, de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,25 meter en de oppervlakte bedraagt inclusief aan- en uitbouwen maximaal 75 m².
Daarop aanvullend mag bij één van de hoofdgebouwen (Ottenweg 63) de bovenverdieping niet worden gebruik voor geluidsgevoelige vertrekken. Wel zijn overige gebruiksfuncties toegestaan zoals een berging, een hobbykamer of een studeerkamer.
Bijgebouwen en overkappingen
De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4% van de oppervlakte van het bouwperceel met een minimum van 30 m2 en een maximum van 50 m2. De maximale bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt respectievelijk 4,50 meter en 2,50 meter. Deze bouwwerken dienen minimaal 1,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
Nevenfuncties bij het wonen
Binnen de woningen bestaat de mogelijkheid om maximaal 40 %, met een maximum van 35 m2 van de vloeroppervlakte te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of van een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet hoeven te voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (artikel 5)
De gronden in het plangebied hebben een lage tot een hoge archeologische verwachtingswaarde en zijn om die reden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Met deze dubbelbestemming wordt voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten eventuele archeologische waarden zou kunnen verstoren. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze dubbelbestemming waarbij
voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
Dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' (artikel 6)
De gronden in het plangebied hebben een landschappelijke waarde en zijn om die reden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Met deze dubbelbestemming wordt sturing gegeven aan de invulling van de landelijke regels omtrent vergunningvrij bouwen.
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Een bestemmingsplan derhalve bevat niet alle regels die het bouwen op- en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische. Sinds 1 oktober 2000 is het algemene bordeelverbod opgeheven. De opheffing van dit verbod heeft tot gevolg gehad dat de gemeenten tot taak hebben gekregen om de verschillende vormen van prostitutie in het kader van de ruimtelijke ordening te reguleren. Binnen de bestemming 'Wonen' is de aanwezigheid van seksinrichtingen en/of escortbedrijven ongewenst, nu het beleid gericht is op de bescherming van de woonfunctie. Bij de functie wonen zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegelaten. In de begrippen van de regels worden seksinrichtingen en/of escortbedrijven uitgesloten van het begrip 'aan-huis-verbonden beroep' en/of 'aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit', om iedere twijfel hieromtrent te voorkomen. De vestiging van seksinrichtingen is evenmin wenselijk binnen de overige bestemmingen in dit plangebied, omdat deze bestemmingen zich bevinden in of in de directe nabijheid van woongebieden. Zekerheidshalve is hiertoe in de specifieke gebruiksregels de regel opgenomen dat het verboden is de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor seksinrichtingen.
Dit is een regeling ter waarborging van voldoende parkeergelegenheden bij bouwwerken. De parkeernorm wordt bepaald door de beleidsnota van de gemeente die op gebied van parkeren is vastgesteld.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.
Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure- en planschade overeenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn. Doordat voor dit plan een anterieure- en planschadeovereenkomst is opgesteld en afgesloten, is de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in het geding.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van de te doorlopen procedure en daaraan verbonden ter inzage termijn wordt op basis van de wettelijke voorgeschreven wijze kennis gegeven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Gelderland
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan als vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft aangegeven het plan tegemoet te zien. Het plan zal als ontwerpbestemmingsplan tevens ter beoordeling worden aangeboden aan de provincie.
Waterschap Vallei en Veluwe
In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit komt naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Dit advies is als Bijlage 2 Watertoets toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
Gezien de geringe planologische betekenis van dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het uiteraard mogelijk zienswijzen in te dienen.