Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Frederik Hendrikstraat ong., Lamswaarde
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0677.bpbuitenfrhendrik-001O
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied Hulst' van de gemeente Hulst;
 
1.2 aan- of uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of een deel van een hoofdgebouw, in functioneel en
bouwkundig opzicht zodanig met het hoofdgebouw verbonden, dat het daarmee één geheel vormt, terwijl
het in bouwkundig opzicht wel herkenbaar blijft als een ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aanduidingsvlak
een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;
 
1.6 aan huis gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch,
(para)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een
ondergeschikt gedeelte van een woning met daarbij behorende bebouwing, met behoud van de
woonfunctie, wordt uitgeoefend;
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag
worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald;
 
1.9 bestaande situatie
t.a.v. bebouwing
  • bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van onderhavig ontwerpbestemmingsplan, dan wel de bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van terinzagelegging aangevraagde vergunning;
t.a.v. gebruik
  • het gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsplan ‘Frederik Hendrikstraat ong. K1425’
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand:
NL.IMRO.0677.bpbuitenfrhendrik-001O.
 
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.13 bevoegd gezag
het bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
 
1.14 bewoonbare vloeroppervlakte
de oppervlakte van de ruimten in de woning, gemeten binnen de afgewerkte onderkant van de begane
grondvloer en omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de
ruimte uitspringende onderdelen van het gebouw zoals schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, doch
zonder aftrek van plinten en vast meubilair zoals aanrechten en verwarmingslichamen. Vloeroppervlakte
waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
 
1.15 bijbehorend bouwwerk
een bij een (bedrijfs)woning behorende bouwwerk in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
 
1.16 bijgebouw
een vrijstaand of aangebouwd, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te
onderscheiden gebouw;
 
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.20 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij
indirect onder- of met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 dagrecreatie
vorm van recreatie waarbij het ruimtegebruik een kortstondig karakter heeft en gericht is op de beleving
van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wandelend, per fiets, of te
paard dan wel geconcentreerd is ter plaatse van een attractie;
 
1.24 erf
al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, functioneel ten dienste staat
van en feitelijk direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens kadastrale gegevens behoort tot het perceel
waarop dat gebouw is geplaatst;
 
1.25 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
 
1.26 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1
van de Wet geluidhinder;
 
1.27 hartlijn
het midden van de leiding;
 
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat boven maaiveld op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke
uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.29 huishouden
Een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid
vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning;
1.30 kampeermiddel
  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.31 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate
rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
 
1.32 kas
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van particulier gebruik met een
hoogte van 1,50 meter of meer;
 
1.33 kleinschalige natuurgerichte / dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en
natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten,
informatieborden en banken;
 
1.34 kunstwerken
een civieltechnische constructie of -installatie in de infrastructuur die één of meer functies vervult zoals
onderdoorgangen, duikers, overkluizingen;
 
1.35 landhuis
aanduiding binnen een ‘specifieke vorm van wonen’ typerend in de vorm van een royaal opgezette
vrijstaande woning als zijnde hoofdgebouw;
 
1.36 landschappelijke inpassing
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse
voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke
inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap.
Landschappelijke inpassing bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van
voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van minimaal 5 meter;
 
1.37 maaiveld (bestaand)
bovenkant van het bestaande terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan. De situering van
het hoofdgebouw is opgenomen in appendix 5, p. 22, is de maaiveldhoogte gelegen tussen -1,00m NAP
en -0,50m NAP;
 
1.38 maaiveld na ophoging
bovenkant van het afgewerkte terrein rondom het gesitueerde hoofdgebouw opgenomen in appendix 5,
p. 22, wat circa 100 mm lager is gelegen dan de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer. Ter
hoogte van het gesitueerde hoofdgebouw is de maaiveldhoogte gelegen tussen +0,00m NAP en +0,50m
NAP;
 
1.39 milieudeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van
deskundigen op het gebied van milieu;
 
1.40 molendeskundige
de Vereniging De Zeeuwse Molen dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen
onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens;
 
1.41 natuurkampeerterrein
kampeerterrein met een sober voorzieningenniveau, zonder vaste standplaatsen, gelegen in of nabij een
natuurgebied of cultuurlandschap;
 
1.42 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
 
1.43 ophoging
Het vanwege de lage ligging van het perceel blijvend verhogen van het bestaande maaiveld door het
aanbrengen van circa 1 meter grond of andersoortige materialen.
 
1.44 peil
  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte ‘maaiveld na ophoging’;
1.45 perceelgrens
een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;
 
1.46 permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik een bestendig karakter
draagt, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor langer dan
een zomerseizoen;
 
1.47 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar
aard gelijk te stellen gebied;
 
1.48 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit
recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.49 slopen
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;
 
1.50 stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op
de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook
over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en dat in het kader van
deze regels als een gebouw wordt aangemerkt;
 
1.51 standplaats (toeristisch)
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van ten hoogste één kampeermiddel, inclusief bij
dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten;
 
1.52 streekeigen producten
ambachtelijke of geteelde producten die kenmerkend zijn voor de regio;
 
1.53 tuin
de gronden van een bouwperceel behorende bij een (bedrijfs)woning;
 
1.54 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Frederik Hendrikstraat ong. K1425’;
 
1.55 verblijfsrecreatie
vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;
 
1.56 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, de riolering, een oplaadpunt en / of het wegverkeer;
 
1.57 wet- en regelgeving
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d.,
dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het
ontwerpbestemmingsplan, tenzij anders bepaald;
 
1.58 woning
een complex van ruimten boven maaiveld, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
 
1.59 woonunit
een te verplaatsen / verwijderen bouwwerk bestaande uit maximaal twee bouwlagen, geschikt en ingericht
voor het woon-, dag-, of nachtverblijf van één of meer personen;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden
daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
 
2.2 de breedte, lengte of diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk
te stellen bouwonderdelen. De maximaal toegestane hoogte bedraagt maximaal 4 meter hoger dan de
hoogst toelaatbare goothoogte;
 
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel. De maximale goothoogte voor dit plangebied bedraagt 4,00 meter.
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. De maximaal toegestane inhoud van het
hoofdgebouw bedraagt 750 m3.
 
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuizen', tevens een landhuis;
Met de daarbij behorende:
  1. Infrastructurele voorzieningen;
  2. Parkeervoorzieningen;
  3. Groen- en speelvoorzieningen;
  4. Tuinen en erven;
  5. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. Kleinschalige natuurgerichte / dagrecreatieve voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid, met dien verstande dat de goothoogte van aan- en uitbouwen maximaal 4 meter bedraagt;
  4. De bouwhoogte mag ten hoogste 4 meter meer bedragen dan de maximale goothoogte als bedoeld onder c;
  5. In afwijking van het bepaalde onder c en onder d mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' de maximale goothoogte en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding;
  6. De bewoonbare vloeroppervlakte van een woning exclusief bijbehorende aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 225 m²;
  7. De inhoud van een woning exclusief bijbehorende aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 750 m³;
3.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen mogen gebouwd worden op het gehele perceel met inachtneming van het gestelde onder artikel 3.2.4 lid h.;
  2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning mag maximaal 5% van de totale kaveloppervlakte bedragen, verminderd met genoemde oppervlakte vernoemd onder artikel 3.2.1 lid f.;
  3. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 4 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 4 meter meer bedragen dan de maximale goothoogte als bedoeld onder b.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende specifieke regels:
  1. de bouwhoogte of bouwdiepte bedraagt maximaal:
    1. voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 4 meter, de fundering niet meegerekend.
  2. per woning is maximaal één niet overkapte paardenbak toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van een paardenbak maximaal 800 m2 bedraagt;
    2. de bouwhoogte van de omheining maximaal 2 meter bedraagt;
    3. lichtmasten niet zijn toegestaan.
3.2.4 Landhuizen
Voor het bouwen van landhuizen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
vorm van wonen - landhuizen'
gelden de volgende regels:
  1. Bebouwing is toelaatbaar indien de oppervlakte van een bouwperceel minimaal 2 hectare bedraagt en hiervan minimaal 50% met opgaand hout is beplant;
  2. De inrichting met 50% opgaand hout is gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied conform het landschapsplan opgenomen in appendix 5, p. 22 en dient uiterlijk 1 jaar na oplevering van de woning gerealiseerd te zijn en dient te allen tijde in stand gehouden te worden conform de gestelde beheersmaatregelen in het landschapsplan;
  3. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 5% van de totale oppervlakte van het perceel bedragen;
  4. Bouwen van het hoofdgebouw is alleen toegestaan binnen het bouwvlak wat gesitueerd is op de zuidelijke helft van het perceel;
  5. Bouwen van bijgebouwen is toegestaan op het gehele perceel met inachtneming van het gestelde onder lid c;
  6. De inhoud van een landhuis mag conform artikel 3.2.1 lid f. niet meer dan 750 m³ bedragen;
  7. De afstand van een landhuis tot de perceelsgrens mag niet minder dan 25 meter bedragen;
  8. De afstand van aan- en bijgebouwen tot de perceelgrens mag niet minder dan 10 meter bedragen;
  9. De goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer dan 4 meter bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Vergroten maximale oppervlakte bijgebouwen (stalling van dieren)
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2
onder a ten behoeve het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen voor de stalling van
dieren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Het betreft uitsluitend de bouw van een bijgebouw ten behoeve van de stalling van dieren op het woonperceel;
  2. De gezamenlijke oppervlakte van een bijgebouw met overkappingen als bedoeld in sub a mag maximaal 5% van de totale kaveloppervlakte bedragen, verminderd met genoemde oppervlakte vernoemd onder artikel 3.2.1 lid f.
3 Algemene regels
 
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
5.1 Algemene bepaling
 
Op de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht
ten dienste van de in hoofdstuk 2, artikel 3 genoemde functies.
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels
 
6.1 Vrijwaringszone – molenbiotoop
 
6.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemming, tevens bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig
en zijn waarde als landschapsbepalend element.
 
6.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming (artikel 3) gelden de volgende bepalingen:
  1. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing of beplanting worden opgericht hoger dan het laagste punt van de verticale staande wiek van de molen;
  2. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het laagste punt van de verticaal staande wiek van de molen.
6.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1.2 voor
het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, met dien verstande dat:
  1. het functioneren en de zichtbaarheid van de molen niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast;
  2. advies is verkregen van de eigenaar en beheerder van de molen.
6.1.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden
 
a Omgevingsvergunningvereiste
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
  2. het ophogen van gronden;
  3. het beplanten van bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
met dien verstande dat de hoogte meer bedraagt dan is toegestaan op grond van 6.1.2.
 
b Uitzonderingsregel
Het in lid 6.1.4 sub a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:
  1. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
c Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.1.4 sub a wordt door het
bevoegd gezag niet eerder verleend nadat schriftelijk advies is verkregen van een molendeskundige
instantie omtrent de mogelijke gevolgen voor de windvang van de molen.
 
6.2 Vrijwaringszone – radar
 
6.2.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende
bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis
Woensdrecht teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen.
 
6.2.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming (artikel 3) mogen geen bouwwerken worden
opgericht met een hoogte van 63 meter ten opzichte van NAP en meer.
 
6.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 voor
het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, met dien verstande dat:
  1. het functioneren van de radar niet in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de Minister van Defensie, DGW&T, directie Brabant.
Artikel 7 Algemene procedureregels
 
7.1 Afwijken van het bestemmingsplan
 
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van
het besluit de procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
 
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als
vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
7.3 Wijzigingsbevoegdheid
 
Bij toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de
voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet
bestuursrecht, van toepassing.
 
7.4 Nadere eisen
 
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding
van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Frederik Hendrikstraat ong. K1425'
met IMRO-nummer: NL.IMRO.0677.bpbuitenfrhendrik-001O .
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
 
………………………
 
De voorzitter,
 
De griffier,