direct naar inhoud van 2.3 Rijksbeleid
Plan: Buitengebied West
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.00000800-vo01

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Nota Ruimte (2005)

Het kabinet richt zich op versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang.

Landbouw moet zich duurzaam en vitaal kunnen ontwikkelen. Dit houdt onder andere in concurreren op de wereldmarkt en economisch verbreden door andere economische of maatschappelijke diensten te leveren of een combinatie daarvan. Niet-grondgebonden of kapitaalintensieve landbouw en daaraan gerelateerde bedrijvigheid worden gebundeld in landbouwontwikkelingsgebieden.

Via “Ruimte voor Ruimte” kunnen mogelijkheden worden geboden voor nieuwbouw in het buitengebied. De "Ruimte voor Ruimte"-regeling houdt in het kort in dat voor afbraak van 1.000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen in reconstructiegebieden, er één woning in het buitengebied terug gebouwd mag worden. Het rijk wil tevens de mogelijkheden om vrijkomende bebouwing te gebruiken voor niet-agrarische functies verruimen. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte moeten worden verbeterd en vergroot, zowel door het wandel-, fiets- en waterrecreatienetwerk te vergroten, als door belemmeringen weg te nemen.

Een belangrijk deel van het plangebied is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het ruimtelijk beleid voor de EHS-gebieden is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. In samenhang met de EHS zijn ook robuuste ecologische verbindingszones aangewezen. Door deze verbindingszones worden grote ecosystemen (natuurgebieden) met elkaar verbonden, zodat flora en fauna de mogelijkheid heeft om zich tussen de natuurgebieden onderling te verspreiden. Robuuste ecologische verbindingszones versterken niet alleen het ecologische netwerk, maar hebben ook een functie voor recreatie, waterbeheer, landschap en cultuurhistorie. De betrokken provincies zullen met het rijk per verbinding een plan ontwikkelen op basis waarvan rijk en provincies afspraken zullen maken over begrenzing en realisatie. Het doel was om de robuuste ecologische verbindingszones na netto-begrenzing met een groene contour te omgeven en daarmee het bijbehorende ‘nee, tenzij'-regime van toepassing te verklaren. Tot dat moment was het beleid erop gericht om ingrepen binnen en in de nabijheid van deze gebieden met onomkeerbare effecten te voorkomen.

Verder wordt in de Nota Ruimte ingegaan op een verbetering van toeristisch-recreatieve voorzieningen. Ook maakt het plangebied onderdeel uit van een reconstructiegebied. Verderop in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het Reconstructieplan Veluwe.

2.3.2 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit “meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken”, adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Water zal, meer dan in het verleden, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot een optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting en bouwpeil. Hierdoor zal de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter verlopen.

In het kader van de watertoets wordt in overleg getreden met de waterbeheerders.

2.3.3 PKB Ruimte voor de Rivier (2006)

Het rivierengebied moet beschermd worden tegen overstromingen. De dreigende overstromingen in 1993 en 1995 hebben bewezen dat het probleem niet moet worden onderschat. Het kabinet heeft besloten de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau te brengen. Gezien de verwachting dat de maatgevende rivierafvoeren zullen toenemen, kiest het kabinet ervoor de vereiste veiligheid zoveel mogelijk te bereiken door het nemen van maatregelen die voorkomen dat de maatgevende hoogwaterstanden steeds verder zullen stijgen. Dit betekent dat het accent verschuift van dijkverbetering naar rivierverruiming, waarbij zowel buitendijkse als binnendijkse maatregelen worden ingezet.

Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 19 december 2006 goedkeuring van de Eerste Kamer gekregen voor de PKB Ruimte voor de Rivier. In de PKB Ruimte voor de Rivier zijn projecten opgenomen, die nodig zijn voor de bescherming tegen overstromingen. Het programma Ruimte voor de Rivier bestaat uit 39 maatregelen langs de IJssel, de Neder-Rijn, Lek, Waal en het benedenstroomse deel van de Maas. Per locatie is het soort maatregel vastgelegd.

Langs de IJssel is één van de maatregelen het binnendijks aanleggen van een hoogwatergeul bij Veessen-Wapenveld. Een hoogwatergeul is een nieuwe rivierloop buiten het bestaande winterbed, die bij hoogwater deel uitmaakt van het watervoerende gedeelte van een rivier. De hoogwatergeul is begrensd door twee hoge dijken of hogere gronden.

Voor de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld wordt een separaat Rijksinpassingsplan gemaakt dat grenst aan de oostzijde van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied West. Verwacht wordt dat het Rijksinpassingsplan begin 2011 in concept gereed is. De uitvoering van de hoogwatergeul is gepland in 2012-2015. In de PKB Ruimte voor de Rivier is vastgelegd dat, daar waar ruimte aan de rivier zal worden toegevoegd door thans binnendijkse gebieden buitendijks te brengen (zoals in het geval van de hoogwatergeul), een ruimtelijke reservering van kracht is. Voor maatregelen die vallen onder het Basispakket 2015, waar de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld onder valt, houdt dit in dat deze gebieden gevrijwaard dienen te worden van ontwikkelingen die een inrichting ten behoeve van de bescherming tegen overstromingen kunnen bemoeilijken.

2.3.4 Flora- en faunawet (2002)

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten. Voor ontwikkelingen die leiden tot schade aan beschermde soorten is in veel gevallen een voorafgaande ontheffing van de wet verplicht. Tegenwoordig zijn de beschermde soorten verdeeld in drie categorieën die verschillen in de mate van bescherming. Onderscheid wordt gemaakt tussen:

  • 1. Tabel 1-soorten (van de bij de Flora- en faunawet behorende AMvB over wijziging van art. 75): soorten waarvoor een vrijstelling geld. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot schade aan de in tabel 1 genoemde soorten, hoeft sinds begin 2005 geen ontheffing meer te worden gevraagd.
  • 2. Soorten waarvoor in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen als deze alleen een vrijstelling geldt wanneer wordt gehandeld volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
  • 3. Strikt beschermde soorten, waarvoor in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen als deze ook met een goedgekeurde gedragscode een ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden gevraagd. In deze categorie vallen ook de in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn vermelde soorten (soorten die volgens de richtlijn strikt dienen te worden beschermd) en de meeste soorten die zijn vermeld in bijlage 2 (soorten waarvoor gebieden als de Veluwe moeten worden aangewezen).

Het soortenbeleid dat door de provincie Gelderland voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur wordt gevoerd (bepaalde soorten zijn binnen de PEHS beschermd) overlapt voor een belangrijk deel met de bescherming door de Flora- en faunawet.

2.3.5 Tweede Structuurschema Militaire Terreinen

Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT) is een structuurvisie (voorheen PKB) die de hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. In het SMT zijn de plannen van het ministerie van Defensie vastgelegd met betrekking tot de locaties en het gebruik van oefenterreinen, kazernes en andere complexen, militaire vliegvelden en havens. De structuurvisie is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten.

Het gaat om terreinen in de Waddenzee, de duinenrij, de Veluwe en andere gebieden. Alle grote schietterreinen en enkele grote oefenterreinen liggen binnen deze gebieden. Gebieden die op grond van de richtlijnen als speciale beschermingszone worden aangewezen krijgen een beschermingsregime dat verwoord is binnen de Habitatrichtlijnen.

De militaire belangen binnen dit bestemmingsplan zijn:
- Het Artillerie Schietkamp;
- Oefenterrein Wezeperberg;
- Oefenterrein de Dellen;
- Laagvlieggebied GLV VII;
- Nachtvluchtgebied NVG IV;
- Radarzone Nieuw Milligen;
- Externe veiligheidszone (ten zuiden van het ASK voor max. 50 dgn per jaar)

In het SMT II is aangegeven dat Defensie in haar beheer rekening houdt met de zaken zoals deze in de Natuurbeschermingswet (NB-wet) zijn vastgelegd. Over het functioneren van Militaire terreinen binnen aangewezen natuurgebieden staat in het SMT II het volgende: "Een verantwoorde afstemming tussen de militaire en natuurfunctie gebeurt op zodanige wijze dat de krijgsmacht in staat wordt gesteld de gewenste geoefendheid te bereiken, waarbij tegelijkertijd de natuurwaarden in stand worden gehouden en waar mogelijk door gericht beheer verder worden ontwikkeld. Vanwege de kwalificatie van een groot aantal defensieterreinen als habitat- en vogelrichtlijngebieden wordt er in het SMT II vanuit gegaan dat de bestaande militaire activiteiten zich goed verdragen met die status".

Voor het Artillerie Schietkamp is een beheerplan in het kader van de NB-wet in voorbereiding.