direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Kleine Woldweg 10
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG177-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaren van het agrarische bedrijf aan de Kleine Woldweg 10 zijn voornemens te stoppen met de agrarische bedrijfsactiviteiten. Om de kosten van het saneren en verwijderen van de bedrijfsbebouwing te dragen, willen zij op het erf ter plaatse van de oude bedrijfsgebouwen woningen ontwikkelen.

Het bouwen en bewonen van burgerwoningen past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. Op het naastgelegen perceel, de Kleine Woldweg 10A, staat een tweede bedrijfswoning, waar door middel van een omgevingsvergunning zelfstandige bewoning is toegestaan. In dit plan zal ook deze woning worden bestemd als burgerwoning. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom het toestaan van deze nieuwe burgerwoningen op deze locatie kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kleine Woldweg 10, bij de plaats Oosterwolde. In deze procedure wordt het naastgelegen adres Kleine Woldweg 10A ook meegenomen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG177-ON01_0002.png"

Omgeving Kleine Woldweg 10, plangebied in rood (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Aan de Kleine Woldweg 10 te Oosterwolde ligt een varkenshouderij met de bijbehorende agrarische bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning. Vanwege de omvang is de bedrijfsvoering niet rendabel genoeg. De eigenaar van de varkenshouderij staat op het punt om te beslissen of hij de bedrijfsactiviteiten ter plaatse gaat uitbreiden óf beëindigen. Het bedrijf heeft een groot agrarisch bouwvlak, beschikt inmiddels over de nodige (milieu)vergunningen voor uitbreiding waarmee het aantal te houden dieren verdubbelt en ook de bouwplannen zijn inmiddels rond. In de de directe omgeving liggen een aantal burgerwoningen.

Het perceel wordt met twee opritten ontsloten, een aan de noordzijde die de woning ontsluit en een oprit aan de zuidzijde van het perceel die de bedrijfsbebouwing ontsluit. De zuidelijke oprit wordt gedeeld met de Kleine Woldweg 10A. De kleine Woldweg 10A is een voormalige agrarische bedrijfswoning, waar door middel van een omgevingsvergunning gebruik voor zelfstandige bewoning is toegestaan en welke nu wordt gebruikt als plattelandswoning. Bijgevoegde afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG177-ON01_0003.png" Luchtfoto Kleine woldweg, plangebied in rood (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

In het nieuwe plan wordt de bedrijfsbebouwing aan de Kleine Woldweg 10 gesaneerd en verwijderd. Op het achtererf worden vijf nieuwe woningen gebouwd, elk met een kavel van ca. 1.000 m2. Het erf behoud de landelijke sfeer en één-erf-gedachte, en wordt ingepast in de omgeving. Bij elke nieuwe woning worden twee parkeerplaatsen aangelegd om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het erf wordt ontsloten via de zuidelijke oprit. De huidige bedrijfswoning blijft bestaan en zal worden bestemd als zelfstandige woning. Een deel van de bestaande schuur blijft staan als bijgebouw bij de woning. Hierin worden de machines gestald die nodig zijn voor het bewerken van het achter de nieuwe woningen liggende agrarische gebied. De bestaande woning zal worden ontsloten via de noordelijke oprit. De huidige plattelandswoning aan de Kleine Woldweg 10A wordt bestemd als een burgerwoning. Onderstaande afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG177-ON01_0004.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie

In de nieuwe situatie komt de bebouwing minder ver van de weg te liggen. het agrarisch perceel strekt zich in de huidige situatie uit tot 195 meter vanuit de weg, waar de omliggende percelen maar tot 145 meter van de weg uitstrekken. In de nieuwe situatie loopt de bebouwing tot 150 vanaf de weg, waardoor de nieuwe bebouwing beter aansluit bij de overige bebouwing langs de Kleine Woldweg.

Het huidige VAB beleid van de gemeente volstaat niet om dit initiatief mogelijk te maken. Het beëindigen van de varkenshouderij op deze locatie is echter wel gewenst vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Het bedrijf ligt in het bebouwingslint van de Kleine Woldweg, met een plattelandswoning op het perceel en meerdere burgerwoningen in de omgeving. Het bedrijf heeft de benodigde vergunningen om het aantal dieren op de locatie te verdubbelen, en staat nu voor de beslissing om het bedrijf uit te breiden of te beëindigen. Gezien de ligging is het voortbestaan van deze boerderij of de uitbreiding van deze niet wenselijk. De twee extra woningen die mogelijk zijn binnen het huidige VAB beleid zijn echter onvoldoende om de sanering van het bedrijf te financieren. De eigenaar heeft een exploitatieopzet gemaakt voor de sanering, waaruit blijkt dat deze alleen haalbaar is wanneer vijf nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is voor deze situatie besloten om meer woningen mogelijk te maken en zo het saneren van deze varkenshouderij te bekostigen. Hierbij is rekening gehouden met het voornaamste uitgangspunt van het VAB beleid, de kwaliteitsverbetering van het landschap. Naast het feit dat een veehouderij en de bijbehorende geuroverlast en fijnstof in een gebied met meerdere burgerwoningen wordt beëindigd, zal het initiatief leiden tot een bouwvlak verkleining. Ook zal de inrichting van het plangebied worden afgestemd op de omgeving.

Bij deze beslissing is ook meegenomen dat het plan aan het bestaande bouwlint ligt, in een omgeving met meerdere burgerwoningen, waardoor de ontwikkeling van nieuwe woningen op deze locatie passend is in de omgeving.

Om de gewenste inrichting van het gebied vast te leggen, is een erftransformatieplan opgesteld. Dit erftransformatieplan is te vinden in bijlage 1 van de regels. In dit plan wordt de nadruk gelegd op de samenhang van het erf en de verbondenheid van de woningen, in een architectonische stijl die aansluit bij de landelijke bebouwing in de omgeving. De bestaande houtwal aan de zuidzijde van het perceel zal worden behouden, en aan de noordzijde wordt een rij losse bomen aangeplant om een herkenbare perceelsgrens te creëren. door middel van lage hagen van gebiedseigen soorten zullen de percelen gescheiden worden. Met dit plan als basis ontstaat een erf met een eigen landelijke sfeer, welke passend is in de omgeving en waar de ruimtelijke kwaliteit door het saneren van een hinderlijke functie wordt verbeterd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:

1. Defensie

- Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen

- Militaire terreinen

2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen

3. Natuurnetwerk Nederland

4. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament

5. IJsselmeergebied

Defensie:  

• Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen

In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit worden twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.

• Militaire terreinen

In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszonen en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.

Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:

Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.

Natuurnetwerk Nederland:

In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuur-netwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.

IJsselmeergebied:

De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen die bebouwing en/of landaanwinning mogelijk maakt binnen het IJsselmeergebied.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

In het plan worden vijf nieuwe woningen ontwikkeld. Uit de huidige jurisprudentie blijkt dat een plan waarin minder dan 12 woningen worden ontwikkeld niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Het toetsen van dit plan aan de ladder duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

in en rond het plangebied zijn geen van de benoemde nationale belangen aanwezig. Dit plan zal deze belangen niet schaden.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt in het Nationale Landschap de Veluwe, een regio waar de traditionele landschappelijke kwaliteiten van het gebied beschermd en behouden worden. Om hier een grote ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken, moet worden gegarandeerd dat deze kwaliteiten behouden blijven of versterkt worden.

Planspecifiek

Omgevingsverordening

De omgevingsverordening staat positief tegenover functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Wel worden hier een aantal eisen aan gesteld. zo moet de nieuwe bebouwing een kwaliteitsverbetering vormen voor het gebied. Ook moet de nieuwe bebouwing in verhouding staan met de gesloopte bedrijfsbebouwing. Ten slotte moet de nieuwe functie in aard en schaal passen in het buitengebied.

In de situatie aan de Kleine Woldweg 10 is sprake van sanering van ca. 4.750m2 vergunde bebouwing incl. de uitbreidingsmogelijkheden. Hiervoor in de plaats komen 5 woningen met een totaal bebouwd oppervlak van max. 1.500 m2. Er vind dan ook een ontstening plaats van ca. 70% ten opzichte van de vergunde situatie.t van In het plan staat de oppervlakte aan nieuwe woningen goed in verhouding met de gesloopte agrarische bebouwing. Ook zal het nieuwe woonerf en de inpassing van deze in het landschap leiden tot een verbetering van de ruimtelijke en milieukwaliteit in het gebied.

Ten slotte past de nieuwe functie in het buitengebied van Oosterwolde. Bijna alle woningen in de directe omgeving van het plan zijn in gebruik als zelfstandige burgerwoningen. Aan de Kleine Woldweg is het bebouwingslint bijna geheel woongebied.

Nationaal landschap

Het plangebied ligt in het Nationale landschap de Veluwe, in het deelgebied "Oosterwolde-Oldebroek" dat gekenmerkt wordt door de overgang van de hoge, dichtbeboste stuwwal naar de lage, natte agrarische gronden en uiteindelijk de voormalige Zuiderzeekust. Het plangebied ligt in een zone die wordt gekenmerkt door zijn open karakter en vele akkerbouw, die op de lange, smalle kavels zijn onstaan tijdens de veenontginning. Het plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden, maar vormt juist een kans om deze te versterken. De invloed die het plan heeft op de landschappelijke waarden is uitgewerkt in paragraaf 4.5.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Volkshuisvesting

Woonvisie

De Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 is vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2016. De visie op het wonen in de toekomst is gericht op 4 hoofdthema's. Dit betreffen:

  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid;
  • Wonen met welzijn en zorg;
  • Duurzaamheid;
  • Vitale kernen met actieve, betrokken inwoners.

Kwalitatief Woningbouw Programma

Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.

Planspecifiek

In het plan worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. Dit zijn vrijstaande levensloopbestendige koopwoningen in het middeldure segment, gebouwd met het oog op duurzaamheid. Deze woningen sluiten aan bij de vraag uit de woonvisie naar geschikte woningen voor senioren. Ook in het meest recente KWP wordt aangegeven dat er vraag is naar nieuwe vrijstaande koopwoningen in dit segment. Deze toevoeging aan de bestaande woonvoorraad sluit aan bij de genoemde wensen en behoeften van de Woonvisie en het Kwalitatief Woningbouw Programma.

3.3.2 Welstandsnota 2014

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

Voor het plan is een erftransformatierapport (d.d. 27-02-2020) opgesteld door Buro SRO, waarbij aansluiting is gezocht bij de welstandsnota. Het erftransformatierapport wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit dit rapport zijn in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting. Het erftransformatierapport heeft daarbij de status van beeldkwaliteitsplan en maakt om die reden onderdeel uit van de welstandsnota. Het bouwplan in dit kader moet daarom voor advisering worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Het erftransformatierapport is opgenomen als Bijlage 1 Erfransformatieplan van de regels in dit plan.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan 2006

In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in het Kampenlandschap, gekenmerkt door de halfopen coulissen die het landschap afbakenen. Het LOP bied ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe woningen door functieverandering van agrarische bedrijven, zoals in dit plan plaatsvindt. De landschapswaarden van het gebied worden niet geschaad door het plan, maar worden door middel van de aanpassingen in het transformatierapport worden versterkt. De aanpassingen in dit rapport zullen voorwaardelijk verplicht worden gesteld voor het ontwikkelen van woningen op deze locatie.

3.3.4 Klimaatneutraal Oldebroek

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.


Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en - projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.


Planspecifiek

het belangrijkste aspect van de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek is het energieneutrale gebruik van de woningen. Zoals in detail zal worden beschreven onder paragraaf 3.3.5 voor het voorliggend plan worden de woningen energieneutraal opgeleverd. Verder maakt het plangebied geen deel uit van de kansrijke gebieden en projecten zoals genoemd in de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking. Met het energieneutraal opleveren van de woningen past het initiatief in het klimaatbeleid van de gemeente Oldebroek.

3.3.5 Energieneutraal

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is “Al het vastgoed duurzaam”. Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.

Planspecifiek

De woningen worden geheel gasloos gerealiseerd, en gebouwd met moderne kennis en materialen om het energieverbruik te minimaliseren. De daken van de woningen zijn grotendeels gericht op het zuiden, en zijn geschikt voor de installatie van zonnepanelen. Hiermee kan in de energievoorzieningen van de woningen worden voorzien. Deze woningen zullen energieneutraal worden opgeleverd.

3.3.6 Bed and Breakfast in de gemeente Oldebroek

In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009) wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

Planspecifiek

In het plan van de initiatiefnemer worden geen nieuwe Bed and Breakfast's ontwikkeld. Het is echter wel mogelijk om deze op te richten binnen woningen in de bestemming "Wonen" als een aan huis verbonden beroep. Een B&B die in een toekomstige situatie op deze locatie wordt opgericht dient aan alle regels in de notitie "bed and breakfast in de gemeente Oldebroek" te voldoen.

3.3.7 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', vastgesteld op 15-12-2009. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, administratieve correcties 2011' vastgesteld op 31-05-2012 om enkele delen van het eerdere bestemmingsplan te corrigeren. De regels van het plan zijn voor het grootste deel ongewijzigd, en het eerdere Bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is nog steeds deels onherroepelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG177-ON01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2007', plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch -8'. Binnen deze bestemming zijn intensieve veehouderijen toegestaan, al dan niet in combinatie met grondgebonden agrarische activiteiten en nevenactiviteiten. Ook mogen hier bedrijfswoningen voor deze agrarische bedrijven gerealiseerd worden. Woningen die geen relatie hebben met een agrarisch bedrijf zijn hier echter niet toegestaan.

In deze ontwikkeling worden in het plangebied nieuwe burgerwoningen ontwikkeld. Dit is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is de huidige plattelandswoning aan huisnummer 10A ook strijdig met het huidige bestemmingsplan. Deze is in de huidige situatie toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Omdat het plan van de initiatiefnemer passend en gewenst is in het plangebied, zal het bestemmingsplan worden herzien

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.


In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het plan wordt de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing verwijderd en worden hier woningen voor in de plaats gebouwd. Om de kwaliteit van de bodem te kunnen garanderen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te vinden in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat er licht verhoogde waarden van PAK en minerale olie in de bodem zijn gemeten. Deze waarden zijn echter zodanig laag dat de milieuhygiënische kwaliteit van de grond geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van de locatie of het verlenen van een omgevingsvergunning. Op het terrein zijn ook meerdere asbesthoudende bronnen aanwezig. De volledige asbestinventarisatie is te vinden in bijlage 3. Een deel van de asbesthoudende bebouwing zal blijven staan. De overige asbesthoudende bouwdelen zullen conform de regelgeving voor het verwijderen van asbest, gesaneerd worden. In het bodemonderzoek is echter geen asbest in de bodem aangetroffen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15565445 (aan de Zuiderzeestraatweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   12,326 µg/m3   9,62 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. De luchtkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In het plan worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast wordt met het plan een bron van stikstofemissie, de varkenshouderij, uit het gebied verwijderd. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai.

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Kleine Woldweg en de Zwarteweg, wat geluidhinder kan veroorzaken voor de nieuwe woningen. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is te vinden in bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van deze wegen lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De realisatie van nieuwe woningen in het gebied is daarmee mogelijk onder de Wet geluidhinder.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Het plan betreft de sanering van een intensieve veehouderij. Door de sanering zal de leef- en milieukwaliteit van het gebied ten aanzien van het aspect geur sterk verbeteren.

De dichtstbijzijnde veehouderij ligt aan de kleine Woldweg 20. Deze veehouderij met vaste afstandsdieren ligt op 170 meter afstand van het plangebied. Dit is ruim buiten de richtafstanden in de Wgv. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur. Er liggen geen intensieve veehouderijen in de omgeving van het plangebied op een afstand waar deze geurhinder voor de nieuwe woningen kunnen veroorzaken.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In het plan wordt een agrarisch bedrijf gesaneerd en worden vijf burgerwoningen gerealiseerd in een gemengd gebied. In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig. Het maatgevende aspect voor agrarische bedrijven is de mogelijke geurhinder, een aspect waar aanvullende wetgeving voor geschreven is. Deze geurhinder is daarom behandeld in paragraaf 4.1.4 . Naast deze agrarische bedrijven zijn er geen andere bedrijven in de omgeving aanwezig op een afstand waar deze binnen de richtwaarden zouden kunnen vallen.


Geconcludeerd kan worden dat de omliggende bedrijven door voorliggend plan niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Tevens is er sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen binnen het plangebied.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG177-ON01_0006.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied in rood

Uit de risicokaart is op te maken dat In de omgeving van het plangebied geen risicofactoren liggen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.

Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van de (spoor-)wegen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vorm-vrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een transformatie van het plangebied tot hoogwaardig woon- en verblijfsgebied en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r. (beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken (zie ook paragraaf 4.3) dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalansneutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Door sloop van grote hoeveelheden bedrijfsbebouwing en erfverharding zal per saldo de hoeveelheid verharding in de toekomstige situatie afnemen. Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het plan een positief wateradvies gegeven, en is geen verder overleg met het Waterschap nodig. De resultaten van de watertoets zijn te lezen in bijlage 5. Om het vuilwater van de nieuwe woningen af te voeren zal het drukriool worden uitgebreid.

Hemelwater

In dit plan wordt de bestaande bedrijfsbebouwing aan de Kleine Woldweg 10 gesloopt, en mag de eigenaar hier nieuwe woningen terugbouwen. Het oppervlak van de woningen en de bijbehorende verharding is kleiner dat dat van de gesloopte bedrijfsbebouwing op het terrein. Het verharde oppervlak binnen het plangebied neemt af, waardoor hemelwater makkelijker in de bodem opgenomen kan worden. Het regenwater zal worden geïnfiltreerd, en vertraagd afgevoerd worden naar de watergang.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van het initiatief op de Natura 2000 gebieden te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn weergegeven. Daarnaast is de website www.arcgis.com geraadpleegd om te beoordelen of het plangebied zich in of nabij het Gelders Natuur Netwerk bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG177-ON01_0007.png"

Screenshot synbiosys.alterra.nl/natura2000, plangebied rood omcirkeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG177-ON01_0008.png"

Screenshot www.arcgis.nl, Plangebied rood omcirkeld

Uit deze kaarten is af te lezen dat het plangebied niet in of nabij een Natura 2000 gebied of in het GNN ligt. Om de mogelijke effecten van de nieuwe woningen op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden in kaart te brengen, is een voortoets stikstofdepositie opgesteld. Deze voortoets is na te lezen in bijlage 6. Uit deze voortoets blijkt dat er geen sprake zal zijn van stiktofdepositie op de Natura 2000 gebieden als gevolg van de aanleg of het gebruik van de nieuwe woningen. Gezien de omvang van de ontwikkeling, het saneren van de varkensstal én de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van andere significante negatieve effecten uitgesloten worden.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd. het rapport van deze quickscan is opgenomen in bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen geen nadelige ontwikkelingen voor beschermde soorten in het gebied, met uitzondering van vogels. Het rapport adviseert om de sloop activiteiten pas na het broedseizoen te starten, om zo de rust en veiligheid van broedvogels te waarborgen. Ook wordt geadviseerd een nader onderzoek te starten naar de aanwezigheid van de huismus in het gebied, en de gevolgen voor deze soort.

Het aanvullend huismusonderzoek is uitgevoerd, en het rapport hiervan is te vinden in bijlage 8. Tijdens het onderzoek zijn geen huismussen in het plangebied aangetroffen en zijn er geen nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen in het plangebied gevonden. Op basis hiervan concludeert het rapport dat de huismus niet aanwezig is in het gebied, en het daarom niet noodzakelijk is om maatregelen te treffen. Op basis van deze twee rapporten is de ontwikkeling in lijn met de wet natuurbescherming, en hoeft voor deze ontwikkeling geen ontheffing worden aangevraagd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Hierbij gaat het om zowel de ontsluiting van het gebied als de parkeernorm gesteld door de gemeente. De geldende parkeernormen staan beschreven in de Parkeernota Oldebroek, vastgesteld op 20-01-2014.

In het plan worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd, die elk hun eigen parkeerbehoefte hebben. De parkeernorm voor een vrijstaande woning in het buitengebied van de gemeente Oldebroek is 2,5 parkeerplaatsen per woning. De parkeernorm voor een twee-onder-een kap woning is 2,4 parkeerplaatsen per woning. Hierbij is ook rekening gehouden met bezoekers. In het plan worden bij elke woning twee eigen parkeerplaatsen gesitueerd. Daarnaast is er ruimte voor 3 parkeerplaatsen op het erf. Hiermee is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar op het erf voor alle woningen.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het gemeentelijk beleid rond vrijkomende agrarische bebouwing wordt grote waarde gehecht aan het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen, en het behoud of versterken van de cultuurhistorische waarde van het gebied.

Het plangebied ligt in het nationaal landschap "de Veluwe". Binnen dit nationaal landschap is het van belang om de historische landschappelijke waarden te behouden. Het plangebied ligt in het deelgebied "Oosterwolde-Oldebroek" dat gekenmerkt wordt door de overgang van het hoge gesloten boslandschap van de Veluwe naar de randmeren, waar vroeger de Zuiderzee lag. Het gebied rond de Zuiderzeestraatweg wordt gekenmerkt door de klassieke verkaveling, ontstaan tijdens de veenontginning, en de vele sloten die kavels scheiden en de afwatering in het gebied regelen. Ten noorden van de Zuiderzeestraatweg is het gebied open, met een karakteristieke slagenverkaveling en weidegronden.

Het plangebied is onderdeel van een bebouwingslint dat zich uitstrekt vanaf de Zuiderzeestraatweg langs de Kleine Woldweg. een paar honderd meter noordelijker stopt deze bebouwing en krijgt het agrarisch landschap vrij baan. In het plan is geen sprake van grote, beeldverstorende bebouwing of een aanpassing van de verkaveling. De nieuwe woningen versterken het bestaande karakter van het gebied en worden ingepast in de huidige begroeiing. Daarnaast neemt de bebouwing op de kavel af, en wordt deze ook kleinschaliger, wat beter past bij de omliggende bebouwing. Ten slotte strekt de bebouwing zich minder ver uit van het lint, waardoor het open karakter van de omliggende weilanden versterkt wordt. Er is dus geen risico dat het Nationaal Landschap wordt aangetast. Deze ontwikkeling zal leiden tot een versterking van de landschappelijke waarden in het gebied.

Archeologie

In het huidige bestemmingsplan ligt op het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2'. Hierin staat beschreven dat wanneer binnen de dubbelbestemming een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bodemroerende werkzaamheden, er een rapport opgesteld moet worden over de archeologische waarden in de grond. Deze verplichting geld niet voor het realiseren van een bouwwerk kleiner dan 100 m2. Ook is een omgevingsvergunning nodig om bepaalde werken uit te voeren.

In het plan is sprake van grote bodemroerende werkzaamheden voor zowel de sloop van de bestaande bebouwing als voor de realisatie van de nieuwe woningen. Voor dit plan is advies gevraagd van de regioarcheoloog van de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV). Deze verwacht op basis van de huidige bebouwing en onderkeldering in het gebied (waarbij bouwwerken zoals de mestopslag tot op het gele zand zijn uitgegraven) dat de archeologische waarden in de bodem zodanig verstoord zijn dat een archeologisch onderzoek op deze locatie niet nodig is. Op basis van het advies van de regioarcheoloog is besloten om af te zien van een archeologisch onderzoek. Voor het perceel aan de Kleine Woldweg 10A waar geen bodemroerende werkzaamheden plaatsvinden zal de dubbelbestemming 'Waarde -archeologie 2' uit het geldende bestemmingsplan worden overgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen

Kabels en niet-planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

Planspecifiek

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet- planologische leidingen.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

In dit plan wordt de agrarische bedrijfsbebouwing aan de Kleine Woldweg gesaneerd en worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd om de kosten van deze sanering te dekken. De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.


Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.


Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.


In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.


Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Wonen

In het plangebied worden 5 nieuwe vrijstaande woningen gebouwd. Daarnaast blijven de originele bedrijfswoning aan de Kleine Woldweg 10 en de huidige woning aan de Kleine woldweg 10A staan, en worden deze bestemd als burgerwoningen. De woningen mogen alleen ter plaatse van de bouwvlakken worden gebouwd.

Dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie'

Deze dubbelbestemming stelt bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen in het gebied een verplichting om onderzoek uit te voeren naar de archeologische waarde in de te beroeren grond. De bodem onder het perceel aan de Kleine Woldweg 10 en aangrenzende bedrijfsbebouwing is zodanig geroerd in het verleden dat aangenomen wordt dat zich hier geen archeologische waarden meer bevinden. In de bodem onder het perceel aan de Kleine Woldweg 10A is dit echter niet het geval, en hier zal deze dubbelbestemming de archeologische waarden in de grond beschermen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie

In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan op 10 oktober 2019 besproken met de provincie Gelderland. Zij heeft gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.

Waterschap

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven voor deze functiewijziging en ontwikkeling.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemer heeft de omwonenden van het gebied zelf geïnformeerd over het plan. Gezien de geringe impact van de voorgenomen wijziging zal de voorontwerpfase niet worden doorlopen en zal het wijzigingsplan direct als ontwerp ter inzage worden gelegd. Belanghebbenden hebben dan nog steeds de mogelijkheid om hun zienswijzen te geven.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.