direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Hattemerbroek, eerste herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.HB101-VG01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', voor bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'water' voor watergangen, wadi's en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. detailhandel in volumineuze goederen uitsluitend in de vorm van detailhandel in auto's, boten en caravans;

met daarbijbehorende:

  • f. gebouwen, bedrijfswoningen hier niet onder begrepen;
  • g. overkappingen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • j. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
  • k. terreinen;
  • l. wegen en paden;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • p. voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw en overkapping gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw en overkapping dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt niet minder dan 5 en niet meer dan 80;
  • c. minimaal 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwvlakgrens te worden gebouwd;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten;
  • b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bedrijfsgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bedrijfsgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 12 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Afwegingskader

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
3.3.2 Procedure

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere

eisen op grond van artikel 3.3.1 , is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de in artikel 3.3.2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.2.1 onder b en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwperceel wordt vergroot mits wordt aangetoond dat:
    • 1. de verhoging van het bebouwingspercentage noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    • 2. het betreffende terrein en de betreffende gebouwen voor hulpverlenende instanties in het geval van calamiteit toegankelijk blijven;
    • 3. het parkeren en de logistiek blijvend op eigen terrein kunnen worden afgewikkeld;
  • b. 3.2.2 en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 20 m.
3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de bedrijfssituatie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. het distributiepatroon, het kernwinkelapparaat en de nabijgelegen (wijk)winkelvoorzieningen;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de verkeersveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. buitenopslag van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan en buiten het bouwvlak van het bouwperceel;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
  • d. het gebruik van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
  • g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • i. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van artikel 3.1 onder a, b en/of c zijn toegestaan, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3.6.1 onder a en/of b;
  • j. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • k. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  • l. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil; het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen, anders dan krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  • m. het opdelen van een (bestaand) bedrijfsperceel in meerdere bedrijfspercelen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.1 onder a, b en c en toestaan dat er tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard van de bedrijven en naar de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven vermeld in de bijlage ' Staat van bedrijfsactiviteiten ' onder de categorie 3.2, mits het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft en de bedrijfsactiviteiten wat aard, hinder en omvang betreft toelaatbaar zijn op de gewenste locatie;
  • b. artikel 3.1 onder c toestaan dat de gronden en de gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel, uitsluitend in de vorm van e-commerce of voor de uitoefening van detailhandel in volumineuze goederen;
  • c. artikel onder i en toestaan dat een (bestaand) bedrijfsperceel in meerdere bedrijfspercelen wordt opgedeeld;
  • d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.6.2 Afwegingskader

Een in 3.6.1 onder b en c genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

het bebouwingsbeeld;

  • a. de bedrijfssituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid.