Plan: | Buitengebied Hulst |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0677.bpbuitengeb3herzie-0010 |
In mei 2013 is het bestemmingsplan Buitengebied Hulst vastgesteld. In de jaren daarna zijn diverse planologische procedures doorlopen en zijn er onderdelen in het plan die de gemeente nog moet repareren. Verder geldt dat de provincie Zeeland een nieuwe provinciaal omgevingsplan en provinciale verordening heeft vastgesteld en gemeentelijk beleidsstukken nog niet zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Het opstellen van een herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied is derhalve wenselijk.
De gronden waarop deze derde herziening betrekking heeft, liggen binnen het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Hulst. De wijzigingen van de planregels hebben betrekking op het gehele plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied. De plangrens betreft derhalve de plangrens van het bestemmingsplan Buitengebied (zoals vastgesteld op 16 mei 2013) die op onderdelen is aangepast.
Figuur 1.1 Plangrens bestemmingsplan Buitengebied
In tabel 1 zijn de bestemmings- en wijzigingsplannen weergegeven die in de huidige situatie van kracht zijn voor het plangebied. Deze worden geheel of gedeeltelijk vervangen door onderhavige herziening.
Naam | Plan | Datum vaststelling | |
1 | Kwikstraat 4 Kloosterzande | Wijzigingsplan | 8 augustus 2017 |
2 | Kwikstraat 2 Kloosterzande | Wijzigingsplan | 3 september 2018 |
3 | Herziening Grote Putting | Bestemmingsplan | 18 augustus 2015 |
4 | Buitengebied 9e herziening (Schapendijk 5 Kloosterzande) | Bestemmingsplan | 3 februari 2017 |
5 | Buitengebied Hulst-Partiële herziening Hulsterweg 79 Kuitaart | Bestemmingsplan | 27 juni 2019 |
6 | Sint Josephstraat 11 Hengstdijk | Bestemmingsplan | 17 december 2015 |
7 | Meerdijk 4 | Wijzigingsplan | 20 februari 2020 |
8 | Buitengebied Hulst, deelgebied Meerdijk 6 Kuitaart | Bestemmingsplan | 14 juli 2015 |
9 | Molenstraat 7 Kuitaart | Bestemmingsplan | 9 juni 2011 |
10 | Bossestraat 145 Vogelwaarde | Wijzigingsplan | 23 september 2016 |
11 | Sasdijk 38 Vogelwaarde | Wijzigingsplan | 5 december 2017 |
12 | Cambrondijk 19 en Cambronsestraat 7 | Wijzigingsplan | 6 juni 2017 |
13 | Havendijk 3 Terhole | Wijzigingsplan | 29 maart 2018 |
14 | Voormalige school Terhole | Bestemmingsplan | 12 juni 2014 |
15 | Havikdijk 6 (2) | Wijzigingsplan | 17 oktober 2019 |
16 | Absdaalseweg 70 Hulst | Bestemmingsplan | 13 juli 2017 |
17 | Zoutestraat 67-91 Hulst | Bestemmingsplan | 23 februari 2017 |
18 | Zoutestraat 103 en 105 Hulst | Bestemmingsplan | 4 juli 2018 |
19 | Gronddepot Clingeweg Hulst | Omgevingsvergunning | 29 mei 2013 |
20 | Oud Ferdinandusdijk 7 Hulst | Bestemmingsplan | 12 december 2019 |
21 | Buitengebied 8e herziening (Tolweg 109 Absdale) | Bestemmingsplan | 31 augustus 2016 |
22 | 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied Hulst - Vylainlaan 14 Heikant | Bestemmingsplan | 25 september 2014 |
23 | Landgoed Ellestraat Heikant | Bestemmingsplan | 13 oktober 2016 |
24 | Landgoed aan de Heerstraat | Bestemmingsplan | 17 februari 2011 |
25 | Landgoed Warandestraat Sint Jansteen | Bestemmingsplan | 1 oktober 2015 |
26 | Duivenhoeksestraat 30 Kloosterzande | Wijzigingsplan | 22 september 2015 |
27 | Buitengebied 6e herziening (Roverbergsedijk 13, Lamswaarde) | Wijzigingsplan | 10 maart 2015 |
28 | Oude Graauwsedijk 1 en 2a Graauw | Bestemmingsplan | 27 september 2018 |
29 | Dwarsstraat 9 Graauw | Bestemmingsplan | 8 maart 2018 |
30 | Meloweg 4 Graauw | Wijzigingsplan | 4 juni 2018 |
31 | Buitengebied 10e herziening (Notendijk 40, Terhole) | Wijzigingsplan | 3 februari 2017 |
32 | Kijkuitstraat 11-13 Clinge | Bestemmingsplan | 18 juni 2018 |
33 | Parallelweg 2 Nieuw-Namen | Bestemmingsplan | 17 december 2019 |
34 | Vercauterenweg 3 Nieuw-Namen | Wijzigingsplan | 3 december 2013 |
35 | RVR Mulderstraat 2 Hulst, Zandbergestraat 25 Graauw en Langestraat 2 Nieuw-Namen | Bestemmingsplan | 18-apr-19 |
Tabel 1.1 Overzicht geldende ruimtelijke plannen
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de opzet en inhoud van onderhavige herziening van het bestemmingsplan beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het relevante Rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid an de orde. Hoofdstuk 4 bevat een inhoudelijke beschrijving van het plan. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de planregels en verbeelding worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van het wettelijk overleg en de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de volgende punten:
Deze onderwerpen lichten we hierna toe.
Het in 2013 vastgesteld bestemmingsplan dient op onderdelen te worden gerepareerd. Daarbij gaat het om zaken die bij de vaststelling in 2013 niet juist zijn opgenomen. Daarnaast zijn in de loop der jaren daarna diverse planologische procedures doorlopen die hebben geleid tot wijziging van de verbeelding. Dit leidt er toe dat de verbeelding op ruim 200 locaties moet worden aangepast. Uitgangspunt hierbij is dat op de verbeelding alleen de wijzigingen zichtbaar zijn. Percelen waar niets wijzigt, zijn wat betreft de bestemming op de verbeelding geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan.
De wijzigingen van de verbeelding zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:
De wijzigingen van de planregels worden verwerkt in de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied Hulst (het zogenoemde moederplan, inclusief herzieningen). Hierbij gaat het om wijzigingen in verband met vertaling van gemeente en provinciaal beleid. Daarnaast worden planregels aangepast en gelijkgesteld met de planregels in het bestemmingsplan Kernen Hulst, inclusief eerste herziening. Dat bestemmingsplan is van recentere datum en bevat de meeste actuele planregels.
In de planregels worden de toevoegingen/wijzigingen geel gemarkeerd, tekstuele wijzigingen grijs en regels die worden geschrapt door middel van een doorhaling. Hierbij is uiterste zorgvuldigheid betracht. Niet is uit te sluiten dat een planregel abusievelijk niet geel of grijs is gemarkeerd maar wel is gewijzigd. Om zeker te zijn dat een planregel is aangepast, dient deze herziening te worden vergeleken met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Van belang is dat de niet gemarkeerde/doorgehaalde regels en die ook niet zijn gewijzigd niet opnieuw ter discussie gesteld kunnen worden omdat deze enkel een informatieve rol in deze herziening vervullen.
Naast de concrete aanpassingen van de verbeelding en de planregels er een nog aantal beleidsmatige onderwerpen verwerkt in onderhavig bestemmingsplan. Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde. Daarbij wordt tevens aangegeven op welke wijze dit is vertaald naar de planregels.
Naast voornoemde wijzigingen zijn er op perceelsniveau ook een aantal wijzigingen. Dit zijn plannen waarvoor andere een aparte planprocedure had worden gevoerd maar nu kunnen meeliften op onderhavig bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk gaat in op de beleidskaders die van belang zijn voor voorliggend bestemmingsplan. Daarbij gaat om de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij geldt dat dit een beperkte toelichting is, aangezien het grotendeels om een conserverend bestemmingsplan gaat en geen ontwikkelplan.
In september 2020 is de 'Nationale Omgevingsvisie; Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (Novi) vastgesteld. Dit is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Hierin geeft het Rijk grotendeels in lijn met het SVIR een langetermijnvisie (tot 2050) op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Trends en ontwikkelingen, zoals klimaatverandering, verstedelijking, de overgang naar duurzame vormen van energie en een circulaire economie, hebben invloed op de leefomgeving. Het doel is de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken. In deze visie zijn de keuzes ten aanzien van deze ontwikkelingen beschreven. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.
De toename in het aantal woningen, bedrijfsruimten en kantoren, de toenemende druk op de
infrastructuur en de energietransitie beïnvloeden de leefomgevingskwaliteit. Aspecten als veiligheid,
(sociale) leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, landschap, natuur, biodiversiteit en gezondheid dienen
daarom meegenomen te worden in een gedegen belangenafweging. Door het intensievere gebruik van grond en de groei van steden zal de druk op gezondheid toenemen. Daarnaast bestaat er een grote opgave om de gebouwde omgeving in 2050 CO2 arm, klimaatbestendig en natuurinclusief te maken. Met de toenemende woningvoorraad zal de bereikbaarheid onder druk komen te staan. In de huidige situatie zijn al knelpunten te signaleren. Het beter benutten, uitbreiden en verknopen van de verschillende (inter)nationale, regionale en lokale netwerken is daarom essentieel. Bereikbaarheid, maar ook een aantrekkelijke, groen, veilige en gezonde leefomgeving dragen daarnaast bij aan het versterken van het ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat. Voorliggende herziening is niet in strijd met deze uitgangspunten.
Eén van de belangrijkste instrumenten vanuit het Rijksbeleid is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die vanuit nationaal ruimtelijk beleid zijn geformuleerd en stelt beperkingen aan de besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen en werken op die manier door tot het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht. In een gebied rondom dit radarstation dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom dit radarstation mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het geldende bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden. De regels wijzigen op dit punt niet.
Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het plan is ingericht op de volgende vier grote strategische opgaven:
1. Duurzame en concurrerende economie;
2. Klimaatbestendige en -neutrale samenleving;
3. Waardevolle leefomgeving;
4. Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving.
Deze opgave lichten we hierna toe.
Duurzame en concurrerende economie
Landbouw is in Zeeland een belangrijke economische sector en draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteiten rust en ruimte in het landelijk gebied en daarmee aan de recreatieve aantrekkingskracht.
De landbouw loopt echter steeds vaker tegen grenzen aan, waardoor het inkomen van boeren onder druk komt te staan. De provincie Zeeland hecht grote waarde aan het behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied en wil daarom bijdragen aan het realiseren van een transitie naar meer duurzame natuurinclusieve landbouw. De provinciale grondbank en het bijbehorende kavelruilinstrumentarium worden onder andere ingezet ter ondersteuning van dit beoogde transitieproces. Een belangrijke randvoorwaarde daarbij is dat natuur- en landschapswaarden behouden blijven. Dit vergt een integrale afweging, waarbij verstening en versnippering van agrarische gronden wordt voorkomen en waarbij gezorgd wordt voor een zorgvuldige landschappelijke afweging.
Klimaatbestendige en -neutrale samenleving
De verandering van het klimaat als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen heeft ingrijpende gevolgen. De zeespiegel stijgt en weerextremen zoals overvloedige neerslag, lange periodes van hitte en droogte en stormen gaan vaker optreden. Dit resulteert in een groter risico op overstroming, wateroverlast, hittestress en ernstig watertekort/droogte. De gevolgen van klimaatverandering zijn zeker voor Zeeland van belang. Bescherming tegen het water, maar ook het gebruik van het water verdient daarom continue aandacht. De provincie wil binnen haar mogelijkheden haar bijdrage leveren aan het beperken van het klimaatprobleem; zowel aan de bron als in de gevolgen.
Een goede kwaliteit en kwantiteit van oppervlaktewater en grondwater is voor landbouw, natuur en alle inwoners en toeristen van groot belang. De klimaatverandering geeft in toenemende mate een extra dimensie aan het waterbeheer. Met het ontstaan van extremere weerspatronen neemt de behoefte aan bescherming tegen zowel wateroverlast als tekort toe. De stijgende zeespiegel en wisselende rivierafvoeren vragen om een nieuwe kijk op watervoorzieningen, vooral op langere termijn. Ten aanzien van klimaatadaptatie dient te worden gezocht naar oplossingen die de kwetsbaarheid van klimaatverandering doet afnemen of voorkomt dat er door klimaatverandering problemen ontstaan.
Waardevolle leefomgeving
Deltagebieden zoals de Zeeuwse Delta, waar zout zeewater en zoet rivierwater samenkomen, worden gekenmerkt door hoge concentraties aan voedingstoffen in zowel het water als het slib dat in het water wordt meegevoerd. Dat maakt dit soort delta's tot de meest productieve natuurlijke leefomgevingen in de wereld en uit zich in een grote natuurlijke rijkdom. De invloed van de zee en de rivieren heeft niet alleen geresulteerd in een unieke natuur, maar ook in een uniek landschap en uniek cultureel erfgoed. Dit levert een unieke en aantrekkelijke situatie op, die onvermijdelijk ook tot knelpunten leidt. De provincie beschermt daarom de bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis via de Omgevingsverordening, terwijl gemeenten deze gebieden beschermen via een passende bestemming. Als aantasting van natuurwaarden per saldo onvermijdelijk is (groot openbaar belang, geen alternatief) worden negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt (mitigatie) en verlies gecompenseerd.
Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving
Zeeland heeft veel kwaliteit te bieden op het gebied van wonen en werken en scoort landelijk gezien positief qua leefomgeving. Wel zijn er lokaal aanzienlijke verschillen. De ambitie is om de provincie nog gezonder te maken. Een gezonde provincie heeft een goede milieukwaliteit (geluid, lucht, veiligheid) en is aantrekkelijk om in te wonen, te ontspannen en te bewegen. Inwoners verplaatsen zich zoveel mogelijk door middel van een duurzaam verkeer- en vervoerssysteem en beschikken over voldoende groen in de omgeving. Ten aanzien van het landelijk gebied streeft de provincie Zeeland naar een kwaliteitsverbetering waarbij de woonfunctie een rol kan spelen. Hierbij dienen landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk behouden te blijven of zelfs te worden versterkt.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan draagt, met het mogelijk maken van een regeling voor waterbassins en het landschappelijk inpassen van schuilgelegenheden (zie hierna hoofdstuk 4),mede bij het aan behalen van deze opgaven.
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsverordening
2018. Voor een belangrijk deel gaat het om regels die betrekking hebben op het buitengebied. Voor onderhavig bestemmingsplan is de vijfde wijziging van deze Verordening van belang. Deze is vastgesteld op 22 september 2020. Deze wijziging betreft de wijziging van de bijlagen 9 (Bestaande natuur), 10 (Agrarisch gebied van ecologische betekenis) en 11 (Nieuwe natuur) van de Omgevingsverordening, in verband met wijziging van de begrenzing en beheertypen van het natuurnetwerk in het kader van de planwijziging 2020 van het Natuurbeheerplan Zeeland 2016. Deze wijziging is verwerkt in de verbeelding.
De Structuurvisie Hulst uit 2012 beschrijft vijf thema's die de gemeente samen met de gemeenten Terneuzen en Sluis heeft opgesteld om de onderscheidende kwaliteiten van Zeeuws-Vlaanderen beter voor het voetlicht te brengen. Deze thema's zijn:
De structuurvisie noemt enkele opgaven die van belang zijn voor het plangebied, namelijk:
Natuur- en landschapsontwikkeling
De wijzigingen vanuit provinciaal beleid ten aanzien van Agrarisch met waarden en Natuur worden overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Dit draagt bij aan natuur- en landschapsontwikkeling.
Het versterken van de belangrijke agrarische sector
Van oudsher vormt de agrarische sector een belangrijke sector in de gemeente Hulst. Er zijn verschillende ontwikkelingen nodig om de agrarische sector toekomstbestendig te maken, zoals schaalvergroting, intensivering, specialisatie en product- en teeltvernieuwing. Zo dient er te worden opgeschaald en dienen externe milieubeperkingen te worden verminderd. Door de regeling over horeca, aanpassing van de regeling van de Nieuwe Economische Dragers (NED) en de waterbassins draagt het bestemmingsplan aan het versterken van de agrarische sector.
Verbeteren van het waterhuishoudkundig systeem
Het waterhuishoudkundig systeem van de gemeente Hulst is gestoeld op twee gemalen, gemaal Campen en gemaal Paal. De huidige waterafvoer heeft een beperkte buffercapaciteit en daarom is het wenselijk om in de directe omgeving van de gemalen extra bufferruimte te creëren voor retentie. De noodzaak van een hogere waterbergingscapaciteit wordt verder versterkt door klimaatverandering. Door het opnemen van een regeling voor waterbassins draagt het bestemmingsplan aan deze doelstelling.
Vrijetijdseconomie is al decennialang een belangrijke economische drager voor de gemeente Hulst. Een goed toeristisch voorzieningenniveau draagt bij aan de leefbaarheid van de gemeente voor de eigen bewoners. De gemeente Hulst streeft ernaar om de aantrekkingskracht van Hulst te behouden en te vergroten. Hiervoor zijn nieuwe impulsen nodig. Daarom heeft de gemeente Hulst het Toeristisch ontwikkelingsplan 2016-2020 opgesteld. De doelstelling van deze visie luidt als volgt:
Door het aantrekken van dag- en verblijfsrecreanten geven we een impuls aan de bestedingen. Dit draagt bij aan de groei van de werkgelegenheid en aan de instandhouding of uitbreiding van het voorzieningenniveau. De kwaliteit en kwantiteit van het toeristisch product zorgen ervoor dat de bezoeker het zodanig naar zijn zin heeft, dat hij terugkomt, zijn ervaringen met anderen deelt en Hulst bij anderen aanbeveelt. De stad en haar omgeving vormen een robuust decor voor een actief een- of meerdaags bezoek waarbij avontuur, beleving van natuur, cultuur en historie centraal staan. Inwoners en ondernemers dragen het unieke verhaal van Hulst en haar omgeving uit.
Gelet op deze doelstelling benoemt de gemeente drie ontwikkelrichtingen:
Ten aanzien van dit plan is met name de tweede ontwikkelrichting van belang.
Scheldekust: Ankerplaatsen langs de Schelde
Aan en in de nabijheid van de oevers van de Schelde bevinden zich van west naar oost verschillende dorpjes, attractiepunten en pleisterplaatsen. Al deze locaties zijn geen bestemmingen op zich voor een dagrecreatieve beleving, maar tezamen vormen al deze ankerplaatsen een totaalproduct. Een plek om gedurende bijvoorbeeld een fietstocht aan te landen, het gebied en haar verhaal te ontdekken, te genieten van de bijzonderheid van de plaats en vervolgens de tocht te vervolgen.
Er is een sterke toename merkbaar van (pseudo-)horecavestigingen in het buitengebied, variërend van theetuinen tot landbouwschuren die compleet zijn ingericht voor feesten en partijen. Om een wildgroei van horecavarianten in het buitengebied te voorkomen, heeft de gemeente in 2013 een beleidskader vastgesteld waarbij grenzen en voorwaarden worden gesteld aan horecamogelijkheden op het platteland. Voor de gemeente Hulst worden in die zin mogelijkheden gezien voor ondersteunende horeca en kleinschalige horeca. Voor agrarische bedrijven die willen omschakelen naar (grootschalige) horecabedrijven kan, indien gewenst, de Nieuwe Economische Dragersregeling een uitkomst bieden. Het beleidskader wordt overgenomen in onderhavige herziening. Deze volwaardige horeca is geen onderdeel van dit beleidskader.
De gemeente heeft eind 2016 een 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' opgesteld welke als basis dient voor het adviseren over schetsplannen en vergunningaanvragen. Deze nota vervangt de welstandsnota uit 2004. Voor een groot aantal soorten bouwwerken is geen vergunning en/of welstandsadvies vereist. Om geen onnodige regeldruk voor burgers en bedrijven te veroorzaken, maar om tegelijkertijd wel de kwaliteit van de gebouwde omgeving te borgen is een onderscheid gemaakt in beoordelingsniveaus: bijzonder, normaal, soepel en vrij. In het buitengebied geldt het niveau 'normaal' voor het gebied met landschappelijke, cultuurhistorische of natuurwaarden en het niveau 'soepel' voor het resterende gedeelte van het buitengebied. Zie hiervoor afbeelding 3.1.
De gebieden met beoordelingsniveau bijzonder of normaal zijn in het huidige bestemmingsplan bestemd als 'agrarisch met waarde' of 'natuur'. De gebieden met beoordelingsniveau soepel zijn voornamelijk bestemd als 'agrarisch'.
Afbeelding 3.1: beoordelingsniveaus ruimtelijke kwaliteit gemeente Hulst
De planologische uitgangspunten van onderhavig bestemmingsplan passen in en dragen bij aan het behalen van de doelstellingen van het gemeentelijk beleid.
Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de beleidsmatige wijzigingen die het bestemmingsplan doorvoert. Daarbij gaat het om de volgende thema's.
In paragraaf 4.2 worden deze verder uitgewerkt.
Beleidsmatige wijzigingen
Bij ieder agrarisch bedrijf is nu rechtstreeks een minicamping toegestaan van 15 eenheden. Het is mogelijk om af te wijken voor maximaal 25 plaatsen in het zomerseizoen.
In deze herziening komt de voorwaarde te vervallen dat alleen in het zomerseizoen 25 plaatsen zijn toegestaan. Dat kan nu het hele jaar.
Omdat voor een minicamping ook een spuitvrije zone moet worden aangehouden wordt een voorwaarde opgenomen dat geen standplaatsen zijn toegestaan binnen 50 meter van een fruitboomgaard.
Per agrarisch bedrijf is nu maximaal 50 m2 bebouwing toegestaan buiten het bouwvlak voor schuilgelegenheden en melkstallen. Er is behoefte aan een vergelijkbare regeling voor hobbymatig vee. In deze herziening wordt een regeling opgenomen waarin afwijken onder voorwaarden mogelijk is voor maximaal 50 m2 aan schuilgelegenheden aansluitend aan het woonperceel.
In artikel 3.2.2 en 5.2.2 zijn sleufsilo's en kuilvoerplaatsen toegestaan aansluitend aan het bouwvlak tot een hoogte van 3 meter en een oppervlakte van 2 hectare. In de algemene bouwregels bij de agrarische bestemmingen is opgenomen dat sleufsilo's uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht. Bij het vergroten van een agrarisch bouwvlak dienen sleufsilo's binnen het bouwvlak te worden gebracht. Zoals nu opgenomen is er een tegenstrijdigheid. De bepalingen dat sleufsilo's en kuilvoerplaatsen binnen het bouwvlak moeten worden gerealiseerd of gebracht komt te vervallen.
Buiten de aangewezen concentratiegebieden voor windenergie in de provincie Zeeland is het mogelijk om kleine windturbines (tot 20 meter tiphoogte) te realiseren. Deze mogelijkheid is nog niet opgenomen in het huidige bestemmingsplan. In de Beleidsregels zon- en windenergie (22 november 2018, https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR613945/1) is het gemeentelijk beleid uitgewerkt voor kleine windturbines, zonneparken van meer dan 200 m2 en zon op dak. In deze herziening wordt aangesloten op de beleidsregel en komt een regeling voor kleine windturbines en zonnevelden tot 200 m2.
Grondwateronttrekking voor beregening vindt op grote schaal plaats binnen het gebied met voldoende zoetwatervoorkomen, ongeveer de helft van het grondgebied binnen de gemeente. In de overige gebieden kan het wenselijk en noodzakelijk zijn om zoetwaterbassins per bedrijf toe te passen. Zie https://www.stowa.nl/deltafacts/zoetwatervoorziening/droogte/waterreservoirs-op-bedrijfsniveau Uit een verkenning van de provincie Zeeland naar landschappelijke inpasbaarheid blijkt dat een bassin van 0.5 ha met een hoogte van 2 meter kan voorzien in het gemiddelde watertekort van 10 ha aan open teelten. Aansluitend aan het agrarisch bouwvlak is een dergelijk bassin goed in te passen. Bij de agrarische bestemmingen wordt een nieuw lid toegevoegd voor het onder voorwaarden afwijken van de bouwmogelijkheden voor een waterbassin aansluitend aan het bouwvlak van maximaal 0.5 ha en een hoogte van 2 meter met een goede landschappelijke inpassing.
Onder de bestemmingen Agrarisch (artikel 3) en Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden (artikel 5) zijn intensieve veehouderijbedrijven als hoofdtak en als neventak voorzien van een passende maatwerk-aanduiding. Deze bedrijven krijgen beperkte groeimogelijkheden. Een neventak mag onder voorwaarden uitbreiden tot 2100 m2. Een hoofdtak groter dan 5000 m2 kan maximaal 10% uitbreiden, kleiner maximaal 20%. Het bouwvlak mag niet worden uitgebreid. In aanvulling hierop is het wenselijk om vergroten van het bouwvlak toe te staan wanneer dit noodzakelijk is in het kader van verduurzaming van de bedrijfsvoering en in het kader van dierwelzijn.
Voor diverse afwijking- en wijzigingsbevoegdheden wordt advies voorgeschreven van de agrarische adviescommissie. In veel gevallen betreft het gangbare maatregelen waarvan de initiatiefnemer zelf in redelijkheid kan (laten) aantonen dat deze noodzakelijk is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering en kan deze ook zonder AAZ-advies ambtelijk worden getoetst. In VZG verband is de lijn dat AAZ-toetsing alleen nodig is voor het vergroten van het bouwvlak van 1.5 ha tot 2 hectare, bij nieuwvestiging en bij een wijziging van een IV-bedrijf of een IV-neventak. De overige verplichte AAZ-adviezen komen te vervallen.
In de relevante artikelen binnen de verschillende agrarische bestemmingen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van de agrarische bestemming naar de bestemming Wonen met de aanduiding voormalig agrarisch bedrijf. In het artikel over Wonen komt deze aanduiding verder niet voor en worden er geen specifieke regels aan gekoppeld. Alleen in het kader van de NED-regeling zijn specifieke vervolgfuncties toegestaan bij deze aanduiding.
In het huidige bestemmingsplan zijn de woningen die eerder zijn omgezet niet afzonderlijk bestemd als W-vab. Dat heeft tot gevolg dat deze categorie formeel niet in aanmerking komt voor een NED-vervolgfunctie. Om hierin te voorzien, is een bepaling opgenomen dat woningen die in een voorafgaand bestemmingsplan op een agrarisch bouwvlak stonden alsnog kunnen worden aangemerkt als W-vab. In eerdere wijzigingsplannen is medewerking verleend voor het vergroten van een W-vab tot 1000 m3 onder voorwaarden (waaronder landschappelijke inpassing). Deze regeling wordt nu opgenomen als binnenplanse wijzigingsbevoegdheid (artikel xxx).
Binnen het huidig beleid zijn op 5 locaties binnen de gemeente openbare parkeerplaatsen beschikbaar gemaakt voor campers. Hierop is de APV van toepassing.
Van deze locaties liggen alleen de camperplaatsen bij het bezoekerscentrum Saeftinge in dit bestemmingsplan. De overige liggen voornamelijk binnen het bestemmingsplan Kernen H1. De bestemming van het bezoekerscentrum (specifieke aanduiding in artikel 15 Recreatie – Dagrecreatie) wordt aangevuld met een specifieke functieaanduiding camperplaats, op dezelfde wijze als in Kernen H1.
Naast camperplaatsen op de openbare weg bestaat de mogelijkheid voor mini-campings om plaatsen aan te bieden voor campers. In de begripsbepalingen wordt onder kamperplaats (1.60, met een k) verstaan een camperplaats op de openbare weg en onder kampeermiddel (1.59) onder meer een kampeerauto. Een camper is een kampeerauto en kan daarom rechtstreeks worden toegelaten op standplaatsen voor kampeermiddelen (waaronder minicampings – kleinschalig kamperen). Om verwarring te voorkomen wordt kamperplaats vervangen door camperplaats en kampeerauto door camper.
De beleidsregel Nota (pseudo-)horeca in het buitengebied (vastgesteld door het college op 5 mrt 2013, bekendgemaakt op 20 mrt 2013) geeft het afwegingskader voor medewerking aan diverse vormen van horeca en evenementen in het buitengebied. Voor ondersteunende horeca, kleinschalige horeca en evenementen wordt nu een passende binnenplanse regeling opgenomen die aansluit bij de beleidsregel zodat niet steeds buitenplans hoeft te worden afgeweken.
In een aantal gevallen is afwijken van de bouw en gebruiksregels mogelijk wanneer voorzien wordt in een goede landschappelijk inpassing en de aanleg en instandhouding hiervan privaatrechtelijk is overeengekomen. Deze mogelijkheid is in verschillende planregels opgenomen.
Inmiddels volgt uit jurisprudentie dat vanwege rechtsbescherming de privaatrechtelijke overeenkomst planologisch geborgd dient te worden bijvoorbeeld door het opnemen van een voorwaardelijke gebruiksbepaling gekoppeld aan de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze bepaling vervangt dan de privaatrechtelijke overeenkomst.
De huidige bepaling luidt:
er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, wat in ieder geval inhoudt dat de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing voorafgaand aan verlening van de omgevingsvergunning in een privaatrechtelijke overeenkomst worden vastgelegd;
Deze wordt vervangen door:
Een landschapsplan waarin een goede landschappelijke inpassing is vastgelegd maakt onderdeel uit van de aanvraag. Het landschapsplan en de onderdelen waarop een voorwaardelijke instandhoudingsverplichting rust worden opgenomen in de bijlage bij de regels. Het college is bevoegd de bijlage bij de regels als beleidsregel te wijzigen in overeenstemming met de verleende vergunning.
Het gebruik van de gronden is alleen dan toegestaan indien een goede landschappelijke inpassing is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.
In de Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland zijn de afgelopen jaren diverse wijzigingen doorgevoerd. Daarbij gaat het onder andere om wijzigingen op de kaarten Bestaande Natuur, Agrarisch gebied van ecologische betekenis, en 11. Nieuwe natuur op onderdelen gewijzigd. Zie https://www.ruimtelijkeplannen.nl/?planidn=NL.IMRO.9929.WijzOVOmgVer2018-VA09&x=66350&y=369109 Artikel 2.26 van de verordening bepaalt dat GS de begrenzingen kan wijzigen. Artikel 2.23 bepaalt dat in een bestemmingsplan de in bijlage 9 aangegeven gebieden met de aanduiding Bestaande natuur, primair worden bestemd als Natuur, Bos, Beschermde of Waardevolle dijk. Artikel 2.24 bepaalt dat de in bijlage 10 aangegeven gebieden met de aanduiding Agrarisch gebied van ecologische betekenis, naast de agrarische bestemming, tevens de ecologische waarde in de bestemmingsomschrijving tot uitdrukking wordt gebracht. De gebieden in bijlage 9 en 10 vormen tezamen het Natuurnetwerk Zeeland. Artikel 2.25 bepaalt dat voor de gebieden in bijlage 11 met de aanduiding Nieuwe natuur het bestaand gebruik en de bestaande bebouwing positief kan worden bestemd, maar dat geen nieuwe vormen van grondgebruik en geen nieuwe bebouwing wordt toegelaten behalve voor nieuwe natuur.
Aanpassing in verband met gelijktrekken regels met Bestemmingsplan Kernen Hulst (incl. 1e herziening)
Uit vaste jurisprudentie volgt dat spuitvrije zones moeten worden aangehouden tussen agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast en gevoelige functies, zoals wonen en recreatie. Concreet betekent dit dat bij de specifieke gebruiksregels voor en het afwijken daarvan wordt bepaald dat geen nieuwe fruitboomgaarden mogen worden gerealiseerd binnen 50 meter van een bouwvlak voor wonen of verblijven (zoals recreatie) zodat geen nieuwe ongewenste situaties kunnen ontstaan.
Bij veel bestemmingen is een paardenbak toegestaan. De regeling wordt aangepast zodat deze overeenkomt met de regeling in Kernen H1. In dat bestemmingsplan zijn alleen nieuwe paardenbakken toegestaan voor zover deze voldoen aan de voorwaarden artikel 62.5.
Concreet betekent dit per bouwvlak wonen of agrarisch 1 paardenbak is toegestaan van maximaal 800 m2, zonder lichtmasten, een omheining van maximaal 2 meter en met een afstand van tenminste 60 meter tot het naastgelegen bouwvlak waarop een woning gebouwd kan worden of 60 meter tot de bestaande naastgelegen woning als geen afzonderlijk bouwvlak aanwezig is.
De beleidsregels 'nieuwe woningbouwverzoeken' van 12 juni 2018 (zie https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR611094) en de beleidsregels 'verruiming bijgebouwenregeling bij woningen in het buitengebied' van 23 augustus 2011 worden voor zover mogelijk overgenomen in dit bestemmingsplan. Tevens wordt aansluiting gezocht bij de bijgebouwenregeling in het bestemmingsplan Kernen H1.
Op dit moment is de regeling voor Wonen (artikel 22.2.2) dat 60 m2 aan bijgebouwen is toegestaan. In bestemmingsplan Kernen H1 is de regeling dat voor grotere percelen ruimere bouwmogelijkheden bestaan: van 1.000 m2 tot 2.500 m2 90 m2 aan bijgebouwen en grotere percelen 120 m2. De verruiming bijgebouwenregeling uit 2011 gaat nog verder en maakt 250 m2 aan bijgebouwen mogelijk voor percelen tot 6.000 m2, 325 m2 tot percelen van 1 ha en daarboven 400 m2 aan bijgebouwen. De verruiming bijgebouwenregeling is gekoppeld aan een vereveningsbijdrage en een goede landschappelijke inpassing met een instandhoudingsverplichting. De relevant artikelen worden op bovenstaande wijze aangepast.
Waar een begripsbepaling in het bestemmingsplan afwijkt van die in het bestemmingsplan Kernen H1 wordt deze laatste overgenomen. Een volledig was-wordt overzicht is opgenomen als bijlage bij deze staat van wijzigingen.
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied is een regeling opgenomen voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Het begrip 'aan huis gebonden beroep' komt alleen voor in de begripsbepalingen en de lijst NED.
De regeling aan huis gebonden beroepen (zoals in artikel 3.3.2 Kernen H1) en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (zoals in artikel 3.3.3 Kernen H1) wordt overgenomen onder de Specifieke gebruiksregels in de verschillende bestemmingen. Ook de bijbehorende begripsbepalingen en daaraan verbonden bijlagen worden overgenomen uit het bestemmingsplan Kernen H1.
De algemene bouwregels in Kernen H1 kent een regel voor ondergronds bouwen (artikel 59.5). Deze wordt overgenomen luidt als volgt:
Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied wordt bij een aantal artikelen verwezen naar een wettelijke regeling zoals nader omschreven in de begripsbepaling in 1.118. Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid in artikel 35.1 onder c. om deze verwijzing aan te passen.
De systematiek wordt aangepast en in overeenstemming gebracht met Kernen H1 artikel 64.1. Deze wordt toegevoegd en luidt:
Werking wettelijke regeling
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
De parkeerregeling in Kernen H1 artikel 64.2 wordt integraal overgenomen en opgenomen onder Overige regels en luidt als volgt:
Parkeerregeling
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:
Een plantoelichting bevat een verantwoording van de effecten die ontwikkelingen hebben op de verschillende omgevingsaspecten. Zoals in hoofdstuk 1 aangegeven, is de aanleiding van dit bestemmingsplan het verwerken van correcties, het overnemen van reeds doorlopen planologische procedures, het aansluiten bij de planregels van het bestemmingsplan Hulst Kernen en het vertalen van gemeentelijk en provinciaal beleid. Ten aanzien van dit laatste punt gaat het voornamelijk om wijzigingen binnen natuur(gerelateerde) bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk, anders dan waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen. Er zijn derhalve geen effecten op het milieu te verwachten.
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen activiteiten zoals opgenomen in Kolom 1 van onderdeel C en D van Bijlage II van het Besluit Milieueffectrapportage. Dit betekent dat onderhavige herziening op grond van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) niet m.e.r.- (beoordelings)plichtig is. Desondanks is een quickscan uitgevoerd, waarin alle relevante milieuthema's zijn afgewogen. Deze quikscan beschouwen we tevens als de beschrijving van de omgevingsaspecten. In deze quickscan, die als bijlage 1 is opgenomen, komen de volgende thema's aan de orde:
Samengevat is de conclusie dat gezien de kenmerken, locatie en potentiële effecten van de herziening geen negatieve op de beoordeelde milieuaspecten zijn te verwachten. Een m.e.r-(beoordelingsnotitie) heeft gezien de beperkte omvang van de herziening geen toegevoegde waarde voor de besluitvorming.
In navolging op de conclusie van de quickscan geldt dat het voorliggende bestemmingsplan geen negatieve effecten heeft op de beoordeelde omgevingsaspecten. Dat betekent dat het bestemmingsplan op dat punt uitvoerbaar is.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de
diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de
Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN).
Als uitgangspunt geldt dat de planregels uit het bestemmingsplan Buitengebied Hulst zijn overgenomen. Zoals in paragraaf 2.3 is aangegeven, zijn de wijzigingen c.q. toevoegingen geel gemarkeerd weergegeven en regels die worden geschrapt door middel van een doorhaling. Van belang is dat de niet gemarkeerde/doorgehaalde regels niet opnieuw ter discussie staan omdat deze enkel een informatieve rol in deze herziening vervullen.
Ten aanzien van normaal agrarisch gebruik: Voor het hele grondgebied van Hulst geldt een algemene vrijstellingsdiepte van 0,40 meter beneden het huidige maaiveld. Deze diepte is ruim voldoende om met de gangbare technieken de nodige grondbewerkingen uit te voeren, waaronder ook kerende grondbewerking (ploegen). Daarnaast is het ook geen bezwaar om de aanleg van ontwateringsdrainage d.m.v. sleufloze drainagetechniek (b.v. met een V-ploeg) vrij toe te staan op landbouwpercelen. Het te verwachten verstorende effect van deze drainagetechniek op eventueel aanwezige archeologische waarde in de ondergrond wordt als zeer gering ingeschat.
De aanleg van drainage door middel van kettingtechnieken kan niet worden vrijgesteld. De toepassingen van deze techniek zijn in de praktijk divers en de verstoring dient per geval te worden bekeken. Voor aanleg van drainage met kettingtechniek op landbouwpercelen is een vergunningsaanvraag noodzakelijk, tenzij de werkzaamheden niet dieper reiken dan de vrijgestelde diepte of de verstoring blijft onder het maximaal te verstoren oppervlak onder deze diepte.
In de praktijk zal voor de meeste gevallen zonder vergunning mogelijk zal blijven om diepdrainage t.b.v. beregening aan te kunnen leggen, omdat dit slechts een enkele drain betreft op een landbouwperceel en hiermee de eventuele verstoring binnen het vrijstellingsoppervlak in het buitengebied blijft (verstorend oppervlak onder 0,40 m-mv kleiner dat 500 m2 of 1000 m2). Ook het tijdelijk ophogen met of tijdelijk opslaan van (aardappel)sorteergrond -met de bedoeling deze te verspreiden op het betreffend perceel- wordt tot normaal agrarisch gebruik gerekend.
Grondbewerkingen als diepploegen en diepwoelen worden in beginsel als te verstorend gezien voor eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan
inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). Dit betekent dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Verder zijn met dit bestemmingsplan geen kosten gemoeid, anders de gemeentelijke procedurekosten en de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan.
Wettelijk vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is/wordt een concept van het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
Ter inzage ontwerpbestemmingsplan
Dit ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid zienswijze in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders. De ingekomen zienswijzen worden vervolgens betrokken bij hun besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De gemeenteraad is het bevoegd gezag om het bestemmingsplan vast te stellen.