Bestemmingsomschrijving
1. De gronden met de bestemming agrarisch zijn bestemd voor:
- ter plaatse van gronden zonder subbestemming:
- grondgebonden agrarische bedrijven met een uitbouwmogelijkheid voor kassen en niet-grondgebonden activiteiten als neventak, met dien verstande dat intensieve veehouderij uitsluitend bij wijze van neventak is toegestaan, mits de bedrijfsvloeroppervlakte van de desbetreffende gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij niet meer bedraagt dan in totaal 500 m² per bedrijf;
2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- niet voor bewoning bestemde gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
met dien verstande dat een en ander slechts is toegestaan indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering gelet op de aard, inrichting, omvang en continuïteit van het bedrijf, nodig is.
3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende bepalingen:
- de gebouwen en silo's moeten worden gebouwd binnen een bebouwingsvlak, behoudens het bepaalde onder d, met dien verstande dat een bebouwingsvlak voor ten hoogste 50% mag worden bebouwd met gebouwen;
- de bouwhoogte van een silo, met uitzondering van een mestverzamelsilo, mag ten hoogste 10 meter bedragen;
- de bouwhoogte en gezamenlijke inhoud van mestverzamelsilo's mag ten hoogste 5 meter respectievelijk 2500 m³ bedragen;
- buiten de bebouwingsvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd:
- schuilgelegenheden en melkstallen tot een oppervlakte van 50 m² per bedrijf en een goot- of boeibordhoogte van 3 meter;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- schuren met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m² per bedrijf en een goot- of boeiboordhoogte van ten hoogste 4 meter, uitsluitend ten behoeve van een fruitteeltbedrijf;
- sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kamperen bij de boer met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m² per bedrijf en een goot- en boeiboordhoogte van ten hoogste 3 meter;
- op de gronden met de nadere aanwijzing [-dw] zijn geen dienstwoningen toegestaan;
- inzake gebouwen en de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij gelden de volgende bepalingen:
- ter plaatse van de gronden zonder subbestemming mag de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij niet meer bedragen dan 500 m² per agrarisch bedrijf;
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve tuinbouw in gebouwen mag per bebouwingsvlak ten hoogste bedragen voor intensieve tuinbouw in gebouwen ter plaatse van gronden zonder subbestemming: 5.000 m²;
- de gezamenlijke oppervlakte van kassen per bebouwingsvlak mag ten hoogste 2.000 m² bedragen;
Teeltondersteunende voorzieningen
3A. Boog- en gaaskassen, hagelnetten en foliekassen als teeltondersteunende voorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde als teeltondersteunende voorziening, zijn uitsluitend toegestaan op agrarische bouwvlakken, met dien verstande dat het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen verboden is.
Afwijkingsbevoegdheid
4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van:
- het bepaalde onder 3a voor de bouw van een gebouw of een silo die de grenzen van het bebouwingsvlak overschrijdt met ten hoogste 15% van de oppervlakte van het bebouwingsvlak en met niet meer dan 15 meter;
- overschrijding van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte met ten hoogste 20%;
- het bepaalde in lid 3b voor de bouw van een silo tot een bouwhoogte van 15 meter op de gronden zonder subbestemming;
- de bouwhoogte genoemd in lid 3c uitsluitend ten behoeve van de afdekking door middel van een kap;
- het bepaalde in lid 1 onder a.1 voor gronden met de (sub)bestemmingen A teneinde de genoemde bedrijfsoppervlakte van 500 m² voor intensieve veehouderij te verhogen tot niet meer dan 1.600 m², met dien verstande dat uitsluitend afgeweken kan worden indien en voor zover er nog sprake is van een neventak en aangetoond is dat deze omvang van een neventak noodzakelijk is voor de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
- overschrijding van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte tot 8 meter voor opslag van agrarische producten;
- het bepaalde onder 3a voor het verhogen van het bebouwingspercentage tot 70% met inachtneming van de volgende bepalingen:
- afwijking dient betrekking te hebben op een volgens deze regel toelaatbaar grondgebonden volwaardig bedrijf;
- het verhogen van het bebouwingspercentage dient noodzakelijk te zijn in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
- het bepaalde in lid 3A ten behoeve van het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boog- en tunnelkassen, regenkappen of hagelnetten, buiten agrarische bouwvlakken, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- afwijking is niet toegestaan voor de gronden met:
- de subbestemming Aln
- binnen 100 meter van natuurgebieden
- afwijking is uitsluitend toegestaan:
- indien dit nodig is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- indien de teeltondersteunde voorzieningen ten dienste staan aan en bedrijfseconomisch ondergeschikt zijn aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
- voor teeltondersteunende voorzieningen in aansluiting op agrarische bouwvlakken, met dien verstande dat regenkappen en hagelnetten niet in aansluiting op agrarische bouwvlakken hoeven te worden gerealiseerd;
- indien naar het oordeel van het college voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waaronder in ieder geval wordt verstaan:
- de landschappelijke inpassing moet ervoor zorgdragen dat de teeltondersteunende voorzieningen in de winterperiode aan het zicht worden onttrokken;
- de realisering van landschappelijke inpassing wordt vooraf vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst;
- rechte strakke twee hagen bestaande uit twee rijen beplantingsstroken met regelmatige plantafstand, bestaande uit streekeigen soorten;
- de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen mag ten hoogste bedragen:
- boog- en tunnelkassen 3,5 meter;
- regenkappen 3 meter;
- hagelnetten 6 meter;
- de oppervlakte van de teeltondersteunende voorzieningen mag per bedrijf ten hoogste bedragen:
- boog- en tunnelkassen 1 ha;
- regenkappen 3 ha;
- van hagelnetten 5 ha;
- afwijking niet mag leiden tot:
- onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
- onevenredige verstening en versnippering van de agrarische gronden;
- strijdigheid met wetgeving op het gebied van bescherming van natuurwaarden;
- negatieve effecten op de waterhuishouding;
- van het bepaalde in lid 3 onder d het derde en vierde gedachtestreepje ten behoeve van het oprichten van gebouwen groter dan 50 m² dan wel groter dan 100 m² tot een maximale oppervlakte van ten hoogste 150 m² en wordt voorzien van een adequate landschappelijke inpassing.
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 1 onder a voor het gebruik en/of bouwen van voorzieningen of het tijdelijk plaatsen van stacaravans of woonunits voor de huisvesting van de seizoensarbeiders, met inachtneming van de volgende regels:
- voor ten hoogste 5 stacaravans of woonunits;
- indien de huisvesting plaatsvindt op het bouwblok;
- voor tijdelijke huisvesting voor het eigen agrarisch bedrijf;
- de afwijking wordt buiten gebouwen uitsluitend verleend voor de plaatsing van verplaatsbare wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van aan het betreffende agrarische bedrijf verbonden seizoensarbeiders, met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 250m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 meter voor een aaneengesloten periode van ten hoogste 10 weken per kalenderjaar;
- de gezamenlijke oppervlakte – inclusief sanitair, keukenvoorzieningen, verblijfs- en slaapruimten – van alle bouwkundige voorzieningen in gebouwen voor huisvesting van seizoensarbeiders bedraagt ten hoogste 250m²;
- de gebouwde voorziening voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening of andere van toepassing zijnde regelgeving;
- de afstand tussen nieuwbouw van bouwkundige voorzieningen voor seizoensarbeiders en de bedrijfswoning bedraagt ten minste 5 meter;
- indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 13.
een en ander met dien verstande dat geen afwijking kan worden verleend voor gronden die
tevens zijn voorzien van de bestemming waterwinning.
5. Afwijking wordt slechts verleend indien:
- het bouwplan noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, een en ander exclusief intensieve veehouderij als neventak, glastuinbouw bij wijze van neventak en teeltondersteunende voorzieningen, alsmede ten behoeve van instandhouding van cultuurhistorisch waardevol gebouw of een monument;
- voorzover het gronden betreft met de bestemming grondwaterbeschermingsgebied: het bouwplan uit het oogpunt van bescherming van de kwaliteit van het grondwater, aanvaardbaar is in verband met de daarmee verband houdende belangen.
- voor zover afwijking wordt verleend als bedoeld in lid 4 onder j voor een gebouw groter dan 100 m², respectievelijk 50 m², aangetoond is dat voor een volwaardige landschappelijke inpassing zorg wordt gedragen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:
- de landschappelijke inpassing moet ervoor zorgdragen dat het gebouw aan het zicht worden onttrokken, ook in de winterperiode;
- de realisering van de landschappelijke inpassing wordt vooraf vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst.
Toetsing afwijkingsbevoegdheden
6. Alvorens omtrent het verlenen van een afwijking te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van:
- de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het bouwplan betrekking heeft op een volgens deze regel toelaatbaar bedrijf en noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering met dien verstande dat advies slechts behoeft te worden ingewonnen indien het bouwplan betrekking heeft op een afwijking als bedoeld in lid 4e en 4f;
- de milieudeskundige indien de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 4a en 4e betrekking heeft op de gronden die mede bestemd zijn voor grondwaterbeschermingsgebied, omtrent de vraag of de wijziging ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de waterwinning.
Wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 Wro met betrekking tot de agrarische bedrijfsvoering alsmede ten behoeve van het behoud van een cultuurhistorisch waardevol gebouw of een monument.
7. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding te wijzigen ten behoeve van omschakeling naar en nieuwvestiging van agrarische bedrijven en agrarische hulp- en nevenbedrijven of uitbreiding en vormverandering van bebouwingsvlakken, met dien verstande dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet toelaatbaar is ten behoeve van intensieve veehouderij. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is slechts toelaatbaar indien:
- het wijzigingsplan betrekking heeft op een volgens deze regel toelaatbaar bedrijf en de wijziging noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering een en ander exclusief intensieve veehouderij als neventak, glastuinbouw bij wijze van neventak en teeltondersteunende voorzieningen;
De wijzigingsbevoegdheid geldt voor de navolgende gebieden en dient te geschieden met inachtneming van het daarbij gestelde.
A. Gebied met bestemming Agrarisch (A)
De wijzigingsbevoegdheid geldt uitsluitend voor:
- nieuwe bebouwingsvlakken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven;
- uitbreiding en / of vormverandering van bestaande bebouwingsvlakken ten behoeve van agrarische bedrijven alsmede agrarische hulp- en nevenbedrijven danwel ten behoeve van het behoud van een cultuurhistorische waardevolle gebouw of een monument;
- omschakeling naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijfstype, geen intensieve veehouderijbedrijven of kassenbedrijven zijnde, of een agrarisch hulp- en nevenbedrijf danwel ten behoeve van het behoud van een cultuurhistorisch waardevol gebouw of monument;
- het oprichten van regionale mestverzamelsilo's met een inhoud van maximaal 5000 m³ bij agrarische hulp- en nevenbedrijven;
met dien verstande dat:
- de oppervlakte van de bebouwingsvlakken bij uitbreiding en / of vormverandering van bebouwingsvlakken niet meer mag bedragen dan:
- 1,5 ha indien het een grondgebonden bedrijf betreft;
- 1 ha indien het een niet-grondgebonden bedrijf betreft;
- 1 ha indien het een agrarisch hulp- en nevenbedrijf, niet zijnde een regionale mestverzamelsilo, betreft met de nadere aanwijzing (an);
- 1 ha indien het een agrarisch hulp- en nevenbedrijf met een regionale mestverzamelsilo betreft, onder toevoeging van de nadere aanwijzing (anm);
- de wijzigingsbevoegdheid voor het projecteren van nieuwe bebouwingsvlakken niet mag worden toegepast voor de gronden met de nadere aanwijzing (z), met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid wel mag worden toegepast voor vergroting van bouwblokken waarvan de oppervlakte op de verbeelding minder dan 1 ha bedraagt;
- de wijzigingsbevoegdheid voor het projecteren van nieuwe bebouwingsvlakken alleen mag worden toegepast indien:
- nieuwvestiging betrekking heeft op een volwaardig bedrijf en noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
- aangetoond is dat geen of niet tijdig vrijkomende agrarische bedrijven beschikbaar zijn en dat er geen potentiële, voormalige bedrijfslocatie beschikbaar is;
- het projecteren van het bebouwingsvlak geen of een minimale versnippering van het agrarisch gebied tot gevolg heeft;
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bij omschakeling mag niet meer bedragen dan:
- intensieve tuinbouw 50% van het bebouwingsvlak;
- agrarische hulp- en nevenbedrijf 50% van het bebouwingsvlak;
- er geen dienstwoningen geprojecteerd mogen worden binnen de afstand tot de wegas van wegvakken zoals op voorschriftenverbeelding 1 aangegeven;
- er geen dienstwoningen geprojecteerd mogen worden binnen de zonegrens ex artikel 53 Wgh;
- de wijzigingsbevoegdheid voor het projecteren van nieuwe bebouwingsvlakken mag niet worden toegepast voor gronden gelegen binnen 100 meter van gronden met de bestemming Natuurgebied (N), met dien verstande dat een kleinere afstand dan 100 meter mag worden aangehouden indien is aangetoond dat de openheid en natuurwaarden van de aangrenzende gronden niet onevenredige worden aangetast en dat een kleinere afstand noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
- toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige schade aan infrastructuur, met name gelet op:
- mogelijkheden voor ontsluiting;
- de principes van duurzaam veilig; dit betekent in ieder geval dat hierbij wegen worden ingedeeld in de volgende wegcategorieën: erftoegangswegen (wegen die toegang bieden tot de erven (huizen, bedrijven, boerderijen)),gebiedsontsluitingswegen (wegen die het verkeer verdelen en verzamelen en de erftoegangswegen en stroomwegen verbinden) en stroomwegen (wegen waarop het verkeer zich onbelemmerd tussen twee punten verplaatst);
- de draagkracht, maatvoering / profilering en het beloop van de weg.
Overige wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 WRO
8. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na bedrijfsbeëindiging de bestemming van een bebouwingsvlak te wijzigen in de bestemming wonen, erf en tuin. Hierbij geldt het volgende:
- het aantal woningen binnen het bebouwingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen mogen niet worden vergroot;
- de aanwezige goot- of boeibordhoogte van de gebouwen mag niet worden gewijzigd;
- het belang dat met de wijziging wordt gediend, mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.
- na bedrijfsbeëindiging van een agrarisch bedrijf kan tevens een subbestemming 'voormalig agrarisch bedrijf (vab)' worden toegekend.
9. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming agrarisch, wonen al dan niet in combinatie met de bestemming erf, te wijzigen ten behoeve van een toename van het aantal wooneenheden dan wel het bieden van mogelijkheden voor zorg- en woonzorgprojecten in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of in monumenten, met dien verstande dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend is toegestaan:
- toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient te zijn gericht op het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en monumenten;
- onder woonzorgprojecten worden verstaan het huisvesting bieden aan bewoners met een zorgindicatie en zorgverlening;
- vestiging is uitsluitend toegestaan in bestaande gebouwen, met dien verstande dat uitbreiding bij woonzorgprojecten is toegestaan indien de zorgfunctie dit vereist op voorwaarde dat uitbreiding beperkt blijft tot ten hoogste 25% van het gebouw, in een schriftelijk advies van een deskundige de noodzaak hiervan is aangetoond en de uitbreiding aansluit op de karakteristiek van het gebouw;
- het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan 5 per gebouw;
- toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot:
- onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige percelen waaronder agrarische bedrijven;
- onevenredige aantasting van landschappelijke of natuurwaarden, ter plaatse van de subbestemmingen Ao of Aln, of milieukwaliteiten;
- onevenredige aantasting van infrastructuur, met name gelet op de capaciteit van de ontsluitingsweg, wat betreft de breedte en draagkracht hiervan.
Toetsing wijzigingsbevoegdheden
10. Alvorens te beslissen omtrent vaststelling van een wijziging winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van:
- de agrarisch deskundige:
- indien het een wijziging betreft zoals bedoeld in lid 7 omtrent de vraag of de wijziging betrekking heeft op een volgens deze regel toelaatbaar bedrijf en de wijziging noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering een en ander exclusief intensieve veehouderij als neventak en teeltondersteunende voorzieningen, of dat toepassing noodzakelijk is ten behoeve van instandhouding van een cultuurhistorisch waardevol gebouw of een monument;
- de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige, indien:
- de wijziging betrekking heeft op de in lid 8 onder A sublid g genoemde openheid of natuurwaarden van de aangrenzende gronden.