5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod op het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in lid
5.3.2
, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid
5.1
bedoelde gronden de hierna aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren:
-
a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
b. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
-
c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
-
d. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
5.3.2 Uitzondering op verbodsbepaling
Het in lid
5.3.1
vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:
-
a. andere werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
-
b. andere werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
-
c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, tot elk een oppervlakte van 60 m2;
-
d. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
5.3.3 Afwegingskader
Een omgevingvergunning, zoals bedoeld in lid
5.3.1
, wordt niet verleend indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in lid
5.1
, onevenredig worden aangetast.