direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Bovenstraatweg 36
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG166-ON01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied, Bovenstraatweg 36

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij brief van 14 maart 2018 heeft initiatiefnemer verzocht om medewerking te verlenen aan functie-verandering (van agrarisch naar wonen) op het perceel Bovenstraatweg 36 te Oldebroek. Initiatiefnemer wil alle agrarische gebouwen en bouwwerken op het perceel slopen en hiervoor in de plaats twee extra woningen realiseren: uitbreiding en splitsing van de bestaande woonboerderij en één vrijstaande woning (hierna: het plan). Overwogen wordt om de bestaande boerderij volledig te herbouwen als een twee-onder-een-kapwoning.

Naast sloop van agrarische bebouwing wordt de verharding rondom de gebouwen verwijderd, alsmede een gedeelte van de verharding elders op het huidige erf.

Ten behoeve van de ontsluiting van de nieuw te bouwen vrijstaande woning op het achtererf wordt een 'groene' in- en uitrit (karrespoor) op de Bovenstraatweg gerealiseerd op het perceel aan de noordoost-zijde van het huidige en toekomstige erf. Realisatie van deze ontsluiting kan plaatsvinden op de reeds aanwezige in- en uitrit.

De aan de zuidzijde van het huidige erf gelegen poel wordt uitgebreid en komt in het nieuwe erf te liggen.

Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007. Dit houdt in dat een her-ziening van het bestemmingsplan nodig is.

Bij brief van 17 juli 2018 is aan initiatiefnemer van het plan kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden aan het verzoek medewerking kan worden verleend. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het plan mogelijk maakt.

1.2 Begrenzing plangebied

Het perceel Bovenstraatweg 36 te Oldebroek (hierna: het plangebied), kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie AK, de nummers 1285, 1286 en 581 (gedeeltelijk), is gelegen in het buitengebied op circa 125 meter afstand van de woonkern Oldebroek.

Het plangebied is overwegend omgeven door percelen met een woonfunctie. Alleen aan de overzijde van de weg is een perceel aanwezig met een agrarische functie. De afbeeldingen 1 en 2 geven inzicht in de ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG166-ON01_0001.png"

Afbeelding 1. Ligging plangebied (bron: www.kadaster.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG166-ON01_0002.png"

Afbeelding 2. Begrenzing plangebied (bron: www.gelderland.nl)

1.3 Opzet toelichting

De toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Naast deze inleiding komt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de bestaande situatie aan bod. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat een uiteenzetting van de omgevings- en milieuaspecten onder de noemer van randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 worden overleg en zienswijzen behandeld.

Ook is een aantal bijlagen toegevoegd. Dit betreffen met name rapportages over gedane onderzoeken.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft een bebouwd perceel met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Afbeelding 3 geeft hiervan een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG166-ON01_0003.png" Afbeelding 3. Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (bron: Street View)

Aan beide zijden van het plangebied zijn burgerwoningen gevestigd. Tegenover het plangebied staat een veldschuur ten behoeve van het agrarisch gebruik. In deze veldschuur worden geen dieren gehouden. Aan de achterzijde van het plangebied zijn landbouwgronden gelegen.

De huidige ontsluiting van het plangebied op de Bovenstraatweg vindt via een gezamenlijke in- en uitrit plaats. Via deze ontsluiting kan op twee manieren de woonkern Oldebroek worden bereikt: via de Bovenstraaatweg en Rustenburgsweg en via de Bovenstraatweg en Stationsweg. Verder is de Bovenstraatweg een veel gebruikte weg richting de woonkern 't Harde.

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 (hierna: het vigerend bestemmingsplan).

Op grond van het vigerend bestemmingsplan gelden voor het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch – 2' en 'Agrarisch – 5'. De bestemming 'Agrarisch – 2' staat agrarisch gebruik (zonder gebouwen) van de gronden toe en de bestemming 'Agrarisch – 5' een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, alsmede één bedrijfswoning. Het plan is hiermee in strijd. Daarnaast geldt de bestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Dit houdt in dat het plangebied mede bestemd is voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

Afbeelding 4 betreft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het vigerend bestemmingsplan. Op deze uitsnede is het plangebied in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG166-ON01_0004.png"

Afbeelding 4. Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Toekomstige situatie

In het kader van functieverandering wordt meer dan 1.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt de bestaande boerderij gesplitst en een vrijstaande woning gerealiseerd. Afbeelding 5 geeft een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG166-ON01_0005.png"

Afbeelding 5. Impressie toekomstige situatie (bron: Gelders Genootschap )

In de bestaande boerderij wordt door herstel van het achterhuis een tweede wooneenheid gerealiseerd. Een nog te overwegen optie is herbouw van de bestaande boederij met twee wooneenheden. Voor energieneutraal bouwen biedt deze optie meer mogelijkheden. De nieuwe (energieneutrale) vrijstaande woning wordt achter in het plangebied gerealiseerd met uitzicht op de landbouwgronden. Deze woning krijgt een rechthoekig grondvlak en één bouwlaag met kap. Het gebruik van stro en leem en een sedumdak behoort tot de mogelijkheden, hetgeen initiatiefnemer ambieert. Verder wordt een bijgebouw gerealiseerd ten behoeve van het beheer van in eigendom zijnde landbouwgronden.

Voor impressies van mogelijke toekomstige bebouwing wordt verwezen naar de rererentiebeelden in het erfadvies (versie oktober 2018) opgesteld door het Gelders Genootschap. Het erfadvies is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en heeft de Nota Ruimte vervangen.

In de SVIR kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied is het volgende nationale belang uit de SVIR van toepassing: 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Een ieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In (het per 1 juli 2017 gewijzigde) artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, moet de benutting van ruimte in ruimtelijke besluiten worden gemotiveerd.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' betekent voor de beoogde functieverandering geen belemmering, omdat het aantal extra woningen niet meer dan twee bedraagt.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen.

Ook worden in het Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hier buiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke aanduiding niet nodig.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is niet van betekenis voor het plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de uitwerking hiervan in de Omgevingsverordening.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur, en

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Het plan wordt niet als zodanig beschreven in de Omgevingsvisie. Dit laat onverlet dat gekeken moet worden naar de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het plangebied en de gevolgen hiervoor vanwege het plan.

Nationaal landschap

Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap de Veluwe. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van dit landschap te behouden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten behouden of versterken.

De belangrijkste kernkwaliteiten van het Nationaal landschap de Veluwe zijn het grote, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden en het open en gesloten landschap. Voor het plangebied geldt de herkenbaarheid van de gradiënt van het hoge en besloten Veluwe naar het open veenweidegebied.

Met het plan neemt per saldo bebouwing in het plangebied af. Om die reden zal het plan niet van invloed zijn op genoemde kernkwaliteiten.

Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Groene Ontwikkelzone

De provincie Gelderland heeft de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust GNN met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, zoals wonen, bedrijven en infrastructuur heet de Gelderse Groene Ontwikkelzone (hierna: de GO). In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. Ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

Het plangebied ligt op meer dan 1 kilometer afstand van het GNN en de GO, zodat het plan hierop geen negatief effect heeft.

Kwalitatief Woonprogramma

Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De twee woningen waarin het plan voorziet, is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek, omdat voor functieveranderingsprojecten een reservering is opgenomen. Hiermee voldoet het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma.

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de uitbreiding en splitsing van de bestaande woonboerderij en de bouw van één vrijstaande woning mogelijk. Provinciale ruimtelijke belangen spelen een rol in het plangebied, met name de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap de Veluwe. Het plan tast deze kernkwaliteiten niet aan. Verder is het plangebied opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma, waarbij in de regionale verdeling ruimte wordt geboden voor het plan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe

De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Oldebroek onderdeel van uitmaakt, heeft de Streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieverandering. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.

Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt. Het plan behelst de sloop van meer dan 1.000 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

3.3.2 Conclusie regionaal beleid

Met de sloop van meer dan 1.000 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt aan de regionale voorwaarde voor functieverandering naar wonen voldaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oldebroek 2030 gemeente Oldebroek

In deze strucuurvisie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven, waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit houdt in dat in het landelijk gebied geen bedrijven of woningen worden toegelaten, met uitzondering van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones.

Het plan betreft functieverandering, waarbij wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit door het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en het versterken van het landschap.

3.4.2 Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017

De Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 (hierna: structuurvisie functieverandering) is een uitwerking van de Streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe. De structuurvisie functieverandering schetst de mogelijkheden voor functieverandering op percelen in het buitengebied van de gemeente Oldebroek, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog worden verloren. Functieverandering mag dan ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.

In de structuurvisie functieverandering is een schema opgenomen op basis waarvan kan worden bepaald hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden gebouwd, afhankelijk van de hoeveelheid te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Afbeelding 6 geeft het schema weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG166-ON01_0006.png"

Afbeelding 6. Schema functieverandering (bron: gemeente Oldebroek)

Het plan heeft betrekking op de sloop van 1.250 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Het schema laat zien dat in dit geval één vrijstaande woning en één wooneenheid in een bestaande woning mag worden gerealiseerd. Het plan van initiatiefnemer voldoet hier aan.

3.4.3 Welstandsnota

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

Voor het plan is een erfadvies (versie oktober 2018) opgesteld door het Gelders Genootschap, waarbij aansluiting is gezocht bij de welstandsnota. Het erfadvies wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking van het plan. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit dit advies zijn in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting.

Het erftransformatierapport is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan 2006 (LOP)

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

Zoals aangegeven is voor het plan een erfadvies opgesteld. In dit advies is ook aansluiting gezocht bij het LOP (zie bijlage van het erfadvies is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting). In de visie van het LOP ligt het plangebied in deelgebied 2, het middengebied. De grote waarden van dit gebied is de veelzijdigheid door de afwisseling in gesloten en open landschappen. De open gebieden moeten behouden blijven, de contrasten tussen open en beslotenheid moeten worden versterkt en houtwallen en elzensingels moeten worden hersteld. Bij het opnieuw inrichten van het erf is hiermee rekening gehouden. Afbeelding 7 laat zien op welke wijze.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG166-ON01_0007.png"

Afbeelding 7. Impressie landschappelijke inpassing (bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland)

3.4.5 Volkshuisvesting

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma geeft de gemeente Oldebroek aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek.

In de gemeentelijke woonvisie staat de volgende doelstelling centraal: Goed wonen voor iedereen in de gemeente Oldebroek. Om deze doelstelling te bereiken zijn vier pijlers geformuleerd waarop het woonbeleid is gefundeerd. Een van de pijlers betreft beschikbaarheid en betaalbaarheid. Door het bieden van een gevarieerd woningaanbod wordt voor iedereen die in Oldebroek wil wonen ruimte geboden om zich hier te huisvesten.

Op basis van een uitgevoerd woningmarktonderzoek is er behoefte aan het toevoegen van circa 785 woningen in de periode 2017 - 2030. Deze behoefte bestaat uit een gevarieerd aanbod van zowel koop- als huurwoningen in verschillende prijsklassen. De focus ligt daarbij met name op grondgebonden woningen. In de koopsector is er een zeer beperkte vraag naar appartementen.

De nieuw te bouwen woning zal door de initiatiefnemer worden bewoond. In de bestaande woonboerderij komt een dochter van initiatiefnemer wonen. De uitbreiding van de bestaande woonboerderij zal te koop worden aangeboden. Gelet hierop houdt het plan rekening met genoemde woningdifferentiatie.

Met betrekking tot de woningbouwcontingenten heeft de gemeenteraad van Oldebroek via een motie uitgesproken dat het woningcontingent in principe niet de reden mag zijn dat de functieverandering niet doorgaat op een perceel. Daarmee is de uitvoering van het VAB-beleid geborgd.

3.4.6 Energieneutraal

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is “Al het vastgoed duurzaam”. Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.

De nieuw te bouwen woning wordt energieneutraal gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan voornoemde ambitie.

3.4.7 Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan voldoet aan het beschreven gemeentelijk beleid. In het kader van functieverandering wordt 1.250 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één vrijstaande woning en één wooneenheid in een bestaande woning gerealiseerd. Bij het ontwerpen van het nieuwe erf is rekening gehouden met de welstandsnota en het LOP. Het ontwerp is in een erftransformatierapport vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Cultuurhistorie en archeologie

4.1.1 Algemeen

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. Een en ander heeft ook geresulteerd in de nieuwe Erfgoedwet die voorzag in een bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.

Een groot deel van de Erfgoedwet stond al in andere wetten en regelingen. Op een aantal gebieden zorgt de Erfgoedwet wel voor veranderingen. Er zijn bijvoorbeeld nieuwe regels voor het afstoten van cultuurgoederen door de Rijksoverheid.

In de Erfgoedwet staat:

- wat cultureel erfgoed is;

- hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed (zoals schilderijen);

- wie welke verantwoordelijkheden heeft, en

- hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

4.1.2 Zichtbare cultuurhistorische waarden

In het plangebied of in de direct omgeving bevinden zich enkele cultuurhistorische waarden: een hoogstam boomgaard als waardevol landschapselement en laan- en kavelgrensbeplanting. Deze waarden worden behouden en waar mogelijk versterkt.

4.1.3 Archeologie

Op 1 juli 2016 is onder andere de Monumentenwet 1988 opgenomen in de Erfgoedwet.Gemeenten hebben een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit blijft in stand, maar wordt overgeheveld naar de nieuwe Omgevingswet. Alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen daarin terecht.

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veilig stellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.

Te verwachten archeologische waarden

De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart, die door de gemeenteraad op 20 april 2017 is vastgesteld, is het onderhavige plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting.

Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad, kan deze een rechtstreekse werking krijgen.

Het plan is voorgelegd aan de regionaal archeoloog. Op basis van een uitgevoerd bureau-onderzoek heeft hij geadviseerd dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is (e-mailbericht van 5 september 2018). Het plangebied is al meer dan 200 jaar erf met opstallen uit diverse perioden. De nieuwe bebouwing komt op het bestaande erf waar al opstallen staan. Het vermoeden is dat de grond al meermalen is geroerd en dat er om die reden geen archeologische waarden te verwachten zijn.

Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.

4.1.4 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

De kwaliteit van de bodem is in het kader van ruimtelijke ordening van belang, indien er sprake is van functieverandering en / of een ander gebruik van gronden. De bodem moet immers geschikt zijn voor de betreffende functie.

In het onderhavige geval gaat het om functieverandering: van agrarisch naar wonen. In het plangebied wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Een onderzoek naar de geschiktheid van de bodem is dan ook noodzakelijk.

4.2.2 Onderzoek

Advies- en ingenieursbureau Tauw uit Deventer heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 8 oktober 2018, kenmerk R001-1266664VDO-mfv-V01-mdf-NL, 'Verkennend bodemonderzoek Bovenstraatweg 36 te Oldebroek'. Door Tauw is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de ontwikkeling van de locatie. Er zijn geen onaanvaardbare risico's voor de mens of het milieu te verwachten.

Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet heeft drie wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de Natura 2000-gebieden en de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.

4.3.2 Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Veluwe', dat op circa 1.350 meter van het plangebied is gelegen. Gelet op de afstand tot het gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten.

4.3.3 Flora en fauna

De Wnb verplicht om na te gaan of in het plangebied beschermde flora en fauna aanwezig is. Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 11 oktober 2018, 'Quick scan Wet Natuurbescherming t.b.v. Transformatie voormalig agrarisch bedrijf Bovenstraatweg 36 te Oldebroek'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat de bouw en herinrichting van het plangebied niet leiden tot aantasting of vernieling van beschermde planten en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren of andere diergroepen. Er is geen nader onderzoek of planaanpassing nodig. Deze conclusie geldt niet voor vleermuizen waarvan de afwezigheid op een deel van het erf niet afdoende kan worden vastgesteld. Daarvoor is nader onderzoek nodig in het actieve seizoen van vleermuizen (mei-sep 2019). Als uit nader onderzoek volgt dat vleermuizen aanwezig zijn, dan zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Na uitvoering van deze maatregelen kan het plan alsnog worden uitgevoerd.

Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de quick scan van Ruimte voor Advies, dat opgenomen is als bijlage 4 van deze toelichting.

De quick scan en het nader onderzoek (met eventueel mitigerende maatregelen) vormen indieningsvereisten voor het nog doen van een sloopmelding in het kader van het Bouwbesluit 2012. Met deze melding vindt borging van de te beschermen fauna plaats.

4.3.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Wel kan de uitvoering van het plan vertraging oplopen vanwege het nader onderzoek dat nodig is.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico zijn voor de leefomgeving. Dergelijke risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

In het kader van externe veiligheid moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi). Daarnaast moet worden gekeken of het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd. Dit is geregeld in het Besluit externe veiligheid transporttroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die onder het Bevi vallen. De weg waaraan het plangebied grenst, wordt niet gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Spoor- en waterwegen zijn in de nabijheid van het plangebied niet aanwezig. Ook zijn er in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen gelegen.

4.4.3 Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen aanwezig voor het plan.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied. Nu het plan in het akoestisch aandachtsgebied van verkeerswegen is gelegen, is een akoestische toetsing uitgevoerd.

4.5.2 Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.

Het plangebied is gelegen in de geluidszone van de Bovenstraatweg. Om die reden heeft Sain milieuadvies uit Vaassen akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie van 5 oktober 2018, kenmerk 2018-3100-b2687/1453. Door Sain is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen in het plangebied ten gevolge van wegverkeerslawaai zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.

De notitie is opgenomen als bijlage 5 van deze toelichting.

4.5.3 Industrielawaai

In de directe omgeving (250 meter) van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Van industrielawaai en dientengevolge aantasting van het woon- en leefklimaat in het plangebied is dan ook geen sprake.

4.5.4 Conclusie

Het aspect geluid (wegverkeerslawaai en industrielawaai) vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. I

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De belangrijkste luchtkwaliteitseisen zijn als grenswaarden in de Wet milieubeheer opgenomen. Verder is in het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' vastgelegd dat een project 'niet in betekenende mate' (hierna: NIBM) bijdraagt zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% van de grenswaarde bedraagt. In de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

4.6.2 Woningbouw

Het plan betreft een project (een woningbouwlocatie voor twee woningen) dat zonder toetsing aan de gwaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om het plan te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Aanwezige bedrijven

In de directe nabijheid (250 meter) van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vanuit milieuzonering bezien mogelijk invloed hebben op het plangebied. Op grotere afstand is het militair terrein (en het bijbehorende onveilige gebied) van het ministerie van Defensie gelegen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

4.7.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

Tot 1 november 2003 had de watertoets uitsluitend een bestuurlijke status, gebaseerd op de afspraken gemaakt in de startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets ook wettelijk verplicht bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

4.8.2 Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.  

Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel of via een zogeheten IBA (individuele behandeling afvalwater).

4.8.3 Waterbeheer en watertoets

Op eigen terrein kan in voldoende mate worden voorzien in de infiltratie van hemelwater. Vuilwater vanwege de bestaande woning wordt afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteeem. Dit gaat waarschijnlijk ook gelden voor de nieuwe woning, maar lozing via een IBA is mogelijk ook een optie.

Uit de uitgevoerde watertoets en het contact met het waterschap Vallei en Veluwe raakt de bouw van de woningen niet direct een waterbelang. De watertoets is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.

De reactie (per e-mailbericht van 26-11-2018) van het waterschap Vallei en Veluwe luidde als volgt: “het automatisch gegenereerde advies uit de digitale watertoets wordt als voldoende dekkend beschouwd door het waterschap”.

Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 7 van deze toelichting.

4.8.4 Wateradvies

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
4.9.2 Toets planMER-plicht

Ditt bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het mogelijk maken van een woongebouw met twee wooneenheden. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1.530 meter Op basis van de aard van de activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor het plan.

4.9.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing moet worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen.

4.9.4 Conclusie

Dit voorliggend bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht.

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt een zogeheten mer-beoordelingsplicht, indien sprake is van een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen. Het realiseren van een woongebouw met twee wooneenheden blijft ver onder voornoemde drempelwaarden, zodat een mer-beoordeling niet verplicht is. Echter, ook onder deze drempelwaarden kan een mer-beoordeling gelden, als het plan nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is naar verwachting niet het geval. Gelijktijdig met het vaststellen van het ontwerp bestemmingsplan hebben burgemeester en wethouders besloten, gelet op artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer, dat voor het plan geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

4.10 Verkeer en parkeren

Het uitbreiden en splitsen van de bestaande woonboerderij en het realiseren van één vrijstaande woning zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Bovenstraatweg. De geringe toename van het aantal verkeerbewegingen kan eenvoudig worden opgevangen in de bestaande verkeersstroom.

Op 2 oktober 2014 heeft de gemeente de Parkeernota Oldebroek vastgesteld. Per woning moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm is 2,5 parkeerplaats per woning. Er is in het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte (8 parkeerplaatsen) te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Planuitgangspunten

Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het plan heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 17 juli 2018 (kenmerk 0269V20180078) onder andere de voorwaarden gesteld dat het erftransformatierapport de basis is voor het wijzigen van het bestemmingsplan en dat de noodzakelijke onderzoeken (archeologie, bodem, geluid, landschap) moeten worden uitgevoerd. Verder moet het plan aansluiten op de woonbehoefte in de gemeente Oldebroek.

5.2 Het plan

In het plangebied worden diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning met een inhoud van 600 m3 gerealiseerd. De nieuwe woning komt achter in het plangebied met uitzicht op de weilanden in de richting van de Bovenheigraaf.

De bestaande woonboerderij blijft waarschijnlijk bestaan en uitgebreid met een extra wooneenheid. Een te overwegen optie is herbouw. De twee wooneenheden krijgen ieder een inhoud van maximaal 400 m3. De bijgebouwen hebben ieder een oppervlakte van maximaal 50 m2.

Het bijgebouw behorende bij de nieuwe woning wordt een landbouwschuur ten behoeve van het beheer van het landschap. Deze schuur mag met een omgevingsvergunning maximaal 200 m2 groot worden, omdat initiatiefnemer ten minste vijf hectare landbouwgrond in gebruik heeft.

5.3 Inrichting plangebied

De grenzen van het plangebied wordt met streekeigen beplanting (struiken en hagen) versterkt. Hiermee wordt de bebouwing op de aangrenzende percelen uit het zicht onttrokken.

De hoogstam boomgaard aan de voorzijde van het plangebied blijft behouden. Dit landschapselement versterkt de voorzijde van het erf.

De laanbeplanting langs de bestaande oprit wordt hersteld in de richting van de poel aan de achterzijde van het plangebied. Deze poel wordt iets vergroot.

De erfgrens aan de noordzijde van het plangebied wordt extra benadrukt met de aanplant van bijvoorbeeld eiken of lindes. Langs deze grens is een zogeheten karrenspoor aanwezig in de richting van de achterliggende weilanden. Dit karrenspoor wordt gebruikt als ontsluiting van de nieuw te realiseren woning.

Aan de achterzijde van het plangebied worden knotbomen aangeplant om het van oorsprong kleinschalige coulisselandschap te versterken.

Voor een impressie van de inrichting van het plangebied wordt verwezen naar afbeelding 7.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

Met het onderhavige plan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor de in hoofdstuk 5 beschreven gewenste situatie. Het plan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen dienen te voldoen.

6.1 Toelichting op de plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

6.1.1 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht.
    • c. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • e. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • f. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
  • 4. Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • 5. Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaande gebruik. Deze omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
6.1.2 Bestemmingen

Agrarisch (artikel 3)

Het zuidoostelijk deel van het plangebied behoudt de agarische bestemming, met dien verstande dat hier geen gebouwen mogen worden gebouwd.

Wonen (Artikelen 4 en 5)

Het voorliggend bestemmingsplan ziet op een ontwikkeling op het perceel Bovenstraatweg 36 te Oldebroek, zijnde het plangebied, en is specifiek gericht op het regelen van een nieuwe woning en het uitbreiden van de bestaande woning met een extra wooneenheid.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee woonbestemmingen. Voor de nieuwe woning geldt de bestemming 'Wonen – 1' en voor het uitbreiden van de bestaande woning geldt de bestemming 'Wonen – 2'.

Volgens de bestemming 'Wonen – 1' geldt, dat de nieuwe woning een grootte van 600 m3 mag hebben en dat bij deze woning maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht. Met een omgevingsvergunning kan de inhoud van de woning tot maximaal 700 m3 worden vergroot en een bijgebouw tot maximaal 200 m2 (in het kader van onderhoud van het landschap).

Voor het uitbreiden en splitsen van de bestaande woning geldt een maatwerkregeling, welke in de bestemming 'Wonen – 2' geregeld is. Voor dit woongebouw is een maximale inhoud van 400 m3 opgenomen per wooneenheid en een maximale oppervlakte van 50 m2 voor bijgebouwen en overkappingen per wooneenheid.

Bij een omgevingsvergunning zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de gebruiksregels en onder voorwaarden een bed & breakfast voorziening in de woning toe te staan. Dergelijke regels zijn tevens opgenomen voor het mogelijk maken van een paardenbak en met betrekking tot een aan huis verbonden beroep.

Waarde - Archeologie (Artikel 6)

Omdat alle gronden binnen het onderhavige plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben, hebben zij de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, milieuwetten en waterschapskeuren, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.2 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen een van de prioriteiten. Voor de uitvoering hiervan worden dan ook jaarlijks, in de begroting en in het uitvoeringsprogramma, middelen gereserveerd.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Deze vorm van handhaving bestaat uit communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie' die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 6 november 2008 van kracht is geworden, is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.

Het kostenverhaal van de gemeente zal deel uitmaken van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer zal worden afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro).

De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Onderhavige herziening is gericht op het slopen van alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het plangebied. Ter compensatie van de sloop mag één vrijstaande woning worden gebouwd en mag de bestaande woning worden uitgebreid met een wooneenheid. Het plan voorziet niet in extra bebouwing ten opzichte van de feitelijke situatie. De verstening in het plangebied neemt zelfs af. Gelet hierop heeft het plan naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.

Gezien de geringe planologische betekenis van het plan is afgezien van het ter visie leggen van het voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het uiteraard mogelijk zienswijzen in te dienen.

7.2.2 Informatieavond

Op 3 september 2018 heeft initiatiefnemer voor omwonenden een informatieavond georganiseerd. Deze vond plaats op de locatie Bovenstraatweg 36 te Oldebroek. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Het verslag van de informatieavond is opgenomen als bijlage 8 van deze toelichting.

Hoofdstuk 8 Inspraak, overleg en zienswijzen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 14 november 2018 schriftelijk gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats en er is geen sprake van demping of herinrichting van watergangen. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Met de betreffende mail berichtte het waterschap dat er geen waterbelangen worden geraakt.

Dit advies, vermeld in de mail van 18 oktober 2018, is als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 7 van deze toelichting.

8.2 Zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan

P.M.