Plan: | Wezep Oost, Locatie Johan Frisoschool |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.WZ112-VG01 |
De Johan Friso school in de kern Wezep heeft in 2012 een nieuw schoolgebouw aan de Noordersingel betrokken en het voormalige schoolgebouw aan de Kerkweg is in het najaar van 2013 gesloopt. Bewonersvereniging EigenAardig is voornemens om middels collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) 10 grondgebonden woningen, waarvan 8 rijenwoningen en 1 blok van 2-onder-een-kap woningen, te realiseren op de locatie van de voormalige Johan Friso school te Wezep. Op 2 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Oldebroek ingestemd met de woningbouwontwikkeling op deze locatie door Bewonersvereniging EigenAardig.
De ontwikkeling van 10 grondgebonden woningen op deze locatie is echter niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de woningbouwontwikkeling in het plangebied in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied is centraal gelegen in Wezep en wordt aan de noordzijde begrensd door De Boterakkers, aan de oostzijde door de Veluwelaan, aan de zuidzijde door de Kerkweg en aan de westzijde door de langzaam verkeersroute tussen de Boterakkers en de Kerkweg. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Oldebroek, sectie M, nummers 3358 en 3447. In afbeelding 1.1 wordt de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)
Het bestemmingsplan 'Wezep Oost, Locatie Johan Frisoschool' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Wezep Oost 2010'. Dit bestemmingsplan is op 31 mei 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oldebroek. De gronden in het plangebied hebben op basis van dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Afbeelding 1.2 omvat een uitsnede van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Wezep Oost 2010' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bedoeld voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Eén en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, erven, terreinen en tuinen, groenvoorzieningen, paden en wegen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is ter plaatse opgenomen in verband met het behoud, het herstel en de ontwikkeling van te verwachten archeologische waarden. Bij bodemverstoringen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De herontwikkeling van de gronden met in totaal 10 grondgebonden woningen is niet mogelijk binnen de geldende bestemming. Dit vanwege het feit dat de gebruik- en bouwmogelijkheden voor reguliere woningen ontbreken. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders voor de gewenste woningbouwontwikkeling.
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie in (en om) het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Oldebroek beschreven.
In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.
In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.
Zoals eerder aangegeven is het plangebied centraal gelegen in de kern Wezep. Op circa 500 meter afstand bevinden zich winkels en voorzieningen. De naam van het plangebied, de Johan Friso locatie, is ontleend aan de hier voormalig aanwezige Johan Friso school. De voorheen aanwezige bebouwing in het plangebied is in het najaar van 2013 gesloopt. De luchtfoto in afbeelding 2.1 en de foto's in afbeelding 2.2 geven een beeld van de voorheen aanwezige situatie in het plangebied.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied omstreek mei 2013 (Bron: Gemeente Oldebroek)
Afbeelding 2.2: Foto's van de voorheen aanwezige situatie in het plangebied (Bron: Carla Mol - Stedenbouwkundig advies en ontwerp)
Na de sloop van de school zijn de gronden ingericht als tijdelijk grasveld, hierbij is het in het gebied aanwezige groen grotendeels verwijderd. De bij de voormalige school behorende afrastering is nog steeds aanwezig. De foto's in afbeelding 2.3 geven een beeld van de huidige situatie in het plangebied.
Afbeelding 2.3: Foto's huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview)
De gemeente Oldebroek heeft ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie een startnotitie opgesteld waarin de door het college van B & W gewenste ontwikkeling wordt beschreven. In deze startnotitie worden de kaders aangegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast hebben omwonenden in de vorm van een klankbordgroep uitgangspunten en suggesties aangedragen voorde definitieve inrichting. Hieronder worden de uitgangspunten en suggesties van de omwonenden en het ruimtelijk kader benoemd.
Het plan van Bewonersvereniging EigenAardig is passend gebleken binnen de kaders van de startnotitie en geeft bovendien invulling aan een groot deel van de uitgangspunten en suggesties zoals meegegeven door de omwonenden/ klankbordgroep. Voor dit plan voorziet dit bestemmingsplan in de juridisch-planologische kaders.
Op twee onderdelen wijkt het plan af van de wensen van de omwonenden/klankbordgroep, te weten:
Vertaling in het plan: Een soortgelijke verkaveling als hiervoor bedoeld zou betekenen dat 5 of 6 vrijstaande woningen op ruime kavels gerealiseerd worden. Naast het feit dat dit voor Bewonersvereniging Eigenaardig niet haalbaar is, is dit ook niet in overeenstemming met de gemeentelijke startnotitie. De herontwikkeling van de voormalige Johan Frisoschool is niet opgenomen in het woningbouwprogramma. Echter, door de realisatie van de brede school in Wezep Noord is niet de volledige bouwcapaciteit in Wezep Noord benut. De restcapaciteit van 10 woningen kan worden benut voor de herontwikkeling van deze locatie. Het betreft woningen in het middeldure segment in de prijsklasse tot maximaal € 250.000,- vrij op naam. Het aantal woningen dat de afgelopen jaren in de nieuwbouw is gerealiseerd in deze prijsklasse is beperkt.
Vertaling in het plan: Gelet op het geplande programma met een doelmatige inrichting, is gekozen om de afstand van de geplande woningen en de Veluwelaan in beperkte mate te verkleinen ten opzichte van het gesloopte schoolgebouw. De aspecten omtrent bouwmassa's, verkeersafwikkeling en groenstructuren kunnen op deze wijze conform de uitgangspunten plaatsvinden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is dit, met inachtneming van de verspringing in de voorgevel, acceptabel geacht.
Hierna wordt nader ingegaan op de nieuwe bebouwing in het plangebied, het groen en de aspecten verkeer en parkeren.
Zoals reeds aangegeven betreft de concrete ontwikkeling de realisatie van in totaal 10 grondgebonden woningen. Hiervan worden 8 woningen in de vorm van rijwoningen uitgevoerd. Deze levensloopbestendige woningen zijn met name geschikt voor starters. Daarnaast worden 2 woningen uitgevoerd als twee-onder-één-kapwoning.
De rijwoningen zijn georiënteerd op de Veluwelaan en wordt uitgevoerd in één bouwblok waarbij de voorgevel op één of meer plekken verspringt. Deze bouwblokken voegen zich op logische wijze in het stedenbouwkundig geheel van bebouwing. De nieuwe twee-onder-één-kapwoningen zijn georiënteerd op de Kerkweg. De beoogde situering van de woningen wordt weergegeven in afbeelding 3.1.
Afbeelding 3.1: Tekening nieuwe situatie (Bron: Carla Mol - Stedenbouwkundig advies en ontwerp)
De twee bouwblokken met rijwoningen bestaan uit twee bouwlagen en een kap waarbij de hoekwoningen een verlaagde goot krijgen. Op deze wijze wordt met deze rijwoningen aansluiting gezocht bij het beeld van de bestaande bebouwing in de omgeving. Ook voor wat betreft de twee-onder-één-kapwoningen wordt aansluiting gezocht bij bebouwing in de omgeving, in dit geval de bestaande twee-onder-één-kapwoningen aan de overzijde van de Kerkweg.
Door het toepassen van verschillende kaprichtingen, verspringen van de voorgevels en een gedifferentieerde gevelindeling wordt een monotoon beeld voorkomen. De woningen worden hoofdzakelijk uitgevoerd in genuanceerde baksteen in zogenoemde jaren-30 stijl. Hieronder zijn enkele referentiebeelden opgenomen. Benadrukt wordt dat dit beelden zijn uit de schetsfase, die een indruk geven van de sfeer en kwaliteit, die met deze woningbouwontwikkeling wordt nagestreefd.
Afbeelding 3.2: Referentiebeelden woningen (Bron: Carla Mol - Stedenbouwkundig advies en ontwerp)
De woonkavels worden van de wegen gescheiden door een groenstrook van minimaal 3 meter. Hierdoor is niet alleen een groen straatbeeld gewaarborgd, maar ook een minimale afstand van de woningen tot aan de weg. Door de woningen aan de Kerkweg daarnaast minimaal 5 meter uit de perceelsgrens te plaatsen wordt het aanzicht verzacht en ontstaat een dorpse uitstraling. De groenstroken langs de trottoirs van de Kerkweg, Veluwelaan en het voetpad tussen de Veluwelaan en de Boterakkers worden ingeplant met vaste planten waarvan in de winter blad en/of takken niet geheel afsterven; te denken valt onder andere aan hortensia, hibiscus etc. Omwonenden en voorbijgangers mogen hier van meegenieten. Deze stroken worden door de leden van 'EigenAardig' onderhouden. Het spreekt voor zich dat dit terrein enkel toegankelijk is voor het plegen van onderhoud.
Achter de woningen wordt een gemeenschappelijke groene ruimte aangelegd, tussen de woningbouwkavels en de parkeervoorziening (zie ook afbeelding 3.1). De groenstroken achter de woningen word grotendeels bestemd als grasveld. Dit terrein is voor bewoners en 'derden' toegankelijk mits respectvol omgegaan wordt met het aanwezige groen. De parkeerplaatsen zijn in eerste instantie bestemd voor leden van 'EigenAardig' maar mogen, uiteraard als er plaats is, ook door omwonenden gebruikt worden.
De erfafscheidingen bij de woningen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte worden uniform uitgevoerd om een samenhangend en rustig beeld te creëren. Het stenige beeld van de parkeerplaats wordt daarnaast verzacht door hier groen toe te passen in de vorm van een haag met bijvoorbeeld leilindes. De referentiebeelden in afbeelding 3.3 geven hier een beeld van. Benadrukt wordt dat dit beelden zijn uit de schetsfase, die een indruk geven van de sfeer en kwaliteit, die met deze woningbouwontwikkeling wordt nagestreefd.
Afbeelding 3.3: Referentiebeelden groen bij parkeerplaatsen (Bron: Carla Mol - Stedenbouwkundig advies en ontwerp)
Bij het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare richtlijnen met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Voor wat betreft de stedelijkheidsgraad geeft de Nationale Atlas Volksgezondheid (Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) aan dat ter zake van de gemeente Oldebroek sprake is van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk', ook in de gemeentelijke 'Parkeernota 2014' wordt hier voor wat betreft het parkeren van uitgegaan.
Qua stedelijke zone wordt ook aangesloten bij de werkwijze zoals deze gehanteerd wordt in de gemeentelijke parkeernota en wordt uitgegaan van 'schil centrum'.
Om inzicht te krijgen in de verkeersgeneratie die het project met zich meebrengt wordt een vergelijking gemaakt tussen het geldend bestemmingsplan en de concrete ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet.
Verkeersgeneratie
Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' waarbij voorheen een basisschool aanwezig was. In de CROW-uitgave worden diverse voorzieningen genoemd die op basis van de bestemming 'Maatschappelijk' zijn toegestaan in het plangebied. In dit geval wordt uitgegaan van een basisschool, dit omdat dit de meest recente maatschappelijke functie was binnen het plangebied. De verkeersgeneratie behorende bij een basisschool wordt in de CROW-uitgave niet specifiek benoemd. Middels de online CROW-rekentool is de verkeersgeneratie behorende bij een basisschool berekend. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat van elke groep (1 t/m 8) één klas aanwezig was. De uitkomsten van deze rekentool zijn als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.
In de toekomstige situatie zal sprake zijn van in totaal 10 grondgebonden woningen. Hiervan worden 8 woningen uitgevoerd als rijwoningen en twee als twee-onder-één-kap-woning, in beide gevallen betreft het koopwoningen.
In de onderstaande tabel wordt de verkeersgeneratie weergegeven die behoort bij een basisschool en de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie. In beide gevallen wordt uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie.
Functie |
Verkeersgeneratie per
eenheid |
Aantal eenheden | Verkeersgeneratie |
Basisschool | Zie CROW-rekentool | 260 verkeersbewegingen | |
Rijwoningen | 7,3 per woning | 8 | 58,4 verkeersbewegingen |
Twee-onder-één-kapwoningen | 7,7 per woning | 2 | 15,4 verkeersbewegingen |
Indien de verkeersbewegingen in de tabel met elkaar worden vergeleken dat blijkt dat er in de toekomstige situatie sprake is van een afname van circa 186 verkeersbewegingen per dag. Vanuit planologisch oogpunt in relatie tot de verkeersgeneratie is derhalve sprake van een aanzienlijke verbetering.
Ontsluiting
De twee-onder-één-kap-woningen worden ontsloten via de Kerkweg. De gemeenschappelijke parkeerplaats, hier vindt hoofdzakelijk het parkeren ten behoeve van de rijwoningen plaats, wordt ontsloten op de Boterakkers. Een ontsluiting op de Veluwelaan is vanwege het doorgaande karakter van deze weg en de nabijheid van twee kruispunten (Zuiderzeestraat en Kerkweg) vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk. Overigens blijft de Boterakkers een doodlopende weg. Wel wordt in de nieuwe situatie voldoende ruimte gecreëerd voor (hulp-)diensten om te keren en te manoeuvreren.
De langzaamverkeersroute tussen de Boterakkers en de Veluwelaan blijft bestaan. Wel worden hier enkele maatregelen getroffen om brommers en fietsers te demotiveren het pad als sluiproute te gebruiken. Dit wordt ook gedaan met de nieuwe langzaamverkeersroute die de Boterakkers met de Kerkweg verbindt.
De gemeente Oldebroek beschikt, samen met enkele andere gemeente, over eigen parkeerbeleid. Dit parkeerbeleid is vastgelegd in de beleidsnotitie 'Parkeernota 2014'. In de gemeentelijke beleidsnotitie wordt, in tegenstelling tot de CROW-publicatie, één vaste parkeernorm gehanteerd die overeen komt met de maximale norm van 'schil centrum' uit de CROW-uitgave.
Parkeerbehoefte
Op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid dient per rijwoning te worden voorzien in 2,2 parkeerplaatsen. Per twee-onder-één-kapwoning dient te worden voorziening in 2,4 parkeerplaatsen. Als onderdeel van de parkeernormen zoals hiervoor genoemd worden in beide gevallen 0,3 parkeerplaatsen toebedeeld aan bezoekers.
De kavels van de twee-onder-één-kap-woningen krijgen een eigen oprit met garage. Hoewel hier in de praktijk mogelijk ruimte is voor meer dan één auto, dient hierbij op basis van de gemeentelijke parkeernota uit te worden gegaan van het berekeningsaantal 1,0. Dit betekent dat de hiervoor genoemde parkeernormen onverkort van toepassing blijven. Het vorenstaande in acht nemend betekent dat in totaal dient te worden voorzien in een parkeerbehoefte van 22,4 parkeerplaatsen.
Parkeerplaatsen
Zoals aangegeven bieden de opritten met garage bij de twee-onder-één-kap-woningen, uitgaande van het berekeningsaantal zoals gehanteerd in de parkeernota , ruimte voor elk 1 parkeerplaats. De parkeerplaats biedt ruimte voor 20 parkeerplaatsen waarvan er 5 ten dele vallen aan de bewoners van de Boterakkers. 15 parkeerplaatsen kunnen derhalve worden toegerekend aan het project. Daarnaast worden langs de Veluwelaan in 6 langsparkeerplaatsen gerealiseerd.
Het vorenstaande betekent dat in totaal 23 parkeerplaatsen kunnen worden toegerekend aan de woningbouwontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van 22,4 parkeerplaatsen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'bestaand stedelijk gebied' en 'regionale behoefte'.
Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bestaand stedelijk gebied.
De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Stedelijke ontwikkeling.
De definitie luidt: 'stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De realisatie van 10 grondgebonden woningen raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Trede 1:
Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 10 grondgebonden woningen te realiseren. In de gemeentelijke woningbouwprogrammering is rekening gehouden met de ontwikkeling van het gebied met deze woningbouwaantallen. Dat er sprake is van een concrete behoefte aan deze woningen blijkt wel uit het feit dat er voor de woningen inmiddels al gegadigden zijn die zich verenigd hebben in een CPO, ook bekend als Bewonersvereniging EigenAardig. Zij zullen gezamenlijk het woningbouwproject ontwikkelen.
Gezien het vorenstaande wordt derhalve geconcludeerd dat de woningbouwontwikkeling zowel in kwantitatieve zin (woningbouwaantallen) als kwalitatieve zin (doelgroep) voldoet aan trede 1 van de Ladder van duurzame verstedelijking.
Trede 2:
Indien de omgeving in acht wordt genomen kan enkel worden geconcludeerd dat hetplangebied, gezien de definitie uit de Bro, onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Dat er sprake is van een locatie in bestaand stedelijk gebied blijkt eveneens uit het feit dat de locatie:
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Trede 3:
Indien uit trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient beschreven te worden in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Nu de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, behoeft er geen toetsing aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Noord-Veluwe
De gemeente Oldebroek maakt onderdeel uit van de regio Noord-Veluwe. De opgaven waar de regio voor staat:
De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Gastvrije regio
- Veluwe als merk versterken; - doorontwikkelen tot dé fietsregio van Nederland; - bestaande kwaliteiten beter benutten. |
Zorgzame regio
- van zorgen voor naar zorgen dat; - dwarsverbanden zoeken in zorgsectoren met - sociale en economische activiteiten; - een passend woonaanbod voor elke leeftijdsfase en doelgroep; - duurzame participatie arbeidsmarkt. |
Duurzame regio
- inzet op groene economie en duurzame energiehuishouding; - versnelling van de energietransitie; - duurzame mobiliteit. |
Bereikbare regio
- bereikbare voorzieningen en leefbare kernen; - goede ontsluiting van het groene gebied voor recreanten met respect voor de omgeving; - goede bereikbaarheid van werklocaties, per auto en met goed openbaar vervoer; - garanderen van goede verbindingen met omliggende regio's; - verbeteren en stimuleren van de binnenvaart. |
Binnen de hiervoor genoemde speerpunten worden specifiek geen beleidsuitgangspunten benoemt die een relatie hebben met de in dit plan besloten ontwikkeling anders dan dat de provincie een passend woonaanbod voor elke leeftijdsfase en doelgroep van belang acht.
Hierna wordt ingegaan op het provinciaal beleid op het gebied van wonen.
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. Als belangrijke doelgroep van beleid zijn genoemd:
Een belangrijke opgave voor deze Regionale Woonagenda's is de programmering van veranderingen in de regionale woningvoorraad. Het betrekken van meerdere partijen helpt om vanuit verschillende achtergronden actuele informatie over de regionale woningmarkt te krijgen. Kansen en risico's van nieuwe projecten of van bestaande (harde) plancapaciteit kunnen zo beter worden onderbouwd.
De provincie Gelderland streeft op de woningmarkt naar een vraaggerichte in plaats van aanbodgerichte benadering. Aangetoonde woningbehoefte (de vraag) zou moeten kunnen worden gefaciliteerd, in de vorm, op de plaats en op het moment dat die zich voordoet.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
In de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024', de opvolger van de KWP3, zijn de afspraken over de groei van de woningvoorraad vastgelegd. De plancapaciteit waarin dit bestemmingsplan voorziet is opgenomen in de aan de gemeente Oldebroek toebedeelde plancapaciteit. Daarnaast wordt in dit geval een aangetoonde woningbehoefte, er zijn in de vorm van de deelnemers aan het CPO-project immers al concrete eindgebruikers, gefaciliteerd. Dit past uitstekend binnen het beleid als verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland.
Tot slot wordt voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking verwezen naar 4.1.2.1. Gebleken is dat het initiatief voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name artikel 2.2.1.1 van belang. Dit artikel luidt:
Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Zoals in het voorgaande al aangegeven zijn in de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024' de afspraken over de groei van de woningvoorraad vastgelegd. De plancapaciteit waarin dit bestemmingsplan voorziet is opgenomen in de aan de gemeente Oldebroek toebedeelde plancapaciteit. Derhalve wordt voldaan aan artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland.
De ontwikkeling is in overeenstemming met de provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland.
De gemeente Oldebroek heeft in haar structuurvisie de lijnen naar de toekomst uitgezet. In de visie wordt een beeld gegeven van de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. Aangegeven wordt hoe wordt omgegaan met zaken als woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen, recreatie, infrastructuur, natuur, landschap en landbouw. Centraal in de visie staat de gedachte dat de gemeente Oldebroek haar eigen identiteit wil bewaren. Met deze gedachte als uitgangspunt geeft de gemeente aan wat er in de komende jaren wel en niet kan.
Inbreiding is mogelijk op nog onbebouwde plekken binnen de bestaande kernen of op locaties die hun huidige functie verliezen en waarvoor een andere invulling moet worden gezocht. Overigens is het niet de bedoeling dat op elke nu nog onbebouwde plek woningen gebouwd gaan worden. Dergelijke plekken hebben ook hun waarde, doordat ze lucht geven in de buurt. Er moet bovendien voldoende ruimte blijven om te spelen en te recreëren.
Door de marktwerking kent de gemeente steeds meer dure woningen in de koopsector. Voor huishoudens met een lager besteedbaar inkomen wordt het steeds moeilijker om een geschikte woning te vinden. Er blijkt veel behoefte te zijn aan woningen voor senioren, voor 1- en 2-persoonshuishoudens en voor specifieke doelgroepen, zoals gehandicapten. Inbreidingslocaties zijn door hun ligging vaak zeer geschikt voor deze doelgroepen. Daarnaast zullen veel starters een beroep blijven doen op de woningmarkt, omdat het aandeel jongeren in de Oldebroekse bevolking relatief hoog is. Het gemeentelijk beleid is erop gericht een gedifferentieerd woningaanbod te garanderen.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat voor locatie die hun functie verliezen gekeken moet worden naar een andere invulling. Doordat de voormalige bebouwing gesaneerd is, is een locatie ontstaan met mogelijkheden voor woningbouw als logische vervolgbestemming.
Zoals in hoofdstuk 3 al beschreven past de door Bewonersvereniging EigenAardig gewenste woningbouwontwikkeling binnen de voor deze locatie opgestelde startnotitie en wordt bovendien grotendeels invulling gegeven aan een groot deel van de uitgangspunten en suggesties zoals meegegeven door de omwonenden/ klankbordgroep.
Gesteld wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in een gedifferentieerd woningaanbod en in overeenstemming is met de 'Structuurvisie 2000-2030' en de daarin opgenomen beleidsuitgangspunten.
De afspraken over de groei van de woningvoorraad in de provincie Gelderland zijn vastgelegd in de kwantitatieve opgave t/m 2024. Dit is de opvolger van het KWP3. Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. Het plangebied van dit bestemmingsplan is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek.
Om afspraken te maken over de kwantitatieve aspecten is de regionale woonvisie opgesteld. Hierin is een kwalitatief afwegingskader opgenomen. Dit wordt gehanteerd als meetlat waarlangs nieuwbouwinitiatieven worden gelegd. Een belangrijk aspect daarbij is dat de projecten inspelen op de vraag en dat de keuzemogelijkheden ruim moeten zijn. Hier speelt het CPO-project uitstekend op in.
Andere afwegingspunten zijn:
Voorliggend plangebied is opgenomen in de plancapaciteit die aan de gemeente Oldebroek is toebedeeld. Het project voorziet in 10 grondgebonden woningen die worden gerealiseerd als CPO-project. De woningen zijn in principe geschikt voor meerdere doelgroepen. Voor wat betreft duurzaamheid en energieneutraliteit zal worden voldaan aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Zo is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw per 1 januari 2015 verder aangescherpt tot 0,4 (voor 1 januari 2015 was dit 0,6).
De gemeente Oldebroek heeft ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie een startnotitie opgesteld waarin de door het college van B & W gewenste ontwikkeling wordt beschreven. In deze startnotitie worden de kaders aangegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Gebleken is dat de woningbouwontwikkeling waarvoor voorliggend bestemmingsplan de juridisch-planologische kaders omvat, in overeenstemming is met deze startnotitie. Derhalve wordt gesteld dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.
De Groenvisie geeft een brede visie op het gebied van beleid, inrichting en beheer van het openbaar groen. De groenvisie wordt als een duurzaam instrument beschouwd als onderkenning van structureel en duurzaam te beschermen groenstructuren en overig groen en omvat onder meer een omschrijving van het groenbeleid voor de lange termijn met betrekking tot inrichting, beheer en gebruik van gemeentelijk groen. Verder dient het als informatiebron, als ideeënboek bij planontwikkeling en als beleidskader voor integrale plantoetsingen. Om de gewenste groenstructuur op een duurzame manier te realiseren is het beleid voor instandhouding en beheer van het openbaar groen van groot belang. Daarbij is het belangrijk dat de gemeente onderscheid maakt tussen de verschillende functies. De inrichting en het beheer kunnen dan beter op de aanwezige functie worden afgestemd.
Op basis van de groenvisie behoort het plangebied tot de wijk Wezep Centrum. Hierna wordt, voor zover in dit kader relevant, ingegaan op de toekomstige groenstructuur zoals geformuleerd voor dit deel van Wezep.
Door de beperkte ruimte voor het groen in het noordelijk deel van deze wijk zal met name ingespeeld moeten worden op groenaccenten. De grotere groenzones in de wijk, zoals de begraafplaatsen en de brede profielen van een aantal wegen zijn van belang voor de groene uitstraling van deze wijk en moeten gekoesterd worden.
Ingezet wordt op het behoud van de huidige wegbegeleidende beplanting hoofdontsluitingswegen/historische lijnen met boomstructuur en de wijkstructuurbepalende bomen in straten, die van belang zijn voor de groene uitstraling van de wijk.
De verbetervoorstellen ten aanzien van de groenstructuur worden weergegeven door middel van pijlen op de groenstructuurkaart. Ter plaatse van het plangebied zijn, zoals blijkt uit afbeelding 4.2, geen verbetervoorstellen weergegeven. Wel is sprake van enig groen dat onderdeel uitmaakt van de 'Groene wijkstructuur - groenzone'.
Afbeelding 4.2: Uitsnede groenstructuurkaart (Bron: Gemeente Oldebroek)
Zoals in hoofdstuk 2 verwoord en weergegeven is de groenstructuur langs de langzaam verkeersroute tussen de Boterakkers en de Veluwelaan al verwijderd. Hier wordt voor een deel wel voorzien in nieuwe groen dat breder wordt uitgevoerd dan het voorheen aanwezige groen.
Het groen in het oosten van het plangebied is nog enig groen aanwezig. Bij deze groene zone wordt de gemeenschappelijke groene ruimte achter de woningen aangelegd welke grenst aan de bestaande langzaam verkeersroute tussen de Boterakkers en de Veluwelaan en de nieuw te realiseren langzaam verkeersroute tussen de Boterakkers en de Kerkweg. Overigens blijft de laan- en wegbeplanting welke grenst aan het plangebied met de realisatie van deze langzaam verkeersroute behouden.
Met de woningbouwontwikkeling is per saldo sprake van een versterking en verbetering van de groen wijkstructuur ter plaatse. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Groenvisie gemeente Oldebroek 2014'.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De ontwikkeling in het plangebied betreft de realisatie van in totaal 10 grondgebonden woningen. Woningen worden in het kader van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
Algemeen
In verband met ontwikkeling in het plangebied heeft Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn hierna -samengevat- weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.
De gegevens van de Zuiderzeestraatweg en de Veluwelaan zijn afkomstig uit tellingen in 2013 van de gemeente Oldebroek. Fietsers zijn van de totale intensiteit afgetrokken. Voor de autonome groei is na overleg met de gemeente 1% per jaar aangehouden. Door een nieuwe aansluiting van Wezep op de A-28 zal de intensiteit op de Veluwelaan extra toenemen. Met de nu bekende gegevens wordt volgens de gemeente in de nieuwe situatie in 2026 een etmaalintensiteit verwacht van 7642 mvt. De onderverdeling licht, middel zwaar en zwaar blijft gelijk.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Zuiderzeestraatweg en de Kerkweg lager is dan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting inclusief aftrek op de woningen ten gevolge van verkeer op de Veluwelaan bedraagt maximaal 56-57 dB. De de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met maximaal 9 dB overschreden.
De gemeente Oldebroek heeft voor de hogere grenswaarde procedure gemeentelijk beleid opgesteld. Hierin zijn uitgangspunten en voorwaarden voor het verlenen van een hogere grenswaarde opgenomen. In het akoestisch onderzoek zijn de uitgangspunten en voorwaarden afgewogen en onderbouwd. Gebleken is dat het verlenen van een hogere waarde van 57 dB voor in totaal 8 woningen in overeenstemming is met het gemeentelijk geluidsbeleid. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage in Bijlage 2.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de wettelijke geluidszone van spoorwegen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Derhalve kan het aspect industrielawaai als bedoeld in de Wgh buiten beschouwing worden gelaten.
In paragraaf 5.5 wordt, aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', nader ingegaan op de aanwezigheid van individuele milieubelastende bedrijvigheid.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Boluwa Eco Systems B.V. heeft in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek wordt hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in de bovengrond van MM1 geen verhoogde gehalten zijn aangetoond.
In de bovengrond van MM2 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
In de ondergrond van MM3 is een licht (>achtergrondwaarde) verhoogd gehalte PAK (10-VROM) aangetoond. De lichte verhoging met PAK (10-VROM) kan te maken hebben met de aangetroffen puinresten in de ondergrond bij boring B2.
In het grondwater van Pb1 is een licht (>streefwaarde) verhoogd gehalte barium aangetoond. Het aangetroffen verhoogde gehalte barium is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater.
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de aankoop/verkoop van het perceel en eventuele herontwikkeling/ bouwplannen op het perceel.
Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2012, gedateerd 3 april 2012, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden aangezien geen van de onderzochte parameters zich boven het gemiddelde van 1/2 {S+I} bevindt.
Gezien het vorenstaande is voldoende aangetoond dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van in totaal 10 grondgebonden woningen. In vergelijking met de categorieën van gevallen als genoemd in 5.3.1.1 is de realisatie van 10 woningen aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast blijkt uit paragraaf 3.4.1.2 ook dat er planologisch gezien sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen en daarmee zal ook sprake zijn van een vermindering van uitlaatgassen. Dit in acht nemend kan worden geconcludeerd dat het plan een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.
Tot slot wordt opgemerkt dat woningen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Opgemerkt wordt dat in afbeelding 5.1 een kwetsbare object (groene driehoek) in het plangebied staat aangegeven. Dit betreft de voorheen aanwezige school. Doordat de school niet meer aanwezig is en wordt 'wegbestemd' met dit bestemmingsplan levert dit geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat lijsten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. In deze lijsten wordt onderscheid gemaakt in de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar waarbij wordt uitgegaan van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of milieubelastende functies op een passende afstand van milieugevoelige functies (zoals woningen) worden gesitueerd.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. In situaties waarin de woonfunctie direct de bedrijfsfunctie raakt (of gescheiden wordt door een straat) is er geen sprake van een rustige woonwijk maar van een 'gemengd gebied'.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 van de VNG-publicatie is afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Onder andere woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Gebiedstypering
In de omgeving van het plangebied komen niet uitsluitend woningen voor waardoor het gebied niet te typeren is als een 'rustige woonwijk'. Zo bevindt zich direct ten zuidwesten een kantoorpand en bevindt zich aan de andere zijde van de Veluwelaan een bedrijfsperceel. Ook ten noordwesten van het plangebied bevinden zich een aantal andere functies dan wonen. Daarnaast grenst het plangebied aan de relatief drukbereden Veluwelaan en bevindt de Zuiderzeestraat zich op korte afstand van het plangebied.
Zoals in 5.5.2 al aangegeven heeft het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Gezien de verscheidenheid aan functies in de omgeving wordt in dit geval daarom uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de woningbouwontwikkeling is dan ook geen sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt:
Functie | Categorie | Richtafstand | Afstand tot plangebied |
Bestemming 'Bedrijf' (Veluwelaan 2) | Max. 2 | 10 meter | ± 30 meter |
Kantoor (Kerkweg 72) | 1 | 0 meter | > 15 meter |
Dienstverlening (Zuiderzeestraatweg 559) | Max. 2 | Max. 10 meter | > 30 meter |
Detailhandel (Zuiderzeestraatweg 555) | 1 | 0 meter | > 70 meter |
Op grotere afstand van het plangebied komen nog meer functies voor die een bepaalde milieubelasting kennen. Deze functies zijn op dusdanig ruime afstand gelegen dat hiervan op voorhand kan worden aangenomen dat deze functies geen belemmering vormen voor de in dit plan besloten woningbouwontwikkeling.
Gezien het feit dat in alle gevallen wordt voldaan aan de richtafstanden wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen een goed woon- leefklimaat valt te realiseren.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische HoofdStructuur). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
Sinds de vaststelling van de omgevingsvisie Gelderland spreekt de provincie niet meer over de EHS, maar over het Gelders Natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de het Gelders Natuurnetwerk geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000-gebied
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'Veluwe' is gelegen op een afstand van ruim 700 meter van het plangebied. De ligging van het plangebied ten opzichte van dit Natura 2000-gebied wordt weergegeven in afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (Bron: Ministerie van EZ)
Gezien de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, de afstand tot het Natura 2000-gebied en de barrièrewerking van tussenliggende bebouwing en infrastructuur wordt geconcludeerd dat de woningbouwontwikkeling in het plangebied geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van dit en andere Natura 2000-gebieden.
Gelders Natuurnetwerk
Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk. De begrenzing van de dichtstbijzijnde natuur die onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk komt overeen met de begrenzing van het Natura 2000-gebied 'Veluwe'.
Bij het toetsingskader van het Gelders Natuurnetwerk is geen sprake van externe werking. Ingrepen buiten de het netwerk hoeven niet te worden beoordeeld op hun effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuur binnen het netwerk. Er vindt geen ruimtebeslag op de het Gelders Natuurnetwerk plaats. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het voormalig schoolgebouw is in het najaar van 2013 gesloopt. Na de sloop van de sloop zijn de gronden ingericht als tijdelijk grasveld, hierbij is het in het gebied aanwezige groen grotendeels verwijderd. Het grasveld wordt regelmatig gemaaid en van hoog opgaand gras is geen sprake. Gezien de kenmerken wordt geconcludeerd dat het plangebied ongeschikt is voor beschermde flora. Gelet op de terreingesteldheid is het eveneens niet te verwachten dat het plangebied dienst doet als foerageer- of verblijfsgebied voor beschermde soorten. Het uitvoeren van een (veld)onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Algemeen
De gemeente Oldebroek heeft haar archeologische verwachtingskaart doorvertaald in het bestemmingsplan 'Wezep Oost 2010'. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij het oprichten van bouwwerken of het verrichten van bodemingrepen met een groter oppervlak dan 100 m2 en dieper dan 50 centimeter is op basis van deze dubbelbestemming het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk. Hier is met de ontwikkeling van 10 grondgebonden woningen sprake van waardoor een verkennend archeologisch booronderzoek is uitgevoerd door Hamaland Advies. De resultaten van dit onderzoek zijn hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting.
Verkennend archeologisch booronderzoek
Op grond van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de oorspronkelijke bodemopbouw ter plaatse van boring 4, 5 en 7 grotendeels verdwenen is als gevolg van sloop van het voormalige schoolgebouw van de Johan Frisoschool. Het merendeel van de boringen vertoont echter een in meerdere of mindere mate intact bodemprofiel, waarbij onder een subrecente bouwvoor een intacte eerdlaag en podzol B is aangetroffen op een ondergrond van dekzand. In de basis van de eerdlaag is in diverse boringen handgevormd aardewerk aangetroffen uit de Midden-IJzertijd en de Late Middeleeuwen. Dit vormt mogelijk een aanwijzing voor de aanwezigheid van een vindplaats uit de genoemde perioden. Het eventuele sporenniveau is te verwachten in de top van de C-horizont op een diepte variërend van 62 cm-mv (boring 9) tot 100 cm-mv (boring 3).
Geadviseerd wordt om in de intacte delen van het plangebied enkele proefsleuven te trekken om de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen te toetsen. Hierbij dient circa 300 m2 (10% van het intacte deel van het plangebied) te worden onderzocht ten behoeve van een kwalitatieve waardering. De exacte locaties van de proefsleuven dient afgestemd te worden met de regioarcheoloog. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat ter toetsing wordt voorgelegd aan de regioarcheoloog.
Programma van Eisen
Het Programma van Eisen (PvE) voor het Waarderend proefsleuvenonderzoek is uitgewerkt door Hamaland Advies en is goedgekeurd door de regioarcheoloog. In Bijlage 5 is het PvE en de paraaf ter goedkeurig opgenomen.
Proefsleuvenonderzoek
Het Proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd door Hamaland Advies en SOB research. Gelet op de bevindingen tijdens het sleuvenonderzoek (uitgevoerd d.d. 22 april 2015) is na overeenstemming met de regioarcheoloog, voorlopig geadviseerd het gehele plangebied vrij te geven ten aanzien van archeologie. Voor de uitvoering van het plan zijn geen vervolgstappen benodigd. De volledige rapportage is in Bijlage 6 opgenomen.
Op basis van de criteria is er geen sprake van de aanwezigheid van een als behoudenswaardig aan te merken archeologische vindplaats. Nader archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
In het plangebied zelf is geen sprake van cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied is eveneens geen sprake van cultuurhistorische waarden waar met de herontwikkeling van het plangebied rekening mee gehouden moet te worden of waarop de woningbouwontwikkeling mogelijk van invloed kan zijn.
Gesteld wordt dat na uitvoering van het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat de locatie vrij wordt gegeven ten aanzien van archeologie. Voor de uitvoering van het plan zijn geen vervolgstappen benodigd.
Door de afwezigheid van cultuurhistorische waarden in of in de nabijheid van het plangebied, vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Zoals in paragraaf 5.6.2.2 verwoordt heeft de woningbouwontwikkeling geen negatieve invloed op de instandshoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbetsemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande woningbouwontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden (2000 woningen of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D (10 woningen vs. 2000 woningen) van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In de Omgevingsvisie Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 9 juli 2014, wordt het waterbeleid van de provincie beschreven. De Omgevingsvisie vervangt onder meer het Waterplan Gelderland 2010 -2015, in hoofdzaak wordt het met het Waterplan ingezette beleid echter voortgezet in de Omgevingsvisie Gelderland.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:
Per 1 januari 2013 zijn het waterschap Veluwe en waterschap Vallei en Eem gefuseerd tot het waterschap Vallei en Veluwe. Dit waterschap heeft op dit moment nog geen eigen waterbeheersplan opgesteld. Aangezien het plangebied is gelegen in het voormalige beheersgebied van de voormalige Waterschap Veluwe wordt het Waterbeheersplan 2010-2015 van dit waterschap aangehaald.
Waterschap Veluwe heeft in haar Waterbeheersplan 2010-2015 opgenomen een bijdrage te willen leveren aan een samenleving waarin we op een veilige en duurzame manier met water leven, rekening houdend met een veranderend klimaat. Alleen technische oplossingen volstaan niet langer. Het waterschap wens niet enkel te beschermde tegen water, het waterschap wil er ook voor zorgen dat mensen op verantwoorde wijze aan het water kunnen wonen, op het water kunnen recreëren en bij het water kunnen ondernemen.
Ook wil waterschap Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel natuur als landbouw. Het klimaat verandert. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel in de stad als in het buitengebied. Waterschap Veluwe wil de effecten van de klimaatsverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen. Dit mag niet leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater, het grondwater, de bodem of negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Het gemeentelijk beleid op het gebied van water is ondergebracht in het 'Waterplan Oldebroek 2009 - 2015'. Dit waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeente en het toenmalige waterschap Veluwe. Het doel van het waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en een gezonde leefomgeving. Gestreefd wordt naar de ontwikkeling van een duurzaam watersysteem en waterketen. Uitgangspunt is de zogenaamde drietrapsstrategie van vasthouden, bergen en afvoeren (niet afwentelen van waterproblemen) en schoonhouden, scheiden en schoonmaken.
Het beleid is erop gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Bij voorkeur wordt hemelwater afgekoppeld van de riolering en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. Het hierbij behorende wateradvies (voor plannen met een klein waterbelang) is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.
Hierna wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied.
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het projectgebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2.
Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
In de groenstroken langs de Veluwelaan, Kerkweg en in de groenstrook tussen de gemeenschappelijke parkeerplaatensen en de rijwoningen worden infiltratiebuizen aangelegd, waarmee schoon hemelwater zal worden opgevangen en geïnfiltreerd. Van gebruik van uitlogende (bouw)materialen is geen sprake, waardoor sprake is van schoon afgekoppeld (hemel)water.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG.
De rioolleiding met bijbehorende belemmeringstrook is niet in het plangebied gelegen. Wel zal rekening gehouden moeten worden met grondwaterfluctuatie. Het plangebied is gelegen in de door de provincie bepaalde grondwaterfluctuatiezone, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij vergunningverlening nadere eisen te stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.
In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd
Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
In het omgevingsvergunningenstelsel is opgenomen voor welke werken of werkzaamheden al dan niet een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
Dit artikel omvat een algemene bouwregel voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen en laad en losmogelijkheden.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Tuin (Artikel 3)
Deze bestemming heeft betrekking op voor- en zijtuinen behorende bij de woningen alsmede het gemeenschappelijke grasveld. Binnen deze bestemming zijn (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers toegestaan.
Daarnaast is het parkeren, andere werken, bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals erf- of perceelafscheidingen, pergola's en toegangspaden voor het bijbehorende bouwperceel toegestaan.
In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
Er is onderscheid gemaakt in de bouwregels voor overkappingen, bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde en erkers (zie de begripsbepaling 1.32).
Verkeer (Artikel 4)
Deze bestemming heeft vooral betrekking op paden, pleinen, straten, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen, lichtmasten en vlaggenmasten.
Binnen een gedeelte van deze bestemming, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van een overkapping over de beoogde parkeerplaatsen, met een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter. Dit kan uitsluitend worden toegestaan binnen de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 1'.
Wonen (Artikel 5)
Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een bedrijf aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Tevens zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, andere werken, bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde, erven, tuinen en parkeren toegestaan.
Voor de bouwregels is onderscheidt gemaakt in:
waarbij het totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel niet meer dan 60% mag bedragen.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' per bouwvlak is aangegeven. Tevens is middels de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - halfvrijstaand' en 'specifieke bouwaanduiding - rijenwoningen' aangegeven welk type woning waar gebouwd mag worden. De maximum goot- en bouwhoogte is per bouwvlak op de verbeelding aangegeven middels de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Voor de rijwoningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9,5 meter.Voor de twee-onder-één-kapwoningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 9,5 meter.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Het gezamenlijke oppervlakte bedraagt 100 m2 en tevens zijn maximale goot- en bouwhoogtes voor gebouwen en een maximale bouwhoogte voor overkappingen opgenomen.
Voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde zijn verschillende bouwhoogtes opgenomen afhankelijk van het type bouwwerk en de locatie van het bouwwerk.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Oldebroek. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt toegezonden aan de provincie Gelderland.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het voorontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 28 oktober 2015 gedurende zes weken (tot en met 8 december 2015) ter inzage gelegen. In Bijlage 8 is de Inspraaknota opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 13 april 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In Bijlage 9 is de Zienswijzennota opgenomen.