Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: s-Gravenstraat 45, Clinge
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0677.bpclingesgravens45-001V
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1 het plan
het bestemmingsplan ‘’s-Gravenstraat 45, Clinge’ van de gemeente Hulst;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0677.bpclingesgravens45-001V
met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden, regels worden gesteld.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
 
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
 
1.7 arbeidsmigrant
economisch actieve migrant wiens doel het is arbeid en inkomen te verwerven, met een hoofdverblijf elders, en op eigen initiatief en op vrijwillige basis;
 
1.8 archeologische deskundige
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het
College van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.
 
1.9 archeologisch rapport
een rapport van een archeologisch onderzoeksbureau of een goed onderbouwd advies van een deskundige op het gebied van archeologie.
 
1.10 archeologische waarde
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun
oorspronkelijke ruimtelijke context. Zowel grote complexen/ structuren zoals nederzettingsterreinen, als
afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.
 
1.11 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.12 bedrijf
een onderneming die gericht is op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel
op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet
zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse vervaardigde,
bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende
handelingen.
 
1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand
zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de
Wabo.
 
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.17 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met
de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.21 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, die zich tussen de dakgoot en de nok van
een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in
het dakvlak is geplaatst.
 
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder het uitstallen ten verkoop), verkopen en/of leveren van
goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening
van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
 
1.24 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk
valt aan te merken.
 
1.25 huishouden
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid
vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.
 
1.26 infrastructurele voorzieningen
voorzieningen voor verkeer en vervoer, zoals het wegennet, bekabeling, riolering, kabelverbindingen voor
telefoonverkeer en datacommunicatie, het drinkwaterleidingnet, enz
 
1.27 kleinschalige natuurgerichte/dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en
natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten,
informatieborden en banken;
 
1.28 KNA
Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (zie www.sikb.nl)
 
1.29 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van
vaststelling van het plan.
 
1.31 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes,
duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.32 opgraven/opgraving
de ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het
beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de
onderzoeksdoelstellingen
 
1.33 ophogen/ophoging
het blijvend verhogen van het bestaande maaiveld door het aanbrengen van grond of andersoortige materialen.
Tijdelijke ophoging tot een maximum van 6 maanden in relatie tot de agrarische bedrijfsvoering valt hier niet
onder.
 
1.34 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1. 35 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.36 seizoenarbeider
economisch actieve migrant wiens doel het is arbeid en inkomen te verwerven, met een hoofdverblijf elders, op
eigen initiatief en op vrijwillige basis in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op
een agrarisch bedrijf;
 
1. 37 verstoring
aantasting van een gebied met archeologische waarden. Dit verschijnsel kan zich voordoen: door erosie,
afgraving of egalisatie, door (diepe) bewerking van de bovengrond, door zetting als gevolg van ophoging, door
verdroging en verzuring.
 
1. 38 vrijstellingsdiepte
De in bijlage 1 de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte.
 
1.39 waterhuishoudkundige voorzieningen
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer,
waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
 
1.40 wettelijk beschermd monument
archeologische resten die vanuit nationaal oogpunt behouden dienen te blijven en derhalve als monument
beschermd zijn ingevolge art. 3 van de Monumentenwet of waar deze wordt voorbereid. De wettelijke
bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OCW hiervoor vooraf
vergunning verleent.
 
1.41 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar
gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk
te stellen bouwonderdelen
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel; indien zich op een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte
niet meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of het boeiboord van de dakkapel(len) als
goothoogte aangemerkt.
 
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in een woning;
  2. aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
met daarbij horende:
  1. voorzieningen van algemeen nut;
  2. infrastructurele voorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groen- en speelvoorzieningen;
  5. tuinen en erven;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
3.2.2 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.3 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat de afstand tussen het hoofdgebouw en zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, mogen enkel vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ mag de goothoogte niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  4. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 4 m afwijken van de maximale goothoogte;
  5. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. per bouwperceel is maximaal één woning toegestaan.
3.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ zijn uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m1;
  3. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 7 m;
  5. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die niet in de perceelsgrens worden gebouwd, mag tot die perceelsgrens niet minder bedragen dan 1 m1;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag maximaal 60 m2 bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, geldt dat de:
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. voor erf- en terreinafscheidingen tussen de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van de woning en de openbare weg: 1 m1;
    2. voor erf- en terreinafscheidingen elders: 2 m1;
    3. voor pergola's: 2,75 m1;
    4. voor lichtmasten en overige masten: 10 m1;
    5. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m1.
3.3 Specifieke gebruiksregels
  1. Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woon- en werkruimte is niet toegestaan;
  2. voor aan –huis-gebonden – beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gelden de volgende gebruiksregels:
    1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven;
    2. het vloeroppervlak dat gebruikt wordt voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten mag ten hoogste 25 m2 van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan – en uitbouwen bedragen;
    3. het beroep of de activiteit dient door de hoofdbewoner te worden uitgeoefend;
    4. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat dit kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd beperkte verkoop die verband houdt met de bedrijfsmatige activiteiten.
  3. tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van een woning door meer dan één huishouden.
    2. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;
    3. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  4. het gebruik van gronden of bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 3.1, is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig de kencijfers parkeren van de CROW.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Huisvesting van arbeidsmigranten in bestaande gebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 onder c in die zin dat
huisvesting van arbeidsmigranten kan worden toegestaan, mits deze afwijking uitsluitend wordt verleend in
overeenstemming met het geldende beleid, zoals dat is opgenomen in de beleidsregel ‘Huisvesting
arbeidsmigranten en seizoenarbeiders’.
 
3.4.2 Huisvesting van seizoenarbeiders in bestaande gebouwen en/of in kampeermiddelen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3 onder d in die zin dat de
huisvesting van seizoenarbeiders kan worden toegestaan, mits deze afwijking uitsluitend wordt verleend in
overeenstemming met het geldende beleid, zoals dat is opgenomen in de beleidsregel ‘Huisvesting
arbeidsmigranten en seizoenarbeiders’.
 
3.4.3 Afwijken parkeernorm
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 onder d en toestaan dat:
  1. parkeergelegenheid niet (volledig) op eigen terrein bij de ontwikkeling wordt gerealiseerd, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en wordt voldaan aan de kencijfers parkeren van de CROW;
  2. met maximaal 10% wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm in gevallen waarin de toepassing van de parkeernormering conform de kencijfers parkeren van de CROW naar hun oordeel tot niet bedoelde en onaanvaardbare normen leidt.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsbevoegdheid -
1’ een bouwvlak op te nemen voor het realiseren van één vrijstaande woning, onder de voorwaarden dat:
  1. de mogelijkheid voor het realiseren van ‘autoherstelbedrijf’ op het adres ’s-Gravenstraat 53 is komen te vervallen;
  2. vooraf inzicht bestaat in de wijze van afvoeren van hemelwater;
  3. de regels van het bestemmingsplan ‘’s-Gravenstraat 45, Clinge’ van toepassing worden verklaard.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor ‘Waarde - Archeologie -2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwwerken ten behoeve van deze bestemming
  1. Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 3,50 meter.
4.2.2 Andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere voor deze gronden
geldende bestemming(en)
  1. ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld en hierbij het te verstoren oppervlak onder de vrijstellingsdiepte is dan 500 m2
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Algemene afwijking
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel
2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo af te wijken van het bepaalde onder artikel 4.2.2 sub a ten behoeve van het
bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500 m2 onder de vrijstellingsdiepte
beneden het maaiveld, indien de aanvrager van de vergunning artikel 2.1, lid 1 sub a Wabo een rapport heeft
overlegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of
dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende
mate worden veiliggesteld.
 
4.3.2 Voorwaarden
Indien uit het onder artikel 4.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en
wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.3 Advies
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 vragen burgemeester en wethouders
aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies
verzoeken burgemeester en wethouders de archeologische deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Omgevingsvergunningvereiste
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1 sub b Wabo) de volgende werken en werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage door kettingtechniek;
  2. het ophogen van de bodem met meer dan 2,00 meter waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld bedraagt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  6. het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  8. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
4.4.2 Uitzonderingsregel
Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m², of een verstorend oppervlak onder de vrijstellingsdiepte hebben van minder dan 500 m²;
  2. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  3. betreffen het aanbrengen van drainage middels sleufloze technieken;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.4.3 Voorwaarden
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  2. Voor zover de in artikel 4 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  4. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  5. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4.4.4 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de
archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 4.4.3. Bij een negatief advies
verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het
bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', als bedoeld in artikel 4.1 geheel of
gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken
locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda`s en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m1 bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m1 bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m1 bedraagt.
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
 
7.1 Wijzigingsbevoegdheid vrijstellingskaart
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in bijlage 1 opgenomen vrijstellingenkaart te wijzigen indien
nieuwe archeologische inzichten daartoe aanleiding geven.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan- tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, bij een
omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor het gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels kan worden aangehaald onder de naam ‘Regels van het bestemmingsplan ’s-Gravenstraat 45, Clinge’.