direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hulst Zuid, herziening Grote Kreekweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel van deze partiële herziening van het bestemmingsplan Hulst Zuid

Bij de gemeente Hulst is een verzoek om planologische medewerking ingediend om aan de Grote Kreekweg twee nieuwe woningen mogelijk te maken. De bouw is op grond van het huidige bestemmingsplan Hulst-Zuid niet mogelijk (zie paragraaf 1.3). De gemeente is bereid planologische medewerking hieraan te verlenen en hiervoor het bestemmingsplan te herzien.

Om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het basisplan is gekozen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend plan bevat de herziening.

In deze toelichting wordt gemotiveerd dat het project voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening. Ook past de beoogde ontwikkeling binnen het relevante beleidskader.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het gebied ten zuiden van de historische stadskern Hulst (zie figuur 1.1.) en omvat het gehele perceel met volkstuinen aan de noordzijde van de Grote Kreekweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0001.jpg"

Figuur 1.1. Situering (foto: maps.google.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan Hulst Zuid

Het perceel is planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hulst' (verder: basisplan) dat op 16 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het perceel heeft daarin de bestemmingen 'Agrarisch', 'Waarde - Beschermd stadsgezicht 4' en 'Waarde - Archeologie'. De eerste bestemming regelt waar de gronden voor mogen worden gebruikt en wat er ten behoeve van dat gebruik mag worden gebouwd. De laatste twee bestemmingen, op de verbeelding aangeduid met kruizen, zijn dubbelbestemmingen. Deze bestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van bepaalde waarden die het gebied heeft waarin het perceel ligt. Voor het bouwen ten behoeve van de samenvallende enkelbestemming Agrarisch dient steeds aan de te behouden waarden van de dubbelbestemming te worden getoetst.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening, agrarisch grondgebruik, de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en de daarbij behorende voorzieningen. Omdat voor het perceel geen bouwvlak is opgenomen, mogen ter plaatse alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

De voorgenomen bouw van twee burgerwoningen is binnen de bestemming Agrarisch niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0002.jpg"

Figuur 1.2. Fragment digitale weergave bestemmingsplan Hulst Zuid

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel ligt langs de Grote Kreekweg en wordt daarvan gescheiden door een vrijliggend fietspad, bermen en een sloot direct langs het perceel (zie figuren 1.1. en 2.1). Direct aan de noordzijde grenst het perceel aan de Algemene begraafplaats van Hulst. Ter hoogte van het plangebied is rondom deze begraafplaats robuuste randbeplanting aanwezig. De locatie is momenteel op twee plekken toegankelijk vanaf de Grote Kreekweg: aan de west- en de oostzijde, vrijwel langs de perceelsgrenzen.

Het perceel, dat gemeentelijk eigendom is, heeft een oppervlakte van circa 3.600 m2. De locatie is van 1971 tot 2009 verpacht. Het is geregistreerd als weiland, maar de locatie is gedeeltelijk in gebruik als groententuin en voor de teelt van kerstbomen. Gedetailleerde foto's van de locatie zijn opgenomen in bijlage VI van het bodemonderzoek dat is uitgevoerd (zie bijlage 4).

In 2010 is op het naastgelegen perceel (Grote Kreekweg 20) een nieuwe woning in moderne architectuur gebouwd. Hiervoor is in 2009 een vrijstelling ex artikel 19 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend. Mede vanwege de hoge geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Grote Kreekweg, is de woning ver achterop het perceel gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0004.jpg"

Figuur 2.1. Zicht op het plangebied (foto: maps.google.nl) NB : de foto dateert van 2009. In januari 2012 zijn de populieren langs het fietspad gerooid.

2.2 Gewenste situatie

Concrete bouwplannen zijn momenteel nog niet beschikbaar. Er mogen op het perceel ten hoogste twee nieuwe woningen worden gebouwd. Gezien de omvang en de ligging van locatie dienen de woningen vrijstaand te worden gebouwd, met voldoende afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen. Langs de buitenste zijdelingse perceelsgrenzen wordt een zone van 3 meter vrijgehouden van gebouwen en overkappingen.

Met de toekomstige grondeigenaar is overeengekomen dat de voorgevels van de woningen op 14 meter van de voorste perceelsgrens mogen worden geplaatst. Dit is dichter op de Grote Kreekweg dan de naastgelegen woning, maar omdat de geluidbelasting lager is dan in 2009, is dit aanvaardbaar.

De afstand van de hoofdgebouwen tot de achterste perceelsgrens bedraagt ten minste 10 meter. Dit is in verband met de aanwezigheid van de begraafplaats (zie paragraaf 4.7).

Voor wat betreft de maximum goot- en bouwhoogte wordt aangesloten op de maximaal toelaatbare hoogten op het naastgelegen perceel, namelijk 7 en 11 meter.

Voor de ontsluiting van het perceel, c.q. van de twee woningen, wordt gebruik gemaakt van de bestaande toegangen tot het perceel vanaf de Grote Kreekweg. Er is voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein. Omdat de snelheid is teruggebracht naar 50 km/uur en het uitzicht goed is (mede door het rooien van de populieren in 2012) is de verkeersveiligheid niet in het geding.

2.3 Beschrijving juridische regeling

Gekozen is voor een planherziening. Dat houdt in dat in dit bestemmingsplan alleen die onderdelen worden gewijzigd van het geldende bestemmingsplan, die noodzakelijk zijn om de functiewijziging mogelijk te maken. De overige delen van de planregeling van het onderliggende basisplan blijven ongewijzigd.

Aanpassing verbeelding

De agrarische bestemming van de locatie is omgezet in de bestemmingen Wonen en Tuin. Daarmee wordt aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Hulst Zuid' (het basisplan). Vanwege het naastgelegen perceel en het wegverkeerslawaai is voor de bestemming Wonen een zo groot mogelijk afstand aangehouden tot de Grote Kreekweg.

De woningen (de hoofdgebouwen) moeten worden gebouwd in het bouwvlak. Met aanduidingen zijn het maximum aantal woningen (2), de bouwwijze (vrijstaand) en de maximum goothoogte (7 m) vastgelegd. De maximum bouwhoogte (11 m) is vastgelegd in de regels van het basisplan.

Binnen de bestemming Tuin is de aanduiding ' waterberging' opgenomen. Water is op grond van het basisplan weliswaar mogelijk binnen de bestemming Tuin, maar aan deze aanduiding is een specifieke regeling gekoppeld.

Aanpassing regels

De herziening in de regels heeft betrekking op Begrippen, Wonen en Tuin.

Aanvulling Artikel 1 Begrippen

In verband met de digitale raadpleegbaarheid is aan de begripsbepalingen van het basisplan een bepaling opgenomen met het identificatienummer (het NL.IMRO-nummer).

Aanvulling Artikel 13 Tuin

De benodigde waterberging dient te worden gerealiseerd binnen deze bestemming. Uitgaande van 2 woningen dient ten minste 45 m3 aan waterberging te worden gerealiseerd. In het geval dat er maar 1 woning wordt gerealiseerd, kan worden volstaan met 22,5 m3. De instandhouding is geborgd met een verbod om de waterberging te dempen of te vullen. Overtreding hiervan is een strafbaar feit. Gelet op jurisprudentie, is gekozen voor een publiekrechtelijke regeling (in het bestemmingsplan) in plaats van een privaatrechtelijke regeling (via overeenkomsten).

Aanvullingen Artikel 16 Wonen

In dit artikel zijn aanvullend op het bestaande artikel Wonen twee zaken geregeld:

  • Het maximum aantal wooneenheden. Gezien de grootte van het bouwvlak zouden er zonder deze bepaling ook meer woningen kunnen worden gebouwd en dat is niet gewenst/afgesproken.
  • Een voorwaardelijke bouwregel waarmee wordt voorkomen dat er een woning wordt gebouwd zonder dat dat de hiermee verband houdende benodigde waterberging is gegarandeerd.

Overige onderdelen van deze herziening

Bestemmingsplannen en dus ook partiële herzieningen die nu worden opgesteld moeten voldoen aan de RO standaarden 2012 en aan de eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Dat houdt in dat in deze herziening opnieuw overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en een anti-dubbetelbepaling moet worden opgenomen. Deze verplichte standaardregels zijn opgenomen in Anti-dubbeltelbepaling en Overgangsrecht.

Verder heeft de herziening een eigen identificatienummer en een eigen naam. Deze aspecten zijn geregeld in lid 2.1 en 7.

Voor het overige zijn de bestaande regels van het bestemmingsplan ' van toepassing. Dit is geregeld in Artikel 1 Bestaande regels van toepassing.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het initiatief getoetst aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid. Een volledig overzicht van de beleidsplannen en regelgeving dat voor het plangebied mogelijk van toepassing is, is te vinden op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Een groot aantal beleidsplannen is al samengevat en toegelicht in hoofdstuk 4 van de toelichting op het basisplan. Een aantal daarvan is relevant voor de beoordeling van de beoogde ontwikkeling:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk;
  • het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte van de provincie Zeeland;
  • de Structuurvisie gemeente Hulst; de Woonvisie gemeente Hulst en de Welstandsnota gemeente Hulst.

Na de vaststelling van het basisplan zijn het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening aanpast en is een visie voor het gebied aan de Grote Kreekweg vastgesteld.

3.2 Rijksbeleid

Uit een beoordeling van de hiervoor vermelde beleidsdocumenten blijkt dat er geen nationale belangen in het geding zijn. Wel moeten de drie stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking worden afgepeld. De drie stappen zijn:

  • 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

  • 1. De bouw van de twee woningen is niet opgenomen in het vastgestelde woningbouwprogramma van de gemeente Hulst. Het huidige woningbouwprogramma biedt echter voldoende ruimte voor het opnemen van deze woningen. Omwille van de dalende bevolking in de regio, alsmede de economische situatie worden diverse woningbouwprojecten die wel opgenomen zijn in de planningslijsten, minder omvangrijk uitgevoerd, worden minder snel uitgevoerd dan gepland, uitgesteld en in een enkel geval zelfs helemaal niet uitgevoerd. Per saldo zal daarom het toevoegen van woningen aan de Grote Kreekweg niet leiden tot een overschrijding van de totale woningbouwbehoefte zoals geraamd voor de gemeente Hulst. Integendeel, de woningen zullen een positieve bijdrage hebben om aan deze geraamde behoefte te voldoen. Ondanks de economische en demografische omstandigheden is er nog steeds vraag naar woningbouwlocaties op aantrekkelijke locaties. Het plangebied ligt gunstig in de gemeente Hulst, op korte afstand van de binnenstad. De voorgenomen woningbouw sluit goed aan op het beleid om de woningen zo veel mogelijk te bouwen in de kern Hulst.
  • 2. Het projectgebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde. Het betreft in dit geval een binnenstedelijke locatie.
  • 3. Omdat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de locatie bovendien ligt in bestaand stedelijk gebied is de derde stap niet relevant.

3.3 Provinciaal beleid

In het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte is aangegeven dat een duidelijke scheiding van woonkernen (dorpen en steden) en landelijk gebied wordt nagestreefd. Hoofddoelstellingen van provinciaal beleid zijn: zorgvuldig ruimtegebruik, herstructurering van bebouwde terreinen / gebieden en bundeling van functies. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de 'begrenzing bebouwd gebied', waarbinnen stedelijke ontwikkelingen worden toegestaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

In de Structuurvisie Hulst zijn gebieden aangeduid waarvoor de strategie van behoud geldt. In figuur 1.3 zijn dit de donker gearceerde gebieden. De strategie van behoud is gekozen voor de delen van de gemeente waar binnen de looptijd van de structuurvisie geen of zeer beperkte veranderingen zijn te verwachten. Voor de gemeente is er geen aanleiding om hier actief plannen of projecten te initiëren. Kleinschalige aanpassingen aan de ruimtelijke structuur of ontwikkelingen die passen binnen de functionele omgeving zijn mogelijk, waarbij de nadruk ligt op de kwaliteit van het leefklimaat. Kleinere ontwikkelingen, zoals nu aan de orde, worden onder de strategie behouden geschaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0005.jpg"

Figuur 3.1. Fragment Structuurvisie Hulst - strategie behouden

In de gemeentelijke Woonvisie zijn vier scenario's voor woningbouwmogelijkheden geformuleerd: ontwikkeling, selectieve groei, organische groei en beheer. Voor de kern Hulst is het scenario ontwikkeling van toepassing. Dat betekent dat er wordt ingezet op onder andere de volgende speerpunten:

  • woningbouw voor de lokale maar vooral ook voor de bovenlokale woningbehoefte (de regio en daarbuiten);
  • kwantitatief uitbreidend, maar ook kwalitatief versterkend, gericht op woningbouw in de verschillende (maar zeker ook hogere) prijssegmenten;
  • aansprekende nieuwe woonmilieus met aantrekkingskracht;
  • door onder andere inbreidingslocaties een hoger kwaliteitsniveau van de woningvoorraad en de woonomgeving bewerkstelligen;

De bouw van twee vrijstaande woningen op de voorgenomen locatie is in lijn met deze speerpunten.

De gemeente zet in op een ambitieus woningbouwprogramma (zie hiervoor), waarbij nieuwe woningbouw vooral moet plaatsvinden in de kern Hulst. De bouw van woningen op de voorgenomen locatie past in deze visie.

De gemeenteraad heeft op 17 november 2009 beleidsregels Welstandsnota gemeente Hulst vastgesteld. De nota geeft antwoord op de vraag of een nieuw bouwwerk past in zijn omgeving. Daartoe zijn criteria opgenomen waaraan bouwplannen in de gemeente worden getoetst. De welstandscommissie brengt over alle regulier-vergunningplichtige bouwplannen advies uit. Burgemeester en wethouders volgen in hun oordeel in principe het advies van de welstandscommissie. Daarop zijn de uitzonderingen mogelijk.

In het gemeentelijke welstandsbeleid behoort het plangebied tot het open poldergebied (zie figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0006.jpg"

Figuur 3.2 Fragment kaart welstandsnota

Voor dit gebied, dat is aangemerkt als bijzonder welstandsgebied, zijn verschillende welstandscriteria voor (vervangende) nieuwbouw geformuleerd (zie bijlage 1). Voor de beoogde nieuwbouw die in dit bestemmingsplan wordt geregeld zijn de volgende criteria van belang:

  • afstemmen van (vervangende) nieuwbouw op de bebouwingshoogte en –massa en de kapvorm van de omliggende bebouwing of het ensemble van gebouwen als geheel;
  • het dakvlak van woonbebouwing uitvoeren in donkere of rode dakpannen;
  • uitsluiten van sterk met de omgeving contrasterende kleuren of reflecterende materialen.

Deze criteria zijn vooral geschreven voor dijkwoningen in het buitengebied. Moderne architectuur op de voorgenomen locatie is mogelijk mits gemotiveerd wordt dat dit passend is in het landschap.

In de Visie Grote Kreekweg is op basis van een beknopte analyse een visie gegeven op het gebied met daarin de mogelijkheden voor het toevoegen van elementen en functies die passend binnen de kwaliteiten van het gebied. Op basis van deze visie zijn er twee locaties waar woningbouw mogelijk is. Een daarvan is het plangebied van deze herziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0007.png"

Figuur 3.3. Fragment kaart Visie Grote Kreekweg

De volledige visie is opgenomen in bijlage 2.

 

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig. Het gebied behoort tot het oorspronkelijk schootsveld van de historische stad Hulst. Het plangebied ligt daarom binnen het gebied dat door de minister in 1973 is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Van het oorspronkelijk schootsveld, een gebied met een open karakter, is al lang geen sprake meer gezien de bebouwing aan de Van der Maelstedeweg, de beplanting op de begraafplaats en de bebouwing op het naastgelegen perceel. Het toevoegen van twee woningen vormt geen extra aantasting van het schootsveld.

4.2 Archeologie

Toetsingskader

In het Verdrag van Valletta is op Europees niveau de integrale bescherming van archeologisch erfgoed vastgelegd. Dit verdrag is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hiervoor zijn in deze wet de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten gewijzigd. De Monumentenwet 1988 regelt sindsdien onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de 'verstoorder betaalt'.

Op provinciaal niveau is het beschermen van archeologische waarden en cultuurhistorische elementen meegenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. In het verlengde daarvan en van de Wamz heeft de gemeente Hulst in 2011 eigen archeologiebeleid vastgesteld (Beleidsnota Archeologie met archeologische beleidskaarten). In dit beleid is een regeling opgenomen die voorziet in een effectieve en doelmatige omgang met bekende en te verwachte archeologische waarden (onderzoekseisen en ontheffingen). Daarin is ook aangegeven dat de ruimtelijke consequenties van het gemeentelijk archeologiebeleid juridisch-planologisch worden verankerd in bestemmingsplannen waardoor het voor alle partijen van meet af aan duidelijk is welke eisen de gemeente stelt aan bodemingrepen in specifieke zones/terreinen.

Voor de archeologische beleidskaart is de gemeentelijke ondergrond daarbij opgedeeld in vier relevante laagniveaus, waarbij de bovenste laag (laag 1) is opgesplitst in drie verwachtingszones, en de onderste laag (laag 4) in twee verwachtingszones (tabel 1). Het grootste deel van de bekende archeologische informatie is afkomstig uit laag 1 (de bovenste laag). Het gaat daarbij vooral om relatief jonge (klei)bodems. Deze zijn op basis van bodemkundige kenmerken onderverdeeld in hoge, middelhoge en lage verwachting. Onder laag 1 liggen afgedekte, oudere landschappen: hierin kunnen prehistorische, Romeinse en vroegmiddeleeuwse sporen van bewoning en gebruik zijn geconserveerd (laag 2-4).

Op 2 januari 2013 heeft het college de beleidsregel "Handleiding gemeentelijke toets archeologiebeleid, aanvulling op archeologiebeleid" vastgesteld. Deze beleidsregel vormt een handleiding om archeologische waarden te toetsen, en is een praktische uitwerking c.q. een aanvulling op het gemeentelijk archeologiebeleid. Op grond van deze beleidsregel wordt de bescherming niet meer in bestemmingsplannen geregeld, maar wordt het aspect 'archeologie' bij de toets van een omgevingsvergunningaanvraag meegenomen.

Ten behoeve hiervan is een archeologische toetsingsregeling met een stappenplan opgesteld. Aan deze regeling dienen aanvragen voor een omgevingsvergunning en ruimtelijke procedures te worden getoetst. Indien een bestemmingsplan wel voorziet in dubbelbestemming Archeologie, gebaseerd op het oude beleid, dan gaat deze dubbelbestemming voor op de hiervoor vermelde beleidsregel.

De kern van de regeling is dat in gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen voor bestaan voor archeologische waarden, door een initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Voor het gehele gemeentelijk grondgebied geldt een ontheffing van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen tot een diepte van 40 cm beneden maaiveld en die binnen een bepaalde oppervlakte blijven. Algemene ontheffing tot een diepte van 40 cm beneden maaiveld is altijd van toepassing.

Toetsing

In het bestemmingsplan Hulst Zuid is een regeling opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed. Deze regeling is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Op basis hiervan mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. Deze regeling is niet van toepassing op bouwplannen die ingevolge het stappenplan gemeentelijk archeologisch beleid daterend van 2 januari 2013 onder de vrijstellingsnorm vallen.

Dat betekent dat de voorgenomen ontwikkeling moet worden getoetst aan de hiervoor vermelde beleidsregel en Beleidsnota Archeologie uit 2011. Op de archeologische beleidskaart is voor perceel/de woningbouwlocatie het volgende aangegeven:

Tabel 4.1. Kaartlagen archeologische beleidskaart

Kaartlaag archeologische beleidskaart   Lithostratigrafische eenheid   Beoordeling   maatregelcategorie (archeologische verwachting)  
1   Holoceen: Formatie van Naaldwijk – laagpakket van Walcheren   Polders van 1533 -1648 (geen Hollandveen meer aanwezig onder Laagpakket van Walcheren)   Categorie 6 (lage verwachting)  
2   Holoceen: Formatie van Nieuwkoop –Hollandveen     Categorie 8 (geen verwachting)  
3   Holoceen: Formatie van Naaldwijk – laagpakket van Wormer     Categorie 8 (geen verwachting)  
4   Pleistoceen   Top van de laag ligt tussen 0 en -2 m NAP   Categorie 4 (hoge verwachting)  

Alleen kaartlaag 4 (zie bijlage 3) blijkt van belang voor de beoogde ontwikkeling. Op grond van deze kaartlaag geldt een hoge verwachting en daarmee in het beleid een maatregelcategorie 4. Voor maatregelcategorie 4 geldt een ontheffing van 250 m2 waaronder geen archeologisch vooronderzoek behoeft plaats te vinden. Voor de twee woningen is in dit bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van circa 1.100 m2. Dit bouwvlak mag in prinicpe volledig worden bebouwd. (Er gelden enkele beperkingen in verband met het vrijstaande karakter.) Buiten het bouwvlak is volgens het bestemmingsplan daarnaast erfbebouwing toegestaan tot een maximum van (2 x 40 m²=) 80 m2. De drempelwaarde van 250 m2 wordt daarmee ruimschoots overschreden.

Conclusie

Het plangebied ligt in een gebied met voor een bepaalde periode een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gebied geldt een drempelwaarde van 250 m2 waaronder geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Het totale grondoppervlak van de bodem dat door de nieuwbouw wordt verstoord, bedraagt meer dan deze drempel. Dat betekent dat ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Daaruit zal moeten blijken dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een functiewijziging mogelijk naar 'wonen. Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen. Vanuit dat oogpunt is in december 2014/januari 2015 een vooronderzoek uitgevoerd zoals is omschreven in de NEN5725 (2009). Uit het vooronderzoek (zie bijlage 4) is gebleken dat in 1960 op het noordwestelijk deel een voormalige boomgaard aanwezig was. Vanaf 1971 is de locatie geleidelijk in gebruik genomen als volkstuin. Van boomgaarden en van het gebruik als volkstuin binnen de periode 1930-1970 is bekend dat er veelvuldig gebruik is gemaakt van organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB). De voormalige boomgaard kan mogelijk van invloed zijn geweest op de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Tijdens de locatie-inspectie zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Conclusie en aanbevelingen

Uit het historisch bodemonderzoek dat is uitgevoerd blijkt dat de voormalige boomgaard op het perceel mogelijk van invloed is op de milieuhygienische bodemkwaliteit ter plaatse. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen zijn boringen nodig. Het bevoegd gezag (gemeente Hulst) zal aangeven in hoeverre en of daadwerkelijk voor deze locatie een bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd.

4.4 Water

Toetsingskader

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel (tabel 4.2) is ingevuld voor de ontwikkeling van aan de Grote Kreekweg te Hulst. Deze wordt ook kortgesloten met het waterschap.

Toetsing

Tabel 4.2. Watertoetstabel

thema en water(beheer)doelstelling   uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire of secundaire waterkeringen aanwezig. De ontwikkeling is dan ook niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering gelegen, en heeft daarom geen (negatief) effect op de waterveiligheid.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
In de huidige situatie is geen overmatige wateroverlast bekend binnen het plangebied.
Het westelijk gedeelte van het plangebied ligt iets lager dan het oostelijk deel. Hier ongeveer lag vroeger (zie kaart Van Deventer uit 1560) een watergang Dit deel is daarmee een aandachtsgebied voor de waterhuishouding . Door de ontwikkeling van het perceel zal het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige planologische situatie toenemen. Een bouwplan en inrichtingstekening zijn momenteel nog niet beschikbaar.
In paragraaf 4.2 is aangegeven dat op grond van het bestemmingsplan circa 1.100 m2 plus 80 m2 aan bebouwing is toegestaan. Voor de watertoets wordt ervan uitgegaan dat de bebouwingsmogelijkheden niet volledig zullen worden benut. Een reëlere oppervlakte lijkt circa 600 m2 (450 m2 voor de woningen en 150 m2 verharding). Dat betekent dat ongeveer 45 m³ aan extra waterberging nodig is om het hemelwater van het verharde oppervlak op te kunnen vangen.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op korte afstand daarvan wel, namelijk aan de voorzijde van het perceel (bermsloot langs de Grote Kreekweg) en aan de westzijde waar een vijver is gegraven. Van deze particuliere vijver kan echter geen gebruik worden gemaakt.
De bodem is ter plaatse zeer geschikt voor infiltratie van water in de bodem. In verband hiermee wordt op het perceel een wadi met een minimale inhoud van 45 m³ aangebracht. Deze wadi wordt ingericht als droogstaande laagte die als infiltratievoorziening zal functioneren. In extreme situaties wordt water afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. De locatie beschikt over ruime infiltratiemogelijkheden. Ten gevolge van de ontwikkeling worden deze mogelijkheden iets beperkt ten gevolge van de bebouwing, maar in de tuin zijn nog voldoende mogelijkheden om te infiltreren. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
De ontwikkellocatie is weinig zettingsgevoelig. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater. Parallel aan de Grote Kreekweg is een watergang gelegen. Binnen de onderhoudsstrook ten behoeve van deze watergang worden echter geen activiteiten beoogd. Daarmee vormt de ontwikkeling geen belemmering voor het onderhoud van oppervlaktewaterlichamen.  
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf.  

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De benodigde waterberging (geschat op 45 m3) wordt op het terrein gerealiseerd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de infiltratiemogelijkheden van de bodem.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 4. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 5. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Wet milieubeheer

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 2 woningen. Conform het Besluit niet in betekenende mate is een dergelijke ontwikkeling dermate kleinschalig (<1.500 woningen aan een ontsluitingsweg) dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3.

Het maximale gehalte stikstofdioxide bedraagt 24,2 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 21,2 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 10 dagen. In afbeelding 1.4 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0677.HlstGrKreekweg-001O_0008.png"

Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de beoogde woningen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de ecologische hoofdstructuur relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet (hierna Ffw). Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt.

Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. Onder andere hiervoor is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden wordt daarom getoetst in het kader van de Nb-wet.

De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Ecologische hoofdstructuur

Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het Natuurbeheerplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming: Flora- en faunawet

De Ffw is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.

Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt aan de zuidzijde van de Grote Kreekweg op afstand van ten minste 75 meter het plangebied en wordt niet beïnvloed door de beoogde ontwikkeling. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Westerschelde & Saefthinge) ligt op meer dan 8 km van het plangebied. Vanwege de grote afstand en de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling is ook hier geen sprake van negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Gezien het intensieve gebruik als groententuin en voor de teelt van kerstbomen zijn beschermde plantensoorten niet aanwezig. Vanwege het ontbreken van bebouwing en beplanting kan het voorkomen van beschermde diersoorten ook worden uitgesloten. Het terrein is nu niet geschikt als nestplaats voor vogels van urbane gebied (vogels van de bewoonde omgeving)

Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

Er is geen sprake van beschermde natuurgebieden in de nabijheid van het plangebied. Omdat het terrein braak ligt kan het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten worden uitgesloten. Het aspect 'ecologie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. 

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Voor de Algemene begraafplaats van Hulst aan de Van der Maelstedeweg geldt een richtafstand van ten minste 10 meter. Maatgevend milieuaspect is geluid, met de vermelding dat parkeren een aandachtspunt is. De woning wordt op meer dan 10 meter afstand gebouwd. Dat betekent dat de begraafplaats geen belemmering vormt voor de bouw van de twee woningen. Het omgekeerde is evenmin het geval. Voor het overige zijn er in de ruime omgeving van het plangebied geen bedrijven of functies aanwezig. Van milieuhinder of - belemmeringen is dan ook geen sprake.

Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen functies aanwezig die een belemmering kunnen zijn voor de bouw van twee woningen. Omgekeerd worden geen functies door de twee woningen belemmerd. Uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering is sprake van een goed woon- en leefmilieu.

4.8 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Het aspect inrichtingslawaai is evenmin relevant omdat er in de omgeving van het plangebied geen activiteiten worden uitgeoefend die volgens de Wet milieubeheer (Wm) zijn aan te merken als een inrichting. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

Toetsingskader

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidzone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De ontwikkeling is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Grote Kreekweg. Deze weg heeft een geluidzone van 200 meter uitgaande van twee rijstroken en een binnenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van nieuwe woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/uur geldt een aftrek van 5 dB. Op de Grote Kreekweg geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

Uitgangspunten

Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2025 gehanteerd te worden. Voor de Grote Kreekweg is de huidige verkeersintensiteit (werkdag) bekend op basis van de Verkeersstromenkaart 2013 van de provincie Zeeland. Voor milieuonderzoeken mag worden uitgegaan van een gemiddelde weekdagintensiteit. Omrekening van een werkdagintensiteit naar weekdagintensiteit vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 0,92. Vervolgens is deze intensiteit geëxtrapoleerd naar het prognosejaar 2025 op basis van een autonome groei van 1% per jaar. De intensiteitgegevens zijn opgenomen in tabel 4.4.

Tabel 4.4 Intensiteitgegevens Oude Kreekweg (mvt/etmaal)

Weg   Intensiteit
werkdag 2013  
Intensiteit
weekdag 2013  
Intensiteit
weekdag 2025  
Oude Kreekweg   4.600   4.230   4.770  

Voor het akoestisch onderzoek zijn tevens de voertuig- en etmaalverdeling van belang. Hiervoor zijn geen exacte percentages bekend. Daarom is gebruik gemaakt van de standaard voertuig- en etmaalverdeling zoals die gelden ten aanzien van gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom. De gehanteerde voertuig- en etmaalverdeling zijn opgenomen in tabel 4.5.

4.5. Voertuig- en etmaalverdeling

Weg   Voertuigverdeling (%)
(Licht/Middelzwaar/Zwaar)  
Dag-, avond-, nachtpercentages  
Oude Kreekweg   Dagperiode: 93,46/5,08/1,46
Avondperiode: 93,46/5,08/1,46
Nachtperiode: 93,46/5,08/1,46  
6,70/2,70/1,10  

Op de Grote Kreekweg geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Uitgangspunt is een uitvoering van de weg in dicht asfaltbeton (referentiewegdek).

Onderzoek en resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Voor de te realiseren woningen geldt een maximale goothoogte van 7,0 meter. Daarbovenop is de realisatie van een kap mogelijk. Uitgangspunt is daarom de realisatie van woningen uitgevoerd in drie bouwlagen. Zodoende is gerekend op de rekenhoogten van 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter. De rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 5.

Uit de berekeningen blijkt een maximale geluidbelasting van 49 dB en 50 dB, berekend op de waarneemhoogten 4,5 meter en 7,5 meter (inclusief aftrek artikel 3.4 RMG 2012). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt zodoende overschreden, de maximale ontheffingswaarde niet.

Maatregelonderzoek

Voor de ontwikkeling is sprake van een hogere geluidbelasting dan 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Grote Kreekweg. Bezien is of met maatregelen de geluidbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidbelasting denkbaar.

Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De Grote Kreekweg heeft binnen de verkeersstructuur van Hulst een gebiedsontsluitende functie. De weg verzorgt de verbinding van de provinciale weg N290 naar de nieuwbouwwijk Witteburg en de wijk Groote Kreek. Daarnaast maakt de weg onderdeel uit van de ringstructuur rond de vesting van de kern Hulst. Voor een goede ontsluiting dient deze functie behouden te blijven. De geldende maximum snelheid van 50 km/uur en de samenstelling van het verkeer hangen samen met deze functie. Wijziging van de functie van de weg of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidreductie is daarom niet gewenst.

Toepassing van een geluidreducerend asfalt of het plaatsen van geluidschermen kan de geluidbelasting verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde. Het toepassen van geluidreducerend asfalt of geluidschermen is in dit kader niet reëel. Hieraan zijn hoge kosten verbonden. Het toepassen van geluidschermen is uit stedenbouwkundig oogpunt ook niet wenselijk. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van verkeer op de Grote Kreekweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidbelasting bedraagt maximaal 50 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Daarom dient voor de twee te realiseren woningen een hogere waarde te worden verleend van 50 dB.

4.9 Externe veiligheid

Beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BEVT worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BEVT wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Ten zuidwesten van het plangebied is zwembad "de driehoek" aanwezig. Het zwembad beschikt over een chloorbleekloogtank. Deze chloorbleekloogtank is aanwezig in verband met het openluchtzwembad. Het maatgevende rampenscenario betreft een gifwolk met chloorgas. Het invloedsgebied (1% letaliteit) voor deze toxische wolk waarbij gewonden vallen, is 880 meter. De woningbouwlocatie ligt binnen deze effectafstand.

De ontwikkeling heeft geen (significant) effect op de hoogte van het groepsrisico. Omdat het groepsrisico nauwelijks toeneemt, is het niet noodzakelijk een verantwoording van het groepsrisico op te stellen.

In geval van een calamiteit zal worden gecommuniceerd met de omgeving. De locatie is goed te ontvluchten in tegenovergestelde richting.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Onderzoek

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen aanwezig.

Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Indien aan de orde, zal voor deze leidingen nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

In dit bestemmingsplan wordt een 'bouwplan' mogelijk gemaakt dat voorziet in de bouw van ten hoogste twee woningen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in de grondexploitatiewet waarvoor kostenverhaal verplicht is. Het perceel is momenteel nog steeds eigendom van de gemeente. Nadat de procedure is afgerond, is het onderdeel van een grondruil met de initiatiefnemers. De kosten die de gemeente heeft gemaakt of nog zal maken, worden met de toekomstige grondeigenaren verrekend. De gemeente is dan ook niet genoodzaakt op basis van 6.12 Wro een exploitatieplan vast te stellen. De toekomstige eigenaar van het perceel voorziet zelf in de financiering van het bouwplan.