Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Sint Janstaat ongenummerd
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0677.bpKapelSintJanong-000V
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Sint Janstaat ongenummerd met identificatienummer NL.IMRO.0677.bpKapelSintJanong.000V van de Gemeente Hulst.
 
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 Achtererf
Een achter de voorgevel van een woning of andere gebouw gelegen al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van, en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of een ander gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens.
 
1.6 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Ne-derlandse Archeologie (KNA).
 
1.7 Archeologische verwachting
De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeo-logische sporen en relicten.
 
1.8 Archeologisch vooronderzoek
Archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geo-fysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschil-lende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de des-betreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een aanlegvergunning kan worden verleend.
 
1.9 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
 
1.10 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.11 Bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, op-slaan, installeren en/of herstellen van goederen, voorraadhoudende en logistieke functies ten be-hoeve van bedrijfsmatige internetverkoop, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.12 Beroep aan huis
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, thera-peutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woon-functie, kan worden uitgeoefend.
 
1.13 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.15 Bodemverstorende activiteiten
Het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en/of waardoor het grondwa-terpeil verandert of het uitvoeren van grondbewerkingen.
 
1.16 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.17 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.18 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.19 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
 
1.20 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels be-paalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.21 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.22 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, ver-bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.23 Deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen externe deskundige.
 
1.24 Erkende partij
Een dienst, bedrijf of instelling, erkend door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
 
1.25 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.26 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.27 Kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.28 Ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
 
1.29 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent, waaronder begrepen een carport.
 
1.30 Opgraving
De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onder-zoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.
 
Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.31 Peil
  • Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluiten-de afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
  • In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maai-veld.
1.32 Productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
 
1.33 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen ver-goeding.
 
1.34 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografi-sche aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.35 Voorgevel
Een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
 
1.36 Voorgevellijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen.
 
1.37 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
 
1.38 Waterpeil
De hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewa-ter als grondwater.
 
1.39 Wet/wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisieleg-ging van het vastgesteldplan, tenzij anders bepaald.
 
1.40 Wettelijk beschermd monument
Archeologische resten die vanuit nationaal oogpunt behouden dienen te blijven en derhalve als mo-nument beschermd zijn ingevolge art. 3 van de Monumentenwet of waar deze wordt voorbereid. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OCW hiervoor vooraf vergunning verleent.
 
1.41 Woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.42 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.43 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.44 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouw-werk met een dak.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee ge-lijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojec-teerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 Afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.7 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. in- en uitritten;
  3. paden;
  4. waterpartijen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bouwwerken
Toegestaan is bebouwing in de vorm van:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. op de gronden zijn uitsluitend uitbouwen behorende bij het op de aangrenzende gronden ge-legen hoofdgebouw toegestaan, met dien verstande dat deze niet toegestaan zijn aan de zijge-vel;
  2. de breedte van een uitbouw bedraagt aan de voorzijde maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 4 meter;
  3. de maximale hoogte van een uitbouw bedraagt het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  4. de maximale diepte van de uitbouw bedraagt 25% van de diepte van de gronden met de be-stemming, met een maximum van 1,50 meter.
3.2.3 Erkers
Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van de erker mag maximaal 3 meter bedragen;
  2. de diepte van de erker mag maximaal 1,50 meter bedragen;
  3. per gevel is maximaal 1 erker toegestaan;
  4. de afstand tussen erker en openbaar toegankelijk gebied bedraagt minimaal 1 meter;
  5. het dakvlak mag als luifel over de voordeur worden doorgetrokken indien deze zich binnen een afstand van 1 meter van de erker bevindt.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. op een uitbouw is een transparante afscheiding toegestaan, dat wil zeggen dat de afscheiding voor minimaal 80% open dient te zijn, met een hoogte van 1,50 meter gemeten vanaf boven-kant uitbouw.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de huisvesting van personen;
  2. de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met dien verstande dat maximaal 25 m² van de vloeroppervlakte van het hoofdge-bouw en aan- en uitbouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep en/of bedrijf aan huis;
  3. wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
Toegestaan is bebouwing in de vorm van:
  1. hoofdgebouwen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
  2. Per bouwperceel is het bestaande aantal woningen toegestaan, tenzij ter plaatse van de aan-duiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven; splitsing van een bouwper-ceel ten behoeve van nieuwbouw van een tweede woning is niet toegestaan. Hier geldt de si-tuatie op het moment van de tervisielegging van het vastgesteld-bestemmingsplan als uitgangs-punt.
  3. De voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in dan wel maximaal 3 meter uit de (voor)gevellijn.
  4. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van niet aaneengebouwde woningen bedraagt minimaal 2,5 meter;
  5. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
  6. De maximale bouwhoogte mag niet meer dan 4 m afwijken van de maximale goothoogte.
4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen en buiten een bouwvlak worden gebouwd.
  2. Het bebouwde oppervlak van het achtererf, inclusief overkappingen, maximaal 40% van dat erf bedraagt met een maximum van 60 m².
  3. De goothoogte van aan- en uitbouwen maximaal 3,50 meter en de bouwhoogte maximaal 7,50 meter bedraagt;
  4. De bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 3,50 meter bedraagt;
  5. In afwijking van het bepaalde in sub d bij toepassing van hellende dakvlakken de goothoogte maximaal 3,50 meter bedraagt en de bouwhoogte maximaal 7,50 meter.
  6. Bij toepassing van hellende dakvlakken, de dakhelling minimaal 30° bedraagt;
  7. Voor zover aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet in de perceelgrens worden gebouwd, be-draagt de afstand tot de bouwperceelsgrens minimaal 1 meter;
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien ver-stande dat de bouwhoogte maximaal mag bedragen voor:
  1. erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 meter;
  2. erf- en terreinafscheidingen elders 2 meter;
  3. pergola's 2,75 meter;
  4. speelvoorzieningen 3 meter;
  5. lichtmasten en overige masten 10 meter;
  6. bewegwijzering en overig straatmeubilair 4,5 meter;
  7. van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde 1 meter;
  8. overkappingen 3 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid artikel 4 lid 2.2 sub d voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse per-ceelsgrens, mits dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. lid artikel 4 lid 2.3 sub g voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens, mits dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. lid artikel 4 lid 2.3 sub e :
    1. tot een hoogte die maximaal gelijk is aan de in een bouwvlak toelaatbare bouwhoogte;
    2. tot een maximum van 6 meter op gronden waar geen gebouwen zijn toegestaan.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Beroep aan huis
Beroep aan huis zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. De woonfunctie blijft als primaire functie behouden en blijft herkenbaar;
  2. Er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de omgeving waarbij met name gelet wordt op:
    1. De ruimtelijke werking die het gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft;
    2. De hinder voor het woonmilieu, de invloed op de afwikkeling van verkeer en de ver-keersaantrekkende werking en op de parkeerbalans;
    3. De ruimtelijke uitstraling die moet passen bij de functie van het pand of perceel;
  3. Er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  4. Er mogen geen reclamevoorwerpen worden aangebracht.
4.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:
  1. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woon-ruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg;
  2. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als zelf-standige woonruimte.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorko-mende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
  1. Op de in artikel artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatsegeen behoudenswaardige archeolo-gische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  2. Sub a is niet van toepassing op bouwplannen die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 250 m² of bouwaanvragen waarbinnen de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd;
5.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel artikel 5 lid 2 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aan-vraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de ar-cheologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria.
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt ge-vraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaal-de in artikel artikel 5 lid 2, indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundi-ge op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werk-zaamheden
 
5.4.1 Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantas-ting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, is het verboden op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als ‘Waarde - Archeologie - 2’ zonder of in afwijking van een schriftelij-ke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwer-ken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. Het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  10. Het scheuren van grasland;
  11. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploe-gen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
5.4.2 Uitzonderingen
Lid artikel 5 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. Werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  2. Werken of werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 250 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd, in de op de verbeelding als ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden.
5.4.3 Omgevingsvergunning
Omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de be-roepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
5.4.4 Voorwaarden
Voor zover de in lid artikel 5 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot oneven-redige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid artikel 5 lid 4.3 indien aan de vergunning een of een combinatie van de vol-gende voorschriften wordt verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bur-gemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4.5 Uitzondering
Het in lid artikel 5 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestem-mingsplan.
5.4.6 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid artikel 5 lid 4.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:
  1. De bestemming ‘Waarde - Archeologie - 2’ kan worden veranderd, indien uit deskundig ar-cheologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeolo-gische waarden.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
 
7.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
7.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
  1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak tot een maximale diepte van 4 meter;
  2. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
7.1.3 Afwijken van ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 1.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:
  •  de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  •  geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijs-ten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de over-schrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
7.3 Bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen
  1. De bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen die meer be-dragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aange-houden.
  2. De bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aange-houden.
  3. Ingeval van herbouw is het bepaalde in sub a en sub b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.  
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Verbodsbepaling
 
Het is verboden de in regels hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
 
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
 
9.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behal-ve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor waterwinning.
 
9.1.2 Bouwregels
Voor bouwen op deze gronden gelden de volgende regels:
  1. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanduiding;
  2. er mag uitsluitend worden gebouwd indien de bouw hiervan bijdraagt aan een betere be-scherming van de kwaliteit van het grondwater.
9.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 1.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebou-wen zijnde, worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het grondwa-terbeschermingsgebied;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder omtrent de in sub a ge-noemde voorwaarde.
9.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werk-zaamheden
9.1.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbescherminggebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwer-ken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamhe-den uit te voeren:
  1. het aanleggen van ondergrondse transportleidingen voor gassen en vloeibare stoffen;
  2. het aanleggen van andere ondergrondse constructies, installaties, leidingen of apparatuur;
  3. de aanleg van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  4. egalisatie of andere vormen van ophoging of afgraving van gronden;
  5. het aanleggen van foliemestbassins;
  6. het uitvoeren van grondboringen;
  7. het storten van voor de drinkwatervoorziening schadelijke stoffen.
9.1.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 9 lid 1.4.1 sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamhe-den:
  1. die betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer van de gronden dan wel de be-scherming van het grondwater betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmings-plan;
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.1.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 1.4.1 sub a zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het grondwa-terbeschermingsgebied;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de milieudeskundige omtrent de in sub a ge-noemde voorwaarde.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch bete-re realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in ver-band met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer be-dragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aanslui-ting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of ver-nieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijd-stip van de tervisielegging van het vastgesteldplan worden gewijzigd.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veran-derd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning ver-lenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het be-stemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Sint Janstraat ongenummerd'.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
 
De voorzitter,                                             De griffier,
 
……….                                                         ………