direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Oude Dijk 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG170-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Initiatiefnemer wil op de locatie aan de Oude Dijk 23 te Oldebroek vier recreatiewoningen en een groepsaccommodatie van maximaal 220 m2 realiseren..

Op 30 oktober 2018 heeft de gemeente besloten om in principe planologische medewerking te verlenen aan een bestemmingsherziening van een deel van het perceel Oude Dijk 23 in Oldebroek ten behoeve van de realisatie van een kleinschalig recreatielandgoed (zie Bijlage 1 Collegebesluit). Binnen het plangebied wordt ruimte geboden voor een groepsaccommodatie in het topsegment, van maximaal 220 m2 en vier recreatieverblijven van maximaal 100 m2 (inclusief bijgebouwen). Bij deze gebouwen staat duurzaamheid, luxe en privacy voorop. Het beoogde effect is dat door de voorgenomen ontwikkeling het plaatselijk recreatief aanbod in het luxe segment wordt versterkt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noord-oostzijde van Oldebroek, aan de Oude Dijk 23. Aan de noordzijde bevindt zich de Zuiderzeestraatweg en aan de oostzijde de Vierhuizenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org )

Het plangebied is kadastraal bekend:

Gemeente : Oldebroek

Sectie : AG

Nummer : 1472

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0002.jpg"

1.3 Huidige planologische regime

Tot het moment waarop het voorliggende bestemmingsplan ‘Buitengebied, Oude Dijk 23’ in werking treedt, geldt in het plangebied het op 15 december 2009 vastgestelde en op 31 augustus 2011 onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’. Sinds 31 mei 2012 geldt hierbij ook de partiële herziening ‘Buitengebied administratieve correcties’. Deze correcties hebben geen gevolgen voor dit plangebied.

In het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” heeft het plangebied de bestemming ‘Agrarisch - 2', de dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie 2’ en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2' en 'vrijwaringszone - radar'.

Onderhavige ontwikkeling past niet binnen het vigerende plan. Middels dit bestemmingsplan kan het voorgenomen verzoek mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0003.jpg" Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Oude Dijk 23" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0269.BG170-VG01);
  • regels;
  • en deze toelichting bij de verbeelding en regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen worden "gelezen". Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het bestemmingsplan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Historie

Begin 1800 loopt aan de noordwestzijde van het plangebied een straat met de naam Broekdijk. Dit is de voorganger van de huidige Oude Dijk, al buigt die thans ter hoogte van de noordwesthoek van het plangebied richting het noorden. Er is sprake van zeer verspreide bebouwing langs de Broekdijk, met huizen op tussenafstanden van 250 tot 600 m. Het plangebied zelf is niet bebouwd. De noordelijke percelen met het nummer 1462 en 1463 zijn volgens de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel (OAT) in gebruik als bouwland. Het zuidelijke perceel met het nummer 1464 wordt gekenmerkt als een weiland. Langs de zuidwestzijde is een smal, langgerekt perceel gekarteerd met het nummer 1472. Dit is in de tafel beschreven als een ‘uitweg als bosch’ en komt overeen met de huidige onverharde weg langs de zuidwestzijde van het plangebied. Al deze benoemde percelen, net als enkele omliggende percelen, zijn op het moment van de registratie in bezit van Willem Optenoort, ook geschreven als Optenoord, woonachtig te Groningen met als beroep ‘directeur van het postkantoor’.

De topografische militaire kaart van 1850 laat zien dat de Zuiderzeestraatweg hier is aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0004.jpg"

Uitsnede topokaart 1850 (bron: www.topotijdreis.nl)

Wel loopt de huidige Oude Dijk nog door tot op de Y-splitsing ten noordoosten van het plangebied. Dit tracé bestaat tegenwoordig niet meer. Het noordelijke deel van het plangebied is gekarteerd als bos, net als de percelen ten oosten en noorden van het plangebied. Het zuidelijke deel is gekarteerd als bouwland. Er is geen bebouwing zichtbaar binnen het plangebied.

De eerstvolgende duidelijke verandering is zichtbaar op de topografische kaart van 1918.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0005.jpg" Uitsnede topokaart 1918 (bron: www.topotijdreis.nl)

Hier is te zien dat het gedeelte van de Oude Dijk ten noordwesten van het plangebied is verdwenen. Het gehele plangebied, net als enkele omliggende percelen, zijn in gebruik als bos. Dit betekent dat ten opzichte van het vorige kaartbeeld het bosareaal is uitgebreid. Er is geen bebouwing binnen het plangebied, wel is er een duidelijke toename aan bebouwing te zien langs de Zuiderzeestraatweg.

De eerste bebouwing in het plangebied is zichtbaar op de topografische kaart van 1933.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0006.jpg"

Uitsnede topokaart 1933 (bron: www.topotijdreis.nl)

Dit is mogelijk een voorganger van de huidige bebouwing, aangezien het huidige woonhuis volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) stamt uit 1940. De inrichting van het plangebied veranderd op latere topografische kaartbeelden niet meer.

Wel is op de topografische kaart van 1956 te zien dat een deel van het bos op het oostelijk gelegen perceel is gekapt en veranderd in weiland, een functie die het nu nog heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0007.jpg"

Uitsnede topokaart 1956 (bron: www.topotijdreis.nl)

De laatste veranderingen in het plangebied betreffen de bouw van een schuur in 2008 en de eveneens relatief recente aanleg van voorzieningen ten behoeve van de recreatieve functie die het perceel heeft gekregen.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Beschrijving omgeving

Het plangebied is gesitueerd in het agrarische gebied van het polderlandschap en ligt op ruim een kilometer ten oosten van de kern Oldebroek. Het polderlandschap is het randgebied aan de noordzijde van de Veluwe dat een overgang vormt naar de inpolderingen ten noorden van de Zuiderzeestraatweg. De Zuiderzeestraatweg verbond de dorpen en steden langs de voormalige Zuiderzeekust en was een kustroute over land, nu de provinciale weg N308.

Richting Oosterwolde bevindt zich het bedrijventerrein 'Oude Dijk'. Dit bedrijventerrein heeft een sterke relatie met het dorp Oldebroek. Door de duidelijke ruimtelijke relatie met Oldebroek, is het terrein speciaal bestemd voor bedrijven die qua schaal en karakter binding hebben met het dorp, waar onder andere een autoverkoopbedrijf en een kringloopwinkel zijn gevestigd.

Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich fruittuin Verbeek en aan de overzijde van de Zuiderzeestraatweg staat sinds 1853 Molen De Hoop.

2.2.2 Perceelgrenzen

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door een C-water met daarlangs een onverharde zijweg van de Oude Dijk (zijweg half eigendom van opdrachtgever, half eigendom van perceel AG 264). Aan de zuidwestelijke zijde bevindt zich een C-water, welke de erfafscheiding is met het naastgelegen bedrijf van Fruittuin Verbeek en het plangebied. Aan de overige zijden grenst het aan weilanden.

2.2.3 Huidige invulling

Het plangebied was tot november 2018 onderdeel van het naastgelegen perceel, destijds kadastraal bekend AG265, als bomenlandschap en behoorde bij de bestaande vakantiewoning. Het perceel is al gedurende lange tijd bebost, waardoor sprake is van een boslandschap. De dichtheid van de begroeiing loopt in zuidwestelijke richting terug.

In november 2018 is de kavel gesplitst (kadastraal AG 1471 en AG 1472) en is het plangebied met kadastraal nummer AG 1472 gekocht door opdrachtgever met als doel voorliggend plan ten uitvoer te brengen.

Het gehele perceel kan gekenmerkt worden als een boslandschap, waarbij de dichtheid van de begroeiing terugloopt in zuidwestelijke richting. Op dit moment kent het perceel, naast honderden kleine bomen en struiken, circa 160 bomen hoger dan 25 m. De veruit meest voorkomende bomensoorten zijn eiken en beuken.

Er heeft de afgelopen twintig jaar zeer beperkt onderhoud plaatsgevonden aan de hoge bomen op het perceel, wat heeft geresulteerd in wildgroei, een substantieel aantal vergroeide bomen en/of gevaarlijk overhangende takken. (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0008.jpg"

Het naastgelegen perceel heeft momenteel een recreatiebestemming en omvat een vakantiewoning met buitenzwembad, sauna, hottub, tennisbaan en twee bijgebouwen. Op basis van de structuurvisie 'Permanente Bewoning Recreatiewoningen' van de gemeente Oldebroek heeft de eigenaar van dit perceel in 2016 een principeverzoek ingediend om permanente bewoning mogelijk te maken voor deze woning. In december 2016 heeft het college van B&W van de gemeente Oldebroek een principeakkoord hierop gegeven. Momenteel loopt er een bestemmingswijzigingsprocedure op basis van de aangepaste structuurvisie om de bestemming van dit perceel te wijzigen naar 'Wonen'.

2.3 Gewenste situatie

Op het perceel aan de Oude Dijk 23 worden vier recreatiewoningen van maximum 100 m2 (inclusief inpandige bijgebouwen/overkappingen) gerealiseerd en aan de zuidzijde een groepsaccommodatie van maximum 220 m2. De recreatiewoningen zijn geschikt voor zes personen en de groepsaccommodatie voor tien à twintig personen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0009.jpg"

Nieuwe situatie in zijn omgeving

De oppervlakte van de groepsaccomodatie is verruimt met 10% naar 220 m2. Hierdoor is er op de vleugel, ten behoeve van de economisch benodigde acht slaapkamers geen verdieping noodzakelijk en ontstaat een rank gebouw. Doordat voor dit deel sprake is van één bouwlaag blijft er veel zicht op de achter de woning gelegen bomenrij en is het gebouw goed ingepast in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0010.jpg"

De groepsaccommodatie zal worden gerealiseerd aan de zuidzijde van het plangebied (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0011.jpg"

Het kappen van circa 25 hoge eiken en 5 hoge beuken en het terug aanplanten van gemengde begroeiing van één tot zes meter en hagen op deze locatie zorgt er onder voor dat er op de groepsaccommodatie gewerkt kan worden met een lessenaarsdak dat volledig bestaat uit zonnepanelen (bij hoge begroeiing geen rendement), zonder afbreuk te doen aan de natuurbeleving op de locatie.

De elegante vorm van het gebouw en de houten gevelbekleding op de vleugel en achterkant van de accommodatie in combinatie met de aanplant van beukenhagen, hortensia's en siergrassen rondom de accommodatie zorgen voor een goede planologische inpassing van de accommodatie in het landschap.

Aangezien er onder de kruinen op ruim 30 meter hoogte weinig begroeiing is, heeft de voormalig eigenaar twee jaar geleden ruim 500 stekken (± 80cm) geplant van beuken met als doel lage begroeiing te realiseren op het perceel. Inschatting van initiatiefnemer is dat hiervan ongeveer 25% is aangeslagen. Een deel van de aangeslagen stekken is onlangs herplant om zo een ongeveer zes meter brede singel te creëren van lage ( ± 1,5m) en hogere begroeiing (3-6m) langs de westelijke perceelgrens naast het onverharde pad van de Oude Dijk en langs de oostelijke perceelgrens. Hierdoor wordt een natuurlijke afscheiding gerealiseerd die planologisch past in de kleinschalige, gemengde overgangszone waarin voorliggend bestemmingsplan is gesitueerd. (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0012.jpg"

Langs het C-water aan de zuidgrens van het perceel is een haag aangeplant van de Prunus lauroceasus. Deze in de winter bladhoudende haag zorgt voor een natuurlijke perceelafscheiding.

De vier boshuisjes zullen worden gerealiseerd in een blok ten noordoosten van de groepsaccommodatie. Om dit te kunnen realiseren, worden er circa 25 hoge eiken, 4 hoge beuken en een hoge berk gekapt. Om de woningen zal de overige hoge begroeiing behouden blijven. Wel zal er onderhoud gepleegd worden aan de bomen om gevaarlijke situaties, bijvoorbeeld ver overhangende takken, te voorkomen. Het terug aanplanten van beukenhagen, hortensia's en siergrassen rondom de accommodaties in combinatie met houtwallen verspreid over het plangebied zorgen voor privacy met behoud van een goede planologische inpassing van de accommodaties in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0013.jpg"

Ook in de nieuwe situatie zal de meeste hoge begroeiing (> 25m) bestaan uit o.a. eiken en beuken. Door de aanplant van lagere begroeiing ontstaat er een mooie balans van hoge en lage begroeiing.

Door Bruijnes Hoveniers is in januari 2019 een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In dit inpassingsplan is weergegeven waar de recreatiewoningen en de verblijfsaccommodatie komen. Tevens zijn de paden, structuur en de inrichting van het groen weergegeven.

de recreatieaccommodaties hebben evenals de groepsaccommodatie de focus liggen op rust, luxe en duurzaamheid. Hiermee zijn de huisjes in het hoge recreatieve huursegment gepositioneerd en door hun hoge huurprijs ongeschikt voor permanente bewoning

In de regels van dit bestemmingsplan is in artikel 5.5.1 onder a, aangegeven dat permanente bewoning in strijd is met de regels van dit bestemmingsplan. Hierdoor is permanente bewoning uitgesloten.

Het plan is als Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan toegevoegd aan dit plan. Tevens is het landschappelijk inpassingsplan/inrichtingsplan van 1 juli 2019 als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uit-spraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaar-wegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotter-dam en Schiphol.
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw.
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe).
  • Het robuust en compleet maken van het hoofd energienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. 

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Er is door de kleinschaligheid van dit plan geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is dan ook niet verder doorlopen.

Door initiatiefnemer is vooraf onderzoek gedaan naar de behoefte van dit type recreatieaccommodatiesn en de bijbehorende groepsaccommodatie. Hieruit is het volgende gebleken:

  • Er is uitgebreid gesproken met Belvilla, Natuurhuisje, Heerlijkehuisjes, eenvakantiehuisje.nl en vakantieveluwe.nl over vraag, aanbod en trends. Deze aanbieders vertegenwoordigen een groot deel van de boekingen van vakantie woningen in Nederland en hebben daarom een zeer goed beeld van de markttrends en reizigerseisen. Zij hebben er belang bij dat toekomstige accommodaties voldoen aan de eisen van hun klanten. Initiatiefnemer heeft zijn concept op basis van hun terugkoppeling ontwikkeld.
  • Stichting Vitale Vakantieparken heeft onderzoek gedaan naar de kansen voor recreatie op de Noord-Veluwe en heeft voor dit plan de propositie beoordeeld. Het oordeel van Stichting Vitale Vakantieparken is : 'Het plan sluit aan bij de tijdgeest van kleinschalig- en hoogwaardigheid, richt zich de "kwaliteitstoerist" en maakt gebruik van de omgeving waarin het is gesitueerd'.
  • De vakantiewoning op naast gelegen perceel wordt al 10 jaar uitstekend verhuurd. De vraag naar deze woning stijgt nog elk jaar. Vele gasten keren jaarlijks terug.
  • Er is een sterk groeiende vraag naar accommodaties die 'no-compromise' inspelen op de eisen van de hedendaagse toerist. Daarbij is duurzaamheid een belangrijke factor die meeweegt in de keuze van de vakantiebestemming bij een groeiende groep reizigers (bron: Marktonderzoek Interhome 2018). Initiatiefnemer speelt duidelijk in op de vraag naar duurzaamheid, luxe en privacy.

3.1.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen. Ook worden in het Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hier buiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke aanduiding niet nodig.

3.1.1.5 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie en de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Sinds 1 maart 2019 gelden de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de geactualiseerde Omgevingsverordening. Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten deze vast en deze is op 1 maart 2019 in werking getreden.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt.

Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van ons land; een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio’s – Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). We zijn daarmee uitstekend verbonden en werken daarmee samen, net zoals met onze buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland – haar natuur, groene steden op menselijke schaal, kennisinfrastructuur, cultuur, recreatie en toerisme en sport – kan de provincie zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie om te werken en te wonen. Met een brede blik op de leefomgeving geeft de provincie dan ook een krachtige impuls aan de regionale economie en arbeidsmarkt. Zo kunnen mensen in Gelderland zich ontplooien, ontspannen en ontwikkelen.

De ontwikkeling van de vier recreatiewoningen en de groepsaccommodatie draagt daar positief aan bij.

3.2.2 Geconsolideerde Omgevingsverordening (december 2018)

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van zijn taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening heeft de provincie alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in de verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.

Planspecifiek:

Artikel 2.5 (instructieregel bestemmingsplan bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen)

  • Een bestemmingsplan maakt nieuwvestiging of uitbreiding van een recreatiewoning alleen mogelijk voor bedrijfsmatige exploitatie.
  • De toelichting bij het bestemmingsplan onderbouwt op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoning duurzaam is verzekerd.

Onderhavig plan voldoen aan deze gestelde voorwaarden in artikel; 2.5.

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

In de Provinciale Omgevingsverordening is aangegeven dat bij de nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen gekeken moet worden of dit past binnen het beleid dat voor dat specifieke gebied geldt. Het gebied is in dat kader aangewezen als Nationaal Landschap. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van dat landschap niet aantasten. Aangezien de ontwikkeling plaatsvindt binnen een bestaand bosperceel en landschappelijk goed wordt ingepast, is van aantasting van de kernkwaliteiten geen sprake.

De Omgevingsverordening bepaalt verder dat in een bestemmingsplan voor recreatiewoningen moet zijn opgenomen dat permanente bewoning wordt uitgesloten. Nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen is alleen toegestaan als daaraan de eis van bedrijfsmatige verhuur wordt verbonden. In de bestemmingsplantoelichting moet zijn aangegeven op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie (verhuur) duurzaam is verzekerd. Het door de ondernemers aangeleverde ondernemingsplan biedt daarvoor voldoende aanknopingspunten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek

De Omgevingsvisie Oldebroek is op 13 december 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek geeft de koers, die samen met de partijen uit de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens samen invulling aan is gegeven. De koers is niet nieuw, de gemeente borduurt voort op de ‘Toekomstvisie Oldebroek 2030’.

De gemeente werkt samen met de gemeente Nunspeet en Elburg (NEO) aan een visie op de ondergrond (PDF) als basis voor / uitwerking van de Omgevingsvisie: de bodem is immers de drager voor de fysieke leefomgeving. De bodem is voorwaarde stellend en tegelijk ook voorwaardenscheppend, voor het bereiken van verschillende maatschappelijke opgaven en behoeften, zoals op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, maar bijvoorbeeld ook een aangenaam en gezonde woon- en leefomgeving. Daarnaast herbergt de bodem ook onze historie.

Visie Oldebroek op hoofdlijnen:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving

Kernpunten:

  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een ‘groene, levendige woongemeente’
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.

  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan

Kernpunten

  • werken aan vitale dorpen met een aantrekkelijk dorpshart;
  • voldoende ruimte voor spelen, bewegen en ontmoeten;
  • streven naar een dorpshuis en een basisschool voor ieder dorp;
  • het faciliteren van een redzame gemeenschap: zelfsturing in de dorpen op basis van dorpsagenda’s.

  • 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied

Kernpunten:

  • het trots zijn op ons fraaie landschap en dit uitdragen;
  • het behouden en versterken van de diversiteit van het landschap, zorg dragen voor goede verbindingen onderling en het beter toegankelijk maken;
  • inspelen op de veranderde wensen van toeristen en recreanten.

  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente

Kernpunten:

  • het versterken van een gezond ondernemingsklimaat, met voldoende mogelijkheden voor bijvoorbeeld de innovatieve maak- en voedselindustrie, voor alle opleidingsniveaus;
  • het waar mogelijk versterken van de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen en daarnaast het voortzetten van gerichte acquisitie voor de ontwikkeling van het nieuwe terrein H2O.

  • 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit

Kernpunten:

  • het samen met andere gemeenten en hogere overheden blijven werken aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het voorkomen van nieuwe knelpunten op het gebied van infrastructuur en bereikbaarheid;
  • verbeteren van het fietspadennetwerk en extra aandacht voor bereikbaarheid via het openbaar vervoer • een nieuwe aansluiting op de A28.

  • 6. Oldebroek klimaatneutraal

Kernpunten:

  • Oldebroek profileren als ‘duurzame gemeente’;
  • prioritair stellen van deze maatschappelijk urgente opgave;
  • maatwerk leveren door een optimale landschappelijke inpassing.

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld.

Idee-kaart Kern Oldebroek

Ontwikkelingsrichting:

  • Behouden van de verzorgende functie voor haar omgeving.

De gemeente Oldebroek gaat aan de slag met een tweede fase voor het centrumgebied, welke gericht is op het bundelen van de centrumfuncties langs de Zuiderzeestraatweg, tussen de Spronksweg, Stationsweg, Van Asseltsweg en het Lambertusplein. Een aantrekkelijk verblijfsmilieu staat voorop.

  • Een belangrijk deel van de woningbouwopgave voor onze gemeente zal in Oldebroek gerealiseerd worden.

Er zijn herontwikkelingslocaties nabij het centrum. Hier is er behoefte aan levensloopbestendige woningen en woningen voor jongeren. Oldebroek heeft ruimte voor uitbreiding in Oldebroek-West. Beleid is inbreiding voor uitbreiding. Het bedrijventerrein Oude Dijk is vol, er vindt geen uitbreiding plaats. Nieuwe bedrijfsinitiatieven en bedrijven die willen uitbreiden vinden op het bedrijventerrein H2O in Wezep ruimte.

  • Voor de leefbaarheid van het dorp is het belangrijk om de multifunctionele inzetbaarheid van ´Kulturhus Talter´ en clustering van zorgvoorzieningen te behouden.

Ook openbare speelvoorzieningen zijn belangrijk.

  • De Talter en omgeving omvat een clustering van sportvoorzieningen, dit behouden en zo mogelijk versterken.

Zoals bij het Talterplein waar momenteel, door inwonersinitiatief, een versterking plaats vindt van sportfuncties, waaronder de aanleg van een 200m skeelerbaan en een beweegroute.

  • Verder versterken van de recreatieve functies in en om Oldebroek.

Door het verbeteren en aantrekkelijker maken van fietsroutes en kleinschalig verblijf zoals B&B.

Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid

  • Het karakter van lintdorp (binnen de kern en de omgeving) moet gerespecteerd worden.
  • Ook de openheid in het gebied richting Oosterwolde is karakteristiek en moet gekoesterd worden.
  • Aan de zuidzijde is Oldebroek op een fraaie manier afgerond. Dit moet behouden worden.
  • Nieuwe ontwikkelingen moeten op een goede manier ingepast worden in kleinschalig landschap, denkend aan karakteristieke landschapselementen zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen.
  • De intensiteit van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg vraagt om aandacht voor de verkeersveiligheid en de oversteekbaarheid, maar ook voor effecten als geluidshinder.

Conclusie

Het plangebied is gelegen in de "kleinschalige , gemengde overgangszone", zoals opgenomen in de omgevingsvisie (en de bijbehorende IDeekaart). Er liggen mogelijkheden om de recreatieve kracht van het gebied verder te benutten. Een kwaliteitsimpuls voor bestaande (recreatieve) voorzieningen is wenselijk. Een hoogwaardige recreatieve voorziening voor groepen past uitstekend in deze overgangszone.

Bij de realisatie van vier recreatiewoningen en de groepsaccommodatie versterken de recreatieve functies in en om Oldebroek. Tevens wordt het plan goed ingepast in haar omgeving. De plannen sluiten dus goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek.

3.3.2 Structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek

Op 18 februari 2003 heeft de raad van de gemeente Oldebroek de Structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek vastgesteld. In de structuurvisie zijn de lijnen naar de toekomst uitgezet. In de visie wordt een beeld gegeven van de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. Aangegeven wordt hoe wordt omgegaan met zaken als woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen, recreatie, infrastructuur, natuur, landschap en landbouw. De gemeente Oldebroek wil haar eigen identiteit bewaren. Oldebroek is een aantrekkelijke woongemeente met een prachtig buitengebied. Dat moet het over dertig jaar nog steeds zijn. Met deze gedachte als uitgangspunt geeft de gemeente aan wat er in de komende jaren wel en niet kan. De structuurvisie zal het uitgangspunt zijn voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke maatregelen die genomen gaan worden. De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan op de structuurvisie en zal een positieve bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van de gemeente Oldebroek.

3.3.3 Toekomstvisie Oldebroek 2030

De Toekomstvisie verbindt de kwaliteiten van het Oldebroek van nu aan de kansen van de gemeente om de opgaven van de toekomst op te kunnen pakken. De Toekomstvisie is een strategisch document waarin de gemeente Oldebroek een duidelijke positie inneemt.

Goed ontsloten buitengebied voor toerisme en recreatie 

Oldebroek zet in op een recreatief-toeristische ontwikkeling van de gemeente. Dit biedt economisch perspectief en draagt bij aan de levendigheid en vitaliteit van de gemeente, ook voor de eigen inwoners. Basis is het waardevolle en afwisselende landschap. In de omgeving van Oldebroek liggen bovendien diverse ‘trekkers’, bijvoorbeeld Elburg, Kampen, het hart van de Veluwe, Zwolle, Hattem, de IJssel. Oldebroek ligt hier middenin en kan daar de vruchten van gaan plukken door zich te profileren als een uitvalbasis. Het is aan ondernemers om het waar te maken en hier op in te spelen. Het is aan de gemeente om te zorgen voor samenhang, verbinding en stimulans.

3.3.4 Welstandsnota 2014

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de kwaliteit van het gebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling is voor de locatie een inrichtingsplan (zie Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan) opgesteld. Dit inrichtingsplan wordt vastgesteld als beeldkwaliteitsplan. Daarom maakt de inrichtingsplan onderdeel uit van de Welstandsnota. Het plangebied valt daarmee binnen het welstandsniveau 1. Een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

3.3.5 Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2006

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende land-schappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

3.3.6 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014

In 2008 heeft de Gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd in de 'Groenvisie Gemeente Oldebroek'. In deze Groenvisie zijn de belangrijkste groenstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeen-te. Nu, vijf jaar later hebben er verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden waardoor een actualisering van de Groenvisie op zijn plaats is. De Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 is actualisatie van de Groen-visie Gemeente Oldebroek 2008 en maakt de Groenvisie toepasbaar in de huidige en toekomstige ont-wikkelingen in de gemeente. In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 legt de gemeente Oldebroek de groenstructuren vast die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen en geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.

3.3.7 Klimaatneutraal Oldebroek

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig.

Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.3.8 Parkeernota Oldebroek 2014

Voorheen werd in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel 2.5.30 in de bouwverordening. Sinds 19 november 2014 (bestaande plannen overgangsperiode tot 1 juli 2018) is dat niet meer mogelijk maar moet het parkeren in bestemmingsplannen geregeld worden.

Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in Bijlage 1 Parkeernota (van de regels) in alle bestemmingsplannen, ertoe zou leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de door de raad vastgestelde vigerende parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.

De in deze nota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is deze nota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in deze nota circa 10 % lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van deze nota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.

3.3.9 Kansen voor de verblijfsrecreatie

In het programma Vitale Vakantieparken werken sinds 2013, gemeenten op de Veluwe waaronder Oldebroek, samen met de provincie Gelderland, recreatieondernemers en veel andere partijen. Doel van de samenwerking is het realiseren van een divers en kwalitatief goed aanbod van vakantieparken dat een sterke schakel vormt in het hele toeristisch-recreatieve aanbod van de Veluwe. Om deze ambitie waar te maken wordt er gewerkt aan de opgaven Innovatie, Herstructurering en Veiligheid & Leefbaarheid.

Zo leveren recreatie en toerisme direct en indirect een belangrijke bijdrage aan de regionale economie. De samenwerking is er op gericht om de (Noord-) Veluwe de toppositie van belangrijkste vakantiebestemmingen van Nederland te laten veroveren. Daarvoor is het nodig om de kwaliteit en het aanbod van verblijfsrecreatie te versterken. Door de ontwikkeling van voorgestane plan wordt een positieve impuls hieraan gegeven.

3.3.10 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid.

Voorliggend plan sluit naadloos aan op de missie 'Natuurlijk dynamisch' en de speerpunten die de gemeente Oldebroek beschrijft in de omgevingsvisie 2030 ten aanzien van:

  • ecologisering van de economie voor de toeristische sector;
  • inspelen op de toenemende behoefte aan luxe en hoogwaardig recreëren/verblijven, kleinschaligheid, wellness, gezondheid en bezinning;
  • een stevige kwaliteitsimpuls voor de verblijfsrecreatie.

3.3.10.1 Een bijdrage aan een duurzame, energieneutrale en klimaatbestendige gemeente

Het plan wordt een visitekaartje op het gebied van duurzame recreatie, enerzijds door het gebruik van energiebesparende voorzieningen als warmtepompen, zonnepanelen, LED-verlichting en isolatie, anderzijds door de ecologische inpassing van de accommodaties in het landschap door gebruik te maken van natuurlijke materialen en kleurgebruik. Voorliggend plan geeft toeristen van buiten de gemeente de kans om de (natuurlijke en culturele parels in de) regio te leren kennen. In overleg met de gemeente wil opdrachtgever de accommodatie jaarlijks enkele dagen beschikbaar stellen, voor kwetsbare groepen binnen de gemeente, zoals ouderen, of inwoners met een bijstandsuitkering.

3.3.10.2 Een bijdrage aan de kwaliteitsimpuls van recreatie binnen de gemeente

De gemeente Oldebroek heeft zich aangesloten bij de intergemeentelijke Stichting Vitale Vakantieparken dat ten doel heeft een divers en kwalitatief goed aanbod van vakantieparken op de Noord-Veluwe te realiseren. Deze stichting helpt recreatieondernemers met een juiste positionering en een juiste marketingmix om in te spelen op de behoeften van hun gasten. Op verzoek van de gemeente heeft initiatiefnemer het ondernemingsplan van voorliggend plan gestuurd naar Stichting Vitale Vakantieparken om de aantrekkelijkheid en haalbaarheid te toetsen. Vanuit stichting Vitale Vakantieparken is een zeer positief oordeel afgegeven naar de gemeente over voorliggend plan over zowel de positionering (voldoet aan de eisen van de hedendaagse toerist) als de kwaliteit en uitwerking van het ondernemingsplan (zie ook 3.1.1.3).

3.3.10.3 Een bijdrage aan een vitaal economisch klimaat

Naast de groei van het ondernemerschap binnen de gemeente en de daarbij behorende economische bijdrages en de bestedingen van onze gasten binnen de gemeente, stimuleert voorliggend plan economische samenwerking met andere lokale bedrijven. Hierbij kan gedacht worden aan samenwerkingen voor het aanbieden van Oldebroeker ontbijtarrangementen, kortingsvouchers voor diners, workshops, excursies, culturele fietstours, etc.

3.3.10.4 Een bijdrage aan een aantrekkelijk woon- en leefklimaat

Een goed onderhouden, diverse natuurlijke omgeving is het bestaansrecht van de onderneming. Het plan voorziet immers in duurzame natuurrecreatie. Er is en wordt fors geïnvesteerd door opdrachtgever in de aanleg van natuurlijke singels langs de perceelgrenzen (noordoost, oost en west), het aanplanten van twee hagen van ieder ongeveer 50 meter lang als natuurlijke perceelafscheiding (zuidwest), het aanplanten van ongeveer 150 nieuwe bomen en struiken, de aanleg van diverse houtwallen als afscheiding en onderhoud van de bestaande bomen en struiken. Hierdoor is en wordt de kwaliteit van het aanzicht vanuit alle richtingen sterk verbeterd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In dit hoofdstuk wordt de uitbreiding van de bestaande parkeervoorziening buiten beschouwing gelaten, aangezien deze gelet op de aard en omvang niet van milieukundige betekenis is.

De raad van de gemeente Oldebroek heeft in de brief van 30 oktober 2018, met kenmerk 113553 aangegeven welke onderzoeken niet noodzakelijk zijn en welke nader onderzocht dienen te worden. Niet nader onderzoek is nodig voor de aspecten externe veiligheid, luchtkwaliteit, gezondheidseffecten / screening, wegverkeerslawaai en industrielawaai. Nader onderzoek is noodzakelijk voor de aspecten natuur, bodem, geur en water.

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

4.1.1.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In en in de omgeving van het plangebied is tevens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.

4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Volgens de archeologisch beleidskaart van de gemeente Oldebroek blijkt dat het plangebied deels een hoge archeologische verwachting en deels een middelhoge verwachting heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0014.jpg"

Vanwege de archeologische verwachting is in augustus 2018 door VUhbs archeologie een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft aangetoond dat er een verwachting is op het aantreffen van resten uit het Laat-Paleolithicum op een diepte van 115-165 cm onder maaiveld, en op het aantreffen van sporen en resten gerelateerd aan bewoning daterend vanaf het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen vanaf het maaiveld.

De voorgenomen werkzaamheden hebben een verstoringsdiepte van circa 1 meter, waardoor ze geen bedreiging vormen voor het eerstgenoemde niveau.

Wel vormen ze een bedreiging voor de sporen en resten die zich vanaf het maaiveld kunnen bevinden. Op basis van deze bevindingen wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren. Aangezien het perceel in gebruik is als bos en het de bedoeling is dat dit behouden blijft, buiten de noodzakelijke kap voor de geplande bouwwerkzaamheden, is een vervolgonderzoek waarbij het terrein systematisch wordt onderzocht met proefsleuven niet wenselijk. Daarom wordt geadviseerd het vervolgonderzoek uit te voeren aan de hand van proefputten ter hoogte van de geplande werkzaamheden, met name de recreatiewoningen en de gezamenlijke accommodatie, waar de grootste verstoringen zullen plaatsvinden.

Als alternatief kan het vervolgonderzoek ook uitgevoerd worden door middel van een archeologische begeleiding van de werkzaamheden, met name de aanleg van de bouwputten, conform protocol DO.

Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Oldebroek, om op basis van dit advies een besluit te nemen ten aanzien van het vervolgtraject. De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht.

Wanneer tijdens graafwerkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen, dan dient dit, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, direct te worden gemeld bij de bevoegde overheid.

4.1.3 Conclusie

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

Op 21 december 2018 heeft de regio archeoloog aangegeven het advies om proefputjes te graven, te onderschrijven. Door op elke bouwlocatie een proefput te graven van 2,5 x 2,5 meter is gelijk duidelijk of er archeologische waarden aanwezig zijn (zie Bijlage 4 Reactie regio-archeoloog).

Indien er een vindplaats aanwezig is, zal die opgegraven, ingepast of behouden moeten worden.

Door bovenstaand advies over te nemen is het aspect archeologie op voorhand geen belemmering voor de realisatie van de plannen.

Het al lang aanwezige bos op de locatie vertegenwoordigt geen bijzondere cultuurhistorische waarde.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.2.2 Situatie plangebied

In juli 2018 is door Mateboer Milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied met als doel het bepalen van de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd onder certificaat van de beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 2000 en conform protocollen 2001 en 2002.

Uit het onderzoek blijkt dat er maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. In de onderzochte bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PCB aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond.

De herkomst van het licht verhoogde gehalte aan PCB in de bovengrond is onbekend. Ter plaatse zijn geen antropogene bijmengingen waargenomen die een dergelijke verontreiniging kunnen veroorzaken. Het licht verhoogde gehalte aan barium in het grondwater betreft vermoedelijk een van nature verhoogde achtergrondwaarde. Dergelijke gehalten worden vaker in de directe omgeving aangetoond.

Op grond van het uitgevoerde onderzoek zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbe-schermingswet en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden 

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit ge-bieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Situatie plangebied

In juli 2018 is door Habitus een quickscan natuurtoets uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming (Wnb) of provinciaal beleid.

Beschermde gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen gebieden behorend tot Natura 2000 en ook geen gebieden behorend tot Natuurnetwerk Nederland (NNN) of gebieden aangeduid als ‘Weidevogelgebied’ of ‘Natte landnatuur’.

Effecttoetsing beschermde gebieden

De afstand tot depositiegevoelige Natura 2000-gebieden (inclusief habitatsoorten) is kleiner dan 5000 meter. Aangezien er een viertal boshuisjes en een gemeenschappelijke ruimte worden gerealiseerd, zijn depositie-effecten van NO2 of NH3 niet vooraf uit te sluiten. De effectenindicator Natura 2000-gebieden (Ministerie van Economische Zaken, 2017; Bijlage 6) geeft aan dat mogelijke effecten van ‘landrecreatie’ op Natura 2000-gebied ‘De Veluwe’ worden veroorzaakt door oppervlakteverlies; verontreiniging; verstoring door geluid, licht en trilling en verstoring door mechanische effecten. Van deze effecten is in het huidige project geen sprake aangezien het Natura 2000-gebied daarvoor op een te grote afstand ligt. De effecten zullen zeker niet tot het Natura 2000-gebied reiken. Vanwege de afwezigheid van geschikt biotoop worden in het projectgebied ook geen habitatsoorten of (niet)broedvogelsoorten verwacht.

Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 1.450 meter. Er vindt geen ruimtebeslag plaats op een GNN-gebied. De werkzaamheden zullen niet leiden tot externe werking op een NNN-gebied of negatieve effecten op kwalificerende soorten. Negatieve effecten worden daarom uitgesloten.

Er vindt geen ruimtebeslag plaats op een weidevogelgebied of natte landnatuur. De werkzaamheden leiden niet tot externe werking op deze gebieden of negatieve effecten sorteren op een weidevogelgebied. Negatieve effecten worden daarom uitgesloten.

Beschermde soorten

Vleermuizen, zoals de rosse vleermuis en de baardvleermuis, kunnen een verblijfplaats hebben in de holte in de Amerikaanse eik aan de westzijde van het plangebied. Deze boom blijft behouden waardoor mogelijke vaste rust- en verblijfplaatsen behouden blijven.

Marterachtigen, zoals de boommarter en de steenmarter kunnen een verblijfplaats hebben in de takken- en stronkenbergen die verspreid liggen over het terrein. Ook kan de boommarter een verblijfplaats hebben in de holte in de Amerikaanse eik aan de westzijde van het terrein. Als er individuen aanwezig zijn ten tijde van de werkzaamheden raken deze mogelijk verwond of gedood.

Conclusie:

Aangezien beschadigen of vernietigen van gebiedsfuncties van beschermde soorten verboden is moet er soortgericht onderzoek uitgevoerd om aan te tonen of uit te sluiten dat deze gebiedsfuncties aanwezig zijn. Vleermuisonderzoek is niet nodig omdat de boom gehandhaafd blijft. Ook is er geen vervolgonderzoek nodig naar beschermde gebieden. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Quickscan natuurtoets toegevoegd aan dit plan.

Aanvullend onderzoek

In oktober 2018 is door Habitus soortgericht onderzoek uitgevoerd om aan te tonen of er gebiedsfuncties voor de boom- of steenmarter aanwezig zijn.

Tijdens de veldbezoeken zijn geen sporen waargenomen van boom- of steenmarters in de vorm van latrines, vraatsporen, prooiresten of achtergebleven haren. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van verblijfplaatsen tijdens de bezoeken.

De aanwezigheid van verblijfplaatsen van boom- en/of steenmarters is uitgesloten. Als gevolg hiervan kunnen de voorgenomen werkzaamheden worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming voor deze soorten en functies, mits er rekening wordt gehouden met de zorgplicht.

Het aanvullend onderzoek is als Bijlage 7 Vervolgonderzoek natuurtoets toegevoegd aan dit plan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0015.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart).

Transport over water

Het maximale invloedsgebied van gevaarlijke stoffen die over water worden getransporteerd bedraagt 1.070 m. Binnen deze afstand van het plangebied vindt geen structureel transport van gevaarlijke stoffen over water plaats. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over waterwegen vormen geen aandachtspunt voor het plan.

Transport over de weg

A28

Op een afstand van circa 2.500 meter is de rijksweg A28 (wegvak G62) gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

Transport over het spoor

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Putten - Hattem gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 2.600 meter. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.

Transport door buisleidingen

Het plangebied ligt op ruime afstand van diverse buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding   Diameter   Druk   100 % letaliteitsafstand   1 % letaliteitsafstand   Afstand tot plangebied  
N-570-20   12 inch   40 bar   70 m   140 m   ca. 1,35 km  
A-510   36 inch   66,2 bar   180 m   430 m   ca. 2,70 km  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van deze sirenepalen.

Er worden voldoende bluswatervoorzieningen getroffen.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de plannen niet in de weg.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

4.5.2 Situatie plangebied

In dit plan is sprake van de realisatie van vier recreatiewoningen en een groepsaccomodatie. Dit zijn allen functies ten behoeve van recreatie en/of ter ondersteuning van de recreatieve functies. Een akoestisch onderzoek is dus niet nodig.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1.000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

4.6.2 Situatie plangebied

De voorgestane ontwikkeling zal niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden en is ook in de toekomst niet te verwachten.

4.6.3 Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Spuitzones

Aangrenzend aan het plangebied is een kwekerij gevestigd. Op deze aan het plangebied grenzende gronden wordt gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen. Bij de nieuw te bouwen recreatiewoningen dient rekening te worden gehouden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor een voor driftgevoelige bestemming1 aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 meter is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als "in het algemeen niet onredelijk" bevonden en geldt als een vaste richtafstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een kleinere afstand is mogelijk, mits dat goed onderbouwd wordt.

De uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 14 maart 2018 ECLI:NL:RVS:2018:865, http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:865) handelt over een recreatieve ontwikkeling (de bouw van recreatieobjecten) nabij een tuinbouwbedrijf. De Afdeling van de Raad van State gaat in op de vraag of recreatiewoningen moeten worden aangemerkt als gevoelig object. Daarnaast wordt aan de hand van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' beoordeeld met welke hinderafstand rekening moet worden gehouden.

Naar aanleiding van deze uitspraken is in juli 2019 is door SPA - WNP Ingenieurs een locatie specifiek onderzoek uitgevoerd t.a.v. de aan te houden spuitzone voor deze specifieke locatie en situatie. Op basis van de planologische mogelijkheden is het toegestaan binnen het perceel van Fruittuin Verbeek fruitbomen aan te planten op een kortere afstand tot aan de plangrens. Aannemelijk is dat de fruitbomen op minimaal 3 meter (rijpad) afstand ten opzichte van de plangrens aangeplant kunnen worden.

Uit dit spuitzone onderzoek blijkt dat bij aanplant van een in de winter bladhoudende haag of bij een dubbele windhaag, om gezondheidsrisico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken, er minimaal een spuitzone van 10 meter nodig is. Op grond van het nieuwe bestemmingsplan en de daaraan gekoppelde voorwaardelijk verplichting voor het inrichtingsplan, is de conclusie dat aan die afstand wordt voldaan.

Doordat de eerste 15 meter binnen het plangebied wordt ingericht als zijnde parkeerplaats en een inrit, wordt er ruimschoots voldaan aan het afstandscriterium van 10 meter bij het aanplanten van een adequate wintergroene windhaag.

Op de verbeelding en in de regels is deze haag opgenomen. Ook is in het landschappelijk inrichtingsplan aangegeven dat de achtergrens wordt voorzien van een windhaag. Doordat dit landschappelijke inrichtingsplan als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels, is gegarandeerd dat de haag gerealiseerd wordt en gehandhaafd blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0016.jpg"

Verbeelding

De verbeelding, waarop een strook langs het perceel de bestemming 'Groen' heeft gekregen.

In de voorgenomen situatie kan vanwege drift gesproken worden van een goed woon- en verblijfklimaat.

Conclusie:

Binnen de kaders, zoals opgesteld in de verbeelding, zijn er ten aanzien van spuitvrije zones geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 8 Spuitzone onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.8.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

4.8.3 Situatie plangebied
4.8.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNGuitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.8.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot gevaar of hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.8.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Door de voorgenomen ontwikkelingen worden bedrijven niet gehinderd in hun bedrijfsvoering.

4.8.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan en voldoet .

4.9 Water

4.9.1 Vigerend beleid
4.9.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kader-richtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.9.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.9.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, water-overlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is reke-ning gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.9.1.4 Beleid Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

4.9.1.5 Beleid gemeente Oldebroek

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.

4.9.2 Waterparagraaf
4.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. In december 2018 is door EDOK-RO de digitale watertoets uitgevoerd. Hierna vindt een beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Legger oppervlaktewater

In de legger oppervlaktewater zijn de voor het waterhuishoudkundige systeem essentiële oppervlaktewaterlichamen naar afmeting en ligging ruimtelijk vastgelegd, inclusief de onderhoudsstroken en natuurvriendelijke oevers. Ook de bij de oppervlaktewaterlichamen behorende beschermingszones, de bergingsgebieden en de ondersteunende kunstwerken zijn op deze legger aangegeven. Er wordt in de legger, gerangschikt naar afnemend belang, onderscheid gemaakt naar drie categorieën oppervlaktewaterlichamen: A, B en C.

Overigens behoeft van de bergingsgebieden en de oppervlaktewaterlichamen categorie C alleen de ligging te worden aangegeven. Er geldt op grond van de provinciale Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe voor deze waterstaatswerken namelijk een vrijstelling voor het vastleggen van afmetingen en constructie.

Op navolgende uitsnede van de legger oppervlaktewater blijkt dat de omliggende sloten categorie C-water zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0017.jpg"

Uitsnede waterlegger

Het onderhoud moet worden uitgevoerd door de aangrenzende eigenaren, het waterschap controleert niet met schouw. tevens wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Keur, voor het veranderen van het talud van een oppervlaktewaterlichaam.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Voor het afkoppelen van verhard oppervlak wordt door de initiatiefnemer de beslisboom van het waterschap toegepast.

Op 6 juni 2019 heeft EDOK-RO contact gehad met het waterschap gehad. Het waterschap heeft het volgende aangegeven:

  • De bergingscapaciteit van watergangen moet minimaal gelijk blijven (geldt ook voor C-watergangen)'.
  • Bij doorkruising van een watergang dient de doorstroming gegarandeerd te blijven, met een minimale diameter van 20 cm.
4.9.3 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn als Bijlage 9 toegevoegd aan dit plan. Het waterschap is verzocht om een terugkoppeling te geven over de uitgevoerd watertoets. Zodra deze is ontvangen wordt deze toegevoegd aan dit plan.

4.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

De vier recreatiewoningen en de groepsaccommodatie zal leiden tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, maar dit zal leiden tot een minimale toename van de verkeersintensiteit maar niet tot problemen voor de omliggende wegen.

Parkeren

Voor het voornemen zijn de normen uit de Parkeernota 2014 gehanteerd. Uitgangspunt hierbij is dat het parkeren op eigen erf zal plaatsvinden.

Er worden in het plangebied 4 recreatie woningen gerealiseerd en een groepsaccomodatie van maximaal 220 m2.

Volgens de gemeentelijke parkeernormen hanteren wij 1,8 parkeerplaatsen per recreatie woning en voor de groepaccommodatie 1 parkeerplaats per 2 bedden.

Dit resulteert totaal in 15,2 parkeerplaatsen ((4 x 1,8) en (16/2)). De groenzone binnen het inrichtingsplan, waar de parkeerplaatsen op het perceel worden gerealiseerd, biedt de mogelijkheid een strook van 40 x 5 meter vrij te maken ten behoeve van haaks parkeren. Hiermee creëren we 16 parkeerplaatsen volledig op eigen terrein en wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG170-VG01_0018.jpg"

Conclusie

Verkeer en parkeren is geen belemmering voor de realisering van de voorgenomen plannen.

4.11 Molenbiotoop

Molen de Hoop

Al sinds 1853 staat Molen de Hoop aan de Zuiderzeestraatweg in Oldebroek. De molen heeft vele jaren dienst gedaan als korenmolen, veevoederbedrijf en een maal- en mengbedrijf maar is op een gegeven moment in de verdrukking geraakt toen het maal- en mengbedrijf groeide. Na een restauratieperiode van vijf jaar is op 21 september 2016, de gerestaureerde Molen De Hoop in Oldebroek geopend.

Het plangebied is gelegen binnen de contouren van de molenbiotoop van deze molen.

Hiervoor geldt:

de maximale bouwhoogte van bouwwerken en/of de maximale hoogte van beplanting binnen de op de verbeelding aangegeven 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2', mag niet meer bedragen dan 1/75 van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting en de wieken van de molen, vermeerderd met 3,76 meter.

De dichtstbijzijnde vrijstaande recreatie bungalow bevindt zich op een afstand van circa 330 meter van de molen. De groepsaccommodatie bevindt zich op een afstand van circa 380 meter tot de molen. Dit betekend een maximum bouwhoogte van:

Gebouw   Formule   Maximum bouwhoogte  
Recreatie woning   (1/75 x 330) + 3,76 meter   8,16 meter  
Groepsaccommodatie   (1/75 x 380) + 3,76 meter   8,82 meter  

De gewenste hoogte van de recreatie woning is 6,25 meter en van de groepsaccomodatie 8,80 meter. Beide gebouwen worden lager dan de maximum bouwhoogte.

De molenbiotoop is voor de gebouwen geen belemmering.

4.12 Besluit milieueffectrapportage (MER)

4.12.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit be-sluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vorm-vrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.12.2 Situatie plangebied

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r. Een zogenaamde aanmeldnotitie is dan ook in dit kader niet noodzakelijk. De relevante milieuaspecten die noodzakelijk zijn voor de beoordeling in het kader van dit bestemmingsplan zijn meegenomen. De mogelijk overige (negatieve) milieugevolgen komen aan de orde bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.12.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Toelichting op de plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling voor deze locaties, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

5.1.1 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Bestemmingsomschrijving

Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.

  • 2. Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

  • 3. Nadere eisen

Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;

  • b. de milieusituatie:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;

  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:

ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;

  • d. de sociale veiligheid:

uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;

  • e. de verkeersveiligheid:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

  • f. de woonsituatie:

ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.

  • 4. Afwijken van de bouwregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels

In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels

Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

5.1.2 Bestemmingen

Bos (artikel 3)

Binnen deze bestemming zijn onder andere bos, groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen en recreatief medegebruik mogelijk. Tevens is via een aanduiding maximaal 4 recreatie woningen mogelijk.

Groen (artikel 4

Binnen deze bestemming zijn o.a. wegen, parkeren, groen en water mogelijk. Aan de zuidzijde wordt langs het perceel van Verbeek een jaarrond bladhoudende haag aangelegd. In de regels wordt via een voorwaardelijke verplichting geregeld dat deze haag aangelegd en behouden moet worden.

Recreatie (artikel 5)

De groepsaccommodatie wordt voorzien van de bestemming 'Recreatie '.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (artikel 6)

De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

5.1.3 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen en in gebruik nemen van een nieuwe gebouwen, zonder de aanleg en instandhouding van het landschappelijk inrichtingsplan. De aan te leggen beplanting dient binnen zes maanden na oplevering van de nieuwe gebouwen en overeenkomstig deze bijlage te worden aangelegd en in stand te worden gehouden.

5.1.4 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.2 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen een van de prioriteiten. Voor de uitvoering hiervan worden dan ook jaarlijks, in de begroting en in het uitvoeringsprogramma, middelen gereserveerd.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Deze vorm van handhaving bestaat uit communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie' die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 november 2010 in werking is getreden, is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. Alle uit dit plan voortvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het kostenverhaal van de gemeente en mogelijke planschade zullen deel uitmaken van de anterieure overeenkomst en de planschadeovereenkomst, die met de initiatiefnemer worden vastgelegd. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente voldoende geborgd, zodat afgezien kan worden van het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro). De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

In het kader van de economische uitvoerbaarheid is een bedrijfsplan en exploitatieplan opgesteld. De beoordeling hiervan door de financierder en Stichting Vitale Vakantieparken was zeer positief. Hun oordeel was:

"De doorsnee recreatieondernemer die wij als Kwaliteitsteam ondersteunen zou jaloers zijn op een ondernemingsplan zoals door initiatiefnemer is geschreven, het is doordacht en doorkauwd". 

Het exploitatie plan, onderdeel van het totale ondernemingsplan en de zwaarst wegende factor in de beoordeling van de financierder, is aanleiding van de (externe) financierder geweest om meer dan 50% van de investeringsbegroting te financieren met een zakelijke lening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Het betreft een ontwikkeling op 1 perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Initiatiefnemer heeft in meerdere gesprekken het plan voorgelegd aan de omwonenden en omwonenden structueel op de hoogte gehouden van de status en vorderingen van het plan. Hiervan is een kort verslag gemaakt. Dit verslag is als Bijlage 10 Communicatie omwonenden toegevoegd aan dit plan.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze worden t.z.t. toegevoegd aan dit plan.

Van de te doorlopen procedure en daaraan verbonden ter inzage termijn is openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven kennisbronnen.

Hoofdstuk 7 Overleg

7.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 augustus 2019 tot en met 8 oktober 2019 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van dit plan. De zienswijzenota is als Bijlage 11 toegevoegd aan dit plan.

7.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan en de inrichtingsplan besproken met de provincie Gelderland. De provincie heeft op 14 maart 2019 inhoudelijk gereageerd op het plan en het inrichtingsplan. De provincie heeft aangegeven geen aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking van het plan en de inrichtingsplan het ontwerpbestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.


Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets in december 2018 uitgevoerd voor het plan. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.