direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oldebroek, Rustenburgsweg 13
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.OB114-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft een principeverzoek ingediend om op de locatie Rustenburgsweg 13, de voormalige Golff-supermarkt, de bestemming te wijzigen naar wonen. De huidige bestemming is detailhandel. Initiatiefnemer wil zeven senioren woningen realiseren in twee bouwblokken.

Bij de gemeente Oldebroek is een principeverzoek ingediend. Op 3 april 2018 heeft de gemeente de plannen beoordeeld en aangegeven dat zij in principe bereid zijn planologisch, onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de bestemmingswijziging naar wonen (zie Bijlage 1 Collegebesluit 3 april 2018). In mei 2018 heeft de gemeente aangegeven medewerking te willen verlenen aan de realisatie van zeven woningen in de prijsklasse tussen € 200.000,-- en € 300.000,-- (zie Bijlage 2 Collegebesluit 29 mei 2018).

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern Oldebroek, ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

De locatie is gelegen aan de Rustenburgsweg 13 en grenst aan de achterzijde aan Het Kooiveen. Het Kooiveen maakt hier onderdeel uit van het Wezenlaantje, de ruimtelijke geleding tussen bebouwing Rustenburgsweg en de nieuwbouw van Oldebroek-West. Het Wezenlaantje is een belangrijke cultuurhistorisch element in Oldebroek-West (karakteristieke landschapselement: singel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied (bron: google earth)

Het plangebied is kadastraal bekend:

Gemeente : Oldebroek

Sectie : H

Nummers : 4641 en 4642

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart

Perceelnummer 5970 behoort niet bij de bouw van de zeven woningen. Dit perceel is eigendom van de naastgelegen perceeleigenaar. Aangezien dit nu nog de bestemming 'Detailhandel' heeft, wordt dit met het voorliggende bestemmingsplan meegenomen en krijgt het de bestemming 'Wonen'.

1.3 Huidige planologische regime

Voor het plangebied is van toepassing bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009', welk is vastgesteld op 28 juni 2011. Voor het perceel geldt de enkel bestemming 'Detailhandel 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen het aangegeven bouwvlak mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van detailhandel worden opgericht. Het bouwvlak mag 100% worden bebouwd met een maximum hoogte van 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Oldebroek, Rustenburgsweg 13" bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.0269.OB114-ON01 en een renvooi);
  • regels (en bijbehorende bijlage).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 komen de planuitgangspunten aan de orde en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op de vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Op de locatie Rustenburgsweg 13 te Oldebroek staat nu nog het gebouw van de Golff supermarkt met de bijbehorende parkeergelegenheid. Sinds het vertrek van de Golff supermarkt staat het pand leeg en staat het onkruid hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0005.jpg"

Foto Golff supermarkt

2.2 Gewenste situatie

Op de locatie wil de initiatiefnemer een rij van drie en vier senioren woningen realiseren. De goothoogte en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4 en 9 meter. Parkeren vindt plaats, deels op eigen terrein, aan de Rustenburgsweg en aan Het Kooiveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0006.jpg"

De planuitgangspunten zijn weergegeven in Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol.
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw.
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe).
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI: NL: RVS: 2017: 1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van zeven woningen mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

In het voorliggende bestemmingsplan is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dan ook niet verder doorlopen.

3.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien is de Omgevingsvisie meerdere malen geactualiseerd. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

3.2.1.2 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

Kwalitatief Woonprogramma

Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De zeven wooneenheden waarin het bestemmingsplan voorziet, zijn opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek.

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

Relatie met het plangebied / conclusie Het plangebied heeft geen overlap met relevante zoneringen in de Omgevingsvisie. Op grond van de bepalingen opgenomen in de omgevingsverordening gelden er geen restricties of specifieke regels ten aanzien van de uitvoering van dit plan. Het provinciaal beleid werpt geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek

Op 18 februari 2003 heeft de raad van de gemeente Oldebroek de Structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek vastgesteld. In de structuurvisie zijn de lijnen naar de toekomst uitgezet. In de visie wordt een beeld gegeven van de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. Aangegeven wordt hoe wordt omgegaan met zaken als woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen, recreatie, infrastructuur, natuur, landschap en landbouw. Centraal in de visie staat de gedachte dat de gemeente Oldebroek haar eigen identiteit wil bewaren. Met deze gedachte als uitgangspunt geeft de gemeente aan wat er in de komende jaren wel en niet kan.

Er zijn zes kernen: Wezep, Oldebroek, Oosterwolde, Noordeinde, 't Loo en Hattemerbroek. Omdat alle kernen een eigen karakter hebben, wordt voor elke kern een eigen ontwikkelingsvisie gehanteerd. Het merendeel van de ontwikkelingen wordt geconcentreerd in de hoofdkernen Wezep en Oldebroek. Om redenen van leefbaarheid wil de gemeente echter ook in de kleinere kernen woningen blijven bouwen.

3.3.2 Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 - 2020

De 'Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 - 2020' is vastgesteld op 7 juli 2016.

Doelstelling vitale kernen:

  • Kernwaarden: sociale samenhang en aandacht voor elkaar.
  • Leefbaarheid niet voor, maar door bewoners.
  • Inspanningen: tenminste gelijkblijvende bevolkingsomvang, zo mogelijk een lichte groei, met een evenwichtige opbouw.
  • Drie doelgroepen speciale aandacht:
    • 1. Jongeren (tot 30 jaar): extra aandacht voor woningen en voorzieningen.
    • 2. Hoger opgeleiden: aantrekkelijke woningen in een mooie omgeving met divers aanbod aan werkgelegenheid, ruimte voor creatief ondernemerschap.
    • 3. Ouderen (55 plus): goede voorzieningen, de juiste zorg, de juiste woonvormen

De doelstelling voor het woonaanbod zijn:

  • onderscheid woonmilieus: starterswoningen, centrumwonen, landelijk wonen, woonwerkwoningen;
  • woningen voor starters en senioren, levensloopbestendig en nabij voorzieningen;
  • woningen in luxere segment en buitengebied;
  • bedienen specifieke doelgroepen;
  • uitleglocaties en herstructurering bestaande wijken;
  • beperkt en kleinschalig toevoegen in kleinere dorpen Noordeinde, ¡¦t Loo, Oosterwolde en Hattemerbroek (extra focus);
  • in Oldebroek en Wezep ruimte voor grotere projecten (versterkt draagvlak voorzieningen en beide dorpsharten);
  • zo mogelijk en naar behoefte toepassen van ¡¥generatiewoningen.

De centrale doelstelling van de woonvisie is: Goed wonen voor iedereen in de kernen van de gemeente Oldebroek.

Om die doelstelling te bereiken, zijn 4 pijlers geformuleerd, waarop het woonbeleid is gefundeerd, te weten:

  • 1. Beschikbaarheid en betaalbaarheid.
  • 2. Wonen met welzijn en zorg.
  • 3. Duurzaamheid.
  • 4. Vitale kernen met actieve, betrokken inwoners.

De gemeente Oldebroek wil voldoende keuzemogelijkheden voor woningzoekende huishoudens nu en in de toekomst. Daarbinnen wil de gemeente voldoende keuzemogelijkheden voor mensen in de verschillende inkomensklassen, van laag tot hoog.

De gemeente Oldebroek beseft dat een aantal doelgroepen kwetsbaar is op de woningmarkt en zonder extra aandacht moeilijk zelfstandig aan geschikte woningen kan komen. De gemeente wil daarin een extra verantwoordelijkheid voor nemen.

Deze doelgroepen zijn: lagere inkomensgroepen, vergunninghouders, arbeidsmigranten, starters en ouderen.

De voorgenomen realisatie van zeven seniorenwoningen in de kern Oldebroek sluit dus goed aan op de woonvisie.

3.3.3 Omgevingsvisie Oldebroek

De Omgevingsvisie Oldebroek is op 13 december 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek geeft de koers, die samen met de partijen uit de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens samen invulling aan is gegeven. De koers is niet nieuw, de gemeente borduurt voort op de ‘Toekomstvisie Oldebroek 2030’.

De gemeente werkt samen met de gemeente Nunspeet en Elburg (NEO) aan een visie op de ondergrond als basis voor / uitwerking van de Omgevingsvisie: de bodem is immers de drager voor de fysieke leefomgeving. De bodem is voorwaarde stellend en tegelijk ook voorwaardenscheppend, voor het bereiken van verschillende maatschappelijke opgaven en behoeften, zoals op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, maar bijvoorbeeld ook een aangenaam en gezonde woon- en leefomgeving. Daarnaast herbergt de bodem ook onze historie.

Visie Oldebroek op hoofdlijnen:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving

Kernpunten:

  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een ‘groene, levendige woongemeente’
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.

  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan

Kernpunten

  • werken aan vitale dorpen met een aantrekkelijk dorpshart;
  • voldoende ruimte voor spelen, bewegen en ontmoeten;
  • streven naar een dorpshuis en een basisschool voor ieder dorp;
  • het faciliteren van een redzame gemeenschap: zelfsturing in de dorpen op basis van dorpsagenda’s.

  • 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied

Kernpunten:

  • het trots zijn op ons fraaie landschap en dit uitdragen;
  • het behouden en versterken van de diversiteit van het landschap, zorg dragen voor goede verbindingen onderling en het beter toegankelijk maken;
  • inspelen op de veranderde wensen van toeristen en recreanten.

  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente

Kernpunten:

  • het versterken van een gezond ondernemingsklimaat, met voldoende mogelijkheden voor bijvoorbeeld de innovatieve maak- en voedselindustrie, voor alle opleidingsniveaus;
  • het waar mogelijk versterken van de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen en daarnaast het voortzetten van gerichte acquisitie voor de ontwikkeling van het nieuwe terrein H2O.

  • 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit

Kernpunten:

  • het samen met andere gemeenten en hogere overheden blijven werken aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het voorkomen van nieuwe knelpunten op het gebied van infrastructuur en bereikbaarheid;
  • verbeteren van het fietspadennetwerk en extra aandacht voor bereikbaarheid via het openbaar vervoer • een nieuwe aansluiting op de A28.

  • 6. Oldebroek klimaatneutraal

Kernpunten:

  • Oldebroek profileren als ‘duurzame gemeente’;
  • prioritair stellen van deze maatschappelijk urgente opgave;
  • maatwerk leveren door een optimale landschappelijke inpassing.

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld.

Idee-kaart Kern Oldebroek

Ontwikkelingsrichting:

  • Behouden van de verzorgende functie voor haar omgeving.

De gemeente Oldebroek gaat aan de slag met een tweede fase voor het centrumgebied, welke gericht is op het bundelen van de centrumfuncties langs de Zuiderzeestraatweg, tussen de Spronksweg, Stationsweg, Van Asseltsweg en het Lambertusplein. Een aantrekkelijk verblijfsmilieu staat voorop.

  • Een belangrijk deel van de woningbouwopgave voor onze gemeente zal in Oldebroek gerealiseerd worden.

Er zijn herontwikkelingslocaties nabij het centrum. Hier is er behoefte aan levensloopbestendige woningen en woningen voor jongeren. Oldebroek heeft ruimte voor uitbreiding in Oldebroek-West. Beleid is inbreiding voor uitbreiding. Het bedrijventerrein Oude Dijk is vol, er vindt geen uitbreiding plaats. Nieuwe bedrijfsinitiatieven en bedrijven die willen uitbreiden vinden op het bedrijventerrein H2O in Wezep ruimte.

  • Voor de leefbaarheid van het dorp is het belangrijk om de multifunctionele inzetbaarheid van ´Kulturhus Talter´ en clustering van zorgvoorzieningen te behouden.

Ook openbare speelvoorzieningen zijn belangrijk.

  • De Talter en omgeving omvat een clustering van sportvoorzieningen, dit behouden en zo mogelijk versterken.

Zoals bij het Talterplein waar momenteel, door inwonersinitiatief, een versterking plaats vindt van sportfuncties, waaronder de aanleg van een 200m skeelerbaan en een beweegroute.

  • Verder versterken van de recreatieve functies in en om Oldebroek.

Door het verbeteren en aantrekkelijker maken van fietsroutes en kleinschalig verblijf zoals B&B.

Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid

  • Het karakter van lintdorp (binnen de kern en de omgeving) moet gerespecteerd worden.
  • Ook de openheid in het gebied richting Oosterwolde is karakteristiek en moet gekoesterd worden.
  • Aan de zuidzijde is Oldebroek op een fraaie manier afgerond. Dit moet behouden worden.
  • Nieuwe ontwikkelingen moeten op een goede manier ingepast worden in kleinschalig landschap, denkend aan karakteristieke landschapselementen zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen.
  • De intensiteit van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg vraagt om aandacht voor de verkeersveiligheid en de oversteekbaarheid, maar ook voor effecten als geluidshinder.

Bij de realisatie van zeven senioren woningen is spraken van inbreiding en levensloopbestendige woningen en sluit dus goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek.

3.3.4 Woningmarktonderzoek 2017

In 2017 is door Companen een woningmarktonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is ook gekeken naar de geschiktheid van de woningvoorraad naar leeftijd van de hoofdbewoner, zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0007.jpg"

(Bron: BRP en WOZ-registratie gemeente Oldebroek (2017))

Uit het onderzoek blijkt het aandeel ouderen in de sociale huur dat in een niet-geschikte woning woont een punt van aandacht is. Dit zijn vaak kleinere rijwoningen die zich moeilijk lenen voor aanpassing. Ouderen met een koopwoningen wonen in veel gevallen in een niet-geschikte woning. Maar omdat de koopwoningen in Oldebroek veelal ruime (half) vrijstaande woningen zijn, is het aandeel ouderen dat in een potentieel geschikte woning woont dan weer groot. Dit betekent tegelijkertijd dat hier een opgave ligt. Om een potentieel geschikte woning daadwerkelijk geschikt te maken, dient de eigenaar-bewoner namelijk zelf in actie te komen.

Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat er een duidelijke behoefte is aan senioren woningen. Doordat de senioren een woning achterlaten ontstaat doorstroming.

3.3.5 Welstandsnota 2014

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

Voor het plangebied geldt welstandsniveau 4

Algemeen 

De secundaire bebouwingslinten bepalen van diverse (kleine) kernen de uitstraling. Veelal is het wegenpatroon, waaraan de kernen zijn ontstaan wat betreft het straatbeeld nog in tact. Ze onderscheiden zich, soms nadrukkelijk, van de achterliggende wijken door de bebouwingsrichting. De gemeente wil dit beeld in stand houden, het gebied onderscheidt zich met name door de criteria.

Het beleid is gericht op het behouden van het variërende bebouwingsbeeld. Op plaatsen waar het mogelijk is zal de relatie met het landelijk gebied versterkt worden. Bebouwing dient zich te voegen in de bestaande structuur waardoor de oorspronkelijke afwisselende karakteristiek van het bebouwingslint behouden blijft. In het bebouwingsbeeld is sprake van een kleinschalig gevarieerd bebouwingsbeeld, elk pand kent binnen beperkte marges zijn eigen situering, uitstraling en kleur- en materiaalgebruik.

Welstandsniveau

Naast de kenmerken van de gebieden is er onderscheid in de ‘strengheid’ van beoordelen van de bouwplannen. Dat is geregeld met de welstandsniveaus 1 of 4.

Het plangebied is welstandsniveau 4 (welstandsvrij) wat betekent dat bouwplannen bij de aanvraag niet worden getoetst aan welstandscriteria. Uiteraard worden de bouwplannen wel aan alle andere voorschriften getoetst. Voor het realiseren van een bouwwerk dat positief bij draagt aan de ruimtelijke kwaliteit van uw omgeving kunt u altijd gebruik maken van de algemene welstandscriteria en de aandachtspunten onder het hoofdstuk criteria kleine bouwplannen.

3.3.6 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014

In 2008 heeft de Gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd in de 'Groenvisie Gemeente Oldebroek'. In deze Groenvisie zijn de belangrijkste groenstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeente. Nu, vijf jaar later hebben er verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden waardoor een actualisering van de Groenvisie op zijn plaats is. De Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 is actualisatie van de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2008 en maakt de Groenvisie toepasbaar in de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de gemeente. In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 legt de gemeente Oldebroek de groenstructuren vast die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen en geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.

3.3.7 Parkeernota Oldebroek 2014

Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel 2.5.30 in de bouwverordening. Vanaf 19 november 2014 (bestaande plannen overgangsperiode tot 1 juli 2018) is dat niet meer mogelijk maar zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.

Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 1 van deze nota, in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de door de raad vastgestelde vigerende parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.

De in deze nota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is deze nota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in deze nota circa 10 % lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van deze nota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.

3.3.8 Volkshuisvesting

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP) geeft de gemeente aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek.

3.3.9 Bed en Breakfast

In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009) wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

3.3.10 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

De voorgenomen plannen voldoen aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In dit hoofdstuk wordt de uitbreiding van de bestaande parkeervoorziening buiten beschouwing gelaten, aangezien deze gelet op de aard en omvang niet van milieukundige betekenis is.

4.1 Cultuurhistorie en Archeologie

4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

4.1.1.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In en in de omgeving van het plangebied is tevens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.

4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.

4.1.2.2 Situatie plangebied

De huidige bebouwing dateert uit 1992. Deze datering doet vermoeden dat er bij de bouw niet veel ongeroerd is gelaten. Voorafgaand aan de bebouwing uit 1992 heeft er al diverse bebouwing gestaan. Ook heeft hier een kerkgebouw gestaan. Voor de planlocatie geldt een middelhoge verwachting. Hiervoor geldt een vrijstellingsgrens van 500 m2. Omdat binnen het plangebied diverse bouwwerken uit diverse perioden hebben gestaan, heeft de regioarcheoloog aangegeven dat mag worden aangenomen dat de bodem zodanig geroerd is, dat archeologische waarden niet meer verwacht worden.

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.2.2 Situatie plangebied

In oktober 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 0,90 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde zintuiglijke waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de boven- en ondergrond zijn geen parameters in verhoogde mate gemeten.

Grondwater:

In het grondwater is een licht verhoogd gehalte gemeten aan barium.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater sprake is van een overschrijding van de streefwaarde aan barium uit de Wet bodembescherming. Het verhoogde gehalte aan barium is beschouwd als een van nature verhoogde achtergrondconcentratie. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein. Hierbij wordt echter opgemerkt dat de locatie van de ondergrondse tank niet is onderzocht. Indien deze bij verdere werkzaamheden alsnog wordt aangetroffen wordt er aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Situatie plangebied

In juni 2018 is door Bureau Natuurlijk een natuurtoets uitgevoerd om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

  • Verstoring: Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen verstoring verwacht.
  • Stikstofdepositie: geen (negatieve) effecten of invloeden verwacht op de projectlocatie.

Natuur Netwerk Nederland

Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent, is een verdere toetsing niet aan de orde.

Soortbescherming

Flora

Geen overtreding wet natuurbescherming.

Vleermuizen

Op basis van de waarnemingen tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het gebouw potentiële verblijfplaatsen voor de vleermuis biedt. Om dit vast te stellen of uit te sluiten is door Bureau Natuurlijk in december 2018 er een nader onderzoek vleermuizen uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied zelf geen belangrijke waarde heeft als jachtgebied of onderdeel is van een vliegroute: geen van de vleermuizen foerageerde voor langere tijd achter elkaar binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig (in de vorm van de tuinen van omliggende woningen). De waarnemingen die zijn gedaan zijn vooral solitaire soorten die gebruik maakte van de begroeiing op het naastgelegen perceel aan de zuid/oost zijde. Na zonsondergang kwamen de soorten vooral invliegen vanuit de noord/oostzijde van het perceel. Daarnaast zijn tijdens de veldbezoeken geen aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat bomen binnen het plangebied deel uitmaken van een vliegroute. Bovendien wordt het plangebied in de toekomstige situatie niet veranderd waardoor er essentiële lijnelementen verloren gaan.

Zoogdieren

Geen overtreding wet natuurbescherming.

Vogels

Geen overtreding wet natuurbescherming.

4.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De uitgevoerde onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 4 Natuurtoets en Bijlage 5 Vleermuisonderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart).

Transport over de weg

A28

Op een afstand van circa 2,8 km is de rijksweg A28 gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie

Transport over het spoor

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen (lijn 253). Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 2,95 km. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.

Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.

Transport door buisleidingen

Het plangebied ligt op ruim 1,35 km afstand van een buisleiding. In de onderstaande tabel is de eigenschappen van deze leiding samengevat.

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding   Diameter   Druk   100 % letaliteitsafstand   1 % letaliteitsafstand   Afstand tot plangebied  
N-570-20   12 inch   40 bar   70 m   140 m   ca. 1,35 km  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

4.5.2 Situatie plangebied

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.

Het plangebied ligt binnen de 200 m geluidzone van de Zuiderzeestraatweg.

Uit een akoestisch onderzoek van september 2009 en die gedaan is voor een nabijgelegen locatie aan de overzijde van de Rustenburgsweg, is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen ten gevolge van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Gezien het feit dat beide locaties tegenover elkaar liggen en de afstand tot de weg gelijk of iets groter is, mag aangenomen worden dat de voorkeursgrenswaarde op de gevels van deze woning eveneens niet wordt overschreden. De locatie waarvoor dit onderzoek is uitgevoerd bevond zich op een afstand van circa 60 meter tot de Zuiderzeestraatweg. Onderhavig plangebied bevindt zich op circa 135 meter vanaf de Zuiderzeestraatweg. In overleg met de gemeente is bepaald dat de resultaten uit dit onderzoek gebruikt kunnen worden dit plan.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Akoestisch onderzoek Zuiderzeestraatweg toegevoegd aan dit plan.

De planlocatie is gelegen binnen de invloedssfeer van de Rustenburgsweg (30 km/uur). Deze weg is nietzoneplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in december 2018 onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege deze weg.

Ten gevolge van het wegverkeer op de Rustenburgsweg (30 km/uur) bedraagt de geluidbelasting exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder ter plaatse van de maatgevende gevel 53 dB. Overeenkomstig de methode Miedema is dit te classificeren als ‘Redelijk’. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek Rustenburgsweg toegevoegd aan dit plan.

Spoorlawaai

De spoorlijn Amersfoort - Zwolle (lijn 253) heeft een zonebreedte van 300 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt op bijna 3 km van de geluidszone van de spoorlijn.

Industrielawaai

Er zijn geen bedrijven gelegen in de omgeving van het plangebied die vanuit het aspect industrielawaai een belemmering vormen voor de realisatie van de woningen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1.000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

4.6.2 Situatie plangebied

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen. Het plan betreft een woningbouwlocatie voor zeven woningen dat zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.

4.6.3 Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

4.7.3 Situatie plangebied
4.7.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.7.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet aangetast.

4.7.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen milieugevoelige functies die hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

4.7.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Water

4.8.1 Vigerend beleid
4.8.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.8.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.8.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.8.1.4 Beleid Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

4.8.1.5 Beleid gemeente Oldebroek

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.

4.8.2 Waterparagraaf
4.8.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.8.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. Hierna vindt een beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.

In oktober 2018 is door EDOK-RO de digitale watertoets doorlopen. Daaruit is gebleken dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden gelegen zijn die aangewezen zijn voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan heeft het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 8 Watertoets en Bijlage 9 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Besluit milieueffectrapportage (MER)

4.9.1 Algemeen

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.

In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;

Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

4.9.2 Situatie plangebied

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van een supermarkt en de realisatie van woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1,7 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 7 tussen/rijwoningen plaats. Voor dit bouwplan geldt:

Verkeersgeneratie van maximaal 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per tussen/rijwoning.

De realisatie van 7 nieuwe woningen draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 52 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 11 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.

4.10.2 Parkeren

Voor het voornemen zijn de normen uit de Parkeernota 2014 gehanteerd. Uitgangspunt hierbij is dat het parkeren op eigen erf zal plaatsvinden.

Ten behoeve van de 7 woningen geldt volgens de Parkeernota 2014 een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn dus 15,4 parkeerplaatsen nodig. Op navolgende afbeelding is te zien dat aan deze norm wordt voldaan. Er worden 4 parkeerplaatsen gerealiseerd bij de hoekwoningen, 9 haaksparkeerplaatsen aan de Rustenburgsweg en aan Het Kooiveen worden 3 extra langsparkeerplaatsen aangelegd. Het parkeren is dan ook geen probleem voor de realisatie van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0009.jpg"

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

Stedenbouw

In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen bestaande uit één laag met kap (zie navolgende 4 afbeeldingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0013.jpg"

De realisering van de woningen past dan ook goed in het bestaande straatbeeld en zeer wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt.

Het plan

Er worden zeven senioren woningen gerealiseerd op de locatie aan de Rustenburgsweg 13 te Oldebroek op de voormalige locatie van de Golff supermarkt. De vier hoekwoningen kunnen op eigen terrein parkeren. Door aan de zijde van Het Kooiveen drie extra parkeerplaatsen aan te leggen ontstaat er aan de voorzijde ruimte voor groen en enkele bomen. De woningen hebben alle een voortuin en een diepe achtertuin.

Hierna wordt het indicatieve gevelbeeld van de zeven woningen weergegeven, gezien vanaf de Rustenburgsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0014.jpg"

Voorgevel seniorenwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0015.jpg" Achtergevel rij van vier woningen

Seniorenwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0016.jpg"

Zijgevel en achtergevel rij van drie woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0017.png"

Begane grond rij van vier woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-ON01_0018.jpg"

Begane grond rij van drie woningen

De woningen sluiten stedenbouwkundig, qua functie, schaal, maatvoering en karakteristiek goed aan op de bestaande omgeving.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Toelichting op de plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.2.2 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Nadere eisen 

Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
  • b. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
  • e. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
  • f. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.

Afwijken van de bouwregels 

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Specifieke gebruiksregels 

In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Afwijken van de gebruiksregels

Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

6.2.3 Bestemmingen

Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' maken juridisch en feitelijk deel uit van de bouwpercelen waarop woningen zijn gesitueerd.
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de gronden aan de voorzijde van de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bouwvlak waarbinnen de woningen mogen worden gesitueerd. Vanwege het behoud van het straatbeeld en het zicht op de woningen is binnen deze bestemming alleen een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van vlaggenmasten, speeltoestellen, en dergelijke. In het algemeen geldt dat gebouwen op deze gronden dan ook niet zijn toegestaan. Alleen de bouw van bijbehorende bouwwerken (een erker, toegangspartij en overkapping) is binnen deze bestemming mogelijk.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de gronden met een ontsluitende en verkeersdoorstromende functie. Ook is de bestemming toegekend aan bermen, parkeerplaatsen en niet structurele groenvoorzieningen. In de regels van deze bestemming is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen ten behoeve van de bestemming zoals bushokjes en nutsvoorzieningen. Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair, straatverlichting, en dergelijke. Binnen de regels zijn afwijkingsregelingen opgenomen om onder voorwaarden van de maximale bouwhoogte te mogen afwijken.

Wonen

De bestemming 'Wonen' omvat alle percelen waarop woningen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.

De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale goothoogte- en bouwhoogtematen mogen zijn.

Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' en het daarin gelegen bouwvlak. Zij moeten op minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd.

Ten behoeve van het bouwen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak en het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte voor mantelzorg kan onder bepaalde voorwaarden een afwijking van het in het bestemmingsplan bepaalde worden verleend.

Op gronden met de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van een vrij beroep en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toegestaan. Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen de bestemming blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden.

6.2.4 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

6.3 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.

Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft ontwikkelingen op slechts 1 perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 8 Inspraak, overleg en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

De initiatiefnemer heeft op 28 januari 2019 de direct omwonenden aan de Rustenburgsweg en het Kooiveen (18 adressen) en de gemeente een uitnodiging gestuurd. In deze brief stond dat er op 11 februari 2019 in de Zwikmeule een inloopbijeenkomst was met de mogelijklheid de plannen in te zien en vragen te stellen.

Van deze gelegenheid is goed gebruik van gemaakt. De algehele indruk was positief. De gegeven reacties worden nader bekeken door de initiatiefnemer. Van deze bijeenkomst is een kort verslag gemaakt.

De uitnodiging en het verslag zijn respectievelijk als Bijlage 10 Uitnodiging inloopavond en Bijlage 11 Verslag informatieavond toegevoegd aan dit plan.

Om privacy-redenen is de intekenlijst niet opgenomen in dit plan.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Het plan is in het kader van vooroverleg naar de provincie toegezonden. De eventuele reacties worden t.z.t. toegevoegd aan dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 8 Watertoets van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

8.2 Inspraak

Gelet op de manier van het betrekken van omwonenden wordt een voorontwerpbestemmingsplan achterwege gelaten.

8.3 Zienswijzen

Deze paragraaf zal worden aangevuld na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.