direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Uitloopgebied Assenrade
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor het uitloopgebied Assenrade aan de noordzijde van Hattem. Het plan is gericht op het realiseren van een aantrekkelijk landschappelijk aangelegd recreatiegebied. Het gebied is in het ruimtelijk ontwikkelingsplan van de gemeente uit 2008 aangegeven als uitloopgebied en zou in samenhang ontwikkeld worden met de uitbreidingswijk Assenrade aan de noordzijde van Hattem. Het plan vormt een uitwerking van het 'Landschap Ontwikkelingsplan'. Hierbij wordt tevens ingezet op het verplaatsen van de ijsbaan vanuit de kern van de stad Hattem naar de kernrandzone aan de noordzijde. Deze ijsbaan krijgt een zodanige aanleg dat de baan ook in niet winterse perioden gebruikt kan worden.

Het plan bestaat uit een deel met specifieke op buitenrecreatie gerichte voorzieningen. Daarnaast behoudt het gebied zijn agrarische karakter. De beleving van het gebied wordt versterkt door de aanleg van enkele voet- en fietspaden in het gebied. Voor het gebied is een voorlopige inrichtingstekening gemaakt. De exacte situering van de functies wordt echter in een later stadium bepaald. Het uitloopgebied wordt ontwikkeld en krijgt een planologische regeling die aansluit op de systematiek van de gemeente Hattem. Dit bestemmingsplan Uitloopgebied Assenrade voorziet in een nieuwe juridische planologische regeling voor het gebied.

1.2 Plangebied

De locatie ligt in het landelijk gebied van de gemeente Hattem ten noorden van de stad Hattem, tegen de Hanzelijn aan de noordzijde en de (percelen aan de) Gelderse Dijk aan de oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

De ligging van het plangebied sluit aan op de omvang van het Uitloopgebied Assenrade.

1.3 Uitgangspunten bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Hattem - Uitloopgebied Assenrade heeft een ontwikkelingsgerichte opzet en is globaal van karakter. Het plan kent een eenvoudige en transparante bestemmingsplanopzet met uniforme regels, waardoor de herkenbaarheid en gebruiksvriendelijkheid worden vergroot. De nieuwe recreatieve en landschappelijke functie van het gebied past niet binnen de huidige agrarische bestemming.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk komen in hoofdstuk 2 de beschrijving van de ontwikkeling en in hoofdstuk 3 het relevant beleid aan bod. Daarbij wordt ingegaan op de ligging van het plangebied en wordt de bestaande situatie getoetst aan het geldende beleid. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de omgevingsaspecten. De toelichting op de bestemmingen is in hoofdstuk 5 aangegeven. Hoofdstuk 6 geeft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan weer.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Programma

De locatie maakt deel uit van de kernrandzone in het buitengebied van Hattem. Het gebied dient zowel een landschappelijke functie te krijgen als een recreatieve functie als stedelijk uitloopgebied. De Hanzelijn aan de noordzijde is landschappelijk ingepast waardoor deze een passende plek in het landschap heeft gekregen. Het gerealiseerde fietspad over de IJssel is verbonden met het fietspad over het Roseboomspoor en er is zorg gedragen voor een aanrijroute voor de fietsers vanuit het centrum naar de brug via Assenrade. Het fietspad is tevens opgenomen in het fietstotaalplan van de Veluwe. De functionele uitwerking als stedelijke uitloopgebied wordt vormgegeven door de realisatie van goede wandel- en fietsverbindingen door het gebied, die aansluiten op de landschappelijke structuur en door de realisatie van recreatief uitloopgebied in de kernrandzone. In eerste instantie betreft dit de voorziening van de buitenijsbaan. Het voornemen is het realiseren van een nieuwe ijsbaan in het uitloopgebied. Deze wordt verplaatst vanuit het kerngebied van Hattem naar de rand. Deze baan wordt zodanig vormgegeven dat de baan ontwikkeld kan worden die naast het gebruik als ijsbaan ook in de zomer gebruikt kan worden voor recreatieve functies, bijvoorbeeld als skeelerbaan en/of fietsbaan. Naast het ontwikkelen van de recreatiebaan wordt ook in een verenigingsgebouw voorzien. In het landschapspark ten oosten van de recreatiebaan wordt voorzien in een sport-/spelfunctie zoals een hondenschool.

De naastgelegen ruimtelijke structuren, de Hanzelijn en het stroomdal van de IJssel hebben ook invloed op de inrichting van het gebied. Zo wordt aan de zijde van het spoor zorg gedragen voor een goede afscherming, zowel visueel als ruimtelijk. Aan de zijde van de dijk langs de IJssel dient rekening gehouden te worden met een mogelijke versterking van de dijk.

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het gebied uit open landschap en oeverwallenlandschap. De Gelderse Dijk vormt de drager van het landschap in het gebied. Van hieruit is het landschap verkaveld. De verkavelingsstructuur en het slotenpatroon liggen haaks op de dijk. Aan de dijk ligt een kleinschalige lintstructuur. Haaks op de dijk ligt een weg door het gebied. Deze is aangezet met een open beplantingsstructuur. Het spoor vormt de noord-oostelijke begrenzing van het gebied. Het talud van het hoger gelegen spoor en van de dijk langs de IJssel bakenen de open ruimte af. Tot aan de Hilsdijk is het gebied open. Aan de zijde van de nieuwe woonwijk Assenrade verdicht het landschap verder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0002.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied en omgeving (bron: Bing Maps)

De huidige locatie van de hondenschool ligt op een agrarisch perceel aan het einde van de Gapersweg (net buiten het plangebied van dit bestemmingsplan). Deze locatie heeft een aantal nadelen. De matige bereikbaarheid voor autoverkeer en het ontbreken van goede parkeergelegenheid zijn de belangrijkste knelpunten. De Gapersweg is doodlopend en gaat op het eindpunt over in een fietspad in de richting van fietspad langs het spoortalud. Het gaat om een belangrijke fietsroute die intensief wordt gebruikt door fietsverkeer tussen Hattem en Zwolle. Op momenten dat er activiteiten zijn bij de hondenschool wordt er overal langs de smalle weg geparkeerd, met vervelende gevolgen voor de bermen (schade) en de verkeersveiligheid (conflict met het fietsverkeer). Ook moet al het autoverkeer op de smalle weg draaien om weer richting de Geldersedijk te gaan. Tenslotte hebben de (gebouwde) voorzieningen op de locatie geen fraaie uitstraling.

2.3 Toekomstige situatie

Voor de locatie is een indicatieve inrichtingsschets gemaakt. Hierbij hebben de functies een voorlopige plek gekregen. De tekening geeft een indicatie van de functies in het gebied.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0003.png"

Figuur 2.2 Indicatieve inrichting uitloopgebied (bron: G84)

Vooralsnog wordt uitgegaan van de situering van de recreatiebaan aan de noordwestzijde van het gebied. Ten aanzien van de situering van de baan wordt ruimte gereserveerd om de functie te kunnen verschuiven. Hierbij in de buurt komt het verenigingsgebouw te staan. Het parkeergebied wordt voorzien in de zone langs de spoorlijn aan de noordzijde. Het parkeergebied wordt aangekleed met laanbeplanting. Tussen de het recreatief uitloopgebied en het spoor ligt een afschermende sloot. Naast de sloot wordt een afschermende beplantingsstructuur aangegeven. Aan de zuidzijde van de voorgenomen recreatieve voorziening blijft de functie agrarisch. Ook de zone achter het bestaande lint blijft vooralsnog landschappelijk open agrarisch gebied. Het gebied aan de zuidzijde van de nieuwe toegangsweg krijgt de functie van landschapspark.

In dit gebied is een sportfunctie mogelijk, zoals een hondenschool. Zoals blijkt uit paragraaf 2.2 leidt de huidige locatie van de hondenschool aan de Gapersweg tot knelpunten. Op de locatie in het uitloopgebied zijn deze punten veel beter in te passen. De nieuwe ontsluitingsweg voor de recreatiebaan kan ook gebruikt worden voor de hondenschool, dat geldt ook voor de nieuwe parkeervoorziening. Daarnaast is er in het uitloopgebied een zoekzone aangewezen waarin een gebouw voor een hondenschool kan worden gebouwd. Het gaat hier om een gebouw van maximaal 120 m2. Dit betekent een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige huisvesting van de hondenschool.

Centraal in het gebied worden een recreatieve wandelroute en een recreatieve fietsverbinding door het gebied aangelegd. Deze volgen de richting van de landschappelijke structuur van het sloten- en wegenpatroon en zorgen voor een goede landschappelijke overgang van de Veluwe naar de IJssel. Tegen het spoor ligt aan de zijde van de dijk een klein terrein van Prorail. Dit terrein is landschappelijk ingepast met beplanting, maar het terrein zelf valt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

2.4 Beeldkwaliteitplan

Voor de toekomstige bebouwing ten behoeve van de recreatiebaan en een sport- en speelvoorziening, zoals een hondenschool, is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen als bijlage 1. Voor de vestiging van een hondenschool betekent dit dat de uitstraling ervan beter wordt geregeld door het beeldkwaliteitplan.

2.5 Ontwikkeling en kernkwaliteiten

In de omgevingsvisie zijn voor deze regio kenmerkende aspecten opgenomen. In deze paragraaf is aangegeven op welke wijzen de kernwaarden van het landschap behouden blijven in het gebied. De te respecteren kernwaarden van Noord Veluwe, specifiek de Noordelijke IJsselvallei zijn: Gave gradiënt en ensemble van kom - oeverwal - uiterwaard.

De gradiënt tussen de verschillende bestaande landschappelijke structuren wordt gerespecteerd door het behoud van de openheid van het gebied en door afstand te houden tot de bestaande lintstructuur in het gebied.

In de omgeving is de grootschaligheid van het open komgebied met weidebouw, doorsneden door lange zuid-noord lopende weteringen kenmerkend. Het plangebied ligt op enige afstand van de wetering. De openheid wordt gerespecteerd door de openheid van de functies.

Het komgebied is opgesloten door aan de westzijde de wat hogere gronden richting Veluwe, en aan de oostzijde de oeverwallen. De ontwatering geschiedt niet naar de overzijde van de oeverwal gelegen IJssel, maar via de lange weteringen door het zeer licht naar het noorden hellende gebied, tot het benedenstrooms bij Hattem (buiten het Waardevol landschap) in de IJssel komt. De nieuwe ontwikkeling sluit aan op de bestaande ontwatering.

De fijnmazige rechthoekige verkaveling haaks op de weteringen en de boerderijen in linten langs de weteringen met weinig bebouwing blijft gehandhaafd. Bij het dempen van een enkele sloot wordt deze gecompenseerd door een verbreding van bestaande sloten of nieuwe sloten die aansluiten op de richting van het landschap.

De structuur van weteringen, die de verschillende broeken scheiden, die elk variëren op de hoofdkarakteristiek van de strookvormige verkaveling haaks op de weteringen, met verschillen in richting en schaal blijft gehandhaafd. Deze structuur gaat terug op middeleeuwse broekontginning die in verschillende coalities plaatsvond met kerk, adel en boer. Over het algemeen vormen sloten de perceelsgrenzen.

De boerderijen staan deels in linten, deels verspreid aan de rand van het gebied. De rand bestaat uit een karakteristieke kleinschalige oeverwal met afwisseling van buurtschappen en verspreide bebouwing, grasland en bouwland, onregelmatige blokverkaveling en houtsingels tussen de landwegen. Aanvullende bebouwing zoals het verenigingsgebouw wordt zodanig vormgegeven dat het gebouw een ondergeschikt element vormt in het open landschap. Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en rivier met uiterwaarden blijft grotendeels behouden. Het uitzicht blijft behouden door de afstand van de ontwikkeling tot de bestaande dijk. Bij de vormgeving van de beplantingsstructuur is rekening gehouden met het behoud van openheid. De rust, ruimte en donkerte wordt zoveel mogelijk behouden door de situering van de voorzieningen in de nabijheid van een bestaand dynamisch gebied, de spoorzone. De verlichting wordt zodanig vormgegeven dat uit oogpunt van zowel duurzaamheid als van het behoud van duisternis slechts bij gebruik van de voorzieningen sprake zal zijn van verlichting en onnodige uitstraling voorkomen wordt.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk geeft een afweging van de voor het plangebied relevante feiten en belangen. Dit wordt mede bepaald door de begrenzing van het plangebied, de ligging en begrenzing van het plangebied wordt daarom eerst toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de geldende bestemmingsplanregeling en de belangen op verschillende overheidsniveaus. In de paragrafen wordt aangegeven hoe dit doorwerkt in de regeling van dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbelangen

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deels 30 december 2011 en deels op 1 oktober 2012 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In hoofdstuk 2 van de Barro worden regels gesteld, van belang voor onder meer de implementatie van de nationale belangen in bestemmingsplannen.

Langs de oostelijke rand van het plangebied ligt de rivierdijk langs de IJssel. Deze dijk vormt een primaire waterkeringen buiten het kustfundament en vertegenwoordigt een nationaal belang. Voor dit gebied geldt een beschermingszone. Bij de herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone wordt voor die gronden de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - dijk” opgenomen. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt net buiten de beschermingszone.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een hoofdspoorweg. Met dit spoor is een nationaal belang gediend, namelijk belang 7 Hoofdwegen en hoofdspoorwegen. Het plan houdt rekening met de voorgeschreven reserveringsstrook langs het spoor.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is als proces-vereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betekent dat overheden bij het toestaan van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen moeten nagaan:

  • of er sprake is van een regionale vraag (trede 1);
  • of het programma binnen bestaand stedelijke gebied kan worden gerealiseerd (trede 2);
  • indien de plannen niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd: de multimodale ontsluiting van het plangebied (trede 3).

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.


Toetsing en conclusie

Toetsing trede 1:

Op de huidige van de ijsbaan in Hattem zijn nieuwe ontwikkelingen voorzien. Om een dergelijke voorziening toch in Hattem te kunnen blijven faciliteren komt de ijsbaan in het Uitloopgebied Assenrade. Om de baan ook voor andere functies en buiten het winterseizoen te kunnen gebruiken worden de mogelijkheden uitgebreid tot een verharde recreatiebaan. Een functie als een ijsbaan heeft slechts een beperkt regionaal karakter en is vooral bedoeld voor de inwoners van Hattem. Doordat de functie breder is dan alleen ijsbaan, is de recreatiebaan ook aantrekkelijk voor mensen buiten Hattem.

Toetsing trede 2:

Voor de verplaatsing van de ijsbaan is in de stad Hattem geen ruimte. Vanwege het recreatieve en landschappelijke karakter van het uitloopgebied past de nieuwe recreatiebaan goed in het gebied.

Toetsing trede 3

Het plangebied wordt goed ontsloten. Er wordt een nieuwe toegangsweg aangelegd met een aansluiting op de Geldersedijk, zodat het gebied met de auto kan worden bereikt. Daarnaast is er voldoende ruimte voor parkeergelegenheid. De dichtst nabijgelegen bushalte betreft het busstation aan de Geldersedijk. Het plangebied ligt binnen fietsafstand van Hattem en Zwolle. In het uitloopgebied wordt een nieuwe fiets- en wandelverbinding aangelegd.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en realisatie van uitloopgebied Assenrade op een korte afstand vanaf Hattem.

3.1.4 Conclusies rijksbelangen

Het plan houdt rekening met de reserveringszone langs het spoor. Hiermee zijn de rijksbelangen goed behartigd.

3.2 Provinciale belangen

In deze paragraaf komt het relevante provinciale beleid aan bod. Daarbij wordt ingegaan op het Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De omgevingsvisie geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de periode van 2005 tot 2015, binnen de provincie Gelderland. In juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Dit bestemmingsplan sluit aan op de uitgangspunten die genoemd zijn in deze vastgestelde omgevingsvisie.

Het gebied behoort tot de Noord-Veluwe. Kenmerkend voor dit gebied zijn: rust en ruimte en landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het landschap. De recreatieve en toeristische sector en zorg en de goede verbindingen met omringende regio's. De regio staat voor de opgaven van het ruimte bieden aan ondernemers en de economie die het bestaande ruimtelijke kwaliteiten benutten en versterken. De volgende aangegeven aspecten zijn van belang in het gebied.

Het gebied is aangegeven als verwevingsgebied en als nationaal landschap.

Een verwevingsgebied is een gebied waarbinnen meerdere functies in verweven vorm voorkomen. Voor de nationale landschappen zijn kernwaarden aangegeven die van belang zijn bij de realisatie van nieuwe ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling vormt een uitwerking van een gebied waarbij zowel stedelijke als agrarische functies voorkomen.

Voor de gebieden die aangegeven zijn als nationaal landschap geldt dat er beperkingen zijn voor verstedelijking en dat nieuwe ontwikkelingen nauw aan moeten sluiten op de bestaande landschappelijke waarden.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Voor de in de omgevingsvisie aangeduide structuren zijn in de omgevingsverordening regels opgesteld. Het bestemmingsplan voldoet dan aan de meest recente verordening.

De Omgevingsverordening Gelderland richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. Hierna staat een beschrijving van die aspecten uit de verordening die een directe doorwerking hebben op dit bestemmingsplan.

Het gebied is aangeduid als verwevingsgebied. In dit gebied gelden beperkingen ten aanzien van de ontwikkeling van glastuinbouw en de nieuwvestiging van agrarische functies. In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in het toestaan van beide functies.

Het gebied is aangeduid als Nationaal landschap. Voor gebieden binnen het Nationaal landschap geldt dat een bestemmingsplan voor gronden, buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk: als er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten.

De nieuwe ontwikkeling sluit aan op de genoemde kernkwaliteiten van het landschap, door het behoud van de openheid in het gebied en de aansluiting van nieuwe paden en wegen op de bestaande landschappelijke structuur van sloten en wegen. Bij de planbeschrijving is de ontwikkeling uitgewerkt aan de hand van de in de omgevingsverordening genoemde kernkwaliteiten (paragraaf 2.5). De kernkwaliteiten worden niet aangetast.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

De uitgangspunten van het plan sluiten aan op het beleid van de provincie. In het plangebied is specifiek aandacht voor de kernkwaliteiten van het landschap die genoemd zijn in kader van het Nationaal landschap.

3.3 Gemeentelijke belangen

In deze paragraaf komt het gemeentelijk beleid aan bod. Daarbij wordt ingegaan op de Structuurvisie gemeente Hattem, bestaande uit het Ruimtelijk ontwikkelingsplan gemeente Hattem en de Uitvoeringsparagraaf. Daarnaast wordt ingegaan op de Nota Grondbeleid 2010 - 2014 en het Landschapsontwikkelingsplan (LOP). De ontwikkeling van het Uitloopgebied Assenrade vloeit voort uit het gemeentelijk beleid dat aangegeven is in het Landschapontwikkelingsplan.

3.3.1 Structuurvisie gemeente Hattem

Op 4 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de Uitvoeringsparagraaf 2010-2020 vastgesteld. Het vastgestelde Ruimtelijke ontwikkelingsplan gemeente Hattem van december 2008 geeft aan hoe Hattem zich de komende jaren gaat ontwikkelen. In de Uitvoeringsparagraaf wordt aangegeven hoe dat gaat gebeuren. Het Ruimtelijk ontwikkelingsplan en de Uitvoeringsparagraaf vormen samen de Structuurvisie gemeente Hattem zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het ruimtelijke beleid vanuit de diverse thema's is neergelegd in het Ruimtelijk ontwikkelingsplan Hattem. In het plangebied is in de ontwikkelingsvisie het volgende aangegeven (van noord naar zuid):

De Uitvoeringsparagraaf 2010-2020 geeft aan hoe en met welke middelen Hattem de komende jaren gaat ontwikkelen. Het programma wordt jaarlijks geactualiseerd. Voor de hiervoor genoemde projecten zijn factsheets opgenomen. Deze geven inzicht in de planning en de financiering die daarbij hoort. Dit bestemmingsplan faciliteert waar nodig de gewenste maatregelen, door de nodige flexibiliteit in de regeling op te nemen.

In het Ruimtelijk ontwikkelingsplan is het gebied ten noorden van de kern Hattem (groene vlek op de visiekaart) aangegeven als uitloopgebied. Dit is een blijvend open gebied met uiteenlopende functies die er voor zorgen dat het ook een open gebied blijft. Voor de aanwezige landbouw wordt ingezet op 'stadslandbouw', dit is een vorm van verbrede landbouw in de directe omgeving van de stad. Het gebied is gevrijwaard van verdere verstedelijking. De gemeente vindt het belangrijk om dit karakter te waarborgen. Een gebiedsproces en landschappelijk inrichtingsplan zijn nodig om dit gebied duurzaam in te richten als (stedelijk) uitloopgebied van Hattem. Er is ruimte voor landschappelijke, recreatieve en educatieve functies. De landschappelijke relatie met de IJssel en Veluwe wordt benut. Onderdeel van het inrichtingsplan is een fietsverbinding met Zwolle. Er is een koppeling met de landschappelijke inpassing van de Hanzelijn. De in het ruimtelijk ontwikkelingsplan genoemde uitgangspunten zijn verwerkt bij de planbeschrijving. Bij de definitieve uitwerking van de inrichting van het terrein wordt een landschappelijk inrichtingsplan ontwikkeld dat aansluit op de bij de planbeschrijving genoemde uitgangspunten.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

De doelstelling van het LOP is om aan te geven hoe het landschap kan worden ontwikkeld, gebruikmakend van kwaliteiten en potenties. De gemeente wil daarmee:

  • zorgen voor kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • bestaand beleid ten aanzien van het landschap uitwerken en actualiseren;
  • initiatieven en projecten op het gebied van landschapsversterking stroomlijnen;
  • structureel beheer van het landschap organiseren;
  • de ontwikkeling van het landschap koppelen aan de ontwikkeling van cultuurhistorie, water en recreatie en natuur;
  • kennisontwikkeling over het landschap nastreven.

Het LOP betreft het gehele buitengebied van Hattem. Het plangebied valt hier deels onder, namelijk uitloopgebied Assenrade. Het uitvoeringsprogramma van het Ruimtelijke ontwikkelingsplan Hattem (zie 3.3.1) geeft hiervoor de ontwikkelingswensen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0004.png"

Figuur 3.1 Deelgebieden

Voor het uitloopgebied Assenrade zijn specifieke uitgangspunten opgesteld. Aanvullend aan de reeds besproken kernwaarden zijn van belang dat er goede verbindingen en landschappelijke overgangen ontwikkeld worden van het uitloopgebied naar de nieuwbouwwijk Assenrade. Daarnaast is aangegeven dat de landschappelijk structuur van de wetering, de erfbeplantingen en de wegbeplantingen versterkt kan worden bij de nieuwe ontwikkeling. Het definitieve landschappelijk inrichtingsplan dient aan te sluiten op de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

3.3.3 Conclusies gemeentelijk beleid

De voorgestelde ontwikkeling past goed binnen het gemeentelijk beleid. De definitieve afstemming op de landschappelijke waarden in het gebied zijn vastgelegd in een landschappelijk inrichtingsplan, zie ook het inrichtingsplan zoals opgenomen in paragraaf 2.3.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld.

4.1 Water

4.1.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

 

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Sinds 1 januari 2013 zijn de waterschappen Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd. Voor het plangebied vigeert het Waterbeheerplan van het Waterschap Veluwe nog. In het Waterbeheerplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Veluwe zijn strategische visie op de uitvoering van zijn taken beschreven en is dit uitgewerkt in concrete doelen en uitvoeringsstrategie. Op grond van wet- en regelgeving en afspraken tussen rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten de waterschappen in Nederland de watersystemen in 2015 kwalitatief en kwantitatief op orde hebben.

Waterschap Veluwe is er voor waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Daarbij houdt het rekening met economische, ecologische en agrarische belangen. Waterschap Veluwe voert deze taken uit voor én met de burgers, organisaties en bedrijven vanuit een brede taakopvatting en tegen de laagste maatschappelijk aanvaardbare kosten. Door onze opvatting, professionaliteit, betrouwbaarheid en deskundigheid geldt Waterschap Veluwe als de geaccepteerde en gerespecteerde regionale waterautoriteit.

4.1.2 Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit het Uitloopgebied Assenrade te Hattem. Het gebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laatste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn leggerwatergangen gelegen. Rondom deze watergangen is sprake van een beschermingszone. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.

4.1.3 Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een recreatiebaan, een hondenschool en overige sport- en recreatie-activiteiten.

Waterkwantiteit

Toename in verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. De totale toename in verharding van de ijsbaan, zonder rekening te houden met een afvloeiings- of infiltratiecoëfficiënten, is circa 8.600 m2. De benodigde berging die wordt aangehouden is 20 mm. Het totaal te bergen volume komt hiermee op 172 m3. Wanneer wordt uitgegaan van een berging van 10 mm is dit 86 m3.

Onderdeel van de ontwikkeling is de aanleg van extra watergangen. De watergangen hebben een ontwerpprofiel van 2,00 m3/m. De breedte op het maaiveld is 3,00 m, de bodembreedte is 1,00 m, de taluds 1:1 en de diepte 1,00 m. Bij en gemiddelde grondwaterstand van 1,00 m -/- maaiveld staat de watergang dus net droog. In theorie kunnen de extra watergangen 250 m3 water bevatten. Er wordt dus voldoende extra berging aangelegd om de toename in verharding door de ijsbaan te compenseren.

Vanwege de overcompensatie zal er ook voldoende extra waterberging worden aangelegd om de toename in verharding die ontstaat door de realisatie van de hondenschool (1.000 m2) te compenseren.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Hierdoor worden de natuurwaarden in het gebied versterkt.

4.2 Archeologie

Normstelling en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven. In 2009 heeft de gemeente Hattem een Archeologienota Hattem met bijbehorende Waarderingskaart Hattem vastgesteld. Archeologisch waardevolle gebieden moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hier worden 'archeologische' regels opgenomen voor de afgifte van een omgevingsvergunning zoals de mogelijkheid tot behoud in situ, vooronderzoek en archeologische begeleiding.

In de Archeologische Waarderingskaart Hattem (AWH) is het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden in Hattem gewaardeerd in een bepaald percentage (0%, 10%, 50%, 90% en 100%). Een 0% gebied is archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven. Dit loopt op tot een 100% gebied, waar sprake is van een archeologische toplocatie. Uit de AHW blijkt dat een groot deel van het gemeentelijk grondgebied valt in de categorie 10% en 0%.

Toetsing en conclusie

In het plangebied is de archeologische verwachtingswaarde 50% als meer dan 100 m2 wordt gegraven en dieper dan 50 cm. Daarom is het plangebied voorzien van een dubbelbestemming die voorziet in de bescherming van de archeologische waarden. Bij deze gebieden is een omgevingsvergunning vereist wanneer de bodemverstorende activiteiten groter zijn dan 100 m2 en dieper zijn dan 50 cm onder maaiveld. Daarnaast kan aan de omgevingsvergunning (zowel voor bouwen als aanleggen) voorwaarden worden verbonden ter bescherming van archeologische waarden.

4.3 Milieu

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Toetsing en conclusie

Voor stadions en open-lucht-ijsbanen geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 300 meter tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect geluid (en 200 meter in een gemengd gebied). De recreatiebaan is in de hinder die deze activiteit veroorzaakt echter niet vergelijkbaar met een groot stadion of open-lucht-ijsbaan. In vergelijking met vergelijkbare plannen (o.a. in Amersfoort) kan de hinder die uitgaat van de ijsbaan (inclusief geluidsinstallatie) worden vergeleken met een tennisbaan met verlichting. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m in gemengd gebied. Voor een hondentrainingsveld geldt eveneens een afstand van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woningen liggen op circa 150 meter afstand van de beoogde locatie voor zowel de recreatiebaan als de hondenschool. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand.

In de rest van het plangebied worden overige recreatie-activiteiten mogelijk gemaakt. Hiervoor gelden verschillende richtafstanden. Bij de nadere invulling van het plangebied wordt rekening gehouden met de richtafstanden uit de VNG-publicatie ten opzichte van de omliggende woningen. Het plangebied biedt hier voldoende ruimte voor. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3.2 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 meter strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid op 1 april 2015 is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Toetsing  

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat ten noorden en ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 100 meter, een hoofdtransport aardgasleiding is gelegen. Het invloedsgebied voor deze leiding is 330 meter. Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van deze leiding.

Daarnaast vindt direct ten noorden van het plangebied ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Zwolle-Hattem. Het invloedsgebied van het spoor is meer dan 4.000 meter door het vervoer van stoffen uit stofcategorie D4. Het plangebied ligt dus tevens binnen het invloedsgebied van het spoor.

Omdat door de beoogde ontwikkelingen de personendichtheid binnen de invloedsgebieden toeneemt, dient inzicht te worden gegeven in de hoogte van het groepsrisico door middel van groepsrisicoberekeningen en dient het groepsrisico te worden verantwoord.

In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg.

Risicoberekening gasleiding

Uit de berekening van het plaatsgebonden- en groepsrisico ten gevolg van de hoofdtransport aardgasleiding blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leiding is gelegen. De PR 10-6-risicocontour vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De berekening is opgenomen in bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0006.png"

Figuur 4.1 PR-contouren gasleiding

Daarnaast blijkt dat in de huidige situatie het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. In de toekomstige situatie neemt het groepsrisico niet berekenbaar toe. Ook het groepsrisico van de leiding vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0007.jpg"

Figuur 4.2 Groepsrisico huidige en toekomstige situatie gasleiding

Risicoberekening spoorlijn

Uit de berekening van het plaatsgebonden- en groepsrisico ten gevolg van de spoorlijn blijkt dat de PR 10-6-risicocontour maximaal 0 meter buiten de buitenste spoorstaaf ligt. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook vanzelfsprekend geen belemmering voor de ontwikkeling. De berekening is opgenomen in bijlage 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0009.png"

Figuur 4.3 PR-contouren gasleiding

Het groepsrisico neemt toe ten gevolge van de ontwikkeling als gevolg van een stijging van de personendichtheid ter plaatse van het plangebied. Deze stijging zorgt ervoor dat het groepsrisico maximaal 0,026 maal de oriëntatiewaarde bedraagt na ontwikkelingen. Het zorgt niet voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico blijft zelf onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0010.png"

Figuur 4.4 Groepsrisico toekomstige situatie spoor

Verantwoording groepsrisico

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Bij deze verantwoording zal aandacht besteed worden aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3.3 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Toetsing en conclusie  

In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. Verder zijn er geen overig planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
       
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³    
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   vanaf 1 januari 2015  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 75 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 2%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.08 µg/m³ en van fijn stof van 0.02 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de rijkswegen A28 en A50 (als dichtstbijzijnde wegen bij het plangebied waar luchtkwaliteitsgegevens over bekend zijn) onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.3.5 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie wordt met het nieuwe bestemmingsplan een functiewijziging mogelijk gemaakt van agrarisch naar sport, groen en recreatie. Dit betekent dat moet worden onderzocht of de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan door middel van bodemonderzoek. Er is historisch onderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat verkennend bodemonderzoek moet worden gedaan.

Conclusie

Verkennend bodemonderzoek moet uitwijzen of de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Dit bodemonderzoek wordt de komende tijd uitgevoerd, de resultaten hiervan worden in het bestemmingsplan verwerkt.

4.3.6 Vormvrije mer-beoordeling

Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat landinrichtingsprojecten mer-beoordelingsplichtig zijn bij activiteiten die betrekking hebben op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 10 hectare met een functiewijziging van agrarisch naar sport, groen en recreatie. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.4 Geluid

4.4.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen / aanpassingen aan zoneplichtige wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. De ontsluitingsweg is niet zoneplichtig en dient puur als ontsluiting van het gebied. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.

4.4.2 Spoorweglawaai

Toetsingskader

Langs spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai kan hierdoor achterwege blijven.

4.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Op de Natuurbeschermingswet 1998 is ingegaan in de voortoets (zie bijlage 2). In deze paragraaf zijn de conclusies van deze voortoets opgenomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een recreatief uitloopgebied. Op dit moment is alleen de komst van de ijsbaan (verplaatsing) en een hondenschool zeker. In het plangebied zullen zeer waarschijnlijk de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • aanpassen/dempen watergangen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en normstelling

Omgevingsvisie- en verordening: Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De provincie Gelderland heeft het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (nu het Gelders Natuurnetwerk) opgenomen in de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening Gelderland wordt het beschermingsregime voor het Gelders Natuurnetwerk uiteengezet. Uit deze artikelen blijkt dat alleen getoetst hoeft te worden bij ontwikkelingen binnen het Gelders Natuurnetwerk. Er geldt geen externe werking.

4.5.2 Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11. De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).

Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).

Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).

Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.5.3 Onderzoek en toetsing

Gebiedsbescherming

Uit de voortoets (zie bijlage 2) blijkt dat de verkeersgeneratie zo beperkt is en lokaal van aard, dat vermesting/verzuring van de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe niet optreedt. Door de ligging van het plangebied achter de Geldersedijk is verstoring van het Natura 2000-gebied Rijntakken ook uitgesloten. Ook areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding treden niet op. Significant negatieve effecten treden niet op.

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Effecten op het GNN worden uitgesloten. Het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 3).

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, bosmuis, veldmuis, haas, konijn en huisspitsmuis

bruine kikker, gewone pad, en de bastaard groene kikker  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn   Ja  
    bijlage IV HR   marginaal foerageergebied vleermuizen
rugstreeppad  
Nee
Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   kerk- en steenuil   Ja  

Daarnaast komen in en rond het plangebied ook algemene broedvogels voor.

Er is vastgesteld dat het voorkomen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (kerk- en steenuil), amfibieën (rugstreeppad) en vissen (bittervoorn, kleine modderkruiper) niet kan worden uitgesloten. Dit dient voorafgaand aan de verdere ontwikkeling nader te worden onderzocht. Er komen daarnaast algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels is het noodzakelijk dat wordt gewerkt buiten het broedseizoen of op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Voor overige matig of zwaar beschermde soort(groep)en is het uitloopgebied en de directe omgeving verder volledig ongeschikt. Er komen wel algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voor. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Conclusie

Negatieve effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten. In het plangebied komen mogelijk wel beschermde soorten voor. Dit wordt in het voorjaar van 2015 onderzocht. De resultaten van het onderzoek worden in het vast te stellen bestemmingsplan opgenomen.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer

Het plangebied wordt, door middel van een nieuwe ontsluitingsweg op eigen terrein, ontsloten vanaf de parallelweg van de Geldersedijk. Via deze parallelweg kan naar het noorden en het zuiden (Hattem) gereden worden. Naar het noorden toe is na circa 800 meter een kruising waar gemotoriseerd verkeer de hoofdweg op kan. Naar het zuiden toe is het 750 meter voor men de hoofdweg op kan rijden, dit kan bij de rotonde Geldersedijk - Burgemeester Bijleveldsingel, waarbij men ook de mogelijkheid heeft om Hattem in te rijden.

De Geldersedijk is een gebiedsontsluitingsweg die langs de oostzijde van Hattem gaat en vanaf waar meerdere afslagen naar Hattem zijn. De parallelweg van de Geldersedijk is alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer. Bezoekers van het gebied zijn bestemmingsverkeer en mogen daarom gebruik maken van de parallelweg. De weg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h.

Het fietsverkeer maakt ook gebruik van de parallelweg van de Geldersedijk en wordt gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Bij de rotonde Geldersedijk – Burgemeester Bijleveldsingel heeft dit verkeer voorrang op verkeer dat van/naar de Burgemeester Bijleveldsingel gaat. Verderop op de Geldersedijk zijn meerdere mogelijkheden om te fiets Hattem in te gaan.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zullen leiden tot extra verkeer. In het gebied is de mogelijkheid om sportactiviteiten en recreatie te realiseren. Tevens zal de bestaande ijsbaan uit Hattem worden verplaatst naar dit gebied en wordt een hondenschool gerealiseerd. Het recreatieve verkeer zal voornamelijk lokaal van aard zijn, waarbij bezoekers te voet of met de fiets komen. Dit zal dan ook niet leiden tot een aanzienlijk aandeel extra verkeer. De hondenschool genereert daarnaast slechts een gering aantal verkeersbewegingen. Aan de hand van het verkeersgeneratiecijfer voor een ijsbaan (publicatie 317, CROW) en het brutovloeroppervlak (bvo) van 3.664 m2, is de verkeersgeneratie van de ijsbaan berekend. Het kencijfer dat hiervoor is gebruikt is 2,0 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Dit is het kencijfer voor een weinig stedelijk gebied en een ligging in het buitengebied.

Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 75 mvt/etmaal. Dit getal is ruim genomen: de gegevens zijn bepaald aan de hand van een kunstijsbaan (kleiner dan 400 meter), terwijl dit een kleine buitenijsbaan is. Daarnaast trekt de locatie, zoals eerder gesteld, met name mensen uit de buurt aan. De verwachting is dat daardoor een aanzienlijk aandeel bezoekers te voet of op de fiets komen. De ijsbaan is alleen in de wintermaanden open, in de overige seizoenen zal de baan gebruikt worden voor andere sportactiviteiten, zoals skeeleren en hardlopen.

Dit extra verkeer zal zich afwikkelen over de parallelweg Geldersedijk. Aangezien deze weg alleen voor bestemmingsverkeer bedoeld is, is de verkeersintensiteit laag. De verwachting is dat inclusief de ontwikkeling van de recreatiebaan en de hondenschool de intensiteit zeker niet meer dan 150 mvt/etmaal zal bedragen. Deze lage intensiteit zal niet tot problemen leiden in de verkeersafwikkeling en bij de kruispunten met de hoofdweg van de Geldersedijk.

Het fietsverkeer wordt op deze weg gezamenlijk met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Gezien de geringe intensiteit is het niet aannemelijk dat zich verkeersonveilige situaties gaan voordoen.

4.6.2 Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie bedraagt 75 mvt/etmaal, dit komt neer op ongeveer 40 auto's die bij de ijsbaan en hondenschool willen parkeren. Ervan uitgaande dat al deze voertuigen op hetzelfde moment willen parkeren, wordt met de aanleg van 40 parkeerplaatsen ruim in de behoefte voorzien. Deze situatie zal gezien de functie van het plangebied waarschijnlijk niet voorkomen. Afgesproken is dat het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd op het terrein. Hier is voldoende ruimte voor. Voor de bezoekers op de fiets is het advies om hiervoor een fietsenstalling te realiseren, zodat het fietsgebruik daarmee gestimuleerd wordt.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Gezien het geringe aandeel extra verkeer, zullen de ontwikkelingen niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren is voldoende ruimte op het terrein om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Wel is het advies om fietsenrekken te realiseren.

Hoofdstuk 5 Beschrijving van de bestemmingen

Art. 3.1.3 lid 1 sub a. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat in de toelichting een beschrijving van de bestemmingen is opgenomen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Onderstaand zijn de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen beschreven.

5.1 Agrarisch

De bestaande agrarisch gronden zijn bestemd als 'Agrarisch'. De hoofdfunctie is het agrarisch gebruik van de gronden. Binnen deze bestemming is extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan en zijn voet- en fietspaden mogelijk. De nieuwe fiets- en wandelroutes passen niet in de agrarische bestemming van het hiervoor geldende bestemmingsplan en kunnen op basis van deze nieuwe bestemming worden aangelegd.

5.2 Groen

De groene afscherming aan de noordzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen'. Deze bestemming maakt het mogelijk dat de functies in het uitloopgebied landschappelijk worden ingepast en dient als buffer tussen het gebied en de naastgelegen spoorwegverbinding. Een deel van het uitloopgebied ten noorden van de nieuwe toegangsweg biedt ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen, binnen de groenbestemming zijn deze gronden aangeduid als 'parkeerterrein'. Het parkeerterrein behoudt een groen karakter, er kan worden geparkeerd op gras en deels wordt het terrein ingericht met grasstenen. Uit het onderzoek naar de parkeerbehoefte, zie paragraaf 4.6 blijkt dat er maximaal 40 parkeerplaatsen nodig zijn. In het aangeduide gebied is ruimschoots plaats voor dat aantal. Om te garanderen dat er daadwerkelijk wordt voldaan aan deze norm is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat er minimaal ruimte moet zijn voor 40 parkeerplaatsen.

Het gebied ten zuiden van de toegangsweg is ook bestemd als 'Groen' en aangeduid als 'park'. Binnen dit aanduidingsgebied komt een landschapspark. In een dergelijk park zijn ook sport- en speelvoorzieningen mogelijk, zoals bijvoorbeeld een trapveldje of een hondenschool. De precieze invulling is op dit moment nog niet bekend. Qua begrenzing is een ruime afstand aangehouden tot de bebouwing aan de Geldersedijk. Ten noorden van de ontsluitingsweg is een zoekgebied opgenomen waarin een gebouw ten behoeve van sport- en speelvoorziening kan worden gebouwd. Er is ruimte voor een gebouw van maximaal 120 m2. Het gebouw mag een maximale goot- en bouwhoogte hebben van 3 respectievelijk 6 meter. Op of in het gebouw mogen reclameuitingen worden geplaatst, elders binnen het gebied is dat niet toegestaan.

5.3 Sport

De plek waar de nieuwe multifunctionele recreatiebaan is gepland is bestemd als 'Sport'. De bestemming maakt het mogelijk om een verharde baan te maken, daarmee is ook in de onderzoek naar omgevingsaspecten rekening gehouden. Dit houdt in dat in de winter (als het weer dat mogelijk maakt) het terrein gebruikt kan worden als ijsbaan. In de overige seizoenen kan de baan worden gebruikt voor andere recreatieve doeleinden, zoals hardlopen, skeeleren en dergelijke.

Op het terrein is ruimte voor een verenigingsgebouw van maximaal 300 m2. Het gebouw mag een maximale goot- en bouwhoogte hebben van 3 respectievelijk 6 meter. Op of in het gebouw mogen reclameuitingen worden geplaatst, elders binnen het gebied is dat niet toegestaan.

5.4 Verkeer

De toegangsweg naar de multifunctionele baan en het Uitloopgebied Assenrade is bestemd als 'Verkeer'.

5.5 Waarde - Archeologie

Het uitloopgebied heeft op grond van het archeologiebeleid van de gemeente Hattem een vondstkans van 50% of meer. Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In het gebied is een omgevingsvergunning vereist wanneer de bodemverstorende activiteiten een oppervlakte groter dan 100 m2 betreffen en dieper zijn dan 50 cm onder maaiveld. Daarnaast kunnen aan de omgevingsvergunning (zowel voor bouwen als aanleggen) voorwaarden worden verbonden ter bescherming van archeologische waarden. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het doen van opgravingen of het treffen van technische maatregelen om archeologische waarden veilig te stellen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om in te gaan op de uitvoerbaarheid. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt. De bestemmingsplanprocedure kent meer momenten waarop de burgers en instanties hun mening over het bestemmingsplan kenbaar kunnen maken. De bestemmingsplanprocedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, is globaal als volgt opgebouwd.

6.1.1 Voortraject

Onderstaande procesbeschrijving geeft een overzicht van het tot op heden doorlopen proces in het gebied en de wijze waarop met reacties is omgegaan. Hieruit blijkt dat er sprake is van een uitgebreid informeel voorproces, gericht op het wegnemen van bezwaren op de voorgenomen ontwikkelingen.

Januari 2012: informatiebijeenkomst met bewoners Gapersweg / Geldersedijk

In januari 2012 is een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden van de Gapersweg / Geldersedijk. Alle omwonenden van projectgebied zijn daarvoor uitgenodigd, nagenoeg alle omwonenden zijn aanwezig. Het toenmalige schetsontwerp is destijds gepresenteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0011.jpg"

Figuur 6.1 Eerste schetsontwerp (bron G84)

In het plan zou tafeltennisvereniging Smash met een clubgebouw in het gebied worden gevestigd. Het gebouw zou een functie krijgen voor de ijsvereniging en tafeltennisvereniging. De twee vereniging hebben daarvoor een intentieverklaring getekend. De ijsbaan / verharde combibaan zou als grootste ruimtegebruiker een plek krijgen centraal in het gebied.  

De meest genoemde opmerkingen waren:

  • een tafeltennisvereniging past niet in dit gebied
  • de ijsbaan moet verplaats worden naar de uiterste noordwestelijke punt van het gebied.
  • geen hoge lichtmasten (overlast) of hekken in het terrein
  • overlast en verkeersonveiligheid Geldersedijk door toename autoverkeer door de tafeltennisvereniging
  • een professionele combibaan past niet in het landschap
  • goed initiatief, maar liever op een andere plek.
  • gebied moet open blijven, niet te veel beplanting
  • houd het karakter agrarisch

Aanpassingen ontwerp naar aanleiding van informatiebijeenkomst

Het ontwerp is als volgt aangepast naar aanleiding van de opmerkingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0012.jpg"

Figuur 6.2 Tweede schetsontwerp (bron: G84)

  • De tafeltennisvereniging is verwijderd uit het programma van wensen. Zowel de tafeltennisvereniging als ijsvereniging geven aan dat de intentieverklaring niet meer van toepassing is. Hierdoor is er ook geen sprake van toename door autoverkeer als gevolg van de tafeltennisvereniging;
  • er is geen sprake van een professionele combibaan, maar een baan met een recreatief karakter
  • In de uiterste noordelijkwestelijke deel van het plangebied heeft de gemeente geen grondpositie. Om de ijsbaan te verplaatsen naar deze noordwestelijke hoek van het gebied is een grondruil nodig. De grondeigenaar wilde destijds niet meewerken. Daarom is in het tweede schetsontwerp de ijsbaan verplaatst naar het westelijk deel van het plangebied, zover mogelijk verwijderd van de omliggende woningen.
  • verschillende beplantingsstructuren zijn verwijderd zodat het gebied een relatief open karakter behoudt.
  • een groot deel van het gebied blijft de agrarische functie houden.

Opmerkingen inloopspreekuur wethouder juni 2013

Het aangepaste schetsontwerp is gecommuniceerd met omwonenden Geldersedijk / Gaperweg middels een brief. Tevens is er gelegenheid geboden om te reageren. In juni 2013 is een inloopspreekuur met de wethouder georganiseerd.

De meest genoemde opmerkingen waren:

  • ijsbaan graag verder verplaatsen naar de noordwestelijke hoek, probeer nogmaals overleg te voeren met de grondeigenaar
  • een verharde baan past niet in het landschap

Aanpassingen ontwerp naar aanleiding van inloopspreekuur juni 2013

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0013.png"

Figuur 6.3 Derde schetsontwerp (bron: G84)

Het ontwerp is als volgt aangepast naar aanleiding van de opmerkingen:

  • naar aanleiding van nader overleg met de grondeigenaar is er besloten tot een grondruil die verplaatsing van de ijsbaan naar de noordwestelijke hoek mogelijk heeft gemaakt.
  • het bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan bevatten randvoorwaarden voor landschappelijke inpassing van de ijsbaan, het gebouw en voorzieningen (o.a. verlichting) waardoor de landschappelijke inpassing wordt gegarandeerd en de overlast wordt geminimaliseerd.
  • de ijsvereniging geeft in een ambitiedocument aan dat ze zich wil omvormen tot landschapsvereniging. Zij zien het belang van het landschap voor de bewoners van Hattem.
6.1.2 Voorontwerpbestemmingsplan

Omdat in het voortraject al uitgebreide communicatie heeft plaatsgevonden is ervoor gekozen om het voorontwerpbestemmingsplan Uitloopgebied Assenrade niet voor Inspraak ter inzage te leggen. Wel is op 17 februari (nog voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd) een informatieavond georganiseerd waarin men in de gelegenheid wordt gesteld om vragen te stellen over het bestemmingsplan, beeldkwaliteitplan, de uitgevoerde onderzoeken en het inrichtingsplan.

Informatieavond omwonenden 17 februari 2015

Op 17 februari 2015 is een informatieavond voor omwonenden georganiseerd. Het voorontwerpbestemmingsplan en het concept schetsontwerp zijn namens de gemeente gepresenteerd. De ijsvereniging heeft de plannen voor de recreatiebaan toegelicht. Enkele opmerkingen van omwonenden zijn meegenomen in het aangepaste schetsontwerp.

De opmerkingen richten zich met name op het creëren van een zo'n groot mogelijke afstand van nieuwe functies ten opzichte van de bestaande bebouwing en het afschermen van deze nieuwe functies door beplanting. Dit heeft geleid tot een nieuwe versie van het schetsontwerp. Dit ontwerp dient als onderlegger voor het bestemmingsplan en is ook opgenomen in deze toelichting in paragraaf 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpUGAssenrade-0001_0014.png"

Figuur 6.4 Aangepaste schetsontwerp en onderlegger voor het bestemmingsplan (bron: G84)

De volgende aanpassingen zijn in het schetsontwerp doorgevoerd.

 

Voetpad

Het voetpad is verwijderd. Hier is een nieuw pad voor in de plaats gekomen. Op de tekening heet dit nu: looproute. Langs dit voetpad komt een nieuwe sloot als barrière naar het zuiden. De looproute gaat langs de ijsbaan verder over het recreatieve fietspad. Langs de nieuwe sloot zijn nieuwe bomen getekend.

 

IJsbaanterrein

Het ijsbaanterrein is afsluitbaar. Dit kan door een sloot in combinatie met een haag (maximaal 1.20 meter hoog in verband met behoud openheid). Door een aantal insprekers is voorgesteld om het hele terrein “weg” te planten. Dit strookt niet met een belangrijke wens van de bewoners om het gebied zo open mogelijk te houden. De visuele overlast (sportende mensen) is beperkt omdat het terrein grote delen van de dag niet gebruikt worden. En een groot deel van het jaar staat het onder water en wordt ook dan niet gebruikt. Daarnaast zal beplanting niet veel effect hebben op de geluidsreductie. Een belangrijk argument om de beplanting niet aan te leggen is de sociale onveiligheid die hierdoor ontstaat. Op de tekening is een haag op het terrein getekend en zijn wat extra bomen langs de sloot getekend.

 

Park met hondenschool

Door een aantal insprekers is voorgesteld om ook dit terrein “weg” te planten. Dit strookt niet met een belangrijke wens van de bewoners om het gebied zo open mogelijk te houden. Op de huidige locatie grenzend aan het plangebied heeft het terrein van de hondenschool de uitstraling van een weiland. De nieuwe situatie kan vergelijkbaar zijn. Ook de hondenschool is niet altijd in gebruik (visuele overlast) en de beplanting zal niet veel effect hebben op de geluidsreductie.

 

Zuidelijke weide

Het voetpad is verwijderd. Behalve het voetpad zijn ook de losse bomen in het zuidelijke weiland verwijderd. De enkele nog te planten bomen langs de sloot zijn wel gehandhaafd.

 

Parkeerplaats

De parkeerplaats is iets in westelijke richting opgeschoven. Dit omdat anders de trap omhoog geblokkeerd wordt.

6.1.3 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) besproken met de volgende instanties:

  • Provincie Gelderland
  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • ProRail
  • Veiligheidsregio

Het overleg met de instanties is goed verlopen. De resultaten daarvan zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De overlegreactie van de provincie Gelderland is opgenomen in bijlage 7.

6.1.4 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling zienswijzen naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een gemeentelijke reactie. De samenvatting van de ingediende zienswijzen en de gemeentelijke reacties daarop worden opgenomen in een Nota Zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen vinden waar nodig aanpassingen aan het plan plaats. Het veldonderzoek ecologie vindt de komende maanden plaats, de resultaten daarvan worden ook meegenomen in het vast te stellen bestemmingsplan.

6.1.5 Vervolg

Vervolgens wordt het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening wordt aangevraagd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van eventuele ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Voor de kosten van de uitvoering van het bestemmingsplan zijn binnen de gemeente voldoende financiële middelen gereserveerd. Het gebouw bij de recreatiebaan wordt bekostigd door de ijsbaanvereniging, het gebouw ten behoeve van de hondenschool door de betreffende vereniging.

6.3 Kostenverhaal

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden en verplichtingen voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouwrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van een zogenaamd bouwplan (zoals aangeduid in artikel 6.2.1 Bro), dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als het verhaal van voornoemde kosten “anderszins verzekerd” is, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.

Omdat het in dit bestemmingsplan gaat om een bouwplan, namelijk twee gebouwen, is in beginsel sprake van een exploitatieplanplicht. Omdat het gaat om kleinschalige bebouwing dat gezien de schaal eigenlijk niet kan worden aangemerkt als twee hoofdgebouwen, waarvan de kosten door de betreffende vereniging wordt gedragen, weegt het opstellen van een grondexploitatieplan niet op tegen de bestuurlijke lasten die daarvoor nodig zijn. Er wordt dan ook geen exploitatieplan vastgesteld.