Plan: | Oldebroek, Breeveen 3 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.OB112-ON01 |
Initiatiefnemer heeft in oktober 2016 een principeverzoek ingediend bij de gemeente om gebruik te mogen maken van de regeling functieverandering VAB (Voormalig Agrarische Bedrijven) voor het perceel Breeveen 3 te Oldebroek. Het is de bedoeling op dit perceel uiteindelijk twee woningen te bouwen.
Ook heeft de initiatiefnemer een "Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden" laten opstellen door het Gelders Genootschap ten behoeve van deze erftransformatie.
De gemeente heeft in februari 2017 besloten planologische medewerking te verlenen aan het verzoek onder een aantal voorwaarden. Ook heeft de gemeente ingestemd met het erftransformatierapport en met de sloop van de agrarische bebouwing op het perceel in verband met instortingsgevaar. Inmiddels is de agrarische bebouwing gesloopt.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied betreft het perceel Breeveen 3, gelegen in het buitengebied ten zuiden van de bebouwde kom van Oldebroek.
De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied. NB: Inmiddels is de agrarische bebouwing gesloopt
Op de afbeelding is te zien, dat voor het plangebied twee verschillende bestemmingsregimes van kracht zijn:
Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 juni 2011. Op basis van dit bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor "Agrarisch - 1" zonder bouwmogelijkheden.
Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is vastgesteld op 15 december 2009. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch - 6', waarbij agrarische bebouwing mogelijk is binnen het bouwvlak.
Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. Dit bestemmingsplan is niet van toepassing op het plangebied en heeft geen consequenties voor het initiatief.
Een uitsnede van de plankaart is weergegeven op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009' en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'
De voorgenomen ontwikkelingen zijn op basis van de vigerende bestemmingsplannen 'Oldebroek Dorp 2009', 'Buitengebied 2007' en 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011' niet mogelijk. Via het onderhavige bestemmingsplan worden de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel Breeveen 3 juridisch-planologisch geregeld.
Het bestemmingsplan 'Oldebroek, Breeveen 3' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In deze toelichting is in hoofdstuk 2 Planbeschrijving een beschrijving gegeven van het plan. In hoofdstuk 3 Beleid is ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 Onderzoek wordt aandacht besteed aan de haalbaarheidsadspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 Plansystematiek zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan zijn de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen sluit deze toelichting af met de resultaten van het gevoerde overleg en de zienswijzen.
Het plangebied ligt in het buitengebied, ten zuiden van de bebouwde kom van Oldebroek. De locatie wordt ontsloten vanaf de Breeveen.
Op onderstaande afbeelding is de situatie van het plangebied weergeven, voordat de agrarische bebouwing gesloopt werd.
Afbeelding: Situatie plangebied voordat de agrarische bebouwing gesloopt werd
Landschap
Door het Gelders Genootschap is een rapport opgesteld met als titel: "Erftransformatie Breeveen 3 te Oldebroek". Dit rapport is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. In dit rapport is een uitvoerige analyse van het bestaande landschap opgenomen.
Uitzicht vanaf het erf richting het zuiden. De openheid is nu waardevol. Het pad liep in het verleden door tot aan de huidige Bovenstraatweg.
Locatie
In het rapport van het Gelders Genootschap is ook een analyse van het bestaande erf opgenomen. Ook deze analyse is hieronder opgenomen. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden, dat de agrarische bebouwing inmiddels gesloopt is. Het betreft dus de analyse van een situatie, die nu niet meer herkenbaar aanwezig is, maar wel aanknopingspunten biedt voor de nieuwe invulling.
Analyse bestaande situatie (Bron: Gelders Genootschap)
Erf en gebouwen
Het erf is een typisch Noord Veluws erf. Een van oorsprong gemengd boerenbedrijf met een kleine boerderij, bakhuisje, diverse schuren en ijzeren kapbergen. Het erf is qua ensemblewaarde karakteristiek maar de gebouwen op zich zelf niet. De boerderij is uit 1955, bevat asbest en is bouwkundig in slechte staat.
Het erf.
Op het erf staat waardevolle erfbeplanting
De boerderij is met de voorzijde georiënteerd op het noordwesten, het werkerf met de schuren ligt aan de zuidoostzijde. Gebouwen volgen de verkaveling.
Op het erf staan diverse erfbeplanting en enkele fruitbomen. De voortuin wordt afgebakend met een bomenrij, ook staan daar nog enkele hoogstam fruitbomen. De overige erfbeplanting bestaat voornamelijk uit beplanting op de perceelsgrenzen en langs het toegangspad.
In de voorgaande paragraaf is de analyse van het landschap en het bestaande erf weergegeven.
Op basis van deze analyse geeft het Gelders Genootschap de volgende ontwikkelpunten voor het nieuwe erf aan:
Het Gelders Genootschap formuleert vervolgens de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden voor de situering van een tweetal woningen op het perceel:
De initiatiefnemer wordt aangeraden een architect in te schakelen bij de uitwerking van plannen voor deze locatie. Bijgaande schets geeft een mogelijke uitwerking van het advies,andere uitwerkingen binnen het gegeven advies zijn mogelijk.
Mogelijke uitwerking (Bron: Gelders Genootschap)
Functieverandering moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Een goede landschappelijke inpassing van het erf is voor de gemeente Oldebroek belangrijk.
Het Gelders Genootschap geeft hierbij de volgende toelichting:
Op Het Breeveen 3 worden alle gebouwen gesloopt. Het nieuwe erf kan zich ontwikkelen binnen de aangegeven uitgangspunten en binnen het bestaande bouwvlak.
De woningen hebben een eenvoudige landelijke uitstraling een enkelvoudige hoofdvolume met een kloek en sprekend zadeldak waarbij een eigentijdse invulling van de traditionele hoofdvorm mogelijk is.
De kap mag beeldbepalend zijn. Gebruik natuurlijke materialen en gedempte kleuren.
Een traditionele erfopzet is gezien de ligging in een mogelijk toekomstig uitleggebied niet noodzakelijk. Wel is het wenselijk de bestaande kwaliteiten zoals de verkaveling, streekeigen beplanting en de oorspronkelijke laan te behouden.
Streekeigen beplanting:
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro).
"Duurzaamheidsladder"
De inhoudelijke eisen, waaraan voldaan moet worden bij deze zogenaamde “duurzaamheidsladder”, zijn op 1 juli 2017 gewijzigd. Vanaf die datum behoeft de “actuele” en “regionale” behoefte niet langer beschreven te worden. Afstemming op regionaal niveau is, volgens de Nota van Toelichting (2017), immers geborgd in de artikelen 3.1.1 en 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro.
Wel zijn in artikel 3.1.6. lid 2 van de Bro aanvullende eisen opgenomen voor bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Een dergelijke motivering is echter niet vereist voor woningbouwplannen met een maximale capaciteit van 11 woningen. Desondanks zal hieronder toch een nadere motivering gegeven worden voor de beoogde bouw van twee woningen op het perceel Breeveen 3:
De extra woning voorziet in een behoefte, zowel in het kader van woningbouwbehoefte, behoefte van functieverandering en sloop van landschapsontsierende bebouwing. De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering, dat is doorvertaald in het gemeentelijk beleid. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid. In het beleid is rekening gehouden met woningbouw conform het functieveranderingsbeleid, zowel kwantitatief als kwalitatief. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de locatie. In Hoofdstuk 2 is uitgebreid ingegaan op de planvorming met daarbij ook de ligging en kwaliteit van de locatie.
Conclusie
Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is het beleid voor de fysieke leefomgeving geïntegreerd tot één plan en één verordening. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.
Duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd. Zie hiervoor paragraaf 3.1. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. De bestaande gebiedskwaliteiten worden verbonden met ontwikkelingsmogelijkheden voor functieverandering. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee versterkt.
Functieverandering
De Gelderse regio's kregen met het (voorheen geldende) Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd.
De provincie kiest in deze nieuwe visie voor een andere rol: beleid en afspraken moeten in regionaal verband gemaakt zijn of verder worden gemaakt.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
In de visie zijn het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (voorheen EHS genoemd) opgenomen. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone liggen respectievelijk op een afstand van circa 1,1 kilometer en circa 1 kilometer vanaf het plangebied.
Het plangebied maakt in Omgevingsvisie Gelderland geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone.
Nationaal landschap
Het plangebied ligt binnen het Nationale Landschap 'Veluwe'. Deze aanduiding heeft geen beleidsmatige consequenties. Het plangebied wordt gekenmerkt door een karakteristiek halfopen landschap. In Hoofdstuk 2 is nader aangegeven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.
Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.
In artikel 2.2.1.1 is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd. In paragraaf 3.3 wordt daar nader op in gegaan.
Conclusie
Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie Oldebroek 2030
De gemeentelijk structuurvisie uit 2003 geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling aan voor de periode 2000-2030. Ambities en wensen over het gebruik van de ruimte zijn hierin vastgelegd. In de structuurvisie is aangegeven dat vrijgekomen locaties op een zorgvuldige wijze opnieuw bebouwd kunnen worden. De structuurvisie beschrijft dat het merendeel van de ontwikkelingen wordt geconcentreerd in de hoofdkernen Wezep en Oldebroek. Het gemeentelijke beleid is erop gericht een gedifferentieerd woningaanbod te garanderen. Dit betekent dat alle typen woningen en alle prijsklassen aangeboden worden. Het voorliggende plan sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.
Toekomstvisie
De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente.
Wonen, wijk en buurt
De grootste kernen zijn Wezep en Oldebroek. De bebouwingsstructuur wordt bepaald door de zes verschillende dorpen en de bebouwde linten die deze dorpen deels met elkaar verbinden. Uniek zijn ook de verschillende landgoederen en de diverse monumentale panden.
De meeste mensen wonen in een eigen woning (circa 65%). Binnen Oldebroek zijn er dorpse en landelijke woonmilieus. De opbouw van de woningvoorraad is traditioneel en kent weinig diversiteit, vooral in het duurdere segment.
In de afgelopen decennia is de woningvoorraad gegroeid. De uitbreidingsplannen voor de komende jaren zijn gericht op het faciliteren van de lichte groeiprognose. Het inwonertal kan licht groeien als er genoeg en gevarieerd gebouwd wordt en daarmee de uitstroom tegen gegaan kan worden. Voor woningbouw is het beleid (vanuit de provincie) inbreiding boven uitbreiding.
Landelijk gezien richt de vraag naar woningen zich op meer vierkante meters per persoon en woningen van het luxere segment in het groene buitengebied. Het huidige beleid is gericht op realisatie van woningen voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren met aandacht voor nieuwe concepten zoals woonzorg/generatiewonen.
Natuur, milieu en landschap
De gemeente kent hele verschillende landschappen. In het zuiden van de gemeente zijn het Veluwebos en een heidevlakte aanwezig. In het noorden ligt een uitgestrekt poldergebied. Hier is sprake van een goede ruimtelijke kwaliteit. De natuur en het agrarisch landschap kennen een grote rijkdom en diversiteit. Daartussen staan historische boerderijen die het plaatje compleet maken.
Inspelen op landschappelijke pracht en unieke ligging
De gemeente wil actief investeren in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de dorpen. De unieke ligging en het cultuurhistorische landschap is immers het visitekaartje van de gemeente. Het imago van de gemeente als uitstekende woongemeente wordt verder uitgebouwd. De kwaliteiten van het gebied moeten worden benut zonder hieraan afbreuk te doen, integendeel, juist door er kwaliteiten aan toe te voegen.
Ruimte voor innovatief ondernemen in brede zin
Initiatief, ondernemen, creëren: de gemeente heeft veel zelfstandigen. Dit vakmanschap, de kwaliteit en authenticiteit zijn kernwaarden waar de gemeente trots op is. Ook in de toekomst wil de gemeente ruimte bieden voor innovatief ondernemen. Ondernemen in de brede zin van het woord. Naast ruimte voor ondernemers, betekent dat ook ruimte voor initiatieven vanuit organisaties, instanties, dorpen en bewoners.
Divers en kwalitatief woonaanbod
De gemeente heeft een mooi woongebied, maar heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. In Oldebroek en Wezep is ruimte voor grotere projecten, hetgeen het draagvlak voor de voorzieningen en de beide dorpsharten versterkt. Ook in het buitengebied wordt wonen meer mogelijk. Vrijkomende agrarische bebouwing biedt kansen (hergebruik, rood-voor- rood). Maar ook nieuwbouw is op bepaalde locaties en onder bepaalde voorwaarden in het buitengebied mogelijk.
Sterk imago Oldebroek als woongemeente
In de gemeente is het mooi wonen. De gemeente ligt uniek: een rustige en landelijke gemeente, te midden van sterke steden in de regio in combinatie met een goede bereikbaarheid. Dit imago als woongemeente wordt de komende jaren verder versterkt op basis van deze Toekomstvisie. Essentieel hierin is een goede bereikbaarheid.
Kwantitatieve opgave wonen
In 2014 heeft de provincie Gelderland de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien en vastgelegd in de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024'. De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Toe te voegen woningen in bestemmingsplannen dienen te passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmeringen. Voor de regio Noord-Veluwe is een woningbehoefte berekend van circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. De provincie heeft geen kwalitatieve aspecten opgenomen in de opgave. Die zijn in regionaal verband uitgewerkt in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe. Hierin zijn aanwijzingen opgenomen voor de kwalitatieve invulling van de kwantitatieve opgave.
Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2016
Jaarlijks wordt het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarin het woningbouwprogramma van het voorgaande jaar wordt geëvalueerd en alle lopende woningbouwprojecten in de gemeente voor de komende jaren worden gepresenteerd. Daarnaast wordt er informatie gegeven over verschillende ontwikkelingen op het gebied van of gerelateerd aan woningbouw die een invloed kunnen hebben op de toekomstige projecten. Als gevolg van de algehele economische recessie zijn verschillende bouwprojecten vertraagd en is het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen afgenomen. De provincie wil er alles aan doen om te stimuleren dat de woningbouw in de Gelderse regio's zoveel mogelijk op peil blijft. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft, moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouw. De provincie probeert hieraan bij te dragen met verschillende stimuleringsmaatregelen. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2016 en het Kwalitatief Woningbouwprogramma 2017 wordt vermeld dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale streven om de woningbouw op peil te houden.
Landschap Ontwikkelingsplan Oldebroek 2006
In 2006 heeft de gemeente een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het plangebied is getypeerd als veenontginningslandschap met de aanduiding halfopen coulissen. In de lage delen van de Randmeerkust heeft tussen dekzandruggen en de strandwal veenvorming plaatsgevonden. Veel veen is afgegraven. Ontginning tot landbouwgrond vond plaats na voldoende afwatering. In het noordelijk deel vond dit plaats na de inpoldering van de zeekleigebieden. De dekzandruggen functioneerden als ontginningsbasis. Hier ontstond lintbebouwing (Oldebroek). De oude besloten ontginningen worden veelal gekenmerkt door de hogere dichtheid aan sloten en kavelbeplantingen dan de meer recente open ontginningen.
Ten aanzien van recreatie is opgemerkt dat de gemeente Oldebroek van oudsher agrarisch georiënteerd is. De economische betekenis van deze sector neemt af en ondernemers zijn op zoek naar nieuwe economische impulsen en zien vooral in de vrijetijdssector goede mogelijkheden. Het gebied, met vele routes die aansluiten op routes over de Veluwe, is aantrekkelijk voor wandelaars en fietsers. Deze routes zijn voornamelijk doorgaande routes.
Het gemeentelijk beleid is gericht op behoud van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De recreatieve functie kan in dit gebied verder worden ontwikkeld. Vrijkomende agrarische bedrijven kunnen een recreatieve of welzijnsfunctie krijgen of zullen anders moeten worden gesloopt.
In het voorliggende wordt voorzien in de bouw van een tweetal vrijstaande woningen op een voormalig agrarisch bouwkavel. Er worden maatregelen getroffen om er voor te zorgen, dat er ter plaatse een goede landschappelijke inpassing plaatsvindt.
Groenvisie gemeente Oldebroek 2014
In de Groenvisie 2014 zijn de groene hoofdstructuur en de groene wijkstructuur bepaald. Het groen in deze structuren is bepalend voor het behoud en het versterken van de identiteit en uitstraling van de dorpen. De kaarten in de Groenvisie zijn leidend bij de verkoop. Uitgangspunt is dat het groen in de groene hoofdstructuur niet wordt verkocht. Groen als onderdeel van de groene wijkstructuur komt vaak wel in aanmerking voor verkoop.
Het voorliggende plangebied is gelegen in het buitengebied en maakt geen deel uit van een groene hoofdstructuur. De Groenvisie Oldebroek 2014 verzet zich dan ook niet tegen de voorgenomen ontwikkeling op het perceel Breeveen 3.
Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2015
Deze structuurvisie schetst de mogelijkheden voor functieverandering, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog worden verloren. Functieverandering mag ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.
De structuurvisie bestaat uit 3 delen:
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het deel over functieverandering (functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing) van toepassing.
Het uitgangspunt is maximaal 2 woongebouwen (exclusief bestaande (bedrijfs-)woning) per perceel toe te staan, afhankelijk van de oppervlakte bebouwing die wordt toegestaan. Op basis van onderstaand schema kan worden beoordeeld hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden teruggebouwd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering naar wonen. Op het perceel Breeveen 3 is in totaal 697 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt.
In het kader van functieverandering wordt één woning toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling past in het beleid. In het voorliggende plan wordt de versterking van de ruimtelijke kwaliteit geregeld door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Beleidsnota Paardenbakken in de gemeente Oldebroek
Door de afnemende agrarische functie in het buitengebied komen steeds meer boerderijen en weidegrond beschikbaar voor particulieren. Hierdoor is een tendens ontstaan dat steeds meer burgers hobbymatig paarden gaan houden. Dit heeft tot gevolg dat bij woningen meer zogenaamde paardenbakken worden aangelegd. Deze kunnen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het buitengebied, doordat de paardenbakken vaak prominent in het zicht liggen en op deze wijze een onderdeel van het 'zichtbare' landschap vormen. Daarnaast kan het gebruik van een paardenbak overlast voor de omgeving met zich meebrengen.
Om wildgroei aan paardenbakken en 'verrommeling' (aan de rand) van het buitengebied te voorkomen en om sturing te geven aan de totstandkoming van paardenbakken, is het van belang om regels op te stellen die de burgers de mogelijkheid biedt om op een legale manier een paardenbak aan te leggen gericht op het hobbymatig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de inpassing in het landschap en het voorkomen van overlast voor de omgeving.
Beleidsnotitie Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek
In de notitie is het gemeentelijk beleid opgenomen om bed en breakfast onder voorwaarden toe te staan. Hierin staat wat bed en breakfast is, wat de beleidsregels zijn en hoe dit planologisch wordt verankerd in nieuwe bestemmingsplannen.
In de gemeentelijke Nota Recreatie & Toerisme (2002) wordt ter bevordering van de verbreding van het toeristisch product de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Ook staat in de nota vermeld dat er behoefte is aan enerzijds meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente en anderzijds aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, ter bevordering van het gebruik van de aanwezige lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.
Een bed en breakfast voorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. In een aantal bestemmingen kan via een binnenplanse afwijkingsregel een bed en breakfast voorziening onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt.
Beleidsregel Aan-huis-verbonden beroep
De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Welstand
Het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek is omschreven in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (2014).
In de nota staan welstandscriteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eisen van welstand.
Het plangebied ligt binnen het zogenaamde 'overgangsgebied'. Voor dit 'overgangsgebied' wordt het welstandsniveau 4 als basis aangehouden. De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de kwaliteit van het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is een erftransformatierapport opgesteld door het Gelders Genootschap. Dit erftransformatierapport wordt vastgesteld als beeldkwaliteitsplan. Daarom maakt het onderdeel uit van de Welstandsnota. Het plangebied Breeveen 3 valt daarmee binnen het welstandsniveau 1. Een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
Parkeernota Oldebroek
Voor de gemeenten Oldebroek, Elburg, Hattem en Nunspeet is een parkeernota opgesteld met een weergave van de te hanteren beleidsuitgangspunten en daaruit voortvloeiende parkeernormen.
Het doel van de parkeernota is het voeren van een parkeerbeleid dat op acceptabele loopafstand sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In de parkeernota is aangegeven welke parkeernormen worden gehanteerd voor de diverse functies.
In paragraaf 4.10 is nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Voor het parkeren is in het voorliggende plan een regeling opgenomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande verkeersontsluiting. Daarmee leidt het aspect verkeer en parkeren niet tot belemmeringen.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. Een en ander heeft ook geresulteerd in de nieuwe Erfgoedwet (in werking getreden op 1 juli 2016) die voorzag in een bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.
Een groot deel van de Erfgoedwet stond al in andere wetten en regelingen. Op een aantal gebieden zorgt de Erfgoedwet wel voor veranderingen.Er zijn bijvoorbeeld nieuwe regels voor het afstoten van cultuurgoederen door de Rijksoverheid.
In de Erfgoedwet staat:
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
Archeologie
Op 1 juli 2016 onder andere de Monumentenwet 1988 opgenomen in de Erfgoedwet. Gemeenten hebben een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit blijft in stand, maar wordt overgeheveld naar de nieuwe Omgevingswet. Alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen daarin terecht.
De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.
Te verwachten archeologische waarden
De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart, die door de gemeenteraad op 20 april 2017 is vastgesteld. Met de nieuwe verwachtings- en beleidskaart zijn ook concept-regels opgesteld, waarbij vrijstellingsgrenzen gehanteerd worden die beter onderbouwd zijn dan die daarvoor gebruikt zijn.
Een uitsnede van de kaart is weergegeven op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede concept archeologische beleidskaart gemeente Oldebroek (2017). Het plangebied is globaal gelegen binnen de rode cirkel.
De nieuwe regels zijn in vergelijking met de oude regels wat ruimer opgesteld. Omdat met de nieuwste kennis en inzichten de verwachtingskaart is opgesteld, is deze verruiming ook mogelijk.
Voor zones met een middelhoge archeologische verwachting geldt de volgende regel:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 500 m2 en die dieper gaan dan 50 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een bouw- of aanlegvergunning (huidig: omgevingsvergunning) is voor deze werkzaamheden nodig.
Voor de beoogde ontwikkeling geldt dat deze is gelegen in een zone met een middelhoge verwachting. Er worden diverse opstallen gesloopt. Er mag in dit geval van uitgegaan worden dat deze opstallen de bodem al zodanig geroerd hebben dat hier geen archeologische waarden meer te verwachten zijn. Daarbij komt nog dat het grootste deel van de beoogde nieuwbouw gerealiseerd zal worden op de locatie van de gesloopte opstallen. Dat heeft als gevolg dat de bodem die geroerd gaat worden niet groter van omvang is dan 500 m2.
De regioarcheoloog van Regio Noord Veluwe die als archeologisch deskundige de gemeente adviseert, heeft daarom geadviseerd hier geen archeologisch onderzoek te verlangen. De gemeente Oldebroek neemt dit advies over en stelt geen regels met betrekking tot archeologie op voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het voorliggende bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden.
Historische geografie
In paragraaf 2.2 is reeds nader ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de locatie en wijdere omgeving.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.
Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Indien een ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet in het kader van het vergunningentraject een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Door Boluwa Eco Systems B.V. is in 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in een rapport met als titel: "Verkennend bodemonderzoek op een locatie aan Breeveen 3 te Oldebroek". Dit rapport is opgenomen in Bijlage 2.
Op basis van dit rapport kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Conclusie
Rekening houdend met het voorgaande wordt er voldoende rekening gehouden met het aspect bodem.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet Natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt drie wetten:
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden deel uitmakend van Het Gelders Natuur Netwerk (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) opgenomen.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Wet natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de wet natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Zorgplicht
De zorgplicht, die voortvloeit uit de Wet natuurbescherming is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een quickscan natuurtoets uitgevoerd door Ecogroen in november 2017. de resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3.
Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op een afstand van 1,3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe. Het plangebied ligt niet binnen het GNN (Gelders Natuurnetwerk) of ‘Groene ontwikkelingszone’. Het dichtstbijzijnde GNN-gebied en Groene ontwikkelingszone-gebied liggen respectievelijk op een afstand van 1,1 kilometer en 950 meter. Als gevolg van recente jurisprudentie (201509359/1/R1)[1] is het wel nodig -in het kader van goede ruimtelijke ordening- te waarborgen dat een plan de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN niet aantast. Goede ruimtelijke ordening houdt in dat naastgelegen functies elkaar niet te veel hinderen. Voor ontwikkelingen waarvoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, geldt dat significante aantasting van deze wezenlijke kenmerken en waarden van de GNN niet is toegestaan, tenzij er sprake is van het ontbreken van reële alternatieven en er redenen zijn van groot openbaar belang. Gezien de afstand en aard van de voorgenomen ontwikkeling worden negatieve effecten -met uitzondering van stikstofemissie op Natura 2000-gebieden- op beschermde gebieden niet verwacht.
Soortbescherming
Advies en vervolgstappen
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt er voldoende rekening gehouden met het aspect ecologie.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Het perceel Breeveen 3 is gelegen in een 30 km zone. Op basis hiervan behoeft er geen akoestisch onderzoek verricht te worrden.
Conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het aspect geluid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts 1 woning) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Ook moet worden gekeken naar bedrijven in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Onderzocht moet worden of vanwege agrarische bedrijven in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd is en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.
Voorliggende situatie
Het plangebied ligt in een 'rustig gebied'. In de omgeving zijn een aantal agrarische bedrijven gesitueerd, alsmede een tweetal niet-agrarische bedrijven.
De omringende agrarische bedrijven hebben allemaal een minimale geurafstand van 50 meter. Daar wordt in de meeste gevallen aan voldaan. Waar dat niet het geval is vallen ze onder het overgangsrecht.
De in de omgeving gelegen actieve agrarische bedrijven vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
De niet agrarische bedrijven betreffen een tweetal autodemontagebedrijven aan de Feithenhofsweg 16/18. De afstand tot deze bedrijven bedraagt meer dan 100 meter, zodat ook deze bedrijven geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen.
De locatie Breeveen 3 was vroeger een agrarisch bedrijf. Er vinden daar echter al geruime tijd geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaats. Er ligt nog wel een agrarische bestemming op. In theorie kan daar dus weer een agrarisch bedrijf actief worden. Aangezien de afstand tot het plangebied van Breeveen 3 door de voorgenomen ontwikkelingen niet kleiner wordt, is daar vandaan geen belemmering voor de plannen te verwachten.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande blijkt dat nabijgelegen bedrijven met de daarbij behorende milieuzones geen belemmering zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Watertoets
De watertoets is verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets houdt in dat in het proces van het ruimtelijke plan/besluit de waterbeheerder in de gelegenheid wordt gesteld waterhuishoudkundige aspecten in te brengen die de initiatiefnemer moet meewegen bij de vaststelling.
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. De watertoets is ingediend op 9 november 2017. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 4.
Uit de watertoets is naar voren gekomen, dat er binnen / nabij het plangebied een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Over deze genoemde primaire belangen wil het waterschap graag in gesprek met de initiatiefnemer van het plan. Inmiddels is er op 30 november 2017 overleg geweest met het Waterschap Vallei en Veluwe. Daaruit is het volgende naar voren gekomen:
Bij de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene uitgangspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. In het voorliggende geval wordt geen hemelwater aangesloten op het rioolgemaal en hemelwater loopt via een berging/wadi op eigen terrein naar de sloot.
Grondwaterneutraal bouwen: Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken: Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt verzocht de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website www.vallei-veluwe.nl van het waterschap.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van agrarische bebouwing en de realisatie van een extra woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1,2 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. Deze nota is opgenomen in Bijlage 5. In het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven dat bij elke woning parkeerruimte moet zijn voor minimaal één auto. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte voor de woningen. Het plangebied is via een erfontsluitingsweg ontsloten op de Breeveen. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting op de Breeveen.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.
De regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
Voor de onderhavige locatie is (deels) het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van toepassing en (deels) het vigerende bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009'. Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009'.
In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:
Bestemming 'Agrarisch'
Het noordelijk deel alsmede het zuidelijk deel van het plangebied blijft onbebouwd en daarom is de bestemming 'Agrarisch' hieraan toegekend. Deze bestemming komt overeen met de bestemming, die in het bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009" is gegeven aan agrarische gebieden ('Agrarisch - 1').
Bestemming 'Tuin'
Deze bestemming is toegekend aan die delen van het plangebied, die onbebouwd dienen te blijven, maar wel behoren tot het "erf" van de 2 vrijstaande woningen, die in het plangebied gepland zijn.
Bestemming 'Wonen'
De percelen, waarop de 2 vrijstaande woningen zijn geprojecteerd, zijn bestemd voor 'Wonen'. Per perceel is een bouwvlak aangegeven. In elk bouwvlak mag 1 vrijstaande woning gerealiseerd te worden, met inachtneming van het erftransformatieplan dat als Bijlage 1 bij de regels is opgenomen. De voorgevel van de woning dient geplaatst te worden in de op de plankaart aangegeven "gevellijn", danwel op maximaal 3 meter achter deze lijn.
Voor de woningen geldt een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. De inhoud van de woningen mag conform het vigerende bestemmingsplan niet meer dan 600 m3 bedragen.
Voor deze bestemmingen is met het oog op de landschappelijke inpassing door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat landschapsmaatregelen moeten worden aangelegd en instandgehouden conform de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels.
Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m2 per vrijstaande woning. Deze aan- en uitbouwen en overkappingen dienen gesitueerd te worden achter de voorgevellijn van de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel.
De goothoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter. De bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter. De aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd met inachtneming van het erftransformatieplan dat als Bijlage 1 is opgenomen.
Nevenfuncties van woningen
Een ieder heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.
Bij de bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden onder meer bouwwerken geregeld ten behoeve van een paardenbak waarvoor specifieke regels zijn opgenomen.
Dubbelbestemming "Waarde - archeologie"
Het plangebied heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Voor het bouwen van een gebouw van meer dan 100 m² geldt een onderzoeksplicht. De bescherming richt zich tevens op diepere grondwerkzaamheden welke naast het bovenvermelde aan een omgevingsvergunningplicht zijn gekoppeld.
Dubbelbestemming "Waarde - Landschap"
Een deel van de gronden met de bestemming "Tuin" heeft de dubbelbestemming "Waarde - Landschap" gekregen. De voor "waarde - Landschap" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Deze waarden komen in ieder geval tot uiting als een agrarisch en groen raamwerk, voor organisch gevormde en kleinschalige bebouwingsoppervlakten. Om deze waarden te beschermen mag op deze gronden niet gebouwd worden, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5, waarin bouwregels voor de bestemming "Wonen" zijn opgenomen.
Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.
In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft ontwikkelingen op slechts 1 perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.
De initiatiefnemer heeft op 21 februari 2018 voor omwonenden een buurtbijeenkomst georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht. Een aantal bewoners van De hagen nummer en van Vosbergen waren daarbij aanwezig. Alle omwonenden waren content met de voorgenomen plannen. Van deze bijeenkomst is een kort verslag gemaakt. Er is een samenvatting opgesteld, die als Bijlage 6 is toegevoegd. Om privacy-redenen zijn in deze samenvatting geen namen van omwonenden opgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Waterschap Vallei en Veluwe
De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl (dd. 9 november 2017). Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 4.8. De watertoets zelf heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Deze watertoets is opgenomen in Bijlage 4.
Provincie Gelderland
In het regulier overleg met de provincie op 26 januari 2017 is het functieveranderingsproject Breeveen 3 toegelicht. Afgesproken is toen, dat na uitwerking het ontwerpplan aan de provincie zal worden aangeboden.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Oldebroek, Breeveen 3' wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzen worden verwerkt in het bestemmingsplan.
oktober 2018