direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterwolde, Zwarteweg 42
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.OW108-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan de rand van de bebouwde kom van Oosterwolde bevindt zich een koeriersbedrijf. De eigenaar is voornemens om de parkeergelegenheid ten behoeve van het bedrijf in zuidelijke richting uit te breiden en twee (deels bestaande) gebouwen in gebruik te nemen ten behoeve van het bedrijf. Het gaat hierbij om:

  • een bestaand bijgebouw dat deels zal worden gebruikt als kantoor, kantine en toiletruimte en deels als opslag;
  • een nieuwe berging ten behoeve van opslag, welke in plaats komt van een bestaande container;

Deze uitbreiding is noodzakelijk omdat het bedrijf vanwege grotere transporten over langere afstanden grotere voertuigen en meer opslagruimte nodig heeft.

De gewenste uitbreiding van de parkeergelegenheid ligt binnen een agrarische bestemming. Hierbinnen is de aanleg van verharding ten behoeve van het bedrijf niet mogelijk. Binnen de huidige bedrijfsbestemming is het bovendien niet mogelijk om bebouwing te realiseren. Om de gewenste parkeerplaatsen en bebouwing te realiseren moet het bestemmingsplan worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

De uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid is op basis van gemeentelijk en provinciaal beleid alleen onder strikte voorwaarden mogelijk. In onderhavig bestemmingsplan wordt in paragraaf 3.2.2 en 3.3.1 getoetst aan deze voorwaarden.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Zwarteweg 42, in het oosten van de kern Oosterwolde, in de gemeente Oldebroek. Het plangebied is gelegen in de lintbebouwing aan de Zwarteweg. In deze lintbebouwing overheerst de woonfunctie, waarbij het beeld nabij het plangebied wordt bepaald door het grote aantal vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Het plangebied is gelegen in het overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de bebouwde kom, waar gelijk achter de lintbebouwing sportvelden aanwezig zijn. Het ruimtegebruik ten zuiden van het plangebied wordt gekenmerkt door een hoofdzakelijk agrarisch grondgebruik (weilanden en voormalige boerderijen). In navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rode cirkel), bron: pdokviewer.pdok.nl, bewerking: SAB

In navolgende afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0002.jpg"

Luchtfoto met begrenzing plangebied (rode lijn), bron: pdokviewer.pdok.nl, bewerking: SAB

2.2 Beschrijving plangebied

Het plangebied aan de Zwarteweg 42 wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfsactiviteit koeriersdiensten. De woning aan de Zwarteweg 42 en bijbehorende bebouwing maken geen onderdeel uit van het plangebied, met uitzondering van het meest zuidelijke bijgebouw.

Naast het bijgebouw zijn in het plangebied een fietsenschuur en een container voor de opslag van hulpmiddelen voor het laden en lossen van voertuigen aanwezig.

Het plangebied is grotendeels verhard, ten behoeve van het parkeren van de wagens van het koeriersbedrijf. Het zuidelijk deel is op dit moment een grasland. Het perceel bij de Zwarteweg 42 wordt omzoomd door hagen en bomen. Op de oostelijke grens van het plangebied ligt een C-watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0003.jpg"

Impressie van het plangebied gezien vanaf de Zwarteweg, bron: maps.google.nl

2.3 Geldende bestemmingsplannen

Op dit moment gelden binnen het plangebied de bestemmingsplannen:

  • 'Oosterwolde Dorp 2005', vastgesteld op 30 september 2008;
  • 'Buitengebied 2007', vastgesteld op 15 december 2009;
  • en 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011', vastgesteld op 31 mei 2012.

In het noordelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Oosterwolde Dorp 2005'. Het zuidelijke deel ligt het plangebied binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011' is een partiele herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en is opgesteld om een aantal administratieve fouten uit dit bestemmingsplan te herstellen.

Bestemmingsplan 'Oosterwolde Dorp 2005'

Het plangebied heeft op grond van dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Wonen':

  • ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor woningen en een woongebouw, een woonzorggebouw ten behoeve van begeleid zelfstandig wonen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bijbehorende werken, bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde en erven en tuinen. Binnen het plangebied is geen bouwvlak opgenomen, waardoor hier geen hoofdgebouwen zijn toegestaan;
  • de gronden met de bestemming 'Bedrijf' hebben een bouwklasse 1 (B1). Deze gronden zijn bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf dat is vermeld in de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' met de categorieën 1 en 2 en productiegebonden detailhandel. Op gronden met bouwklasse 1 zijn geen bedrijfswoning en bebouwing toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Oosterwolde Dorp 2005' met globale aanduiding plangebied (rode lijn)

Bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'

Het plangebied heeft op grond van dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch -1' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2':

  • de gronden met de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn in hoofdzaak bestemd voor het agrarische gebruik, het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het behoud van de openheid en van het verkavelingspatroon. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
  • op basis van de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie 2' zijn eventuele archeologische waarden beschermd door middel van een onderzoeksplicht bij de bouw van bouwwerken groter dan 100 m2 waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld. Ook voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden geldt een onderzoeksplicht wanneer deze een grotere oppervlakte dan 100 m2 betreffen of dieper dan 0,50 meter reiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0005.jpg"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' met globale aanduiding plangebied (rode lijn)

Strijdigheden

Het voorgenomen plan kent de volgende strijdigheden met de vigerende bestemmingsplannen:

  • het voornemen is om binnen de huidige bestemming 'Bedrijf' een nieuw gebouw te realiseren ten behoeve van de koeriersdienst. Het oprichten van gebouwen is binnen het vigerende plan niet mogelijk;
  • ter plaatse van de huidige bestemming 'Agrarisch -1' wordt verharding gerealiseerd ten behoeve van parkeren voor het bedrijf;
  • een bijgebouw binnen de huidige bestemming 'Wonen' wordt in gebruik genomen ten behoeve van het koeriersbedrijf.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken, hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

3.1.1.2 Toetsing

Nationaal belang 10 is ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en

natuurlijke kwaliteiten. Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig nationale landschappen. De landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen nationaal landschap. In paragraaf 3.2.2 is het plan getoetst aan het provinciale beleid ten aanzien van nationale landschappen en wordt geconcludeerd dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast.

Het voorgenomen plan is door de uitbreiding van een bestaand bedrijf kleinschalig en raakt hierdoor niet aan overige nationale belangen waar in de SVIR beleid voor is opgesteld.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen van nationaal belang uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. De volgende onderwerpen worden in het Barro genoemd: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur (thans Natuurnetwerk Nederland), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Deze onderwerpen worden in het Barro exact ingekaderd en begrensd. Per project worden regels gegeven die gemeenten direct of indirect (via provincies) moeten laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2.1 Toetsing

In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen.

Ook worden in het Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden buiten deze terrein. Ter plaatse van de militaire terreinen en onveilige gebieden moet in het eerstvolgende bestemmingsplan een specifieke bestemming respectievelijk een gebiedsaanduiding opgenomen en mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het gebruik als onveilig gebied of militair terrein kunnen belemmeren. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke bestemming of aanduiding niet nodig.

Het plan valt ook niet binnen de reikwijdte van één van de andere onderwerpen uit het Barro. Er zijn daarom geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Het plan is hierdoor niet strijdig met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Algemeen

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 herzien. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Overheden moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio en de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Jurisprudentie wijst uit dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met minder dan 500 m2 en uitbreiding van een terrein met minder dan 500 m2 niet hoeft te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442). In deze gevallen is het niet noodzakelijk om de ladder te doorlopen.

3.1.3.2 Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een bedrijf mogelijk gemaakt. De bedrijfsbestemming wordt uitgebreid met circa 910 m2 . Dit betekent dat sprake is van een extra ruimtebeslag van meer dan 500 m2. In het voorliggende plan worden echter maar beperkte nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden geboden. Binnen het bouwvlak is maximaal 137 m2 aan bebouwing toegestaan, wat ruim onder de grens voor een stedelijke ontwikkeling ligt. Verder is de uitbreiding voor een groot deel uitsluitend bestemd voor parkeren. Hierdoor is bij het voorliggende plan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Gezien voorgaande is het niet nodig om de Ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel onderbouwd te worden dat de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt hier optimaal en geschikt voor is en dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden onderbouwd.

Behoefte

Het koeriersbedrijf is sinds 1997 aanwezig op de huidige locatie. De vraag naar de diensten van het bedrijf heeft sindsdien een ontwikkeling doorgemaakt. De transporten worden steeds groter en vervoerd over steeds grotere afstanden. Er is hiermee in de afgelopen 20 jaar sprake van een uitbreidende klantenkring. Gesteld kan daarom worden dat er een behoefte is aan een koeriersbedrijf en aan grotere vervoersmiddelen binnen dat bedrijf.

Locatie

Voor het bedrijf zijn met betrekking tot de ligging twee zaken van belang:

  • De werknemers van het bedrijf wonen allemaal in de directe omgeving. Bij de uitvoering van spoedopdrachten, is het noodzakelijk dat de werknemers binnen 30 tot 45 minuten aanwezig zijn om te laden.
  • De ligging in het midden van het land nabij de snelwegen A50 en A28, maakt dat alle delen van Nederland en het buitenland snel bediend kunnen worden.

Eventuele alternatieve locaties die aan bovenstaande eisen voldoen zijn de bedrijventerreinen bij Oldebroek en eventueel Elburg of Wezep. Het bedrijf heeft echter een kleine omvang en maakt minimale winsten. Het is hierdoor bedrijfseconomisch niet mogelijk om te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Gesteld kan worden dat de huidige locatie van het koeriersbedrijf hiervoor optimaal en geschikt is.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

Het voorliggende plan is niet in strijd met rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.

3.2.1.2 Toetsing

Met betrekking tot het vestigingsklimaat streeft de provincie naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. Dit wil de provincie onder andere bereiken door het stimuleren van (kleinschalig) ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale markten. Het voorliggende plan maakt de voortzetting van een kleinschalig koeriersbedrijf mogelijk, dat lokaal voor werkgelegenheid zorgt en past hiermee in het beleid van de provincie met betrekking tot het vestigingsklimaat.

Verder is in de omgevingsvisie geen specifiek beleid opgenomen dat van toepassing is op het voorliggende plan. Het plan is daardoor niet in strijd met het hierin opgenomen beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

3.2.2.2 Toetsing

In de Omgevingsverordening zijn voor het voorliggende plan regels opgenomen met betrekking tot solitaire bedrijvigheid en de ligging binnen Waardevol open gebied en Nationaal Landschap.

Solitaire bedrijvigheid

In artikel 2.3.3.5. van de verordening is opgenomen dat de uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m2 en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m2 bedrijfsbebouwing, niet is toegestaan in het buitengebied.

Het voorliggende plan ziet op de uitbreiding van solitaire bedrijvigheid met 137 m2 bedrijfsbebouwing. Dit is ook het totaal aan bedrijfsbebouwing dat op het perceel aanwezig zal zijn. Deze uitbreiding ligt ruim onder de op basis van de verordening toegestane oppervlakte van 250 m2.

Waardevol open gebied

Een bestemmingsplan voor gronden binnen waardevol open gebied mag op basis van de verordening geen bestemmingen mogelijk maken die de openheid van deze gebieden aantasten.

Het plangebied ligt op de grens van het open weide gebied met de bebouwde kom van Oosterwolde. Rondom het plangebied is in de bestaande situatie reeds beplanting aanwezig, waardoor hier geen sprake is van een open landschap. Binnen de begrenzing van het waardevol open gebied wordt met het voorliggende plan bovendien geen bebouwing mogelijk gemaakt. Het plan ziet hier op de realisatie van verharding ten behoeve van parkeren, waarmee een eventuele openheid niet wordt aangetast.

De parkeerplaatsen worden landschappelijk ingepast, door de aanplant van hagen (zie paragraaf 5.2). De ontwikkeling is hierdoor vanuit het open landschap niet zichtbaar. Hiermee is geen sprake van aantasting van het landschap.

Nationaal Landschap

Het plangebied ligt gedeeltelijk in Nationaal Landschap De Veluwe. Een plan voor gronden binnen een Nationaal Landschap mag alleen bestemmingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Het plangebied ligt in deelgebied Oosterwolde - Oldebroek. De kernkwaliteiten van dit deelgebied zijn weergegeven in het navolgende kader.

Kernkwaliteiten deelgebied Oosterwolde - Oldebroek  
-   Gradiënt van Veluwe naar Randmeer: van besloten boslandschap via kleinschalig met houtsingels naar zeer open weidegebied ten noorden van Oosterwolde.  
  -   Voor de beleving van het landschap is de voormalige Zuiderzeedijk een belangrijke schakel, met zicht op het Drontermeer en aan de andere zijde zicht over de gradiënt tot aan het Veluwemassief.  
-   Abrupte overgang van stuifzand en stuifzandbebossing naar veen- en broekontginningen  
  -   Ten noorden van de Zuiderzeestraatweg liggen kwelzones. Het gehele gebied kent door het vele (kwel)water een zeer kleinschalige ontwateringsstructuur, met sloten die uitmonden in weteringen en kanaaltjes, die hun water weer in de Geldersche Gracht brengen; via een gemaal komt het water uiteindelijk in het Drontermeer. Deze ontwateringsstructuur is sterk structuurbepalend.  
-   Karakteristieke veenontginningen ten noorden en zuiden van de Zuiderzeestraatweg met strokenverkaveling. In het zuidelijk deel hiervan houtwallen en opvallende lanen (met lichte lintbebouwing).  
  -   De Zuiderzeestraatweg vormt een lint met boerderijen en andere oudere en nieuwe bebouwing, verdikt in de kern Oldebroek, in groot contrast met het noordwaarts gelegen open land.  
  -   De veenontginningen bestaan uit stroken grasland haaks op de hoogtelijn, gescheiden door sloten.  
  -   In het zuidelijk deel, bij de overgang van veen naar zand, wijken de sloten voor houtsingels als perceelsgrenzen. In dit deel liggen ook oude boerderijlinten parallel aan de Zuiderzeestraatweg, waar de Bovenstraatweg de opvallendste is.  
-   Zeer open weidegebied ten noorden van Oosterwolde met karakteristieke slagenverkaveling en weidebouw; dicht slotenpatroon, weinig wegen, weinig bebouwing, wel boerderijen op pollen  
  -   Een groot gedeelte van de polder Oosterwolde ligt onder NAP-niveau. De polder werd en wordt beschermd door de Zeedijk.  
  -   De Geldersche Gracht vormt de scheiding met het Kamperveen in Overijssel, waar een sterk verwant landschap ligt, echter met andere richtingen en meer bebouwing.  
  -   Noord van Elburg en Oosterwolde vormen de slagen met sloten een waaierpatroon.  
-   Smalle dekzandrug bij Oostendorp en Oosterwolde kent onregelmatige en kleinschalige blokverkaveling met grasland en bouwland in contrast met omliggend veenontginnings- en kleigebied  
  -   Het dekzand en het omringende veen- en kleigebied verschillen in de verkaveling, respectievelijk onregelmatig blokvormig en strookvormig, en in de bebouwing, respectievelijk relatief dicht en relatief dun.  
-   Relicten van wallen (middeleeuws) bij bosrand en waardevolle open essen  
  -   Op de grens van het oud cultuurland bij de boerderijen, zowel bouwland als grasland, en de als extensief graasgebied gebruikte hogere gronden van het Veluwemassief liggen restanten van wallen die het vee dat graasde op de heide van de Veluwe, moesten buiten houden.  
  -   Bij Mullegen ligt een gaaf oud escomplex, begrensd door veedriften (wegen die vanaf de bewoningsplaats verbreden en/of vertakken richting heide) en wallen.  
-   Vier markante landgoederen in de gradiënt  
  -   De vier landgoederen: niet ver van Wezep: Oldhorst en IJsselvliedt, boven Elburg: Schouwenburg en Zwaluwenburg.  
  -   De landgoederen maken gebruik van het water dat onder- en bovengronds vanaf het Veluwemassief komt, oorspronkelijk voor defensieve doelen, later louter voor verfraaiing.  
-   Rust, ruimte, donkerte in de polder Oosterwolde  

Het plangebied ligt ten zuiden van Oosterwolde en ten noorden van de Zuiderzeestraatweg, op de grens van het open veenontginningslandschap. De kernkwaliteiten ter plaatse van het plangebied zijn:

  • de kleinschalige ontwateringsstructuur, vanwege het kwelwater in het gebied;
  • de karakteristieke veenontginningen met strokenverkaveling haaks op de hoogtelijn;
  • en het open weidegebied.

Met het voorliggende plan worden deze kernkwaliteiten niet aangetast:

  • binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap ziet het voorliggende plan enkel op de aanleg van verharding ten behoeve van parkeren. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. De verharding wordt gerealiseerd binnen de grenzen van de huidige verkavelingsstructuur, waardoor deze behouden blijft. Het plan is hierdoor niet van invloed op de karakteristieke strokenverkaveling;
  • het plan ziet niet op aanpassingen in de aanwezige waterstructuur en is hierdoor niet van invloed op de kenmerkende kleinschalige ontwateringsstructuur;
  • tot slot wordt de openheid van het open weidegebied met het voorliggende plan niet aangetast, zoals is onderbouwd bij de voorgaande toetsing aan de ligging binnen waardevol open gebied.

3.2.2.3 Conclusie

Het voorliggende plan voldoet aan de regels uit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
3.3.1.1 Algemeen

Op 13 december 2018 heeft de raad van de gemeente Oldebroek de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet en zo breed mogelijk opgepakt door te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's. Door deze samenhangende benadering wil de gemeente met de bewoners, echt stappen zetten in het behouden en versterken van de vitaliteit en leefbaarheid.

De missie van Oldebroek is 'Natuurlijk dynamisch'. Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De gemeente zet daarom in op de volgende koers:

  • rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving;
  • ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan;
  • Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied;
  • werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente;
  • goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit;
  • Oldebroek klimaatneutraal.

Werkgelegenheid

Met betrekking tot werkgelegenheid hanteert de gemeente de volgende kernpunten:

  • het versterken van een gezond ondernemingsklimaat, met voldoende mogelijkheden voor bijvoorbeeld de innovatieve maak- en voedselindustrie, voor alle opleidingsniveaus;
  • het waar mogelijk versterken van de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen en daarnaast het voortzetten van gerichte acquisitie voor de ontwikkeling van het nieuwe terrein H2O.

Voor vrijkomende agrarische bebouwing nodigt de gemeente de samenleving uit om met passende vernieuwende ideeën te komen. Zwaardere bedrijvigheid is hier niet wenselijk. Voor bedrijvigheid in het algemeen wordt ruim baan gegeven aan innovatief en creatief ondernemen. Lokaal georiënteerde, kleinschalige bedrijven wil de gemeente mogelijk maken bij/in de eigen kern.

Kwaliteitsversterking

Een ontwikkeling moet de identiteit en kracht van een gebied ondersteunen. In de omgevingsvisie is de gemeente opgedeeld in vier deelgebieden. Voor ieder gebied zijn andere accenten wenselijk voor toekomstige ontwikkelingen.

Het plangebied ligt in het deelgebied open polderlandschap en Drontermeerzone. De gemeente streeft in de polders naar behoud van de landbouw als belangrijkste functie. Daarbij wordt een goede balans gezocht met andere functies, zoals natuurontwikkeling. Daarnaast worden mogelijkheden gezien voor recreatieve ontwikkelingen en initiatieven voor duurzame energievoorziening.

In dit deelgebied gelden de volgende aandachts-/ uitgangspunten voor kwaliteit en leefbaarheid:

  • behoud, beheer en versterking van de oeverlijn met rietkraag, tegengaan opgaande beplanting in de open polders;
  • behoud van de openheid van het polderlandschap;
  • verstoring rustgebied voorkomen en respect voor het weidevogelbeheer;
  • bij investeringen in/rondom agrarische bedrijven is het wenselijk dat ook geïnvesteerd wordt in de landschappelijke kwaliteiten en in bij het landschap passende elementen;
  • ontwikkelingen moeten aansluiten bij de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarde van het gebied.

3.3.1.2 Conclusie

Het voorliggende plan ziet op de uitbreiding van een bestaand koeriersbedrijf op de grens van het buitengebied en de bebouwde kom van Oosterwolde. Het gaat om een lichte en kleinschalige vorm van bedrijvigheid, dat lokaal werkgelegenheid biedt. Het bieden van een kleinschalige uitbreidingsmogelijkheden aan een dergelijk bedrijf is in lijn met het beleid uit de omgevingsvisie om dergelijk bedrijven mogelijk te maken.

Het bedrijf vormt geen belemmering voor de landbouw en andere functie die de gemeente in het deelgebied open polderlandschap en Drontermeerzone wil stimuleren. Daarnaast wordt de openheid van het omliggende gebied niet aangetast, omdat de kavel reeds is omzoomd door hagen en bomen. Verder worden alleen aansluitend op de bestaande bebouwing beperkte bouwmogelijkheden geboden. Daarnaast wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast, waardoor geïnvesteerd wordt in landschappelijke kwaliteit.

3.3.2 Klimaatneutraal Oldebroek
3.3.2.1 Algemeen

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen. Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.3.2.2 Conclusie

Het voorliggende plan ziet op de uitbreiding van een bestaand koeriersbedrijf op de grens van het buitengebied en de bebouwde kom van Oosterwolde. Het plan ziet op de toevoeging van verharding en kleinschalige opslagruimte. Energieopwekking is hierbij niet van toepassing.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Oldebroek
3.3.3.1 Algemeen

In oktober 2006 heeft gemeente Oldebroek het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Hoofddoel van het LOP is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende jaren. Het plangebied ligt in de lintbebouwing bij het dorp Oosterwolde en grenst aan het polderlandschap met grote open ruimtes.

De (lint)bebouwing van Oosterwolde ligt op een dekzandrug, welke als eerste in cultuur werden genomen. Het polderlandschap is ontstaan na het bedijken van het waddengebied. Doordat na de bedijking overstromingen bleven plaatsvinden zijn veel boerderijen op huisterpen gebouwd en werden deze geconcentreerd langs wegen welke ook op hogere delen werden aangelegd. De verkaveling in het polderlandschap bestaat overwegend uit slagen (smalle langgerekte kavels parallel aan elkaar gelegen), maar er komen ook blokvormen voor. De begroeiing bestaat voornamelijk uit bomen die als erfbeplanting functioneren. Langs de perceelranden van akkers zijn hier en daar iepen, populieren of wilgen geplant. Het poldergebied is verder rijk aan oppervlaktewater.

De visie van de gemeente richt zicht op het behoud van de open polders, extensieve recreatie, nieuwe fietspaden en de aankleding van oude boerderijen met brede houtwallen.

3.3.3.2 Conclusie

Het plangebied ligt op de grens van het poldergebied en de lintbebouwing van Oosterwolde. Rondom het plangebied is in de bestaande situatie reeds beplanting aanwezig, waardoor het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het aangrenzende open polderlandschap. De verharding wordt gerealiseerd binnen de grenzen van de huidige verkavelingsstructuur, waardoor deze behouden blijft.

De parkeerplaatsen worden landschappelijk ingepast, door de aanplant van hagen rondom het perceel (zie paragraaf 5.2). De aanwezigheid van erfbeplanting past erven in het bebouwingslint en zorgt er bovendien voor dat de ontwikkeling vanuit het open landschap niet zichtbaar is.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Op grond van het overgangsrecht van deze wet zijn de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht gebleven totdat de Omgevingswet in werking treedt. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.1.1.2 Toetsing

Op basis van de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Oldebroek ligt het plangebied deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting en deels in een gebied met een lage archeologische verwachting (zie navolgende kaart).

De gemeente Oldebroek heeft op 27 oktober 2017 haar archeologiebeleid gepubliceerd, waarin de gemeente bouwregels met betrekking tot archeologie heeft geformuleerd. Binnen gebieden met een hoge archeologische verwachting moet bij een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwwerken groter dan 120 m2 een rapport worden overlegd waarin de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Hierop geldt onder andere een uitzondering wanneer niet dieper dan 0,5 meter onder het bestaande maaiveld gegraven hoeft te worden. Ter plaatse van gebieden met een lage archeologische verwachting gelden geen bouwregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0006.jpg"

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart, met globale aanduiding plangebied (blauwe lijn)

Alleen het meest noordelijke deel van het plangebied is sprake van een hoge archeologische verwachting. In dit deel van het plangebied is de inrit naar het bedrijf gelegen. Er zijn hier geen bouw- of graafwerkzaamheden voorzien, waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Middels een dubbelbestemming 'Waarde-Hoge archeologische verwachting' worden de mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd.

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van een wijzigingsplan.

4.1.2.2 Toetsing

In het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke- of rijksmonumenten. De woning aan de Zwarteweg 42 is op de archeologische waarden- en verwachtingskaart aangeduid als cultuurhistorisch object. Deze woning ligt buiten het plangebied, waardoor het plan geen invloed heeft op de cultuurhistorische waarde van deze woning.

Landschappelijk ligt het plangebied op een zandrug op de grens met het open polderlandschap. De zandruggen waren vanwege de hoge ligging de eerst bewoonde plekken in dit gebied. In paragraaf 3.3.3 is het plan getoetst aan het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Oldebroek en blijkt het te passen binnen de landschappelijke karakteristieken van deze plek.

4.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Daarnaast geldt dat de bodemkwaliteit invloed kan hebben op de financiële haalbaarheid als blijkt dat de bodem gesaneerd moet worden.

4.2.2 Conclusie

Het noordelijke deel van het plangebied is al bestemd ten behoeve van een bedrijf. Aangezien de bestemming van het perceel hier niet veranderd, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. In het zuidelijke deel wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Ter plaatse van deze uitbreiding van de bedrijfsbestemming zijn geen bouwwerken toegestaan. Dit gebied wordt middels aanduiding 'parkeren', specifiek bestemd voor parkeren. Ter plaatse van de parkeerplaatsen zijn geen graafwerkzaamheden vereist en zullen niet langdurig of frequent mensen verblijven. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

4.3.2 Toetsing

Voor het plangebied is een quick scan flora en fauna uitgevoerd, om te onderzoeken of het project van invloed is op natuurwaarden en beschermde soorten en of de ontwikkeling niet in strijd is met de provinciale verordening of de Wet natuurbescherming. De quick scan flora en fauna is als bijlage 1 bij het plan gevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het GNN. Verdere toetsing aan het GNN wordt niet noodzakelijk geacht. Wel ligt het plangebied naast de Groene ontwikkelingszone. Het functioneren van deze ecologische verbindingszone komt niet in gevaar door de geplande ingrepen.

Het plangebied ligt niet binnen een straal van 3.000 meter van een Natura2000-gebied. Direct negatieve effecten op de soorten die specifiek voor omliggende Natura2000-gebieden zijn aangewezen zijn daarom niet te verwachten. Tevens zal de toekomstige situatie een beperkte externe werking hebben.

Er worden in het kader van het project slechts enkele bomen gekapt. Het onderdeel 'houtopstanden' van de Wet natuurbescherming is daarom niet van toepassing.

Soortenbescherming

  • Flora: er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
  • Vogels: tijdens het veldbezoek kon niet worden uitgesloten of er door vogels met een jaarrond beschermd nest gebroed wordt in het nest in de esdoorn. Indien de boom met het nest of de direct naastgelegen bomen worden gekapt (aangetast) dient er een nader onderzoek naar het nest plaats te vinden om te bepalen of het nest gebruikt wordt door vogels met een jaarrond beschermd nest. Er dient verder rekening te worden gehouden met broedende vogels binnen het plangebied. De verstorende (sloop-, bouw- en rooi)werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.
  • Grondgebonden zoogdieren: vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde soorten kunnen in het plangebied voorkomen.
  • Vleermuizen: Er zijn geen verblijf- en/of voortplantingsplaatsen te verwachten binnen het plangebied. Tevens betreft het plangebied geen essentieel foerageergebied en zullen er door de ingreep geen essentiële vliegroutes verloren gaan.
  • Amfibieën, reptielen en vissen: Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde amfibiesoorten kunnen nabij voorkomen.
  • Ongewervelden/ overige soorten: Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen.

Op basis van bovenstaand wordt het volgende geconcludeerd:

Indien de boom met het nest of de direct naastgelegen bomen worden gekapt (aangetast) dient er een nader onderzoek naar het nest plaats te vinden om te bepalen of het nest gebruikt wordt door vogels met een jaarrond beschermd nest. Een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is mogelijk noodzakelijk. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. De zorgplicht is altijd van toepassing.

4.3.3 Conclusie

Het onderhavig plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden in de omgeving van het plangebied. Ten aanzien van de soortenbescherming is niet uit te sluiten dat er in het plangebied wordt gebroed door vogels met een jaarrond beschermd nest. Om hier uitsluitsel over te kunnen geven is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt uitgevoerd voor de aanleg van de verharding en de bouw van de uitbreiding van het bestaande bijgebouw. Indien noodzakelijk wordt er een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd en worden er mitigerende maatregelen getroffen. Met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting is juridisch-planologisch in dit bestemmingsplan vastgelegd dat niet eerder gesloopt, gebouwd en/of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd dan nadat aangetoond is dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Wet natuurbescherming.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen verschillende bronnen. Dit zijn stationaire bronnen (bijv. een chemische fabriek of een LPG-tankstation), mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen) en relevante buisleidingen (bijv. hoge druk aardgasleidingen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans om slachtoffer te worden op een bepaalde plaats (plaatsgebonden risico) en de kans op een groot ongeval met meerdere slachtoffers binnen een groot invloedsgebied (groepsrisico). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en het Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen (Bevi), hogedrukaardgasleidingen (Bevb) en transportrouten (Bevt - Basisnet) wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.4.2 Toetsing

Het plan omvat de uitbreiding van een bedrijf, dit is een kwetsbaar object. Om te inventariseren of er stationaire en mobiele bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de Risicokaart Nederland geraadpleegd. Binnen 1000 meter van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (rode cirkel)

Het invloedsgebied van een ongeval op het spoor, weg of water kan groter zijn dan 1000 meter. Voor spoor en weg is daarom gekeken naar een afstand tot 4000 m vanaf het plangebied. Binnen 4000 meter van het plangebied liggen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In de ruimtelijke onderbouwing moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

4.5.2 Toetsing

In onderhavige situatie is geen sprake van de toevoeging van een nieuwe geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Toetsing aan de Wgh is daarom niet van toepassing.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

NSL en Besluit NIBM

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 µg/m3. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden afgewogen of het aanvaardbaar is om het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal.

4.6.1 Toetsing

Het onderhavige project omvat de uitbreiding van een bedrijfsbestemming en de realisatie van bedrijfsbebouwing. De verwachte toename aan verkeersbewegingen is met 6,5 bewegingen per etmaal zeer beperkt. De ontwikkeling heeft hierdoor geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit en hoeft niet te worden getoetst aan de Europese grenswaarden.

Het project maakt in het besluitgebied geen nieuwe gevoelige functies mogelijk, waardoor de in de omgeving aanwezige luchtkwaliteit vanuit een goede ruimtelijke ordening niet van belang is.

4.6.2 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.7 Milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  • 1. Past de nieuwe functie in de omgeving?
  • 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof etcetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- en/of goederenverkeer aantrekt, mede bepalend voor de mate van hinder. Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de (richt)afstand en de milieu-categorie.

Richtafstand   Milieucategorie  
10 m   1  
30 m   2  
50 m   3.1  
100 m   3.2  
200 m   4.1  
300 m   4.2  

De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk en kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Gemengde gebieden zijn gebieden met functiemenging.

4.7.2 Toetsing

In onderhavige situatie is geen sprake van het mogelijk maken van nieuwe, gevoelige functies in de zin van het aspect bedrijven en milieuzonering. Het project hoeft dan ook geen rekening te houden met omliggende functies met een milieuzone. Het project maakt daarnaast geen nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk waarin dieren verblijven.

Op basis van de publicatie bedrijven en milieuzonering moeten voor de koeriersdienst de volgende richtafstanden worden aangehouden.

Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Post- en koeriersdiensten   0   0   30   0  

De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied, vanwege de aanwezigheid van woningen, een doorgaande weg, bedrijven en sportvelden. In verband met de ligging in gemengd gebied kan de richtafstand één afstandstap worden verlaagd naar 10 meter.

De dichtstbijzijnde gevoelige functie welke op basis van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan en vergund, is de woning aan de Zwarteweg 42. De afstand tussen de uitbreiding van het bedrijfsperceel en deze woning is 15 meter (zie navolgende afbeelding). De uitbreiding van het bedrijf is niet van invloed op de minimale afstand tot deze woning en heeft hierdoor geen bijkomende nadelige milieugevolgen voor de woning. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden uit de publicatie bedrijven en milieuzonering.

Een toename van de geluidbelasting op omliggende gevoelige functies kan ook worden veroorzaakt door een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijf. Door de uitbreiding van het bedrijf zal het aantal verkeersbewegingen toenemen met maximaal 19 bewegingen per etmaal (zie paragraaf 4.10). Deze toename is zeer beperkt en zal niet of nauwelijks bijdragen aan een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende gevoelige functies (woningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0008.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan met aanduiding uitbreiding bedrijfsbestemming (blauw) en de minimale afstand tussen deze uitbreiding en de woning aan de Zwarteweg 42 (rode pijl)

4.7.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.8 Milieueffectrapportage

4.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.

4.8.2 Toetsing

Het voorliggende plan ziet op de uitbreiding van een koeriersbedrijf. Hierbij wordt slechts circa 75 m2 extra bebouwing mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. Verder ziet het plan enkel op het toevoegen van verharding ten behoeve van parkeren en worden ter plaatse van de uitbreiding van het bestemmingsvlak geen bouwmogelijkheden geboden. Het wagenpark van het koeriersbedrijf neemt niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Gezien de aard en omvang is hierdoor geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. De activiteit komt niet voor in de bijlagen van het Besluit m.e.r. Het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

Het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

4.9 Water

4.9.1 Algemeen
4.9.1.1 Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

4.9.1.2 Beleid Waterschap Vallei en Veluwe - Waterbeheerprogramma 2016-2021

Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.

De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:

  • We beschermen ons gebied tegen overstromingen.
  • We zorgen voor de juiste hoeveelheid water.
  • We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit.
  • Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden.
  • We halen de hoogst mogelijke waarde uit water.
  • We beheren afvalwaterketen en watersysteem als één geheel samen met onze partners.

Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.

Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.

Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen. Dit is het waterplein.

4.9.2 Toetsing

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een C-watergang (zie navolgende afbeelding). Ter plaatse van de watergang vinden geen werkzaamheden plaats.

Aan de zuid- en westzijde liggen ook C-watergangen nabij het plangebied. In de omgeving van het plangebied liggen geen primaire of regionale waterkeringen.

Het regenwater zal vanuit het plangebied afstromen naar oppervlakte water dat aan de noord- en oostzijde direct aan het plangebied grenst. Berging in het plangebied is hierdoor niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0009.jpg"

Uitsnede legger Waterschap Vallei en Veluwe met globale aanduiding plangebied (rode lijn)

Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt het waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopen. De watertoets is als bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Er heeft hierover telefonisch overleg met het waterschap plaatsgevonden. Het plan is niet van invloed op de aanwezig oppervlaktewateren (C-watergang) in het plangebied.

Daarnaast moet bij de ontwikkelingen in het gebied rekening worden gehouden met de volgende algemene uitgangspunten:

  • Vasthouden – bergen – afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.;
  • Grondwaterneutraal bouwen: Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen;
  • Schoonhouden – scheiden – schoonmaken: Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt.

4.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Het voorliggende plan ziet op een uitbreiding van het bedrijfsperceel en de realisatie van bedrijfsbebouwing.

Uitbreiding bedrijfsperceel

De voorgenomen uitbreiding van het bedrijfsperceel heeft geen gevolgen voor de hoeveelheid verkeer die door de bedrijfsfunctie wordt gegenereerd. De koeriersdienst beschikt in de huidige situatie over 11 bedrijfswagens. Met het voorliggende plan wordt voldoende verharding op het eigen perceel gerealiseerd om deze bedrijfswagens te parkeren. Door de uitbreiding van het bedrijfsperceel ontstaat hierdoor geen toename van het aantal verkeersbewegingen op het omliggende wegennet.

In de huidige situatie kunnen 8 voertuigen op het perceel worden gestald, de overige 3 auto's worden aan de weg gestald. In de nieuwe situatie kunnen de 11 voertuigen allemaal op het perceel worden gestald. Daarnaast zullen de personenauto's van de chauffeurs die de bedrijfsauto's op het perceel komen stallen ook het terrein op kunnen rijden. De verkeersbewegingen over het perceel zelf nemen als gevolg van de uitbreiding van het bedrijfsperceel daarom toe met 12 verkeersbewegingen per dag, ervan uitgaande dat iedere bedrijfswagen en personenauto een keer vertrekt en weer arriveert op de locatie.

Doordat er geen wagens meer aan de Zwarteweg geparkeerd hoeven te worden, zal de verkeerssituatie ter plaatse verbeteren.

Toename bedrijfsbebouwing

Naast een uitbreiding van het bedrijfsperceel, wordt de realisatie van 137 m2 aan bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie in de nieuwe situatie kan worden bepaald aan de hand van CROW-kencijfers. Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Voor het bepalen van de ligging van het plangebied, wordt aangesloten op de 'Parkeernota 2014' van de gemeente Oldebroek. Hierin is het plangebied aangemerkt als 'schil centrum'. De gemeente Oldebroek wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'weinig stedelijk' gebied. In de nieuwe situatie wordt als gevolg van de realisatie van de bedrijfsbebouwing een verkeersgeneratie van 6,9 verkeersbewegingen verwacht (zie navolgende tabel).

Functie   Omvang   Verkeersgeneratie kencijfer   Totale verkeersgeneratie  
bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   137 m2   5 (per 100 m2 bvo)   6,9  

In de praktijk zal de realisatie van de bedrijfsbebouwing niet zorgen voor een toename van het aantal verkeersbewegingen, aangezien de bebouwing zal worden gebruikt als opslagruimte en kantoor.

Totale toename verkeersbewegingen

De maximale toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het voorliggende plan is 19 verkeersbewegingen per etmaal. Het bedrijf wordt ontsloten op de Zwarteweg. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op deze weg.

4.10.2 Parkeren

De gemeente Oldebroek heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de 'Parkeernota 2014'. Op basis van deze nota kan bij nieuwe ruimtelijke plannen de hoeveelheid parkeerplaatsen worden bepaald. Als basis voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) gehanteerd. De gehele gemeente is gekwalificeerd als weinig stedelijk en schil centrum. Alleen voor het buitengebied gelden de normen uit de CROW publicatie 317 voor het 'buitengebied'.

Voor een 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief' geldt een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Dit is exclusief het vrachtwagen parkeren. Ten behoeve van het bedrijf wordt 137 m2 aan bebouwing mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen het plangebied 1,5 parkeerplaats gerealiseerd moet worden voor bezoekers en werknemers.

Voor de stalling van het wagenpark van het bedrijf zijn daarnaast 11 parkeerplaatsen nodig. Dit betekent dat er in totaal ruimte moet zijn voor 13 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het voorliggende plan voorziet ruimschoots in deze parkeerbehoefte (zie paragraaf 5.2).

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet-planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.11.2 Toetsing

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Het plan

In het plangebied bevindt zich op dit moment een koeriersbedrijf, dat gespecialiseerd is in sneltransport en distributie voor de zakelijke markt. Doordat de transporten van het bedrijf steeds groter in omvang worden en over langere afstanden plaatsvinden, is uitbreiding van het bedrijf gewenst. Deze uitbreiding ziet op de volgende onderdelen:

  • Het bedrijf heeft grotere voertuigen nodig, waarvoor in de huidige situatie onvoldoende manoeuvreer- en parkeerruimte is. De parkeerplaats wordt hiertoe aan de zuid- en westzijde uitgebreid. De gewenste uitbreiding is in navolgende afbeelding weergegeven;

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0010.jpg"

Luchtfoto met huidig bedrijfsbestemming (wit) en gewenste uitbreiding (blauw)

  • Door de ontwikkeling van het bedrijf is er ook meer behoefte aan opslagruimte voor het perceel voor retourzendingen, koelboxen ten behoeve van het koeltransport en hulpmiddelen voor het laden en lossen van voertuigen. Voor de opslag wordt een nieuwe berging met een oppervlakte van 75,7 m2 gerealiseerd. Een bestaand bijgebouw met een oppervlakte van 61,3 m2 wordt deels in gebruik genomen als kantoorruimte, kantine en toiletruimte (noordelijke deel) en deels voor opslag (zuidelijke deel). In de volgende afbeelding is de toekomstige bebouwing ten behoeve van het bedrijf aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0011.png"

Uitsnede inrichtingsplan, met aanduiding bestaande bebouwing (a(noordelijke deel) en b (zuidelijke deel) en nieuwe bebouwing (c), bron: Vanwestreenen, bewerking SAB

In totaal wordt 137 m2 aan bebouwing voor het bedrijf gebruikt.

Binnen het plangebied wordt bovendien voorzien in de aanleg van een landschappelijke inpassing, door de aanleg van hagen en elzensingels. Met deze landschappelijke inpassing wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie Olderbroek en wordt bijgedragen aan de kwaliteiten van het waardevolle landschap dat wordt beschermd in de provinciale verordening. In de volgende paragraaf wordt het inrichtingsplan verder toegelicht.

5.2 Inrichtingsplan

Voor het plangebied is in overleg met Eward Timmerman van Stichting Landschapsbeheer Gelderland een inrichtingsplan opgesteld (zie navolgende afbeelding). Dit inrichtingsplan is als bijlage 3 bij de toelichting van het voorliggende plan gevoegd en als bijlage bij de regels.

Het nieuwe gebouw ten behoeve van de opslag wordt aansluitend aan het bestaande bijgebouw gerealiseerd. Dit bestaande bijgebouw wordt ook in gebruik genomen voor het bedrijf. Het gehele terrein wordt verhard, waarbij het parkeren plaatsvindt langs de randen van het achterterrein.

Aan de zuidgrens bestaat de terreinafscherming uit een elzensingel. Aan de oost en westzijde wordt het terrein afgeschermd door hagen, welke deels bestaan uit nieuwe aanplant. De hagen en de elzensingel zorgen ervoor dat de geparkeerde voertuigen niet zichtbaar zijn vanuit de omgeving en dat de grenzen van het bedrijf duidelijk zichtbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OW108-ON01_0012.png"

Uitsnede inrichtingsplan, bron: VanWestreenen

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Toelichting op de plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden in het plangebied en is juridisch bindend. De wijze waarop deze regeling kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uitgangspunt is door het stellen van heldere planregels en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren.

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

6.1.1 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
    Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels
    Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen
    Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
      ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de milieusituatie:
      ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
      ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. de sociale veiligheid:
      uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. de verkeersveiligheid:
      ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • f. de woonsituatie:
      ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • 4. Afwijken van de bouwregels
    In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
    Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
    Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • 5. Specifieke gebruiksregels
    In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
    Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

6.1.2 Bestemmingen

De systematiek is conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het onderhavige plan kent de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf dat staat vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is als bijlage bij de regels opgenomen en komt overeen met de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Oosterwolde dorp 2015' met de categorieën 1 en 2. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn geen bedrijfsgebouwen en overkappingen toegestaan; deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor de stalling van voertuigen.

Binnen de bestemming is tevens ondersteunende horeca en productiegebonden detailhandel mogelijk. Verder mogen er bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde worden gebouwd en zijn de gronden bestemd voor erven, terreinen, tuinen, (ontsluitings)wegen, paden en straten en groen-, parkeer- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook is binnen de bestemming de opslag van goederen ten dienste van het op het perceel gevestigde bedrijf toegestaan.

In de regels zijn eisen gesteld aan de toegestane maatvoering van de bedrijfsgebouwen, overkappingen en bouwwerken. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is in de specifieke gebruiksregels gewaarborgd dat de gebouwen alleen in gebruik genomen mogen worden indien het landschappelijke inpassingsplan binnen 12 maanden gerealiseerd is. Ten slotte is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden bij omgevingsvergunning bedrijven toe te staan die niet zijn opgenomen in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'.

Middels een voorwaardelijke verplichting is gewaarborgd dat de beoogde landschappelijke inpassing daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het landschappelijk inrichtingsplan is om die reden als bijlage bij de regels gevoegd.

Waarde - Archeologie 2

In verband met mogelijke archeologische resten in de ondergrond is de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen.

6.1.3 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor één doeleinde bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

6.1.4 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.2 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2015' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.

Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Inleiding

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Volgens de Wet ruimtelijke ordening stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen project is voorgenomen, zoals verwoord in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake.

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend.

De mogelijkheid bestaat dat derden schade lijden door het nieuwe bestemmingsplan. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten waarin deze verklaart de volledige mogelijke planschade voor zijn/haar rekening te nemen.

Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niets verplicht gesteld.

De initiatiefnemer heeft voor omwonenden op 17 juli 2018 een informatieavond georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht. Een verslag van deze bijeenkomst is als bijlage 4 opgenomen.

Hoofdstuk 8 Inspraak, overleg en zienswijzen

8.1 Algemeen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. De gemeentelijke inspraakverordening bepaalt dat het bestuursorgaan zelf kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Met betrekking tot het voorliggende plan wordt geen formele inspraakprocedure gevolgd.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

8.2.1 Het Rijk

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Gelderland

In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 12 juni 2019 schriftelijk gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.

8.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoets resultaat is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Er vindt wel uitbreiding van verhard oppervlak plaats, maar gelet op de geringe oppervlak en gezien het bestaande gebruik van het perceel is er geen sprake van demping of herinrichting van watergangen. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

8.3 Zienswijzen

Op de procedure van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan moet het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen.

Deze paragraaf zal worden aangevuld na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.