direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oude dijk, Zuiderzeestraatweg 255
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.OB107-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie Zuiderzeestraatweg 255 is het agrarisch bedrijf beëindigd. Initiatiefnemer is voornemens om de woonboerderij en alle overige aanwezige agrarische bebouwing op de locatie Zuiderzeestraatweg 255 en de agrarische bebouwing op de locatie Zuiderzeestraatweg 252a te slopen. Het beleid is om bebouwing in het buitengebied te verminderen. Dit wordt gedaan om verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit tegen te gaan. In het kader van functieverandering worden twee woningen toegevoegd en één woning wordt verplaatst. Ter vervanging van de bestaande woonboerderij op de locatie Zuiderzeestraatweg 255 wordt een twee-onder-één-kapwoning gerealiseerd. Tevens zal in het kader van functieverandering een vrijstaande woning worden gerealiseerd naast de woning Oude Dijk 22.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

Voor de toegangsweg tot het perceel Zuiderzeestraatweg 252a is in het geldende bestemmingsplan abusievelijk een bedrijfsbestemming opgenomen. Daarom wil de gemeente, gelijktijdig met de voorgenomen ontwikkeling, deze onjuiste bestemming met het voorliggende bestemmingsplan corrigeren.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied is circa één kilometer ten noordoosten van de kern Oldebroek gelegen. Het plangebied betreft de locaties Zuiderzeestraatweg 255, Oude Dijk 22 en de locatie Zuiderzeestraatweg 252a.

De locaties Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk 22 liggen in het gebied Oude Dijk.

Aan de overzijde (ten noorden) van de Zuiderzeestraatweg ligt de locatie Zuiderzeestraatweg 252a. Deze locatie valt onder het buitengebied.

De situering van het plangebied is weergegeven op de afbeelding 'Ligging plangebied'. De exacte begrenzing is weergegeven in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB107-VG01_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Oude dijk, Zuiderzeestraatweg 255' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0269.OB107-VG01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting is in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. In hoofdstuk 3 is ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planuitgangspunten zijn in hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 8 sluit deze toelichting af met de resultaten van de inspraak, het gevoerde overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Oldebroek, deels in het gebied Oude Dijk en deels in het buitengebied.

De locaties Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk 22 liggen in het gebied Oude Dijk, met aan de zuidwestzijde het bedrijventerrein. De locaties worden in het noorden begrensd door de Zuiderzeestraatweg, in het oosten door de locatie Zuiderzeestraatweg 257, in het zuiden door de Oude Dijk en in het westen door de locaties Zuiderzeestraatweg 253 en Oude Dijk 20.

Aan de overzijde (ten noorden) van de Zuiderzeestraatweg ligt de locatie Zuiderzeestraatweg 252a. Deze locatie valt onder het buitengebied. De locatie ligt ten noordwesten van de molen De Hoop en de bijbehorende bebouwing aan de Zuiderzeestraatweg 252 en 254.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB107-VG01_0002.jpg"

Afbeelding: Begrenzing plangebied

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied zijn twee bestemmingsplannen vigerend, namelijk de bestemmingsplannen 'Oldebroek Oude Dijk 2008' en 'Buitengebied 2007'.

De locaties Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk 22 vallen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Oldebroek Oude Dijk 2008'. Dit bestemmingsplan is op 16 februari 2010 door de gemeenteraad vastgesteld en op 2 februari 2011 onherroepelijk geworden. Volgens het vigerende bestemmingsplan hebben de locaties de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Tuin' en de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop (1)'.

Voor de gronden met de woonfunctie is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. De bestemming omvat een aantal regels dat ten doel heeft om het bestaande stedenbouwkundige beeld te bewaren, zonder dat dit leidt tot verstarring. In het bestemmingsplan zijn verschillende woonbestemmingen opgenomen voor de verschillende woningtypen. De bestemming 'Wonen - 1' geldt voor vrijstaande woningen met een lage goothoogte.

Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor de gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, behoudens ondergeschikte bouwdelen waaronder erkers. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.

De locatie Zuiderzeestraatweg 252a valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Dit bestemmingsplan is op 15 december 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en op 31 augustus 2011 onherroepelijk geworden. In het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch - 8' met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Voor de toegangsweg tot Zuiderzeestraatweg 252a geldt de bestemming 'Bedrijf - 1' met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Echter, hiervoor is destijds abusievelijk niet de juiste bestemming opgenomen, zie Hoofdstuk 1.

Ook gelden voor de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de aanduidingen 'vrijwaringszone - radar' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1'.

Voor de gronden met de bestemming 'Agrarisch - 8' is het toegestaan een agrarisch bedrijf te vestigen met een intensieve veehouderij, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte. Door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is op deze gronden geen bedrijfswoning toegestaan.

Gronden met de bestemming 'Bedrijf - 1' zijn opgenomen voor niet-agrarische bedrijven. Het gaat om bestaande legale bedrijven. In dit geval betreft dit het veevoeder-, kunstmest- en poederharsverwerkingsbedrijf.

De voorgenomen ontwikkeling is met de vigerende bestemmingsplannen 'Oldebroek Oude Dijk 2008' en 'Buitengebied 2007' niet mogelijk. Via het onderhavige bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling aan de Zuiderzeestraatweg 255 en 252a en Oude Dijk juridisch-planologisch geregeld.

In het onderhavige bestemmingsplan wordt, gelijktijdig met de voorgenomen ontwikkeling, ook de bestemming van de toegangsweg tot Zuiderzeestraatweg 252a gecorrigeerd.

2.3 Ontstaansgeschiedenis en bebouwing

Op de afbeelding 'Uitsnede historische atlas omstreeks 1900' is duidelijk de slagenverkaveling van het veenontginningslandschap te zien.

De Oude Dijk is een oud tracé van de Zuiderzeestraatweg. Het is de oorspronkelijke ontginningsas van Oldebroek. Op de afbeelding is nog goed te zien dat het verkavelingspatroon aan beide kanten van de Oude Dijk verschilt. Ter weerszijden werd het landschap opgedeeld in lange slagen, met beplanting op de perceelsgrenzen en lanen. Het pad langs de oostelijke perceelsgrens van Oude Dijk 22 maakte deel uit van een laan, die doorliep naar de Bovenstraatweg.


Beplanting op de perceelsgrenzen en langs de wegen zorgde voor een halfopen landschap dat in noordelijke richting overging in het uitgestrekte polderlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB107-VG01_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede historische atlas omstreeks 1900 (www.watwaswaar.nl)

Richtlijnen voor het veenontginningslandschap:

  • Behoud en versterking van smalle open structuren en zichtrelaties naar het achterliggende veengebied.
  • Herstel en behoud laanbeplantingen (eiken, wilgen en elzen) ter geleiding van de ontginningsas.
  • Herstel en behoud van rijen knotbomen en houtsingels in de karakteristieke richting.

Kavelvorm:

  • Langwerpige stroken (slagen).

Bouwblok omvang structuur:

  • Bebouwing in de lengterichting van het landschap plaatsen.
  • Bijgebouwen integreren in, of plaatsen achter (ten opzichte van de openbare weg) het woongebouw / de woongebouwen.
  • Bijgebouwen en/of bedrijfsgebouw ondergeschikt aan het hoofdgebouwen. Te bereiken door middel van ligging en beplanting. Een lagere goothoogte kan dit effect versterken. Op deze manier wordt een goede presentatie van het gehele bebouwingscluster naar de openbare weg bewerkstelligd.

Erfinrichting / beplanting:

  • (Knot)elzen- of (knot)wilgen langs sloten en op de kavelgrenzen in de lengterichting van het landschap.
  • Voorzijde complex inrichten als boomgaard, moest- of siertuin.
  • Solitair of groepen op erf.
  • Elzensingels ter verzachting van de lange gevels.
  • Leilindes karakteristiek beeld langs de Zuiderzeestraatweg.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de voorgenoemde uitgangspunten. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de toekomstige situatie. Daarvoor is een inrichtingsplan opgesteld met landschappelijke inpassing, waarbij is aangesloten op de landschappelijke kenmerken.

2.4 Ruimtelijke structuur

De omgeving

De gemeente Oldebroek ligt op de overgang van de randmeren naar de Veluwe. Daardoor is er sprake van een sterk wisselende ondergrond; van klei en veen naar zand, van laag naar hoog en van nat naar droog. Deze morfologische opbouw en ontginningsgeschiedenis zijn de basis voor de huidige landschappelijke diversiteit.

Oldebroek kent een fraai, afwisselend buitengebied; in het noorden vindt men de stille polder en aan de zuidkant bevindt zich de Veluwe. Daartussen ligt een zeer gevarieerd tussengebied. In dit tussengebied gebeurt van oudsher het meest. Ondanks dat dit gebied slechts 25% van het gemeentelijk grondoppervlak bevat, woont 90% van de bevolking er.

Het plangebied ligt circa één kilometer ten noordoosten van de kern Oldebroek. Op de afbeelding 'Ligging plangebied' in paragraaf 1.2 is deze ligging en de typische slagenverkaveling van het veenontginningslandschap goed te zien. Achter de bebouwde erven ligt het uitgestrekte polderlandschap. Ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg is sprake van een blokverkaveling met meer opgaande beplanting.

De Zuiderzeestraatweg is van oudsher de levensader van de gemeente. Voor velen is de Zuiderzeestraatweg beeldbepalend. Bovendien verbindt deze provinciale weg de kernen Oldebroek, Wezep en Hattemerbroek met elkaar.

Het plangebied

Het plangebied is gelegen in het tussengebied tussen het polderlandschap en de Veluwe.

Op de locaties is de volgende bebouwing aanwezig:

  • Zuiderzeestraatweg 255: een woonboerderij, een schuur enkele opstallen en een oude hooiberg.
  • Oude Dijk 22: een woning met bijgebouw en een schuur.
  • Zuiderzeestraatweg 252a: agrarische opstallen (waaronder een kippenschuur).

 

De boerderij op de locatie Zuiderzeestraatweg 255 is van oorsprong een kleine boerderij. De hoofdvorm en de achtergevel zijn nog oorspronkelijk. In de andere gevels zijn grotere ramen aangebracht. De boerderij ligt tegen de westelijke perceelsgrens, waarlangs een pad voert dat over een duiker uitkomt op de Zuiderzeestraatweg. De sobere voortuin en de aanwezigheid van de sloot en de duiker in samenhang met de situering en de hoofdvorm van de boerderij zijn typerend voor het beeld van de Zuiderzeestraatweg.

Het erf is, zoals aangegeven, aan de noordzijde (voorzijde) vrij sober ingericht. Zowel aan de oostzijde als de zuidzijde is zwaardere beplanting. Aan de noordzijde, oostzijde, zuidzijde en westzijde van de locatie ligt bebouwing.

Midden op het perceel van Oude Dijk 22 staat een woning in traditionele architectuur. De woning ligt op enige afstand van de weg. Enkele bijgebouwen liggen op het achtererf. Het erf met de woning is bereikbaar vanaf de oude laan, die langs het perceel loopt. De bebouwing op het erf staat op ruimte afstand van een oud boerderijtje op het naastgelegen erf, waardoor het sterk landschappelijke karakter van de Oude Dijk ter plaatse overeind blijft.

De Oude Dijk heeft ter hoogte van nummer 22 een landschappelijke uitstraling. Het beeld wordt bepaald door royale bomenrijen en doorzichten, met name in zuidelijke richting. Langs de noordzijde ligt verspreid enige bebouwing langs de Oude Dijk. Langs de zuidzijde ligt geen bebouwing.

De locatie Zuiderzeestraatweg 252a is te bereiken via een doodlopende zijweg van de Zuiderzeestraatweg. De kippenschuur ligt ingeklemd tussen de bedrijfshallen van het molencomplex en de bebouwing op het naastgelegen erf. Tegen de oostelijke perceelsgrens staan nog enkele vervallen bouwsels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.2 Rijksbeleid

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied geldt het nationale belang 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten' in verband met de ligging van het Nationaal Landschap 'Veluwe'. In paragraaf 5.3 is nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling.

Ook geldt voor het plangebied het nationale belang 'ruimte voor militaire terreinen en activiteiten', aangezien het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied Nieuw Milligen. In paragraaf 4.11 is aangegeven hoe hiermee rekening is gehouden in het voorliggend plan.

In zijn algemeenheid dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.3 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland 2005 (nu: Structuurvisie)

Het Streekplan Gelderland 2005 geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

In het streekplan is gekozen voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het 'multifunctioneel gebied', wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daartoe samen in regionaal verband. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen het bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. De provincie wil een omslag maken van een beleid gericht op het opheffen van een kwantitatief woningtekort naar een beleid gericht op het aanbieden van kwalitatief passende woningen en woonmilieus. In het provinciaal woonbeleid staan onder meer de volgende begrippen centraal: keuzevrijheid en zeggenschap, passend aanbod aan woonmilieus, ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

In principe zijn er geen beperkingen meer ten aanzien van aantallen (contingent). Het aantal te realiseren woningen wordt bepaald door de ruimtelijke en stedenbouwkundige mogelijkheden en de uitvoerbaarheid. De woningbouwdifferentiatie dient aan te sluiten op de lokale wensen en behoeften, zoals verwoord in het Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019 (KWP3), gemeente Oldebroek. De provincie beoordeelt bestemmingsplannen, waarin woningbouw is opgenomen, aan de hand van het gemeentelijk Kwalitatief Woonprogramma en de regionale afspraken die daarover zijn gemaakt.

In het provinciale beleid is een ontwikkeling opgenomen, waardoor het mogelijk wordt om niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing te veranderen in niet-agrarische functies. Dit functieveranderingsbeleid komt erop neer dat na sloop van bebouwing 50% voor andere functies mag worden terug gebouwd.

Streekplanuitwerking Functieverandering Noord-Veluwe

De Regio Noord-Veluwe heeft een regionale beleidsinvulling ontwikkeld ten aanzien van het vraagstuk van vrijkomende (of vrijgekomen) gebouwen in het landelijk gebied.

De regionale beleidsinvulling is in 2008 geaccordeerd door Gedeputeerde Staten en treedt in de plaats van het in het streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering in de betreffende regio.

De beleidsinvulling van de Regio Noord-Veluwe gaat over onder meer functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing naar wonen en werken.

Wat betreft functieverandering naar wonen geldt in alle gebiedstypen dat maximaal 50% van de voormalige bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw, waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd dienen te worden. De overige bedrijfsbebouwing moet gesloopt worden. Bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als algehele sloop en vervangende nieuwbouw. Het te slopen oppervlak aan gebouwen varieert per gebiedstype.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering naar wonen. In het kader van functieverandering worden twee woningen toegevoegd en één woning wordt verplaatst. Ter vervanging van de bestaande woonboerderij op de locatie Zuiderzeestraatweg 255 wordt een twee-onder-één-kapwoning gerealiseerd en naast Oude Dijk 22 een vrijstaande woning wordt gebouwd. De nieuwbouw is passend in het lint langs de Zuiderzeestraatweg en de Oude Dijk. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt versterkt aangezien een agrarisch bedrijf een andere bestemming krijgt en landschapsontsierende bebouwing wordt verwijderd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in februari 2010 een erftransformatierapport opgesteld (Gelders Genootschap, Erftransformatie Zuiderzeestraatweg 255 / Oude Dijk 22, februari 2010), dat in Bijlage 2 is opgenomen. Daarna is een inrichtingsplan opgesteld (Stichting Landschapsbeheer Gelderland, rapport Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk 22, van 13 december 2012), zie Bijlage 3. Dit inrichtingsplan is leidend voor het voorliggende bestemmingsplan.

In het provinciale beleid wordt uitgegaan van het behoud van de bestaande boerderij. Echter, in dit geval verkeert de bestaande boerderij in een slechte bouwkundige staat, zoals blijkt uit een bouwtechnisch onderzoek uit 2010, en de boerderij is niet karakteristiek. Daarom wordt de boerderij vervangen door nieuwbouw. Hiervoor is het inrichtingsplan opgesteld. Dit plan is ter beoordeling voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de nieuwe stedenbouwkundige situatie. Ook heeft de provincie aangegeven dat er in landschappelijke en ruimtelijke zin sprake is van een verbetering.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Voor een aantal onderwerpen is de Ruimtelijke Verordening Gelderland opgesteld (vastgesteld 15 december 2010). Deze onderwerpen zijn onder andere verstedelijking, wonen, recreatieparken, detailhandel, waterwingebied, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Nationaal Landschap, niet-agrarische bedrijven in het buitengebied, bedrijventerreinen, molenbiotopen en glastuinbouwgebieden.

Op 27 juni 2012 is de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten. Deze herziening is ook benut om enkele nieuwe regels in de Verordening op te nemen over molenbiotopen en glastuinbouwgebieden. Wat betreft molenbiotopen geldt dat binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing danwel beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van de windvang niet wordt beperkt.

De realisering van de EHS is een taak van de provincie. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van de EHS. Het plangebied ligt niet in de EHS of in een Natura 2000-gebied. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de EHS en op grotere afstand een aantal Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap 'Veluwe'. In paragraaf 5.3 is nader aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing bij de voorgenomen ontwikkeling.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de molenbiotoop van molen De Hoop. In paragraaf 4.10 is aangegeven hoe hiermee is omgegaan in het voorliggend plan.

Conclusie

Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oldebroek 2030

De structuurvisie (uit 2003) geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling aan voor de periode 2000-2030. Ambities en wensen over het gebruik van de ruimte zijn hierin vastgelegd. In de structuurvisie is aangegeven dat vrijgekomen locaties op een zorgvuldige wijze opnieuw bebouwd kunnen worden. De structuurvisie beschrijft dat het merendeel van de ontwikkelingen wordt geconcentreerd in de hoofdkernen Wezep en Oldebroek. Het gemeentelijke beleid is erop gericht een gedifferentieerd woningaanbod te garanderen. Dit betekent dat alle typen woningen en alle prijsklassen aangeboden worden. Het voorliggende plan sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.

Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019

In het algemeen toetst de gemeente alle bouwvoornemens in ieder geval aan het gemeentelijk Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019 (KWP3). Bouwplannen die daar niet op aansluiten, zullen niet in procedure worden gebracht. Het voorliggende plan sluit in het kader van functieverandering goed aan op het Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019.

Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2012

Het programma is een jaarschijfuitwerking van het gemeentelijk Kwalitatief Woonprogramma 2000 - 2015 met een doorkijk tot 2020. Het programma 2012 bestaat uit het woningbouwprogramma voor 2012 en een evaluatie van het woningbouwprogramma 2011. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte is te lezen dat er sprake is van een algehele economische recessie met uitstraling naar de woningbouw. Voor de woningbouw in Gelderland zal dit ook gevolgen hebben, zoals negatieve effecten op de werkgelegenheid, gemeentefinanciën en de beschikbaarheid van voldoende goede (betaalbare) woningen. De provincie wil er alles aan doen om te stimuleren dat de woningbouw in de Gelderse regio's zoveel mogelijk op peil blijft. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft, moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouw. De provincie probeert hieraan bij te dragen door het opstellen van het 'Impulsplan Gelderse Woningmarkt'. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2012 wordt vermeld dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale streven om de woningbouw op peil te houden.

Functieverandering, gemeente Oldebroek 2010

Binnen de streekplanuitwerking kan de gemeente Oldebroek haar eigen beleid nader vormgeven. In het afgelopen jaar is bij beoordeling van principeverzoeken inzake functieverandering gebleken dat er behoefte bestaat aan verheldering en aanvulling op het beleid. Het gaat hierbij om de gebiedsindeling, saldering, aantal te bebouwen woningen, advisering ervenconsulent, verevening, exploitatieplan en het Kwalitatief Woonprogramma. De voorgenomen ontwikkeling past in dit beleid.

Beleidsnota Paardenbakken in de gemeente Oldebroek

Door de afnemende agrarische functie in het buitengebied komen steeds meer boerderijen en weidegrond beschikbaar voor particulieren. Hierdoor is een tendens ontstaan dat steeds meer burgers hobbymatig paarden gaan houden. Dit heeft tot gevolg dat bij woningen meer zogenaamde paardenbakken worden aangelegd. Deze kunnen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het buitengebied, doordat de paardenbakken vaak prominent in het zicht liggen en op deze wijze een onderdeel van het 'zichtbare' landschap vormen. Daarnaast kan het gebruik van een paardenbak overlast voor de omgeving met zich meebrengen.

Om wildgroei aan paardenbakken en 'verrommeling' (aan de rand) van het buitengebied te voorkomen en om sturing te geven aan de totstandkoming van paardenbakken, is het van belang om regels op te stellen die de burgers de mogelijkheid biedt om op een legale manier een paardenbak aan te leggen gericht op het hobbymatig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de inpassing in het landschap en het voorkomen van overlast voor de omgeving.

Beleidsnotitie Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek

In de notitie is het gemeentelijk beleid opgenomen om bed en breakfast onder voorwaarden toe te staan. Hierin staat wat bed en breakfast is, wat de beleidsregels zijn en hoe dit planologisch wordt verankerd in nieuwe bestemmingsplannen.

In de gemeentelijke Nota Recreatie & Toerisme (2002) wordt ter bevordering van de verbreding van het toeristisch product de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Ook staat in de nota vermeld dat er behoefte is aan enerzijds meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente en anderzijds aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, ter bevordering van het gebruik van de aanwezige lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.

Een bed en breakfast voorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. In een aantal bestemmingen kan via een binnenplanse afwijkingsregel een bed en breakfast voorziening onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt.

Beleidsregel Aan-huis-verbonden beroep

De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

Welstand

Het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek is omschreven in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (uit 2004). In de nota staan welstandscriteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Voor de locatie wordt het welstandsniveau 1 als basis aangehouden. Hieronder vallen gebieden die een zware toetsing nodig hebben. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. Met de beoogde ontwikkeling wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de karakteristiek van het omliggende gebied. De gemeente heeft aangegeven dat het bouwplan wat betreft massa en vormgeving (tweezijdige oriëntatie) zonder meer passend is op de locatie.

Inrichtingsplan Zuiderzeestraatweg 255/Oude Dijk 22

Volgens het streekplan maakt het perceel deel uit van de Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen, maar het maakt geen deel uit van de EHS of het GroenBlauwRaamwerk. Het LOP zet in op verbeteren van de landschappelijke kwaliteit door herstel van houtwallen, essen en erfbeplanting, waardoor ook toename van de leefbaarheid ontstaat. De gemeente beschouwt de Zuiderzeestraatweg tevens als cultuurhistorisch waardevol gebied en zet in op behoud en versterking van de karakteristieke beeldkwaliteit. Door Stichting Landschapsbeheer Gelderland is een inrichtingsplan met bijbehorende onderbouwing opgesteld. Dit rapport is als Bijlage 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden omgeving / milieu

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).


Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

Voor het plangebied is een bureau- en karterend booronderzoek uitgevoerd (Vestigia BV, Woningbouw aan de Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk 22, gemeente Oldebroek, van 6 juni 2011). Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 4 bij dit plan gevoegd.

Op basis van bureauonderzoek had het plangebied een verhoogde verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden, in het bijzonder daterend uit de Late Middeleeuwen (oude woongronden).

Tijdens het karterende veldonderzoek is echter vastgesteld dat de bodem verstoord is tot in het onveranderde moedermateriaal, de C-horizont. Ook is geen intact podzolprofiel aangetroffen. Indien archeologische vondstenlagen op enig moment in het verleden aanwezig zijn geweest, zijn deze nu opgenomen in de bouwvoor (A-horizont). Bij het doorzoeken van de A-horizont en de top van de C-horizont zijn echter archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op menselijke activiteit in de periode van de prehistorie tot en met ver in de Nieuwe tijd. In de gehele A-horizont, tot aan de scherpe overgang naar de C-horizont, is zeer recent materiaal aangetroffen. In geen van de boringen zijn sporen van oude middeleeuwse woongronden aangetroffen.

Gezien de verstoringen tot in de C-horizont en het feit dat ook de A-horizont tot recent is geroerd, is de kans op het aantreffen van intacte archeologische sporen in het onderzoeksgebied klein. Bovendien wordt het met de gehanteerde boordichtheid en -diameter onwaarschijnlijk geacht dat zich binnen het onderzoeksgebied toch archeologische vondstlagen bevinden, zonder dat hiervoor tijdens het onderzoek aanwijzingen zijn aangetroffen.

Op basis van het karterende booronderzoek kan de verwachting voor het onderzoeksgebied (de locaties Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk) daarom worden bijgesteld tot laag. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt daarom geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd en is er geen bezwaar in de voortgang van de bouwplannen.

Omdat het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, geldt de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In zeer uitzonderlijke gevallen kan de Minister, indien noodzakelijk, het werk voor enige tijd stilleggen zodat onderzoek verricht kan worden. Schade toegebracht door de vertraging zal naar redelijkheid worden vergoed (Monumentenwet 1988; Wamz 2007, artikel 53, 56-8).

Het archeologisch onderzoek is goedgekeurd door het bevoegd gezag van de gemeente Oldebroek.

Ook heeft de regionaal archeoloog een advies uitgebracht, zie hiervoor Bijlage 5. Daarin heeft de regionaal archeoloog aangegeven geen aanvullingen/opmerkingen op het rapport te hebben en instemming gegeven op de resultaten en de conclusies van het onderzoek.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden. De bestaande woonboerderij is niet karakteristiek en verkeert in slechte bouwkundige staat. Ook de agrarische opstallen op de locatie Zuiderzeestraatweg 252a hebben geen cultuurhistorische waarden en verkeren in slechte bouwkundige staat.

De molen De Hoop is gesitueerd op de locatie Zuiderzeestraatweg 252. Deze molen heeft een molenbiotoop. Bij de voorgenomen ontwikkeling is hiermee rekening gehouden in verband met de bebouwing en beplanting. Daarvoor is een rapport opgesteld (Stichting Landschapsbeheer Gelderland, rapport Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk 22, van 13 december 2012). Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3.

In de erfinrichtingsschets is rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Bestaande waarden worden niet aangetast. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan het functioneren van de molen (molenbiotoop) en de cultuurhistorische waarden van de molen. De historische waarden worden waar mogelijk teruggebracht in de nieuwe structuur. Er bevinden zich geen waarden in het plangebied die op de verbeelding en in de regels als zodanig beschermd moeten worden.

Historische geografie

Het plangebied ligt in een gebied met slagenverkaveling van het veenontginningslandschap. De Zuiderzeestraatweg vormt de oorspronkelijke ontginningsas van Oldebroek. Door beplanting op de perceelgrenzen en langs de wegen is een halfopen landschap ontstaan dat in noordelijke richting overgaat in het uitgestrekte polderlandschap. Zie voor de ontstaansgeschiedenis ook paragraaf 2.3.

Om de lintbebouwing te accentueren is de twee-onder-één-kapwoning met de voorgevel gericht op de Zuiderzeestraatweg. De nieuwe woning aan de Oude Dijk is gesitueerd naast (en in dezelfde voorgevelrooilijn als) de bestaande woning op de locatie Oude Dijk 22. Bijgebouwen dienen achter de woning te worden gebouwd.

4.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te kunnen vastleggen, is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Boluwa Eco Systems BV, Nader bodemonderzoek op een locatie aan de Zuiderzeestraatweg 255 te Oldebroek, van 20 mei 2011). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Het nader bodemonderzoek is gebaseerd op een verkennend bodemonderzoek dat al eerder door Boluwa Eco Systems BV is uitgevoerd. Uit dit verkennend bodemonderzoek is gebleken dat er zich op één plaats in de grond een verontreiniging van minerale olie bevindt. Op deze plaats heeft een bovengrondse dieselolietank gestaan.

Uit de analyseresultaten van het nader bodemonderzoek is gebleken dat de omvang van de grondverontreinigingen met gehalten aan oliecomponenten groter dan de interventiewaarden kleiner is dan 25 m3. Hierdoor is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Indien op de locatie nieuwbouw werkzaamheden plaatsvinden, is het in dat kader noodzakelijk dat de aanwezige bodemverontreiniging moet worden gesaneerd.

Saneringsplan

Voor de sanering van de aangetroffen verontreiniging is een plan opgesteld (Boluwa Eco Systems BV, Saneringsplan van een sanering op een locatie aan de Zuiderzeestraatweg 255 te Oldebroek, van 17 oktober 2011). Het plan is opgenomen in Bijlage 7.

Doelstelling van de sanering is het terrein 'schoon' op te leveren. Het saneringsplan dient als basis voor de daadwerkelijke verwijdering van de bodemverontreiniging met minerale olie.

De sanering bestaat uit het verwijderen van 20 m2 verontreinigde grond. De verwachting is dat de afgegraven grond moet worden afgevoerd naar een nader aan te wijzen verwerkingsinrichting.

Na afronding van de saneringswerkzaamheden zijn de grond en het grondwater ter plaatse van de aangetroffen verontreiniging tot aan de plaatselijk geldende achtergrondwaarden gesaneerd.

Gezien de aard van de verontreiniging zullen de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met in acht name van de veiligheidsmaatregelen en hygiënische voorschriften als omschreven op het CROW publicatie 132 (werken met verontreinigde grond) van het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid. De sanering wordt ingedeeld in de klassen 1T/0F.

De sanering vindt plaats wanneer de bestemming onherroepelijk gewijzigd is.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Onderzoek

Er is voor de voorgenomen ontwikkeling een ecologische quickscan uitgevoerd (Ecogroen BV, Quickscan natuurtoets Zuiderzeestraatweg 255 te Oldebroek, van 26 mei 2011). De quickscan is in Bijlage 8 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming en de Flora- en faunawet.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Aangetroffen en te verwachten soorten

Voor de aangetroffen en te verwachten soorten geldt:

  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
  • In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen of te verwachten.
  • Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht. Het onderzoeksgebied fungeert vermoedelijk als foerageergebied voor enkele vleermuissoorten, maar zal deze functie ook na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling behouden. Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten.
  • Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
  • Er zijn diverse algemene broedvogels aanwezig en te verwachten van zowel bos en struweel als bebouwing. Er zijn 2 à 3 paar Huismus aangetroffen welke jaarrond beschermd zijn maar voldoende uitwijkmogelijkheden hebben. Tevens zijn er enkele broedgevallen van onder andere Spreeuw, Merel en Houtduif aangetroffen en/of te verwachten.
  • In de watergang ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg is de Tiendoornige stekelbaars aangetroffen en er wordt leefgebied en voortplantingsbiotoop van algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander verwacht. Bedreigde of zwaarder beschermde amfibieën zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht.
  • Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Vervolgstappen en mitigerende maatregelen

Voor de vervolgstappen en mitigerende maatregelen is sprake van het volgende:

  • Het wordt ingeschat dat de functionaliteit van de mogelijk aanwezige nestplaatsen voor Huismus en hun functionele leefomgeving niet achteruit gaan en dat het niet noodzakelijk is mitigerende maatregelen uit te voeren. Los daarvan wordt het aangeraden rekening te houden met Huismus (zie paragraaf 3.5 van de quickscan).
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Bij de voorgenomen ontwikkeling kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

Op basis van het bovenstaande blijkt dat het aspect ecologie geen belemmering is voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt volgens de provinciale risicokaart geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Wel is de N308 door de provincie vrijgegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat als de gemeente een routering wil instellen zij deze weg op kan nemen in haar routering. De N308 is op dit moment niet opgenomen in de gemeentelijke routering.

Wel vinden incidenteel vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen plaats en dus ook rond het plangebied. Het gaat daarbij in hoofdzaak om de bevoorrading van bedrijven in of bij het plangebied (bijvoorbeeld levering van benzine, gasflessen en bestrijdingsmiddelen). De aard en omvang van deze transporten is uiterst beperkt, zodat met inachtneming van de vuistregels uit de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen duidelijk sprake is van verwaarloosbare risico's. In het plangebied zijn naast de N308 geen (water)wegen of spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

4.6 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 200 meter.

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

De locatie van de toekomstige woningen is afhankelijk van de geluidscontouren van de wegen met een wettelijke geluidszone in de directe omgeving, namelijk de N308 (Zuiderzeestraatweg) en de Oude Dijk. Aan de hand van een akoestisch onderzoek is de mogelijkheid voor de realisatie van de woningen vanuit de Wet geluidhinder onderzocht. Het akoestisch onderzoek (BVA, Akoestisch onderzoek Zuiderzeestraatweg 255 gemeente Oldebroek, projectnummer K054-062, van 19 juni 2013) is opgenomen in Bijlage 9.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg (N308) wordt overschreden op de noord-, oost- en westgevel van de nieuwe bebouwing op het perceel van Zuiderzeestraatweg 255. De maximale berekende waarde bedraagt 56 dB ten gevolge van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg en bevindt zich op de noordgevel van de geprojecteerde woning. Omdat er sprake is van vervangende nieuwbouw en de berekende waarden lager zijn dan de maximaal toelaatbare hogere waarde van 58 dB, behoort het vast stellen van hogere waarden tot de mogelijkheden.

Voor de Oude Dijk geldt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden op de gevels van de nieuwe bebouwing. De berekende geluidbelastingen voor de nieuwbouw aan de Oude Dijk liggen allen lager dan de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt circa 46 dB op de noordgevel van de nieuwe bebouwing. Deze geluidsbelasting is berekend ten gevolge van verkeer op de Zuiderzeestraatweg.

Geconcludeerd kan worden dat er voor de nieuwbouw naar Oude Dijk 22 vanuit de Wgh geen beperkingen zijn. De berekende geluidbelasting blijven op de gevels van deze woning onder de voorkeursgrenswaarde.

Ditzelfde geldt echter niet voor de nieuwbouw op het perceel van Zuiderzeestraatweg 255. Omdat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg wordt overschreden, kan niet zonder meer worden overgegaan tot realisatie van deze ontwikkeling. De Wgh schrijft voor dat maatregelen in de volgorde bron, overdracht en ontvanger moeten worden onderzocht. Bij maatregelen aan de bron kan men denken aan een lagere maximumsnelheid of een stillere verharding. Een maatregel in het overdrachtsgebied is een geluidsscherm en/of geluidswal. Bij maatregelen aan de bron kan men denken aan een dove gevel.

Het verlagen van de maximumsnelheid is vanwege de functie van de Zuiderzeestraatweg, waarop een snelheid van 80 km/uur buiten de bebouwde kom gangbaar is, geen realistische optie. Daarnaast is in de berekeningen al rekening gehouden met het toepassen van een stiller asfalttype. Alhoewel dit een vermindering van de geluidsbelasting betekent, geldt dat dit niet voldoende is om de geluidsbelasting tot onder de voorkeursgrenswaarde te brengen.

Een geluidsscherm en/of geluidswal is vanuit stedenbouwkundig opzicht, gezien de ligging van de woning(en) en de omgevingskenmerken, geen voor de hand liggende optie. Het geluidsscherm moet vrij groot zijn om voldoende effect te hebben. Daarnaast moeten openingen in het scherm worden aangebracht voor de opritten, waardoor het scherm minder effectief is. Ook deze maatregel wordt op basis hiervan niet gewenst geacht.

Indien voorgedragen oplossingen vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig, vervoerskundig of financieel opzicht niet mogelijk zijn, kan het college van B&W een hogere grenswaarde verlenen. De hogere grenswaardeprocedure dient te worden uitgevoerd overeenkomstig het gemeentelijk geluidsbeleid waarin de kaders voor de verlening van hogere grenswaarden zijn opgenomen. Het plan wordt dan ook getoetst binnen de kaders van het gemeentelijk geluidsbeleid om te bepalen of een hogere grenswaarde tot de mogelijkheden behoort.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling dient een hogere grenswaardeprocedure te worden doorlopen. Daarmee kan worden voldaan aan het aspect geluid.

4.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet “in betekenende mate” zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Voorliggende situatie

Het plangebied betreft een 'gemengd gebied'. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan daarom een ander afstandscriterium worden toegepast.

De gemeente Oldebroek heeft voor de voorliggende situatie de milieuzonering aangegeven in verband met het nabijgelegen tankstation (zonder LPG) en de houtstapelbouw (Steenbergen). Deze milieuzonering is verbeeld op de afbeelding 'Milieuzonering tankstation en houtstapelbouw'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB107-VG01_0004.jpg"

Afbeelding: Milieuzonering tankstation en voormalig bedrijf Houtstapelbouw Steenbergen (bron: gemeente Oldebroek, mei 2012)

Bij de milieuzonering is rekening gehouden met de bedrijven in de omgeving, namelijk aan de westzijde van het plangebied. Hierbij is met name gekeken naar het tankstation en de locatie waar tot voor kort de houtstapelbouw was gevestigd. Er is rekening gehouden met een afstand van 30 meter tussen het tankstation en de voorgenomen locatie van de nieuwe woningen in verband met het aspect geur. De houtstapelbouw ter plaatse is niet meer actief. Op het perceel waar voorheen de houtstapelbouw was gesitueerd kunnen voornamelijk ambachtelijke bedrijven van geringe omvang worden gevestigd. De afstand van het betreffende perceel tot de bestaande woning Zuiderzeestraatweg 255 bedraagt 6 meter. Dit heeft nimmer tot klachten geleid. De afstand van het betreffende bedrijfsperceel tot de te realiseren woningen bedraagt minimaal 20 meter. Dat betekent een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de bestaande situatie.

De overige aanwezige bedrijven aan de westzijde van het plangebied liggen op een grotere afstand van het plangebied dan het tankstation. Dit zijn bedrijven met een milieucategorie tot en met 3.1. Hierbij geldt een richtafstand van 50 meter. Aangezien het een 'gemengd gebied' betreft kan de richtafstand worden teruggebracht worden naar 30 meter. Het plangebied ligt op een grotere afstand van deze bedrijven.

Aan de noordzijde van de Zuiderzeestraatweg is een veevoeder-, kunstmest en poederhars verwerkingsbedrijf gesitueerd (Handelsonderneming De Hoop, Zuiderzeestraatweg 254). De werkzaamheden van het bedrijf zijn zodanig dat het in zijn huidige omvang past binnen de bestemming die voor deze locatie geldt, namelijk "Bedrijf 1" met daarbij milieucategorie 3.1 (in het voor die locatie vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'). De bijbehorende richtafstand is 50 meter. De bedrijfsbebouwing dient ten minste 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd. Voor het bedrijf is in 2008 een milieuvergunning verleend, waarbij rekening gehouden is met de op korte afstand (circa 25 meter) gelegen bestaande woning. De afstand van de huidige bedrijfsbebouwing tot de te bouwen woningen bedraagt circa 100 meter. Er wordt dus ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande blijkt dat nabijgelegen bedrijven met de daarbij behorende milieuzones geen belemmering zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Water

Algemeen

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 10.

Waterparagraaf

De watertoets is verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets houdt in dat in het proces van het ruimtelijke plan/besluit de waterbeheerder in de gelegenheid wordt gesteld waterhuishoudkundige aspecten in te brengen die de initiatiefnemer moet meewegen bij de vaststelling.

Algemeen

Het plangebied valt buiten bestaand stedelijk gebied. Het is circa 1,1 hectare groot. Uit het bodemonderzoek blijkt dat het freatisch grondwater zich bevindt op een diepte van circa 1,30 m-mv.

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename aan verharding, maar juist tot een afname van de verharding met 1.129 m2. Door de sloop van de bedrijfsgebouwen zal het verhard oppervlak in belangrijke mate afnemen.

Het plangebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone. Binnen en nabij het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. In het plangebied zijn geen problemen bekend van grondwateroverlast. In of nabij het plangebied liggen geen gebieden voor grondwaterbescherming, drinkwaterwinning.

Beoordeling

Aan de noordzijde van Zuiderzeestraatweg 255 ligt een A-watergang en aan de zuidzijde van Oude Dijk 22 ligt ook een A-watergang. Deze watergangen hebben een beschermingszone van 5 meter waarop de Keur van toepassing is. Handelingen en lozingen op het water zijn vergunningplichtig. Ook moet in deze beschermingszone ruimte zijn ten behoeve van het onderhoud. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt hiermee rekening gehouden en zal ruimte zijn voor onderhoud.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen: Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het is belangrijk om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.

Schoon houden - scheiden - schoon maken: Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap verzoekt om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

Riolering en afvoer hemelwater: Het droog weer afvoer (dwa) van de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten op het huidige rioleringssysteem. Initiatiefnemer moet voor het hemelwater en het grondwater maatregelen treffen conform de Rioolaansluit- en afkoppelverordening. Het waterschap hanteert een T=10 (36 mm) gebeurtenis als eis voor de noodzakelijke berging van hemelwater. Om verontreiniging van bodemgrond- en oppervlaktewater zo veel mogelijk te voorkomen zal toepassing van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood of zink) tot een minimum worden beperkt.

Gebiedsspecifieke aandachtspunten

Riooltransportleidingen met zakelijk rechtstrook: Nabij het plangebied is een riooltransportleiding aanwezig. De aanwezigheid van deze leidingen stelt eisen aan het grondgebruik; zo geldt bijvoorbeeld een bebouwingsvrije zone en worden eisen gesteld aan het type verharding boven een leiding. Het deel van het plangebied nabij de riooltransportleiding en de bebouwingsvrije zone is bij de voorgenomen ontwikkeling bestemd als agrarisch gebruik, zonder bouwmogelijkheden. Deze leiding leidt dus niet tot beperkingen van het bestemmingsplan.

Watergang: Ten noorden van Zuiderzeestraatweg 255 ligt een watergang. Deze watergang is geen HEN (water van het hoogst ecologische niveau) / SED-water (water met een specifiek ecologische doelstelling). Hier en daar zijn duikers.

Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater (in verbinding staand met het oppervlaktewatersysteem) gecreëerd worden. Wel gaat de voorkeur uit naar het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater (aan de noordzijde van Zuiderzeestraatweg 255), via een retentievoorzienig om te voorkomen dat de afvoernorm wordt overschreden. Door niet-uitlogende materialen toe te passen voor dakgoten, afvoerpijpen en dergelijke wordt voorkomen dat het af te voeren hemelwater het oppervlaktewater verontreinigt. Het plan heeft op deze wijze geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

Voor deze watergang en de bijbehorende beschermingszone geldt dat de Keur van het waterschap van toepassing is. Indien nabij deze watergang werkzaamheden of bouwactiviteiten plaatsvinden, dient hiervoor een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld ook indien een overloop vanuit de infiltratie-/bergingsvoorziening richting deze watergang wordt gecreëerd.

De nieuwe ontwikkelingen in het plangebied hebben geen grootschalige veranderingen voor het watersysteem tot gevolg. Wel gelden de uitgangspunten ten aanzien van de riolering en de afvoer van hemelwater.

Procedure

Aangezien het plan zich buiten stedelijk gebied bevindt, is het zoals afgesproken in het art. 3.1.1 Bro overleg/watertoetsadviesoverleg aan het waterschap Vallei en Veluwe voorgelegd. Het waterschap heeft hierop gereageerd. De mail hiervan is opgenomen in Bijlage 11.

Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

4.10 Molenbiotoop

Op de locatie Zuiderzeestraatweg 254 is molen De Hoop gesitueerd.

Een molenwerktuig stelt eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. Hiervoor wordt het begrip 'molenbiotoop' gebruikt. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. De biotoop kent een straal van 400 meter. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Molens zijn een belangrijk element in het landschap of stedelijk gebied en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van de omgeving. Omdat molens wind moesten kunnen vangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Met andere woorden: molens horen in het zicht te staan. Als dat het geval is, blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.

Aan de noordzijde van de Zuiderzeestraatweg ligt de monumentale windmolen De Hoop. Windmolens met een monumentenstatus vormen een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit. Gestreefd wordt naar het behoud en de bescherming van molenbiotopen. Bij het opstellen van beplantingsplannen dient hiermee rekening te worden gehouden. De bescherming van de molenbiotoop betreft vooral het behoud van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn, waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 3. Voor de landschappelijke versterking met betrekking tot de molenbiotoop geldt dat beplanting / bebouwing dicht op de molen niet hoger mag zijn dan 7,5 meter. Dit zal groter kunnen zijn naarmate de afstand tot de molen groter wordt.

In het voorliggende bestemmingsplan is de molenbiotoop opgenomen met een aanduiding. De molenbiotoop is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', waarin de molen is gelegen. Hierbij zijn beperkingen gesteld aan de maximale hoogten van bouwwerken en beplanting in het plangebied. Ook bij de landschappelijke inpassing wordt rekening gehouden met de molenbiotoop. In paragraaf 5.3 onder 'Toekomstige situatie' is dit verder uitgewerkt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt zodoende rekening gehouden met de nabijgelegen molen. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot beperkingen van de molen. Aan de hand van de molenbiotoop zijn in het bestemmingsplan maximale hoogten voor bebouwing en beplanting opgenomen.

4.11 Radarverstoringsgebied

Het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied Nieuw Milligen. Op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) gelden in een radarverstoringsgebied bouwhoogtebeperkingen voor bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

De radarzone is een aandachtsgebied waarbinnen hoogbouw getoetst moet worden door het Ministerie van Defensie. Pas na toetsing blijkt of een bouwwerk aanvaardbaar is of niet. De toetsingshoogte is 45 meter, welke geldt vanaf de NAP-hoogte van het radarstation.

Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden ten behoeve van objecten met een hoogte van minimaal 45 meter +NAP. Daarmee zijn er gelet op het radarverstoringsgebied geen beperkingen voor het voorliggende bestemmingsplan en is het niet nodig om hiervoor een aanduiding op te nemen.

4.12 Milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van agrarische bebouwing en de realisatie van woonfuncties. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1,7 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Ruimtelijke structuur

Zuiderzeestraatweg 255

De locatie Zuiderzeestraatweg 255 bestaat momenteel uit een woonboerderij, enkele opstallen en een oude hooiberg.

De woonboerderij is niet karakteristiek en verkeert in slechte bouwkundige staat, zoals blijkt uit een bouwtechnisch onderzoek uit 2010. Zie ook Bijlage 3. Ook ligt de woonboerderij in de geluidscontour van de Zuiderzeestraatweg. De woonboerderij, de hooiberg en de schuur worden gesloopt.

Op de locatie komt een twee-onder-één-kapwoning. Deze woning wordt op de plek van de te slopen schuur gesitueerd, met de voorgevel gericht naar de Zuiderzeestraatweg. Door de nieuwe twee-onder-één-kapwoning te situeren op een grotere afstand van de weg ontstaat er meer ruimte voor een goede landschappelijke inpassing.

De twee-onder-één-kapwoning krijgt een eenvoudig volume met zadeldak dwars op de straatweg, lage dakgoten (overeenkomstig bestaande boerderij) en aan de gevels bij voorkeur donker hout. De ontsluiting van de twee-onder-één-kapwoning gaat via het aangrenzende paadje.

Zuiderzeestraatweg 252a 

Op de locatie Zuiderzeestraatweg 252a worden alle agrarische opstallen (waaronder de kippenschuur) achter de molen gesloopt.

De vrijkomende gronden worden ingezet ten behoeve van het agrarisch gebruik (zonder bebouwing).

Oude Dijk naast 22

Naast de woning aan de Oude Dijk 22 wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. De schuur met het rode dak blijft behouden.

De woning aan de Oude Dijk tast niet de ruimtelijke kwaliteit aan. De voorgevel van deze nieuwe woning komt in dezelfde lijn te staan als de woning aan de Oude Dijk 22.

Voor Zuiderzeestraatweg 255 en de locatie naast Oude Dijk 22 is een erftransformatierapport (Bijlage 2) opgesteld en vervolgens is een inrichtingsplan (Bijlage 3) gemaakt. Bij de erfontwikkeling, bebouwing en inrichting wordt getracht rekening te houden met de uitgangspunten en randvoorwaarden uit deze rapportages. De uitstraling van het erf blijft landelijk en de tuinen liggen aan de achterzijde van de woningen. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. 

5.2 Te slopen en nieuwe bebouwing

De oppervlakte van de te slopen bebouwing is 1.479 m2, namelijk:

  • 175 m2 woonboerderij (inhoud 780 m3)
  • 11 m2 blokhut/hooiberg
  • 191 m2 schuur-berging
  • 54 m2 carport
  • 10 m2 carport
  • 1.000 m2 kippenschuur (bij nummer 252a)
  • 38 m2 schuur (bij nummer 252a)

De globale ligging van de te slopen bebouwing is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB107-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Te slopen bebouwing ter plaatse van de rode kruisjes (bron: Witpaard)

De nieuwe bebouwing bestaat uit:

  • een twee-onder-één-kapwoning met de voorgevel naar de Zuiderzeestraatweg (midden op het perceel, naast de te slopen woonboerderij Zuiderzeestraatweg 255)
  • een vrijstaande woning aan de Oude Dijk (naast nummer 20)

De inhoud van de vrijstaande woning bedraagt maximaal 600 m3 met een bijgebouw van maximaal 100 m2. De twee-onder-één-kapwoningen hebben elk een maximale inhoud van 400 m3 met een bijgebouw van maximaal 50 m2.

De locatie Zuiderzeestraatweg 252a wordt agrarisch in gebruik (zonder bebouwing).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB107-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: Voorgenomen ontwikkeling met landschappelijke inpassing (bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland)

5.3 Landschappelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

Bij landschappelijke inpassing zijn vooral de grote structuren op of rond het erf van belang. Deze hebben landschappelijk gezien de meeste impact, zijn bepalend voor het aanzien van het erf (op afstand) en zorgen er voor dat het erf onderdeel wordt van het landschap.

Deze structuren bestaan voornamelijk uit opgaande beplantingselementen welke verschillend van aard kunnen zijn, afhankelijk van het betreffende landschapstype. Hierbij kan worden gedacht aan knip- of scheerheggen, struweelhagen, houtsingels, geriefhoutbosjes, (knot-)bomenrijen, solitaire bomen en boomgaarden.

Bestaande situatie

De percelen aan de Oude Dijk zijn redelijk ingepast, met name de oude laan die verbinding maakt met de Zuiderzeestraatweg is een karakteristiek element. De voorzijde van de oude woonboerderij is in de huidige situatie vrij sober met een beplanting van coniferen en sparren. Tussen de coniferenhaag staat nog een enkele fruitboom, waarschijnlijk een restant van een boomgaardje.

Toekomstige situatie

Een landschappelijke inpassing is voor de uitstraling van een woning zeer belangrijk. Bij het toepassen van nieuwe beplanting wordt rekening gehouden met de oorspronkelijke inrichtingsprincipes van het historische boerenerf. Verder wordt getracht om aansluiting te vinden op de karakteristieken van het veenontginningslandschap en het historische karakter van de boerderijen langs de Zuiderzeestraatweg.

Inrichtingsplan

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld door Stichting Landschapsbeheer Gelderland. Zie hiervoor ook Bijlage 3. Het inrichtingsplan is afgestemd op het Beeldkwaliteitsplan landelijke gebied en het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Oldebroek.

De percelen liggen op de grens van het buitengebied en het gebied Oude Dijk. De percelen vallen binnen de molenbiotoop van de molen De Hoop, hetgeen consequenties heeft voor de hoogte van de nieuw aan te leggen beplanting en nieuwe bebouwing. De Wet geluidhinder is van invloed op de afstand van de wegen tot de woningen.

In de voorliggende situatie ligt de nadruk op het behoud van de structuren die kenmerkend zijn voor het veenontginningslandschap en de historische karakteristieken van de Zuiderzeestraatweg; openheid op de akkercomplexen en het verdichten van het overige landschap door toevoeging van lanen, erf- en kavelbeplanting. Het uiteindelijke doel is om naar aanleiding van ruimtelijke ontwikkelingen verdichting van het landschap te bewerkstelligen met behoud van de zichtas noord-zuid. Daardoor kunnen de huidige barrières ruimtelijk worden afgezwakt en veranderingen landschappelijk worden ingepast.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het erf ingericht met inheemse soorten. De inrichting van het erf is opgedeeld in een 'voor' en 'achter', overeenkomstig de traditionele erfinrichting van boerenerven. 'Voor' en 'achter' zijn door een denkbeeldige lijn tussen de verschillende gebouwen van elkaar gescheiden. Hierbij is de functionele scheiding tussen wonen en werken goed zichtbaar.

Landschappelijke inpassing in relatie tot molenbiotoop

Wat betreft de landschappelijke inpassing in relatie tot de molenbiotoop geldt dat beplanting / bebouwing dicht op de molen niet hoger mag zijn dan 7,3 meter. Dit wordt hoger naar mate de afstand tot de molen groter wordt. De grens van 7,3 meter heeft consequenties voor het aanleggen van een hoogstamboomgaard voor de nieuw te bouwen woningen. Het erf wordt ingericht met inheemse soorten. De bomen betreffen soorten die niet heel hoog worden en waarvan de groei relatief traag verloopt. Er is gekozen voor een assortiment van fruitrassen die doorgaans niet hoger worden dan 7 meter, middels snoei is deze hoogte ook op de langere termijn te handhaven. De bestaande naaldbomen / coniferen op het voorterrein worden verwijderd met behoud van de aanwezige eiken en elzenlaan. De walnoot achter de woning is zo gesitueerd dat deze minimaal effect heeft op de windtoevoer naar de molen in verband met de bestaande elzenlaan. De struweel haag langs de zuidwestzijde van het perceel blijft binnen de grens van 7 meter, ditzelfde geldt voor de knip- of scheerheggen. Verder zal met de inrichting van de tuinen rekening worden gehouden met deze grens van 7 meter. De aanplant van grote boomvormers in verband met de vrije windvang is dus beperkt mogelijk zolang deze de windtoevoer niet belemmeren.

Na overleg met de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek is geconcludeerd dat deze landschappelijke inpassing minimale effecten heeft op de windtoevoer naar de molen. Bij de landschappelijke inpassing wordt rekening gehouden met de molenbiotoop. De landschappelijke inpassing voldoet aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de regels gewenst is. Daarom zijn er in het plan afwijkingsmogelijkheden (met omgevingsvergunning) opgenomen. De uitvoering berust bij het bevoegd gezag, doorgaans burgemeester en wethouders. Deze afwijkingen maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

6.2 Toelichting op de plansystematiek

Voor de locaties Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk is sprake van het vigerende bestemmingsplan 'Oldebroek Oude Dijk 2008'. Voor de locatie Zuiderzeestraatweg 252a geldt het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'.

Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan hebben de locaties de volgende bestemmingen en aanduidingen:

Zuiderzeestraatweg 255:

  • 'Wonen - 2'
  • 'Tuin'
  • 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1'

Oude Dijk:

  • 'Wonen - 1'
  • 'Tuin'
  • 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1'

Zuiderzeestraatweg 252a:

  • 'Agrarisch'
  • 'Waarde - Archeologie'
  • 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1'

Bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'

De bouwregeling van deze bestemming omvat een aantal regels dat ten doel heeft om het bestaande stedenbouwkundige beeld te bewaren, zonder dat dit leidt tot verstarring. De locaties krijgen een woonfunctie.

Voor de vrijstaande woning is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen en voor de twee-onder-één-kapwoning de bestemming 'Wonen - 2'.

Voor de vrijstaande woningen op grotere kavels is een bouwvlakdiepte van vijftien meter opgenomen. Voor de bouwvlakdiepte is bij de twee-onder-één-kapwoning een maat van twaalf meter aangehouden, zodat over het algemeen de meeste woningen nog naar achteren kunnen uitbreiden.

De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde bedraagt minimaal 3 meter.

Voor de bestemmingen geldt een goothoogte van maximaal 3,75 meter en een maximale bouwhoogte van 7,50 meter. De bouwhoogte wordt bepaald door de molenbiotoop.

Voor deze bestemmingen is met het oog op de landschappelijke inpassing vastgelegd dat de inrichting moet worden gerealiseerd zoals aangegeven in het (als Bijlage 3 opgenomen) inrichtingsplan.

Bijgebouwen

Bij de vrijstaande woning, waarvoor de bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen, mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m2, met de beperking dat de maximale gezamenlijk bebouwde oppervlakte van het bouwperceel 50% bedraagt.

Bij de twee-onder-één-kapwoning, waarvoor de bestemming 'Wonen - 2' is opgenomen, mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per woning, met de beperking dat de maximale gezamenlijk bebouwde oppervlakte van het bouwperceel 70% bedraagt.

Bij de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' mogen de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen slechts aan één zijde van de woning tot aan de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, aan de andere zijgevel dient een afstand te worden bewaard van ten minste 3 meter tot de zijdelingse perceelgrens.

De goothoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5,5 meter. De aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter.

Nevenfuncties van woningen

Een ieder heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.

Bij de bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden onder meer bouwwerken geregeld ten behoeve van een paardenbak waarvoor specifieke regels zijn opgenomen.

Bestemming 'Tuin'

De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, behoudens ondergeschikte bouwdelen waaronder erkers, hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden liggen tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de openbare weg.

De in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1 meter voor het verlengde van de voorgevel, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m2 en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag zijn.

Ook voor deze bestemming is met het oog op de landschappelijke inpassing vastgelegd dat de inrichting moet worden gerealiseerd zoals aangegeven in het (als Bijlage 3 opgenomen) inrichtingsplan.

Bestemming 'Agrarisch'

De gronden met deze bestemming liggen aan de noordzijde van de Zuiderzeestraatweg. In landschappelijke zin wordt dit gebied het veenontginningslandschap genoemd. Kenmerkend voor dit landschap is de openheid en de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag.

De landschappelijke kenmerken, zoals deze staan vermeld in het landschapsontwikkelingsplan, worden in eerste instantie beschermd in de bestemmingsomschrijving. Het behouden van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden wordt ook beschermd in de specifieke gebruiksregels.

Daarnaast hebben de landschappelijke en de natuurlijke waarden een basisbescherming die naar voren komt in een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning). Hiermee worden de bestaande waarden beschermd. Werkzaamheden die deze waarden negatief kunnen beïnvloeden, zijn vergunningsplichtig.

Er zijn afwijkingen opgenomen, onder andere voor de plaatsing van nestpalen met een maximale bouwhoogte van 12 meter.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is voor de locatie Zuiderzeestraatweg 252a de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op diepere grondwerkzaamheden welke aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning) zijn gekoppeld.

Voor de locaties Zuiderzeestraatweg 255 en Oude Dijk is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen, aangezien voor deze locaties een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek kan de verwachting voor deze locaties daarom worden bijgesteld tot laag. Zie hiervoor paragraaf 4.2.

Aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1'

Rond molen De Hoop ligt een molenbeschermingszone. Het betreft een zone die ervoor moet zorgen dat een optimale windvang voor de molen aanwezig blijft. Dat betekent dat er eisen gesteld worden aan de bouwhoogte van bouwwerken en aan de hoogte van beplanting, waarin de planregels voorzien.

6.3 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft een ontwikkeling op slechts twee percelen, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 8 Inspraak, overleg en zienswijzen

8.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

De initiatiefnemer heeft voor omwonenden een informatieavond georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomn in Bijlage 13.

8.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Provincie Gelderland

Het plan is aan de hand van het erfadviesrapport van het Gelders Genootschap (februari 2010) en het aanvullend advies van het Gelders Genootschap (maart 2010) als vooroverleg besproken met de provincie Gelderland op 29 oktober 2010.

In het provinciale beleid wordt uitgegaan van het behoud van de bestaande boerderij. Echter, in dit geval verkeert de bestaande boerderij in een slechte bouwkundige staat, zoals blijkt uit een bouwtechnisch onderzoek uit 2010, en de boerderij is niet karakteristiek. Daarom wordt de boerderij vervangen door nieuwbouw. Hiervoor is het inrichtingsplan opgesteld. Dit plan is ter beoordeling voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de nieuwe stedenbouwkundige situatie. Ook heeft de provincie aangegeven dat er in landschappelijke en ruimtelijke zin sprake is van een verbetering. Bij mail van 6 februari 2013 heeft de provincie Gelderland bevestigd dat de provincie kan instemmen met de voorgenomen functieverandering. De provincie gaat er van uit dat de landschappelijke inpassing plaatsvindt in lijn met het advies van de Stichting Landschapsbeheer Gelderland c.q. de ervenconsulent. Een kopie van deze mail is bijgevoegd in Bijlage 12.

Reactie gemeente

In het voorliggende bestemmingsplan is de landschappelijke inpassing in de regels verankerd middels een voorwaardelijke verplichting. Het inrichtingsplan, het erftransformatierapport en de daarbijbehorende aanvulling zijn als bijlage bij de regels opgenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft laten weten geen bezwaar tegen de ontwikkeling te hebben. Het waterschap heeft bij mail van 12 juni 2012 aangegeven dat er conform het gemeentelijke- en waterschapsbeleid moet worden omgegaan met het hemelwater. Dat wil zeggen afvalwater op het riool en hemelwater eerst vasthouden in het plangebied tot een bui van 36 mm alvorens het kan worden geloosd. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied liggen A-wateren. De beschermingszones van deze wateren zijn 5 meter breed en liggen wel in het plangebied. In de toelichting dient te worden opgenomen dat de Keur hierop van toepassing is en handelingen vergunningplichtig zijn. Dat geldt ook voor lozingen op deze wateren. Een kopie van de mail is opgenomen in Bijlage 11.

Reactie gemeente

De toelichting van het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van het waterschap.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Oude dijk, Zuiderzeestraatweg 255' heeft vanaf 14 augustus 2013 tot en met 24 september 2013 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

december 2013.