direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Absdaalseweg 70 Hulst Tuincentrum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel op de locatie Absdaalseweg 70 in Hulst is een tuincentrum gevestigd. Om te kunnen voorzien in de wensen en eisen van zowel initiatiefnemers als klanten zal een nieuw tuincentrum worden gebouwd. De bestaande bebouwing zal gesloopt worden en vervangen door nieuwe gebouwen; daarnaast zal ook de parkeerplaats worden heringericht.

De beoogde bebouwing past niet binnen de op basis van het geldende bestemmingsplan toegestane maximale goot- en/of bouwhoogte. Daarnaast is het concept van het tuincentrum met ondersteunende horeca en een uitgebreider assortiment niet toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan 'Absdaalseweg 70, Hulst'.

De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. Om het initiatief mogelijk te maken is voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Hulst aan de Absdaalseweg. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijfsgebouwen, (bedrijfs)woningen en landbouwgronden aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Absdaalseweg 70, Hulst' dat is vastgesteld op 13 juli 2017. Binnen het plangebied (zie figuur 1.2) geldt de enkelbestemming Gemengd. Daarnaast geldt in het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en de maatvoeringsaanduidingen bebouwingspercentage 25%, maximum bouwhoogte 10 m en maximum goothoogte 6m. In het zuidelijk deel van het plangebied geldt daarnaast de gebiedsaanduiding geluidzone - industrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied rood omrand (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Gronden met de bestemming Gemengd zijn bestemd voor een hoveniersbedrijf, een kwekerij en een tuincentrum (waarbij detailhandel in aanvullend assortiment tot een maximum van 20% van de totale verkoopvloeroppervlakte van het tuincentrum toegestaan is). Daarnaast zijn daarbij behorende voorzieningen van algemeen nut, infrastructurele voorzieningen, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, tuinen en erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Het initiatief is op vier onderdelen in strijd met het geldende bestemmingsplan.

  • De beoogde bebouwing van het entreegebouw past niet binnen de in het geldende bestemmingsplan toegestane maximale goot- en/of bouwhoogte van respectievelijk 10 en 6 meter.
  • De goothoogte van het beoogde magazijn past niet binnen de in het geldende bestemmingsplan toegestane maximale goothoogte van 6 meter.
  • De beoogde ondersteunende horeca is niet toegestaan.
  • Het beoogde assortiment past niet binnen de geldende bestemmingsomschrijving.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan het geldende beleid en vervolgens in hoofdstuk 4 aan de milieutechnische en overige aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Omliggende gronden

Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van de Absdaalseweg en heeft hier via een rotonde een directe ontsluiting op. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door landbouwgronden. Aan de oostzijde ligt een perceel waarop een woning en voormalig agrarisch bedrijf aanwezig is. Aan de noordzijde van het plangebied is een composteringsbedrijf aanwezig van het plangebied gescheiden door een door een onverharde toegangsweg/groenstrook die vanaf de oostelijk gelegen Hogeweg en N290 naar dit bedrijf loopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto kadaster Nederland, plangebied rood omrand (bron: luchtfoto Kadaster Nederland)

Plangebied

Het overgrote deel van het plangebied is momenteel in gebruik als boomkwekerij. In de zuidwesthoek is het tuincentrum gevestigd. Het tuincentrum bestaat uit kasvormige bebouwing van 1 bouwlaag daarnaast is er winkelruimte (met planten) buiten, deze bevindt zich aan de zuidzijde van de bebouwing. De huidige bebouwing van het tuincentrum heeft een oppervlak van 5.830 m² bvo en een buitenverkoopruimte van ongeveer 1.050 m². Ten westen van de bebouwing is een grote haag aanwezig die als windbreker en scheiding met naastgelegen landbouwgrond dient. Ten oosten van de bebouwing van het tuincentrum is de bedrijfswoning aanwezig. Aansluitend aan de Absdaalseweg en de rotonde is het parkeerterrein van het tuincentrum gelegen, dit is geasfalteerd en ingericht met enkele plantsoenvakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0004.jpg"

Figuur 2.2. Huidige bebouwing (bron: Google Street View, jul. 2009)

2.2 Toekomstige situatie

De nieuwe bebouwing van het tuincentrum wordt in het midden van het plangebied gerealiseerd, recht tegenover de bestaande rotonde op de Absdaalseweg en refereert aan een kas. Vóór de bebouwing zal het parkeerterrein met 299 parkeerplaatsen komen. De bestaande bebouwing (het tuincentrum en de bedrijfswoning) wordt gesloopt. De ontsluiting van het terrein voor bezoekers vindt plaats doormiddel van de aansluiting op de Absdaalseweg ter hoogte van de bestaande rotonde. De bevoorrading gebeurt via een aparte ontsluiting op de parallelweg aan de westzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0005.png"

Figuur 2.3 Inrichting plangebied (bron: Breddels Architecten)

Het nieuwe tuincentrum zal in twee fasen worden ontwikkeld. In de eerste fase is sprake van bebouwing meet een oppervlakte van circa 6.850 m² en een buitenverkoopruimte van 1.300 m² met een open kolommen structuur met een beweegbaar regenscherm. In de tweede fase wordt de bebouwing uitgebreid naar 8.308 m² door naar oost- en westzijde uit te bouwen. De buitenverkoopruimte blijft qua oppervlakte gelijk in deze fase, maar schuift op in oostelijke richting. Het totaaloppervlak van het tuincentrum (incl. buitenruimte) bedraagt na de realisatie van de tweede fase 9.608 m²

In het nieuwe tuincentrum zal ruimte zijn voor binnen- en buitenverkoop. Daarnaast wordt ondersteunende horeca voorzien met een oppervlak van maximaal 450 m² en zijn branchevreemde producten (10% van het bvo met een maximum van 400 m²) toegestaan.

De bebouwing wordt grotendeels van staal en glas met schuine daken met een goothoogte van 5,5 meter en een nokhoogte van 8 meter. Het entreegebouw is een uitzondering, deze heeft een staal met houten gevel en een nokhoogte van 12,7 meter en werkt daardoor als hoogteaccent in het geheel. Aan de noordzijde van het gebouw, grotendeels uit het zicht vanaf de Absdaalseweg bevindt zich het magazijn. Dit deel van het gebouw heeft een zadeldak met een goothoogte van 6,5 meter en een nokhoogte van 9 meter.

Op de parkeerplaats die voor de bebouwing ligt worden de parkeerplaatsen van elkaar gescheiden door groene inrichting met bomen en hagen. De watercompensatie is geregeld door het verbreden van de sloot achter in het terrein. Zie hiervoor ook paragraaf 4.12.

De vernieuwing van het tuincentrum is nodig is om af te stemmen op de ontwikkelingen in de markt. Als gevolg van deze ontwikkeling verbeterd de ruimtelijke kwaliteit van het perceel.

Binnen het plangebied blijft daarnaast de bestaande kwekerij van bomen behouden. Ook de bestaande planologische mogelijkheden voor een hoveniersbedrijf blijven ten behoeve van flexibiliteit in de toekomst behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0006.png"

Figuur 2.4 Impressie voorgevel fase 1 (bron: Breddels Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0007.png"

Figuur 2.5 Impressie entreegebouw (bron: Breddels Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt de realisering van het project getoetst aan het hiervoor relevante beleid voor zover planologisch/ruimtelijk van belang.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (hierna: SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de gevolgen op de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed.

Toetsing

Noch voor het plangebied, noch voor een herontwikkeling van een tuincentrum geeft het rijksbeleid specifieke regels. Voor de sectorale afwegingen waarvoor aandacht wordt gevraagd, wordt verwezen naar Hoofdstuk 4.

Conclusie

De SVIR staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen en beheersverordeningen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze verantwoording bestaat uit een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering moet bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie (ABRvS28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) wordt afgeleid dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij een ontwikkeling groter dan 500 m² bruto vloeroppervlak (bvo) ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De bebouwing van het huidige tuincentrum meet (volgens Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)) 5.830 m² bvo en een buitenverkoopruimte van (bij benadering) 1.050 m². De nieuwe winkel krijgt een omvang van 8.308 m² bvo (Fase 2) en een buitenverkoopruimte van 1.300 m². Per saldo wordt de winkel 2.728 m² groter (incl. buitenverkoop en patio), het oude tuincentrum wordt immers gesloopt. Echter is binnen het geldende bestemmingsplan een tuincentrum (en hoveniersbedrijf en kwekerij) met een bebouwingsoppervlakte (gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde) van ongeveer 18.000 m² (25% van 73.600 m²) toegestaan. In dit bestemmingsplan blijft het bebouwingspercentage gehandhaafd. Hierdoor is planologisch gezien geen nieuw beslag op de ruimte. Het nieuwe tuincentrum blijft ruim onder de toegestane bebouwingsoppervlakte. Hierdoor wordt de gewenste ontwikkeling niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig. Het rijksbeleid staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Inzet van beleid

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan heeft betrekking op de onderwerpen economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogd naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Ten aanzien van het voorliggende plan zijn de volgende onderwerpen van toepassing.

Stedenbeleid

Verstedelijking speelt in Zeeland een steeds belangrijker rol. Steden met goede voorzieningen en vitale binnensteden zijn belangrijk voor een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Het regionale schaalniveau wordt steeds belangrijker, het stedelijk gebied een de omliggende dorpen en regio functioneren feitelijk als één geheel. Voor steden en kernen leidt dit tot veel verschillende opgaven: verduurzaming en verbetering van de bestaande gebouwen, de verdichting van de stad voor verdere verduurzaming, het accommoderen van de vraag naar meer stedelijke woonvormen, het op peil houden van het voorzieningenniveau, de daarmee samenhangende noodzakelijke aanpak van de straten en openbare ruimte en transformatie van leegstaande gebieden en gebouwen, inclusief cultureel erfgoed.

Voorzieningen

Een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau en toekomstbestendig voorzieningenstelsel voor alle bewoners, toeristen en bedrijven is essentieel. Op bovengemeentelijk niveau draagt een adequaat voorzieningenpatroon bij aan de leefbaarheid en aan de aantrekkelijkheid van een regio. Vestiging van detailhandel bedoeld voor laagfrequente, doelgerichte inkopen (zoals woon- en autobranche, doe-het-zelf, bruin- en witgoed, tuincentra) en nieuwe grootschalige detailhandelsvoorzieningen dient plaats te vinden in het kernwinkelgebied of op de aan de (binnen)stadsrand gelegen, specifiek daarvoor aangewezen en ingerichte perifere detailhandel vestigingslocaties (PDV-locaties). Vanwege de bijzondere combinatie van frequent bezoek en groot winkelvloeroppervlak kunnen supermarkten in of (indien noodzakelijk vanwege de omvang) aansluitend aan het kernwinkelgebied worden gevestigd.

Toetsing

De ontwikkeling betreft de vernieuwing van een bestaand tuincentrum op een locatie aan de rand van het bestaand stedelijk gebied. Het tuincentrum is samen met de kwekerij verbonden aan het buitengebied. De goede ontsluiting via de provinciale weg naast het plangebied is een van de redenen geweest dat op deze locatie een tuincentrum is ontstaan. Het omgevingsplan geeft aan dat vestiging van tuincentra dient plaats te vinden in het kernwinkelgebied of op PDV-locaties, het gaat hier echter niet om nieuwvestiging, maar om vernieuwing en uitbreiding.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met het Omgevingsplan 2018

3.2.2 Provinciale Omgevings verordening 2018 (inclusief 1e t/m 5e wijziging)

Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevings verordening 2018. Hierin zijn onder andere regels over uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale waterkeringen in opgenomen. Voor de beoogde ontwikkelingen zijn de volgende bepalingen van belang.

Detailhandel (Artikel 2.6)

In een bestemmingsplan worden nieuwe detailhandelsvoorzieningen, daaronder mede verstaan de uitbreiding van bestaande detailhandelsvoorzieningen, primair toegelaten in bestaande kernwinkelgebieden. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin nieuwe detailhandelsvoorzieningen, met inbegrip van de uitbreiding van bestaande -voorzieningen, worden toegelaten wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het plan bijdraagt aan het beleidsdoel van bundeling en concentratie in bestaande kernwinkelgebieden.

Dit is niet van toepassing op een aantal categorieën waaronder:

  • kleinschalige detailhandelsvoorzieningen in woonkernen zonder kernwinkelgebied, buurtvoorzieningen en kleinschalige voorzieningen op verblijfsrecreatieterreinen;
  • functioneel aan het buitengebied gebonden detailhandel,
  • detailhandel als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van een bedrijf dan wel in de vorm van een nieuwe economische drager zoals bedoeld in artikel 2.3, tweede lid onder g en tuincentra voor zover vestiging daarvan wordt toegelaten aan de randen van kernen.

Toetsing

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en de huidige situatie worden geen nieuwe (detailhandels)functies toegestaan. Ook past het oppervlakte van de nieuwe bebouwing binnen het maximale oppervlak uit het geldende bestemmingsplan. Het gaat uitsluitend om een verandering in bouw- en goothoogte, het toestaan van ondersteunende horeca en afwijkend assortiment.

Conclusie

De Provinciale Omgevingsverordening staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2025

In de Structuurvisie Hulst wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Hulst op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied naar toe gaat in 2025. In de structuurvisie zijn voor het grondgebied van de gemeente verschillende strategieën opgenomen. Voor het plangebied geldt de strategie “Behouden”.

 

De strategie van behoud is gekozen voor de delen van de gemeente waar binnen de looptijd van de structuurvisie geen of zeer beperkte veranderingen zijn te verwachten. Het huidige ruimtelijk beeld en het functioneren van deze gebieden is goed. Daarom is er voor de gemeente geen aanleiding om hier actief plannen of projecten te initiëren. Dit laat onverlet dat door een gebrekkig beheer en onderhoud van de ruimte kwaliteitsverlies, veroudering en verrommeling op de loer liggen. Kleinschalige aanpassingen aan de ruimtelijke structuur of ontwikkelingen die passen binnen de functionele omgeving zijn mogelijk, waarbij de nadruk ligt op de kwaliteit van het leefklimaat. Binnen de strategie Behouden is een drietal categorieën gebieden te onderscheiden. Het plangebied valt onder de categorie ‘Grootschalige polders’.

 

Grootschalige polders

Het buitengebied van de gemeente bestaat voor een groot deel uit agrarisch gebied. De agrarische sector in het grootschalige poldergebied functioneert goed. Grote ruimtelijke ingrepen worden de komende jaren niet verwacht. Voor zover ontwikkelingen plaatsvinden in het grootschalige polderlandschap, die niet zijn gericht op de agrarische functie (bijvoorbeeld door de toevoeging van ondergeschikte nieuwe economische dragers) geldt dat deze ontwikkelingen de agrarische bedrijfsvoering niet in de weg mogen staan. Recent zijn ook de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het buitengebied geïnventariseerd. Beleid daarbij is om bij cultuurhistorische gebouwen ruimere hergebruikmogelijkheden toe te staan en sloop te ontmoedigen. Dit beleid past in de strategie behouden.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan betreft ten opzichte van de bestaande situatie geen grootschalige ontwikkeling, maar een beperkte aanpassing van de bestaande mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De ontwikkeling betreft de vernieuwing van het bestaande tuincentrum, waarbij de bestaande bebouwing gesloopt wordt en nieuwe bebouwing en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Dit is een kwaliteitsslag ten opzichte van de huidige situatie. De ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie.

3.3.2 Retailstructuurvisie Hulst 2025

Beleid

De Retailstructuurvisie Hulst 2025 is d.d. 14 december 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De eerdere retailvisie dateerde nog uit 2003. Ondertussen is er veel veranderd in het winkellandschap waardoor het noodzakelijk was deze visie te actualiseren.

Door krimp, vergrijzing en groei van de online winkelverkopen is het draagvlak voor fysieke winkels in Hulst veranderd. Door migratie vanuit België wordt de krimp en vergijzing getemperd wordt en wellicht vertraagt en/of minder hard optreedt dan aanvankelijk verwacht. Bovendien heeft Hulst het voordeel van een aantrekkelijke historische binnenstad plus een aantal belangrijke aanvullende trekkers, zoals Morres en de diverse supermarkten, die veel koopkracht van buiten (België) trekken. Dit alles compenseert deels de negatieve ontwikkelingen waaraan de Hulsterse retail wordt blootgesteld en is ook een van de redenen voor het relatief omvangrijke winkelapparaat in de gemeente.

Op basis van diverse recente onderzoeken (o.a. Roots/Analyzus, 2015) en een globale marktruimte-analyse van Stec Groep is een berekening gemaakt van het haalbare aanbod aan winkelmeters in de gemeente Hulst, hieruit blijkt dat er 15 tot 20 % overcapaciteit aan winkelmeters in de gemeente Hulst is. In belangrijke mate concentreert dit overschot zich in de binnenstad.

In de retailstructuurvise wordt ook stilgestaan bij de veranderende behoefte van de consument en de rol van winkelgebieden. Belangrijk is daarbij dat er een steeds verdergaande behoefte en tendens is naar menging van activiteiten, ook binnen panden; het zogenaamde blurring, bijvoorbeeld een winkel met horeca. Dit wordt onderstreept doordat het percentage aan de bezoekers dat aangeeft geld te gaan besteden aan horeca, bij Morres hoger is dan in de binnenstad en op Stationsplein e.o.

Daarnaast worden consumenten steeds kritischer: ze stellen hogere eisen aan aanbod, kwaliteit, service, gastvrijheid, gemak, prijs, bereikbaarheid en vermaak en is de consument steeds meer op zoek naar gemak en service. Winkels en winkelcentra die dit bieden hebben een pré ten opzichte van centra die dit niet doen. Daarnaast bestaat ook de trend dat consumenten gerichter inkopen doen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen boodschappen doen (buurt- en wijkcentra), recreatief winkelen (stadscentra) en doelgerichte aankopen (PDV/GDV clusters, meubel- c.q. woonboulevards).

Detailhandelsstructuur Hulst

De detailhandelsstructuur in de gemeente Hulst is sterk hiërarchisch opgebouwd. In de kern Hulst staat bijna 90% van het winkelvloeroppervlak. De kern Hulst bestaat met de binnenstad, woonwinkel Morres en de winkels rondom het Stationsplein uit drie hoofdgebieden. Tussen deze drie gebieden bestaat een sterk onderscheid, ze beconcurreren elkaar niet, maar ze versterken elkaar juist. In het centrum is recreatief winkelen het hoofdmotief, in het gebied Morres doelgericht winkelen en op het Stationsplein e.o. het dagelijks winkelen. In de retailvisie komt naar voren dat de samenhang tussen de gebieden moet worden vergroot. Hierdoor kunnen ze van elkaars bezoekersstromen profiteren. Het streven is om er voor te zorgen dat in 2025 de winkelgebieden in Hulst een marktconforme omvang hebben, met name in de binnenstad van Hulst moet het winkelgebied compacter worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0008.jpg"

Om dit toekomstbeeld in 2025 te realiseren zijn er drie aspecten van wezenlijk belang:

  • 1. Marketing en branding: Hulst maximaal op het netvlies bij de consument.
  • 2. Professionele organisatie & gezamenlijke aanpak.
  • 3. Excellent en gastvrij ondernemerschap.

De gemeente wenst geen ontwikkelingen buiten de bestaande/gewenste winkelstructuur van Hulst en de overige kernen. Nieuwe ontwikkelingen dienen namelijk bij te dragen aan de versterking van de gewenste Hulsterse retailstructuur met de drie hoofdwinkelgebieden. Alleen als toekomstige initiatieven fysiek of om andere redenen niet passen binnen de bestaande en gewenste winkelstructuur kan hier eventueel van afgeweken worden.

Toetsing

De ontwikkeling betreft de vernieuwing van een bestaand tuincentrum naar een modern tuincentrum met ondersteunende horeca en beperkt aanvullend assortiment. Dit is een solitaire detailhandelslocatie, met een afwijkende functie van de detailhandelsfuncties die in de drie hoofdgebieden aanwezig zijn. Het tuincentrum past dan ook niet binnen één van de hoofdwinkelgebieden (recreatief winkelen in het centrum, doelgericht winkelen bij de meubelboulevard of dagelijks winkelen bij het Stationsplein). Bij de tuincentra geldt net als bij overige detailhandel eveneens de trend dat de consument gericht inkopen doet, en op zoek is naar gemak en een menging van activiteiten aanvullend op de kernfunctie. Om te kunnen blijven concurreren met andere soortgelijke tuincentra en aan de sluiten bij de behoefte van de consument is een aanvulling in de vorm van ondersteunende horeca gewenst. Daarnaast beperkt het assortiment van een modern tuincentrum zich niet uitsluitend tot direct aan de tuin gelieerde producten, maar worden hier ook nevenproducten aangeboden als aanvulling op het assortiment. Het gaat hier om een ondergeschikt assortiment zoals (randassortiment, gelegenheidsassortiment, verhuur van kleine machines e.d.) passend binnen het hedendaagse tuincentrum. Dit assortiment is onzelfstandig onderdeel van het tuincentrum.

Door de in begripsomschrijving van tuincentrum, in dit bestemmingsplan, het oppervlakte van branchevreemde producten te limiteren tot 10% (met een maximum van 400 m²) concurreert het tuincentrum niet met de andere detailhandelslocaties. Dit is in overeenstemming met doelen uit de Retailstructuurvisie om de drie bestaande detailhandelslocaties te versterken.

Conclusie

De vernieuwing van het bestaande tuincentrum en het daarbij behorende bestemmingsplan is in overeenstemming met de doelen zoals die in de Retailstructuurvisie Hulst 2025 beschreven staan.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een prettig leefklimaat dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en/of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld, waar mensen graag wonen, werken en recreëren. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

4.2 Besluit m.e.r.

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de vervanging en uitbreiding van een tuincentrum met 2.728 m². De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Gelet op het beperkte verschil ten opzichte van de huidige situatie en de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is bijgevoegd als bijlage 1 .

4.3 Verkeer en Parkeren

4.3.1 Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Als gevolg van de ontwikkeling neemt het oppervlak van het tuincentrum (inclusief buitenverkoop en patio) toe met 2.728 m². Voor de berekening van de verkeersgeneratie van deze uitbreidingen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 381 van het CROW (Toekomstbestendig parkeren) uit 2018. In die publicatie zijn verschillende woonmilieutypes en verstedelijkingsgraden onderscheiden. Het plangebied ligt in een 'buitengebied' en een 'matig stedelijk gebied'. Voor tuincentra in een dergelijk gebied geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van (afgerond) 17 mtv per 100 m² bvo. De totale extra verkeersgeneratie komt daarmee op 464 mtv/etmaal.

Het verkeer kan vanaf het terrein van het tuincentrum via een rotonde de Absdaalseweg op. De Absdaalseweg is een N-weg en de belangrijkste ontsluitingsweg aan de oostzijde van Hulst. Gezien de inrichting van deze weg kunnen deze aantallen verkeersveilig worden afgewikkeld.

4.3.2 Parkeren

Gemeente Hulst maakt in afwezigheid van vastgesteld parkeerbeleid gebruik van de gemiddelde CROW normen voor parkeren tot dat er nieuw parkeerbeleid is vastgesteld. Voor tuincentra geldt op basis van CROW publicatie 381 een gemiddelde parkeerbehoefte van 2,85 parkeerplaats per 100 m². Het nieuwe tuincentrum (fase 1 en 2) wordt inclusief buitenverkoop 9.608 m² groot. Dit betekent een parkeerbehoefte van 274 parkeerplaatsen. In het ontwerp van de inrichting van het terrein zijn 299 parkeerplaatsen voorzien. Dit zijn er dan ook ruim voldoende om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

4.3.3 Conclusie

De verkeersafwikkeling van het plangebied is goed, de N-weg kan het verkeer goed verwerken en er wordt voorzien in de parkeerbehoefte van het tuincentrum op eigen terrein. Deze aspecten zijn dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Inleiding

Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. Het Rijk pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen (www.cultureelerfgoed.nl).

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.

In lijn met de Erfgoedwet neemt de gemeente Hulst in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen / kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden.

Voor dit bestemmingsplan wordt in onderstaande paragrafen ingegaan op de bouwhistorische waarden en de archeologische waarden.

4.4.2 Bouwhistorische waarden

Toetsingskader

In het Bro (artikel 3.1.6. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Onderzoek

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.1 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. Ten noorden van het plangebied ligt de voormalige spoorlijn Terneuzen-Mechelen. Deze voormalige spoorwegverbinding, gerealiseerd eind 19e eeuw, is op verschillende plaatsen in het landschap te herkennen. De ontwikkeling heeft geen effect op de herkenbaarheid van dit cultuurhistorisch waardevolle object. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen overige cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0009.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorisch waarden kaart, plangebied rood omrand (bron: provincie Zeeland)

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.4.3 Archeologie

Inleiding

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Toetsingskader

Toetsingskaders voor het aspect archeologie zijn het bestemmingsplan 'Absdaalseweg 70, Hulst' en het gemeentelijke archeologie beleid zoals vastgesteld middels het bestemmingsplan Bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige waarden (vastgesteld 08-06-2017) en overgenomen in het bestemmingsplan 'Absdaalseweg 70, Hulst'.

Onderzoek

In het bestemmingsplan Bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige waarden is het archeologiebeleid uit 2016 van de gemeente vertaald in dubbelbestemmingen. Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Hier geldt dat, indien de gronden worden geroerd met een oppervlakte van 500 m² of groter en dieper dan 40 cm, een archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Deze dubbelbestemming is in het later vastgestelde bestemmingsplan 'Absdaalseweg 70, Hulst' overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0010.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische Beleidskaart Hulst

Er is archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in het gebied (bijlage 2). In dit onderzoek is geconcludeerd dat het gebied waar de beoogde werkzaamheden plaats zullen vinden een hoge verwachting heeft voor grondsporen uit het Neolithicum en uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (tot 1585). In het noordoosten van het plangebied is in 2014 vastgesteld dat er sprake is van een vindplaats uit de Late Middeleeuwen. Daarnaast heeft het deel van het plangebied waar restanten van podzolbodems zijn aangetroffen, ook een hoge verwachting voor het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum. Het archeologisch niveau bevindt zich onder het eerddek op een diepte tussen 40 en 110 cm -mv.

Naar aanleiding van de resultaten bureau- en booronderzoek is archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Uit het evaluatierapport (bijlage 3) blijkt dat ter plaatse van het plangebied diverse greppels/sloten zijn aangetroffen. Verder zijn er verspreid over de locatie nog andere sporen aangetroffen; paalkuilen (91x), kuilen (55) en een kringgreppel. De sporen zijn aangetroffen vanaf circa 40 tot 50 cm -mv. De gronden zijn tot deze diepte vrijgesteld. Afhankelijk van het ontwerp en de daarbij horende bodemroerende werkzaamheden is voor de omgevingsvergunning is mogelijk nog aanvullende onderzoek noodzakelijk. Er is, conform gemeentelijk beleid advies van de regioarcheoloog, een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen voor het gehele plangebied.

Conclusie

Archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg, mits rekening gehouden wordt met de bepalingen uit de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de uitkomsten van het archeologisch onderzoek.

4.5 Bodem

4.5.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied.

In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht dient te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden. Daarnaast onderscheidt het Besluit bodemkwaliteit de bodemkwaliteitsklasse ‘wonen’ en de bodemkwaliteitsklasse ‘industrie'. Voor toepassingen op de landbodem gelden daarom de volgende normen:

  • Achtergrondwaarde (schoon)
  • Maximale waarden voor wonen
  • Maximale waarden voor industrie.
4.5.2 Onderzoek

Het tuincentrum wordt gebouwd op gronden waar een tuincentrum reeds is toegestaan. Er is geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming. In 2014 is bodemonderzoek uitgevoerd naar een deel van de gronden waar in de huidige situatie sprake is van een kwekerij. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt en plaatselijk licht verontreinigd is met dieldrin. In dit onderzoek is gesteld dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een omgevingsvergunning zullen de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen.

4.5.3 Conclusie

De Wet bodembescherming staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Geluid

4.6.1 Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het project een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen de wettelijke geluidszone van een weg of spoorweg. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.6.2 Toetsing en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie of ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten of van nieuwe wegen. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het aspect akoestiek is niet van belang voor deze ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In Zeeland heet dit het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zeeland

In de provincie Zeeland wordt in het kader van ruimtelijk inrichting of ontwikkeling vrijstelling verleend ten aanzien van soorten uit bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, en woelrat.

4.7.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bedraagt circa 3,8 km en betreft 'Bossen en heiden van zandig Vlaanderen: oostelijk deel'. De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied in Nederland bedraagt circa 7 km en betreft 'Vogelkreek'. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Zeeland ligt op circa 450 m afstand en betreft het gebied Dijken Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen ten westen van het plangebied. Zie figuur 4.3 en 4.4

 afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0011.jpg"

Figuur 4.3 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: geo-loket provincie Zeeland)

 afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0012.jpg"

Figuur 4.4. Ligging plangebied t.o.v. NNZ (bron: geo-loket provincie Zeeland)

De natuurgebieden liggen op enige afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling heeft slechts een geringe toename van verkeer tot gevolg. Om te bepalen de ontwikkeling een toename van stikstofdepositie op in Natura 2000 stikstofgevoelige habitats tot gevolg heeft is een stikstofberekening uitgevoerd voor zowel de gebruiks- als aanlegfase (bijlage 4). Uit deze berekeningen blijkt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebied.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van de ontwikkeling op de beschermde natuurwaarden te beoordelen is een Quickscan beschermde natuurwaarden uitgevoerd (bijlage 5). In de Quickscan wordt geconcludeerd dat het te slopen woonhuis geschikt is als dagverblijf voor vleermuizen en kleine marterachtigen. Om te bepalen of vleermuizen daadwerkelijk gebruik maken van de bebouwing is een nader onderzoek uitgevoerd te worden conform het vleermuisprotocol 2017 (bijlage 6). Daarnaast heeft de te kappen beplanting mogelijk een waarde voor kleine marterachtigen (wezel, hermelijn). Indien de beplanting gekapt wordt kan een deel van het functionele leefgebied verdwijnen. Om te bepalen of kleine marterachtigen voorkomen is een onderzoek uitgevoerd middels gericht onderzoek (marterbox/struikrover) (bijlage 6). Op de onderzoekslocatie zijn geen kleine marterachtigen aangetroffen. Tijdens dit onderzoek is een eenmalige waarneming van een steenuil gedaan, dit betreft een zwervend exemplaar er zijn geen nesten, of territoria van steenuilen aangetroffen.

Tijdens het onderzoek is 1 dagverblijf (zomerverblijf) van een gewone dwergvleermuis vastgesteld op 20 september 2020. Deze is vastgesteld aan de noordzijde van de bebouwing van het tuincentrum. Vóór aanvang van de sloopwerkzaamheden van de sloopwerkzaamheden dient het volgende in acht te worden genomen dan wel dienen de volgende alternatieve voorzieningen in de directe omgeving geplaatst te worden (op advies van een ecologisch deskundige):

  • 4 vleermuiskasten die geschikt zijn als zomerverblijfplaats;
  • er dient een gewenningsperiode in acht genomen te worden, zodat er voldoende tijd is om de alternatieve voorzieningen te ontdekken;
  • in nieuwbouw dienen dezelfde hoeveelheid voorzieningen aangebracht te worden, 4 stuks;
  • om te voorkomen dat dieren tijdens de sloop gedood worden, dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden. Indien de sloopwerkzaamheden (deels) uitgevoerd wordt in de broedperiode, dient er rekening gehouden te worden met broedende vogels. Dit geldt ook voor andere soorten (turkse tortel, kauw, winterkoning, heggenmus, merel, pimpelmees, spreeuw, koolmees). Mitigerende maatregelen om te voorkomen dat dieren gedood worden kunnen zijn: het maken van tochtgaten op hoeken van gebouwen, het handmatig verwijderen van gevelbeplating/bekisting aan buitenzijde.
  • Maatregelen dienen uitgevoerd te worden onder ecologische begeleiding. Dit wil zeggen een vleermuisdeskundige bepaalt in overleg met de sloper waar de maatregelen (veilig) uitgevoerd kunnen worden. De maatregelen worden 1 week voor de sloop uitgevoerd. In de betreffende periode dient het minimaal 1 keer hoger dan 10oC te zijn bij zonsondergang. Vlak voor de sloop wordt nog een keer gecontroleerd of er vleermuizen (uitvliegers) aanwezig zijn.

Gewone dwergvleermuis

De gewone dwergvleermuis is de meest algemene vleermuis van Nederland. Ook in Zeeland komt de soort veel voor. In de omgeving van Hulst zijn meerdere zomerverblijfplaatsen aanwezig. De dichtheid van vleermuizen in het plangebied is erg laag. Er is gedurende het onderzoek ook maar 1 keer een dagverblijf van 1 exemplaar aangetroffen. Er worden voldoende alternatieve voorzieningen voorzien. Door de sloop van de bebouwing is de gunstige staat van instandhouding voor de gewone dwergvleermuis dan ook niet in het geding

Voor het slopen van de bebouwing van het tuincentrum (niet de woning) is ontheffing van de WnB vereist. Deze zal worden aangevraagd. Gezien het voorgaande en met inachtneming van genoemde maatregelen is het aannemelijk dat ontheffing verleend zal worden.

4.7.3 Conclusie

Met inachtneming van bovengenoemde maatregelen vorm het aspect ecologie geen belemmering.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Relevante luchtkwaliteitsnormen

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)    jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   maximaal 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
4.8.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een tuincentrum ter vervanging van een bestaand tuincentrum. Dit zorgt voor een toename van 464 mvt/etmaal. De ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen (zie tabel 4.2). Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Tabel 4.2 Nibm Tool 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0013.jpg"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbij gelegen wegen waarvoor informatie beschikbaar is, bevinden zich nabij de kern Terneuzen, ruim 12 kilometer ten westen van de kern Hulst. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt en gezien de ligging van het plangebied (in het buitengebied aan de rand van Hulst) is, ter plaatste van het plangebied, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Externe Veiligheid

4.9.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.9.2 Toetsing

Uit de professionele risicokaart (https//nederlandprof.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Ook vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor of het water dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten oosten van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen (A-530-06). In figuur 4.5 is te zien dat de aanwezige plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar niet over het plangebied liggen. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 90 meter en ligt ook niet over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0014.jpg"

Figuur 4.5 Uitsnede Risicokaart

4.9.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

4.10.1 Beleid / toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones). Planologisch relevante leidingen zijn:

  • leidingen die onder het Bevb vallen;
  • leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of buisleidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze beschadigd raken. Dit zijn bijvoorbeeld gasleidingen (<1600 kPa), elektriciteits-, afval-, water- en rioolwaterleidingen maar ook leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.
4.10.2 Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Bedrijven en milieuhinder

4.11.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

4.11.2 Toetsing

In dit geval is sprake van het behouden van de planologische mogelijkheden voor een hoveniersbedrijf, kwekerij en het verruimen van de bestaande planologische mogelijkheden van het tuincentrum. De locatie van het tuincentrum wordt binnen het bestaande bestemmingsvlak verplaatst, de flexibiliteit omtrent de retailmogelijkheden worden ten opzichte van de huidige mogelijkheden minimaal verruimd. Daarnaast wordt ondersteunende horeca toegestaan. De huidige bestemmingsplan mogelijkheden blijven verder grotendeels onveranderd.

Een tuincentrum, hoveniersbedrijf en kwekerij zijn geen gevoelige functies. De dichtstbijzijnde gevoelige functie, een woning, staat ongeveer 170 meter van de nieuwe bebouwing van het tuincentrum vandaan en ligt ten oosten van het plangebied aan de richtafstand voor tuincentra (30 meter) wordt ruimschoots voldaan. Voor horeca zoals restaurants en cafetaria's geldt een richtafstand van 10 meter tot woningen. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Er ontstaan dan ook geen nieuwe belemmeringen voor omliggende bedrijven en gevoelige objecten.

4.11.3 Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering is geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.12 Water

4.12.1 Beleidskader

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. De waterparagraaf is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen.

4.12.2 Toetsing

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt voor de watertoets een watertoetstabel gebruikt. Deze tabel is ingevuld voor de beoogde ontwikkeling en opgenomen in bijlage 7. Uit de watertoetstabel blijkt dat er een waterbergingsopgave van 436 m³ is door de toename van verharding ten opzichte van de huidige situatie. Hiertoe wordt aan de noordzijde de bestaande niet waterdragende sloot verbreed (figuur 4.6). Daarmee wordt aan de waterbergingsopgave voldaan. Voor het overige zijn er geen waterhuishoudkundige belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpbuitenabsdaal70-001O_0015.jpg"

Figuur 4.6 Waterberging nieuw situatie (bron: Breddels Architecten)

4.12.3 Conclusie

Het planvoornemen heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

4.13 Conclusie sectorale onderzoeken

Uit voorgaande paragrafen blijkt dat ervan uitgaande dat een eventuele ontheffing voor beschermde soorten vleermuizen of marters verleend kan worden, de sectorale aspecten geen belemmering vormen voor de vaststelling van onderliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de juridische regeling

5.1 Wettelijk kader

Een bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van gronden (en bouwwerken) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen en aanduidingen op een bepaalde locatie gelden. Door de koppeling aan de regels wordt bepaald welke gebruiksmogelijkheden en bouwactiviteiten ter plaatse zijn toegestaan en welke regels gelden voor werkzaamheden.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (verbeelding en regels) is het volgende van belang.

Karakter bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is gericht op een goede borging van de functiemogelijkheden van het tuincentrum en aanvullende functies, hovenier en kwekerij. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsregeling zoals vervat in geldende bestemmingsplan 'Absdaalsweg 70'.

In het kader van de Dienstenrichtlijn rechtvaardigt een zwaarwegend algemeen belang, bijvoorbeeld een goede ruimtelijke ordening en de bescherming van de detailhandelsstructuur, het opnemen van een vestigingsbeperkingen voor detailhandel en horeca. Op de projectlocatie is geen verbreding gewenst naar andere vormen van detailhandel en horeca. Als rekening wordt gehouden met de directe omgeving van de projectlocatie kan gekozen worden voor de hoofdbestemming 'Agrarisch' met de functieaanduidingen:

  • Tuincentrum met ondergeschikte horeca tot maximaal 450 m2;
  • Hoveniersbedrijf.


Een kwekerij is reeds toegestaan binnen de hoofdbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast vindt een tuincentrum vaak haar oorsprong vanuit een kwekerijbedrijf. De consument heeft behoefte aan planten voor de eigen tuin. Kwekers speelden hierop in en gingen eigen tuinplanten verkopen. In een later stadium verkochten ze er een aantal andere planten bij, om zo een breder assortiment te kunnen bieden. Daarna volgden een beperkt assortiment in (tuin)gereedschappen, kunstmest en andere tuinartikelen, gevolgd door kamerplanten, tuinmeubelen, barbecues etc.


Omdat de gemeente op de projectlocatie geen andere detailhandelsfuncties wil toestaan is gekozen voor de hoofdbestemming 'agrarisch'. Een tuincentrum vindt haar oorsprong binnen deze bestemming en daarmee wordt ruimtelijk direct een onderscheid gemaakt waarom een tuincentrum wel is toegestaan en een bouwmarkt of supermarkt niet. Door te kiezen voor de 'enge' hoofdbestemming 'agrarisch' in plaats van een 'brede' bestemming 'gemengd' is het voor eenieder duidelijk wat is toegestaan.

Opzet verbeelding

Algemeen

Het bestemmingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd. Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie) en de digitale kadastrale ondergrond.

Bestemmingen en aanduidingen

De verbeelding bestaat uit een enkelbestemming: 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' in het deel van het plangebied. Er is één bouwvlak aanwezig dat het gehele plangebied beslaat. Aan dit bouwvlak zijn de maximale goot- en bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage verbonden. Daarnaast zijn doormiddel van functieaanduidingen de specifieke functies tuincentrum en hovenier toegestaan.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • in hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald;
  • in hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven;
  • hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een anti-dubbeltelbepaling en een algemene bouwregel;
  • hoofdstuk 4 (slotregel) ten slotte de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud);
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Binnen de bestemming Agrarisch is een kwekerij toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' een tuincentrum met ondersteunende horeca tot maximaal 450 m2 toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' een hoveniersbedrijf. Ook is een bedrijfswoning toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

Binnen deze bestemming is onder meer een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden opgenomen ten behoeve van het behoud van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Hiervoor geldt dat bij een verstoring groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst.

De grond waar het bestemmingsplan betrekking op heeft is volledig in eigendom bij de initiatiefnemer. De gemeente Hulst zal in een anterieure overeenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vastleggen. De initiatiefnemer zal de ontwikkeling volledig bekostigen. Hiervoor zijn voldoende middelen beschikbaar.

Conclusie

De gemeente Hulst acht de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op grond van het voorgaande afdoende gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overleginstanties.

Provincie Zeeland

De provincie merkt op dat er nog aanvullend onderzoek naar vleermuizen, wezel en hermelijn gedaan moet worden en de conclusie, dat de staat van instandhouding van deze soorten niet in het geding is, daarom ook niet wordt onderbouwd (in de quickscan ecologie en toelichting van het bestemmingsplan). Ook geeft provincie aan dat de in de toelichting opgenomen lijst vrijgestelde soorten niet meer actueel is. Daarnaast dient de stikstofberekening met de inmiddels beschikbare nieuwste versie van Aerius Calculator (2020) te worden uitgevoerd.

De opmerkingen in het kader van het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is het inmiddels uitgevoerd aanvullend onderzoek soortenbescherming en een nieuwe versie van de AERIUS berekening toegevoegd.

Waterschap Scheldestromen

Vraagt de oppervlakten verharding aan te passen naar de laatste versie van het watercompensatieplan en daarnaast een aanvulling te doen op de tekst onder de kopjes 'voorkomen overlast door hemel- en afvalwater' en 'Onderhoud oppervlaktewater'. Voor het overige heeft het waterschap geen aanvullende opmerkingen of eisen.

De opmerkingen in het kader van het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

6.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.