Plan: | Oldebroek, Rustenburgsweg 59-61 en 102A |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.OB113-ON01 |
Op dit moment bevindt het bedrijf TimberGroup Houtbouw B.V. zich op de locatie Rustenburgsweg 59-61. Tegenover dit bedrijf bevindt zich de bijbehorende parkeerplaats op het perceel Rustenburgsweg 102A (tussen 102 en 104). Het bedrijf heeft ter plaatse geen uitbreidingsmogelijkheden meer en wil graag verplaatsen naar een locatie, waar wel mogelijkheden zijn om het bedrijf op adequate wijze voort te zetten.
De initiatiefnemer (TimberGroup Houtbouw B.V.) heeft in februari 2016 een principeverzoek ingediend bij de gemeente om het bestemmingsplan te wijzigen voor de locatie Rustenburgsweg 59-61en102A. Het verzoek betreft het wijzigen van de bestemming om de bouw van zeven woningen mogelijk te maken. Deze woningbouw is nodig om de beoogde verplaatsing van het bedrijf haalbaar te maken.
Het principeverzoek is door het Gelders Genootschap nader onderbouwd. Zij heeft onderzocht welke bebouwing op deze locatie passend is, gelet op de ruimtelijke kenmerken van de omgeving.
De gemeente heeft in juni 2016 besloten planologische medewerking te verlenen aan het verzoek onder een aantal voorwaarden. Een van die voorwaarden was, dat er een nadere financiele onderbouwing diende te worden overlegd, waaruit in voldoende mate bleek, dat de woningbouw transformatie noodzakelijk is om de bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken. Na overlegging van een degelijke financiele onderbouwing heeft de gemeente bij brief van 14 maart 2018 aangegeven, dat in voldoende mate is aangetoond, dat de voorgestelde woningbouw inderdaad nodig is om de bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied betreft het perceel Rustenburgsweg 59-61, alsmede het perceel Rustenburgsweg 102A (tussen 102 en 104), gelegen aan de westelijke rand van de bebouwde kom van Oldebroek.
De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009" van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 juni 2011.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009'
Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden, waar zich het bedrijf en de bedrijfswoning bevindt bestemd voor "Bedrijf", waarbij door middel van een specifieke functieaanduiding is aangegeven, dat ter plaatse een bouwbedrijf toegelaten is.
De maximale goothoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt 4 meter, terwijl de maximale bouwhoogte 7 meter bedraagt. Voor de bedrijfswoning geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.
Een klein gedeelte van de gronden aan deze zijde van de Rustenburgsweg heeft de bestemming "Agrarisch".
De gronden aan de overkant van de Rustenburgsweg, waar nu de parkeervoorziening van het bedrijf gesitueerd is, zijn deels bestemd voor "Wonen-2" en deels voor "Tuin". Op de gronden, die bestemd zijn voor "Wonen-2" mogen uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd worden, zij het, dat die alleen toegelaten zijn binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak. Een dergelijk bouwvlak is niet aanwezig op de gronden, die betrokken zijn bij de onderhavige planherziening. Het gebruik van de gronden aan de overkant van de Rustenburgsweg ten behoeve van het bedrijf op het perceel Rustenburgsweg 59-61 was illegaal en is aangeschreven. In juni 2018 is de dwangsom ingetrokken omdat de illegaliteiten waren opgeheven en het perceel gesplitst is en verkocht is aan de wederzijdse buren.
Op alle gronden rust verder de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie".
De voorgenomen ontwikkelingen zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009' niet mogelijk. Daarom is hiervoor een planherziening nodig.
Het bestemmingsplan 'Oldebroek, Rustenburgsweg 59-61 en 102A' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In deze toelichting is in hoofdstuk 2 Planbeschrijving een beschrijving gegeven van het plan. In hoofdstuk 3 Beleid is ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 Onderzoek wordt aandacht besteed aan de haalbaarheidsadspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 Plansystematiek zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan zijn de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen sluit deze toelichting af met de resultaten van het gevoerde overleg en de zienswijzen.
Het plangebied ligt aan de westelijke rand van de bebouwde kom van Oldebroek. De locatie wordt ontsloten vanaf de Rustenburgsweg.
Op onderstaande luchtfoto is de situatie van het plangebied weergeven. Te zien is, dat op de locatie bedrijfsbebouwing aanwezig is. Het parkeerterrein aan de overzijde is goed herkenbaar door de lichte uitstraling.
Afbeelding: Situatie plangebied. Bron luchtfoto: Georegister
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie:
De Rustenburgsweg in zuidelijke richting. Het kantoorgedeelte van het bedrijf is goed zichtbaar
De voormalige bedrijfswoning en het kantoorgedeelte van het bedrijf
Een deel van het bedrijf en het kantoorgedeelte, gezien in noordelijke richting
Het bedrijfsgedeelte met op de achtergrond de doorgaande bomenrij
De Rustenburgsweg in noordelijke richting. Links het bedrijfsgedeelte, rechts het parkeerterrein
Het parkeerterrein
Door het Gelders Genootschap is ter onderbouwing van het principeverzoek een rapport opgesteld. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
In dit rapport is een stedenbouwkundige analyse opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ruimtelijke kenmerken van het landschap en van de Rustenburgsweg.
Landschap
Het plangebied ligt op de overgang van de bebouwde kom van het dorp Oldebroek en het buitengebied. De oorspronkelijke landschapsstructuur met de slagenverkaveling en de lange lijnen haaks op de Zuiderzeestraatweg is nog duidelijk herkenbaar.
Rustenburgsweg
Langs deze weg is in de loop der jaren een bebouwingslint ontstaan. Langs de oostzijde, de dorpszijde, van de weg is dit lint vrijwel aaneengesloten. Langs de westzijde bestaat het uit losse clusters, met daartussen weilanden en doorzichten naar het laantje en het landschap daarachter. De voormalige bedrijfswoning op nr. 59 ondersteunt het historisch gegroeide bebouwingsbeeld en draagt mede door het royale erf met de boom aan de noordzijde bij aan het landelijke beeld van de Rustenburgsweg komende uit noordelijke richting.
In het bebouwingsbeeld langs de Rustenburgsweg is de historische ontwikkeling afleesbaar. Het bestaat uit vrijstaande panden, die allemaal verschillend zijn. Toch zijn er clusters herkenbaar, doordat ze een vergelijkbaar volume hebben en in het gelid staan langs de weg. De hoofdvolumes staan vrij dicht aan de weg en zijn opgebouwd uit één bouwlaag met daarboven een kloeke kap met de nok haaks op de weg. De diepe percelen maken het mogelijk dat er achter de hoofdvolumes vaak vrij grote bijgebouwen staan.
In de voorgaande paragraaf is de stedenbouwkundige analyse van het plangebied opgenomen.
Op basis van deze analyse kunnen de volgende uitgangspunten worden afgeleid voor de stedenbouwkundige verkaveling. De kavels zouden op de volgende manier ingepast kunnen worden in de historische landschapsstructuur:
Het Gelders Genootschap geeft verder aan, dat het plangebied op de overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied ligt. In deze omgeving passen vrijstaande en dubbele woningen. Daarbij is het van belang dat er voldoende ruimte tussen de woningen aanwezig blijft en dat de bebouwing voldoende afstand houdt van de Wezenweg.
Er zijn diverse verkavelingsvarianten onderzocht en bekeken vanuit de ruimtelijke kwaliteit en haalbaarheid. De varianten zijn besproken met de gemeente, de initiatiefnemer en een makelaar.
Daarbij kan opgemerkt worden, dat in eerste instantie was uitgegaan van een dubbele woning op het perceel Rustenburgsweg 102A en 5 woningen op het perceel Rustenburgsweg 59-61. Tezamen dus 7 woningen. Tijdens een eerste bijeenkomst met direct omwonenden bleek, dat er bezwaren waren tegen de bouw van de dubbele woning op het perceel Rustenburgsweg 102A, vanwege de vermeende massaliteit van de bebouwing. Daarom is besloten op het perceel Rustenburgsweg 102A een vrijstaande woning te situeren. Teneinde in totaal toch 7 woningen te kunnen bouwen, was het nodig om op het perceel Rustenburgsweg 59-61 een zestal woningen te realiseren, bestaande uit 3 tweekappers. Hiervoor moest het plangebied iets in zuidelijke richting opgerekt worden, waardoor ook gronden benut werden, die nu nog een agrarische bestemming hebben. Deze nieuwe verkaveling is beoordeeld door het Gelders Genootschap. Zij konden instemmen met deze ruimtelijke ingreep, waarna de nieuwe verkaveling ook is opgenomen in de onderbouwing, die door het Gelders Genootschap is opgesteld ten behoeve van het principeverzoek tot functiewijziging.
Onderstaande verkaveling heeft de voorkeur, omdat deze de mogelijkheid biedt om woningen te bouwen die passen in de omgeving en waar ook vraag naar is.
Voorkeursverkaveling
Het Gelders Genootschap onderbouwt deze voorkeursverkaveling als volgt:
Tussen nr. 102 en nr. 104
Van het terrein aan de oostzijde van de Rustenburgsweg wordt een strook van ca. 4 meter toegevoegd aan de tuin van nr. 104. Op het resterende terrein is ruimte voor één royale woning met een grote tuin rondom. Zo kan worden aangesloten bij het bebouwingsbeeld aan deze zijde. Deze woning vormt zo de afronding van het bebouwingslint tot en met 102. Door de woning terug te leggen ten opzichte van de weg en te voorzien van een royale tuin rondom ontstaat een mooie overgang naar woning 104 en de Bovenstreek.
Nr. 59 en 61
Op de huidige bedrijfsbestemming aan de westzijde van de Rustenburgsweg is ruimte voor woningbouw. Sloop van de bedrijfswoning is nodig voor een efficiënte verkaveling en draagt positief bij aan de marktwaarde van het geheel.
De bebouwing vormt een zelfstandig cluster met aan de noord- en zuidzijde open ruimte. Hier passen maximaal 6 woningen. Bij voorkeur worden op de zuidelijke percelen dubbele woonhuizen gebouwd in boerderijachtig volumes, die aansluiten bij de Bovenstreek met een lage goot aan de zijde van de Wezenweg. Maar ook geschakelde woningen qua volume vergelijkbaar met de woningen aan de overzijde zijn denkbaar.
Deze voorkeursverkaveling heeft de instemming van de direct omwonenden.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro).
"Duurzaamheidsladder"
De inhoudelijke eisen, waaraan voldaan moet worden bij deze zogenaamde “duurzaamheidsladder”, zijn op 1 juli 2017 gewijzigd. Vanaf die datum behoeft de “actuele” en “regionale” behoefte niet langer beschreven te worden. Afstemming op regionaal niveau is, volgens de Nota van Toelichting (2017), immers geborgd in de artikelen 3.1.1 en 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro.
Wel zijn in artikel 3.1.6. lid 2 van de Bro aanvullende eisen opgenomen voor bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Een dergelijke motivering is echter niet vereist voor woningbouwplannen met een maximale capaciteit van 11 woningen. Desondanks zal hieronder toch een nadere motivering gegeven worden voor de beoogde bouw van 7 woningen op de percelen aan de Rustenburgsweg:
Het houtverwerkend bedrijf heeft op de huidige locatie geen uitbreidingsmogelijkheden. Daarom wordt er al lange tijd gezocht naar een nieuwe locatie, waar wel uitbreidingsmogelijkheden zijn. Indien het lukt het bedrijf te verplaatsen, dan is de ruimtelijke kwaliteit op de huidge situatie gediend met het slopen van de landschapsontsierende bebouwing. Gebleken is, dat de verplaatsing alleen mogelijk is indien de vrijkomende gronden benut kunnen worden voor woondoeleinden. De nieuwe woonfunctie sluit goed aan bij de directe omgeving, waardoor er sprake is van een win-win-situatie: de ontsierende bebouwing wordt gesloopt en vervangen door woningen, die een bijdrage leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
De ontwikkeling levert op deze manier een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de locatie. In Hoofdstuk 2 is uitgebreid ingegaan op de planvorming met daarbij ook de ligging en kwaliteit van de locatie.
Conclusie
Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is het beleid voor de fysieke leefomgeving geïntegreerd tot één plan en één verordening. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.
Duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd. Zie hiervoor paragraaf 3.1. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. De bestaande gebiedskwaliteiten worden verbonden met ontwikkelingsmogelijkheden voor functieverandering. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee versterkt.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
In de visie zijn het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (voorheen EHS genoemd) opgenomen. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone liggen op een afstand van circa 1,2 kilometer vanaf het plangebied.
Het plangebied maakt in Omgevingsvisie Gelderland geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone.
Nationaal landschap
Het plangebied ligt binnen het Nationale Landschap 'Veluwe'. Deze aanduiding heeft geen beleidsmatige consequenties. Het plangebied wordt gekenmerkt door een karakteristiek halfopen landschap. In Hoofdstuk 2 is nader aangegeven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.
Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.
In artikel 2.2.1.1 is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd. In paragraaf 3.3 wordt daar nader op in gegaan.
Conclusie
Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie Oldebroek 2030
De gemeentelijk structuurvisie uit 2003 geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling aan voor de periode 2000-2030. Ambities en wensen over het gebruik van de ruimte zijn hierin vastgelegd. In de structuurvisie is aangegeven dat vrijgekomen locaties op een zorgvuldige wijze opnieuw bebouwd kunnen worden. De structuurvisie beschrijft dat het merendeel van de ontwikkelingen wordt geconcentreerd in de hoofdkernen Wezep en Oldebroek. Het gemeentelijke beleid is erop gericht een gedifferentieerd woningaanbod te garanderen. Dit betekent dat alle typen woningen en alle prijsklassen aangeboden worden. Het voorliggende plan sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.
Toekomstvisie
De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente.
Wonen, wijk en buurt
De grootste kernen zijn Wezep en Oldebroek. De bebouwingsstructuur wordt bepaald door de zes verschillende dorpen en de bebouwde linten die deze dorpen deels met elkaar verbinden. Uniek zijn ook de verschillende landgoederen en de diverse monumentale panden.
De meeste mensen wonen in een eigen woning (circa 65%). Binnen Oldebroek zijn er dorpse en landelijke woonmilieus. De opbouw van de woningvoorraad is traditioneel en kent weinig diversiteit, vooral in het duurdere segment.
In de afgelopen decennia is de woningvoorraad gegroeid. De uitbreidingsplannen voor de komende jaren zijn gericht op het faciliteren van de lichte groeiprognose. Het inwonertal kan licht groeien als er genoeg en gevarieerd gebouwd wordt en daarmee de uitstroom tegen gegaan kan worden. Voor woningbouw is het beleid (vanuit de provincie) inbreiding boven uitbreiding.
Landelijk gezien richt de vraag naar woningen zich op meer vierkante meters per persoon en woningen van het luxere segment in het groene buitengebied. Het huidige beleid is gericht op realisatie van woningen voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren met aandacht voor nieuwe concepten zoals woonzorg/generatiewonen.
Natuur, milieu en landschap
De gemeente kent hele verschillende landschappen. In het zuiden van de gemeente zijn het Veluwebos en een heidevlakte aanwezig. In het noorden ligt een uitgestrekt poldergebied. Hier is sprake van een goede ruimtelijke kwaliteit. De natuur en het agrarisch landschap kennen een grote rijkdom en diversiteit. Daartussen staan historische boerderijen die het plaatje compleet maken.
Inspelen op landschappelijke pracht en unieke ligging
De gemeente wil actief investeren in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de dorpen. De unieke ligging en het cultuurhistorische landschap is immers het visitekaartje van de gemeente. Het imago van de gemeente als uitstekende woongemeente wordt verder uitgebouwd. De kwaliteiten van het gebied moeten worden benut zonder hieraan afbreuk te doen, integendeel, juist door er kwaliteiten aan toe te voegen.
Ruimte voor innovatief ondernemen in brede zin
Initiatief, ondernemen, creëren: de gemeente heeft veel zelfstandigen. Dit vakmanschap, de kwaliteit en authenticiteit zijn kernwaarden waar de gemeente trots op is. Ook in de toekomst wil de gemeente ruimte bieden voor innovatief ondernemen. Ondernemen in de brede zin van het woord. Naast ruimte voor ondernemers, betekent dat ook ruimte voor initiatieven vanuit organisaties, instanties, dorpen en bewoners.
Divers en kwalitatief woonaanbod
De gemeente heeft een mooi woongebied, maar heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. In Oldebroek en Wezep is ruimte voor grotere projecten, hetgeen het draagvlak voor de voorzieningen en de beide dorpsharten versterkt. Ook in het buitengebied wordt wonen meer mogelijk. Vrijkomende agrarische bebouwing biedt kansen (hergebruik, rood-voor- rood). Maar ook nieuwbouw is op bepaalde locaties en onder bepaalde voorwaarden in het buitengebied mogelijk.
Sterk imago Oldebroek als woongemeente
In de gemeente is het mooi wonen. De gemeente ligt uniek: een rustige en landelijke gemeente, te midden van sterke steden in de regio in combinatie met een goede bereikbaarheid. Dit imago als woongemeente wordt de komende jaren verder versterkt op basis van deze Toekomstvisie. Essentieel hierin is een goede bereikbaarheid.
Kwantitatieve opgave wonen
In 2014 heeft de provincie Gelderland de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien en vastgelegd in de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024'. De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Toe te voegen woningen in bestemmingsplannen dienen te passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmeringen. Voor de regio Noord-Veluwe is een woningbehoefte berekend van circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. De provincie heeft geen kwalitatieve aspecten opgenomen in de opgave. Die zijn in regionaal verband uitgewerkt in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe. Hierin zijn aanwijzingen opgenomen voor de kwalitatieve invulling van de kwantitatieve opgave.
Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2016
Jaarlijks wordt het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarin het woningbouwprogramma van het voorgaande jaar wordt geëvalueerd en alle lopende woningbouwprojecten in de gemeente voor de komende jaren worden gepresenteerd. Daarnaast wordt er informatie gegeven over verschillende ontwikkelingen op het gebied van of gerelateerd aan woningbouw die een invloed kunnen hebben op de toekomstige projecten. Als gevolg van de algehele economische recessie zijn verschillende bouwprojecten vertraagd en is het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen afgenomen. De provincie wil er alles aan doen om te stimuleren dat de woningbouw in de Gelderse regio's zoveel mogelijk op peil blijft. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft, moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouw. De provincie probeert hieraan bij te dragen met verschillende stimuleringsmaatregelen. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2016 en het Kwalitatief Woningbouwprogramma 2017 wordt vermeld dat functieverandering van gebouwen moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
Het plan voorziet in een transformatie van een houtbouwbedrijf, die nu in de kern van Oldebroek gevestigd is. Het is de bedoeling het bedrijf te verplaatsen naar het bedrijventerrein H2O. Om een bijdrage te kunnen leveren aan de financiering van deze verplaatsing is het gewenst de vrijkomende gronden te benutten voor woningbouw. Het plan voorziet in de bouw van 7 woningen (vrijstaand en half vrijstaand) in het duurdere prijssegment. Uit onderzoek van de plaatselijke makelaar is gebleken, dat er in Oldebroek behoefte is aan dergelijke typen woningen. Ook op basis van het in 2017 uitgevoerde woningmarktonderzoek blijkt, dat er vraag is naar vrijstaande en half vrijstaande woningen in dit prijssegment.
Door functieverandering wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale streven om de woningbouw op peil te houden.
Landschap Ontwikkelingsplan Oldebroek 2006
In 2006 heeft de gemeente een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het plangebied is getypeerd als veenontginningslandschap met de aanduiding halfopen coulissen. In de lage delen van de Randmeerkust heeft tussen dekzandruggen en de strandwal veenvorming plaatsgevonden. Veel veen is afgegraven. Ontginning tot landbouwgrond vond plaats na voldoende afwatering. In het noordelijk deel vond dit plaats na de inpoldering van de zeekleigebieden. De dekzandruggen functioneerden als ontginningsbasis. Hier ontstond lintbebouwing (Oldebroek). De oude besloten ontginningen worden veelal gekenmerkt door de hogere dichtheid aan sloten en kavelbeplantingen dan de meer recente open ontginningen.
Ten aanzien van recreatie is opgemerkt dat de gemeente Oldebroek van oudsher agrarisch georiënteerd is. De economische betekenis van deze sector neemt af en ondernemers zijn op zoek naar nieuwe economische impulsen en zien vooral in de vrijetijdssector goede mogelijkheden. Het gebied, met vele routes die aansluiten op routes over de Veluwe, is aantrekkelijk voor wandelaars en fietsers. Deze routes zijn voornamelijk doorgaande routes.
Het gemeentelijk beleid is gericht op behoud van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De recreatieve functie kan in dit gebied verder worden ontwikkeld.
In het voorliggende wordt voorzien in de bouw van een zevental woningen op een voormalige bedrijfslocatie. Deze bebouwing sluit beter aan op de karakteristiek van de directe omgeving dan de huidige bedrijfsbebouwing.
Groenvisie gemeente Oldebroek 2014
In de Groenvisie 2014 zijn de groene hoofdstructuur en de groene wijkstructuur bepaald. Het groen in deze structuren is bepalend voor het behoud en het versterken van de identiteit en uitstraling van de dorpen. De kaarten in de Groenvisie zijn leidend bij de verkoop. Uitgangspunt is dat het groen in de groene hoofdstructuur niet wordt verkocht. Groen als onderdeel van de groene wijkstructuur komt vaak wel in aanmerking voor verkoop.
Het voorliggende plangebied is gelegen aan de rand van het buitengebied en maakt geen deel uit van een groene hoofdstructuur. De Groenvisie Oldebroek 2014 verzet zich dan ook niet tegen de voorgenomen ontwikkeling op de percelen aan de Rustenburgsweg.
Beleidsnotitie Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek
In de notitie is het gemeentelijk beleid opgenomen om bed en breakfast onder voorwaarden toe te staan. Hierin staat wat bed en breakfast is, wat de beleidsregels zijn en hoe dit planologisch wordt verankerd in nieuwe bestemmingsplannen.
In de gemeentelijke Nota Recreatie & Toerisme (2002) wordt ter bevordering van de verbreding van het toeristisch product de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Ook staat in de nota vermeld dat er behoefte is aan enerzijds meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente en anderzijds aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, ter bevordering van het gebruik van de aanwezige lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.
Een bed en breakfast voorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. Daarom zal ook in dit bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen voor een Bed en Breakfast (artikel 4 bestemming Wonen).
Beleidsregel Aan-huis-verbonden beroep
De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Welstand
Het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek is omschreven in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (2014).
In de nota staan welstandscriteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eisen van welstand.
Het plangebied ligt binnen het gebied 'secundaire bebouwingslinten'. In dit gebied is het beleid gericht op het behouden van het gevarieerde bebouwingsbeeld. Op plaatsen waar het mogelijk is zal de relatie met het landelijk gebied versterkt worden. Bebouwing dient zich te voegen in de bestaande structuur waardoor de oorspronkelijke afwisselende karakteristiek van het bebouwingslint behouden blijft. In het bebouwingsbeeld is sprake van een kleinschalig gevarieerd bebouwingsbeeld, elk pand kent binnen beperkte marges zijn eigen situering, uitstraling en kleur- en materiaalgebruik.
Voor dit gebied is welstandsniveau 4 (welstandsvrij) van toepassing. Dit betekent dat bouwplannen bij de aanvraag niet worden getoetst aan welstandscriteria.
Voor dit gebied is echter een erftransformatierapport opgesteld door het Gelders Genootschap. Dit erftransformatierapport wordt vastgesteld als richtlijn voor de beeldkwaliteit. Daarom maakt het onderdeel uit van de Welstandsnota. Het plangebied Rustenburgsweg 59-61 en 102A valt daarmee binnen het welstandsniveau 1. Een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
Parkeernota Oldebroek
Voor de gemeenten Oldebroek, Elburg, Hattem en Nunspeet is een parkeernota opgesteld met een weergave van de te hanteren beleidsuitgangspunten en daaruit voortvloeiende parkeernormen.
Het doel van de parkeernota is het voeren van een parkeerbeleid dat op acceptabele loopafstand sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In de parkeernota is aangegeven welke parkeernormen worden gehanteerd voor de diverse functies.
In paragraaf 4.10 is nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Reeds nu kan worden opgemerkt, dat de parkeermogelijkheden in het openbare gebied uiterst beperkt, zo niet onmogelijk zijn. Dat betekent, dat alle gewenste parkeergelegenheid op eigen terrein gevonden moet worden. Voor het parkeren is in het voorliggende plan een regeling opgenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande verkeersontsluiting. Daarmee leidt het aspect verkeer en parkeren niet tot belemmeringen.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. Een en ander heeft ook geresulteerd in de nieuwe Erfgoedwet (in werking getreden op 1 juli 2016) die voorzag in een bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.
Een groot deel van de Erfgoedwet stond al in andere wetten en regelingen. Op een aantal gebieden zorgt de Erfgoedwet wel voor veranderingen.Er zijn bijvoorbeeld nieuwe regels voor het afstoten van cultuurgoederen door de Rijksoverheid.
In de Erfgoedwet staat:
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
Archeologie
Op 1 juli 2016 onder andere de Monumentenwet 1988 opgenomen in de Erfgoedwet. Gemeenten hebben een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit blijft in stand, maar wordt overgeheveld naar de nieuwe Omgevingswet. Alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen daarin terecht.
De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.
Te verwachten archeologische waarden
De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart, die door de gemeenteraad op 20 april 2017 is vastgesteld. Met de nieuwe verwachtings- en beleidskaart zijn ook concept-regels opgesteld, waarbij vrijstellingsgrenzen gehanteerd worden die beter onderbouwd zijn dan die daarvoor gebruikt zijn.
Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen:
Afbeelding: Uitsnede concept archeologische beleidskaart gemeente Oldebroek (2017). Het plangebied is globaal gelegen binnen de blauwe cirkel.
De nieuwe regels zijn in vergelijking met de oude regels wat ruimer opgesteld. Omdat met de nieuwste kennis en inzichten de verwachtingskaart is opgesteld, is deze verruiming ook mogelijk.
Voor zones met een hoge archeologische verwachting geldt de volgende regel:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 100 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een bouw- of aanlegvergunning (huidig: omgevingsvergunning) is voor deze werkzaamheden nodig.
Voor de beoogde ontwikkeling geldt dat deze is gelegen in een zone met een hoge verwachting. Op de percelen Rustenburgsweg 59 en 61 worden diverse opstallen gesloopt. Er mag in dit geval van uitgegaan worden dat deze opstallen de bodem al zodanig geroerd hebben dat hier geen archeologische waarden meer te verwachten zijn. Daarbij komt nog dat het grootste deel van de beoogde nieuwbouw gerealiseerd zal worden op de locatie van de gesloopte opstallen.
De zaak ligt anders bij het perceel tussen Rustenburgsweg 102 en 104. Daar is op dit moment geen bebouwing (meer) aanwezig.
Om te weten te komen, of er nu wel of niet een archeologisch onderzoek verricht moet worden, is advies gevraagd aan de regioarcheoloog van Regio Noord Veluwe. Hij adviseert de gemeente op het geied van archeologie. Op 20 juli 2016 heeft hij per email het volgende advies uitgebracht:
"Beide plangebieden liggen in een zone met een hoge archeologische verwachting. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van dekzandruggen en -koppen in de bodem. Hoewel de benaming rug en kop doen vermoeden dat het land hier hoger moet liggen, geldt dit nagenoeg niet voor de huidige situatie. In de prehistorie daarentegen zag het hier iets anders uit en boden deze toenmalige zandruggen een droge plek binnen een vochtige omgeving.
Deze zone met dekzand zou ook een ingedrongen kleidek bevatten. Deze klei is afkomstig van overstromingen van de Zuiderzee en/of de IJssel. Een soortgelijke bodem is te vinden bij het regionaal bedrijventerrein Hattemerbroek. Hier zijn bij opgravingen belangrijke vondsten gedaan uit de prehistorie. Of ook hier archeologische waarden aanwezig zijn, zal uitgewezen moeten worden.
Vanwege de aanwezige bebouwing en opstallen aan de oneven zijde van de weg (huidige houthandel) wordt verondersteld dat hier de kans op het aantreffen van archeologische waarden nihil is. Hier wordt dan ook geen archeologisch onderzoek verlangd.
Aan de overzijde, ter plaatse van de parkeerplaats daarentegen, zijn geen bodemverstorende ingrepen bekend. Hier zou de bodemopbouw nog in tact kunnen zijn en zodoende ook nog archeologische waarden bevatten. Daarom wordt geadviseerd om hier een zestal boringen te zetten. Doel van dit onderzoek is vast te stellen hoe de bodemopbouw eruit ziet en of deze intact is en tegelijk om inzichtelijk te maken of er archeologische waarden aanwezig zijn. Door het onderzoek met een Edelmanboor met een diameter van 15 centimeter uit te voeren, is het goed mogelijk om archeologische indicatoren waar te nemen. Waarden uit de Late Steentijd tot en met de vroege middeleeuwen kunnen hier verwacht worden. Maar de nadruk ligt op de late Steentijd (bronstijd-ijzertijd).
Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek kan het gebied vrij gegeven worden wat de archeologie betreft. Indien er wel relevante vondsten worden gedaan is een aanvullend veldonderzoek benodigd. Het booronderzoek dient uitgevoerd te worden door een archeologisch bureau dat hiervoor gekwalificeerd is". (einde citaat)
Op basis van het advies van de regioarcheoloog van Regio Noord Veluwe is vervolgens opdracht verstrekt aan het Bureau voor Archeologie om een verkennend onderzoek uit te voeren op het perceel tussen Rustenburgsweg 102 en 104.
Dit onderzoek is uitgevoerd in februari 2017. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 2. Op basis van het onderzoek adviseert Bureau voor Archeologie het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet uit 2015. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Oldebroek.
De gemeente Oldebroek neemt dit advies over en stelt geen regels met betrekking tot archeologie op voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het voorliggende bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden op de percelen Rustenburgsweg 59 en 61. Dit omdat daar geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.
Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Indien een ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet in het kader van het vergunningentraject een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Door Eco Reest is in 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in een rapport met als titel: "Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Rustenburgsweg 59, 61 en 102A te Oldebroek". Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3.
Op basis van dit rapport kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Conclusie
Rekening houdend met het voorgaande wordt er voldoende rekening gehouden met het aspect bodem.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet Natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt drie wetten:
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden deel uitmakend van Het Gelders Natuur Netwerk (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) opgenomen.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Wet natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de wet natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Zorgplicht
De zorgplicht, die voortvloeit uit de Wet natuurbescherming is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een quickscan natuurtoets uitgevoerd door Ecogroen in februari 2018. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 4
Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Gebiedsbescherming
Soortbescherming
Advies en vervolgstappen
Op basis van het voorgaande is door Ecogroen een aanvullend onderzoek verricht naar vleermuizen en Huismus. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 5 is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Op basis van dit onderzoek is door Ecogroen het volgende geconcludeerd:
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt er voldoende rekening gehouden met het aspect ecologie.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
De percelen aan de Rustenburgsweg zijn gelegen in een 30 km zone. Op basis hiervan behoeft er geen akoestisch onderzoek verricht te worrden.
Conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het aspect geluid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts 7 woningen) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Ook moet worden gekeken naar bedrijven in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Onderzocht moet worden of vanwege agrarische bedrijven in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd is en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.
Voorliggende situatie
Het plangebied ligt in een 'rustig gebied'. In de omgeving zijn een aantal agrarische bedrijven gesitueerd, er zijn geen niet-agrarische bedrijven in de omgeving.
De omringende agrarische bedrijven hebben allemaal een minimale geurafstand van 50 meter. Daar wordt in de meeste gevallen aan voldaan. Waar dat niet het geval is vallen ze onder het overgangsrecht.
De in de omgeving gelegen actieve agrarische bedrijven vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande blijkt dat nabijgelegen bedrijven met de daarbij behorende milieuzones geen belemmering zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!
In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.
Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
Watertoets
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
De watertoets is verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets houdt in dat in het proces van het ruimtelijke plan/besluit de waterbeheerder in de gelegenheid wordt gesteld waterhuishoudkundige aspecten in te brengen die de initiatiefnemer moet meewegen bij de vaststelling.
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. De watertoets is ingediend op 6 maart 2018. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 6.
Uit de watertoets is naar voren gekomen, dat er binnen / nabij het plangebied een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In het specifieke geval van dit plangebied gaat het om leggerwatergangen met een beschermingszone.
Over deze genoemde primaire belangen wil het waterschap graag in gesprek met de initiatiefnemer van het plan. Inmiddels is er aanvullende informatie toegestuurd aan het Waterschap. Op basis hiervan heeft het Waterschap op 26 maart 2018 per mail de volgende reactie gegeven: Het ziet ernaar uit dat geen watergangen worden gedempt of vergraven. En inderdaad zal de toekomstige situatie juist een gunstiger effect hebben op de waterhuishouding.
Bij de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene uitgangspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
In het voorliggende plan zal minimaal 40 mm berging gerealiseerd worden op eigen terrein. Bij extreme neerslag zal het overtollige water afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Terzijde kan opgemerkt worden, dat het afvalwater aangesloten zal worden op het gemeentelijke dwa riool (gescheiden stelsel).
Grondwaterneutraal bouwen: Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken: Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt verzocht de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website www.vallei-veluwe.nl van het waterschap.
Conclusie
Op basis van de watertoets blijkt dat het wateraspect geen belemmering is voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van agrarische bebouwing en de realisatie van een extra woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1,3 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. Opgemerkt kan worden, dat de parkeermogelijkheden in het openbare gebied uiterst beperkt, zo niet onmogelijk zijn. Dat betekent, dat alle gewenste parkeergelegenheid op eigen terrein gevonden moet worden. De ruime percelen bieden voldoende mogelijkheden om in de parkeerbehoefte te voldoen. Het plangebied wordt rechtstreeks ontsloten vanaf de Rustenburgsweg.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.
De regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:
Bestemming 'Tuin'
Deze bestemming is toegekend aan die delen van de percelen, die onbebouwd dienen te blijven. Het betreft hier de "voortuinen" van de geprojecteerde woningen. Op deze gronden mag niet gebouwd worden.
Bestemming 'Wonen'
De percelen, waar woningen zijn geprojecteerd, krijgen de bestemming 'Wonen'. Op de plankaart is aangegeven, dat er in totaal 7 woningen gerealiseerd mogen worden binnen het plangebied. Ook is aangegeven, dat er aan de westzijde van de Rustenburgsweg dubbele woningen gerealiseerd mogen worden en aan de oostzijde (op het voormalige parkeerterrein) uitsluitend 1 vrijstaande woning. De goothoogte van alle woningen bedraagt maximaal 3,5 meter, terwijl de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.
Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m2 per woning.
Nevenfuncties van woningen
Zowel bij de vrijstaande als de dubbele woningen heeft een ieder de mogelijkheid om maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Daarbij geldt een maximum van 100 m2. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Dubbelbestemming "Waarde - archeologie"
Op basis van het verrichte archeologische onderzoek (zie Bijlage 2) is het terrein Rustenburgsweg 102A vrijgegeven voor bebouwing. Conform het beleid van de gemeente wordt echter aan het perceel Rustenburgsweg 59-61 alsnog de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toegekend. Voor het bouwen van een gebouw van meer dan 100 m² geldt een onderzoeksplicht. De bescherming richt zich tevens op diepere grondwerkzaamheden welke naast het bovenvermelde aan een omgevingsvergunningplicht zijn gekoppeld.
Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.
In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2). Het bestemmingsplan voorziet in nieuwbouw van meerdere woningen binnen het plangebied. Deze ontwikkeling maakt daarmee bouwplannen mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk.
Het kostenverhaal van de gemeente en mogelijke planschade zullen deel uitmaken van de anterieure overeenkomst en de planschadeovereenkomst, die met de initiatiefnemer van dit bestemmingsplan zullen worden afgesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig. De gemeenteraad zal daarom bij het vaststellen van het bestemmingsplan tevens het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft ontwikkelingen op slechts 2 percelen, die passend zijn binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.
De initiatiefnemer heeft in maart 2016 voor omwonenden een buurtbijeenkomst georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in Bijlage 7
Op basis van de opmerkingen van omwonenden is het verkavelingsplan nog licht aangepast, in die zin dat:
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Waterschap Vallei en Veluwe
De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl (dd. 6 maart 2018). Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 4.8.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Oldebroek, Rustenburgsweg 59-61 en 102A' wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzen worden verwerkt in het bestemmingsplan.
februari 2019