direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groote Kreek II
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

De stad Hulst heeft een rijke geschiedenis en is in Zeeuws-Vlaanderen een erg populaire woonplaats en dagbestemming. De aantrekkelijke mix van het historische centrum met de prachtige wallenstructuur en het uitgebreide voorzieningenniveau met alle winkels en horeca trekken bewoners en bezoekers vanuit de verre omgeving. Gezinnen uit de regio en starters zien Hulst als aantrekkelijke vestigingsplaats. Met name door de instroom vanuit België is de laatste jaren weer sprake van een groei van de bevolkingsomvang. Hulst is voor veel zuiderburen gunstig gelegen en daarmee een aantrekkelijke woonstad, ook gezien de havengerelateerde ontwikkelingen op de linkeroever van de Schelde. Daarnaast worden het woningaanbod en de woonomgeving hoog gewaardeerd. Vanaf het einde van de vorige eeuw is aan de zuidoost zijde van de vesting de woonwijk Groote Kreek ontwikkeld. Deze uitbreiding is geheel benut. De waardering voor deze wijk is in het algemeen erg groot. Gezien de bevolkingsgroei en de woningvraag is er behoefte aan een nieuwe uitbreiding. Een logische stap is de gefaseerde ontwikkeling van Groote Kreek II aan de zuidzijde van de bestaande woonwijk. Ten zuiden van de bestaande wijk is een plan gemaakt voor de ontwikkeling van een groene woonwijk met waterpartij en 133 woningen in diverse typen en prijscategorieën.

Om de toename van verkeersbewegingen op de bestaande wegen in Groote Kreek te beperken is een nieuwe ontsluitingsweg vanaf de uitbreiding naar de doorgaande weg noodzakelijk, dit temeer om toekomstige uitbreidingen ook mogelijk te maken. Deze ontsluitingsroute zal over de bestaande Waterstraat komen, die hiervoor verbreed wordt en doormiddel van een rotonde op de Molenstraat wordt aangesloten. Deze weg maakt ook onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied Hulst. Hierbinnen is het gebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', ook de nieuwe Waterstraat komt deels in de bestemming Agrarisch en Water waar geen wegen zijn toegestaan. Daarnaast past de ontsluiting op de bestaande woonwijk ook niet binnen de bestemming 'Groen' in het bestemmingsplan Kernen Hulst 1H. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, zal een passende bestemming moeten worden toegekend. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de oostkant van de stad Hulst, ten zuiden van de bestaande woonwijk Groote Kreek. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Waterstraat. De ontsluiting van de wijk gebeurt over de bestaande Waterstraat die hiervoor verbreed zal worden en maakt tevens onderdeel uit van het plangebied. De noordzijde van Grootte Kreek II wordt gevormd door een dijkje met daarachter de Marco Pololaan. De oostgrens wordt gevormd door de watergang tussen de bestaande agrarische percelen. Op zo'n 750 meter van het plangebied aan de oostzijde liggen woningen in de kern van Clinge. Aan de zuidzijde bevinden zich eveneens agrarische percelen. Ten zuiden van de aansluiting van de Waterstraat met de Molenstraat is een restaurant en het natuurgebied de Clingse bossen aanwezig.

Kadastraal zijn de percelen waar het plangebied zich bevindt bekend als HUL sectie R nummers 702, 703, 704, 267 en 102 en HUL R 265 voor wat betreft de Waterstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0001.png"

Figuur 1.1. Globale ligging plangebied, rood omrand.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter hoogte van het plangebied geldt het bestemmingsplan buitengebied Hulst, vastgesteld op 16 mei 2013. Ter plaatse van de noordrand van het plangebied geldt bestemmingsplan Kernen Hulst, vastgesteld op 7 juni 2018 inclusief de hierna vastgestelde herziening Kernen Hulst 1H (vastgesteld 15 april 2021). Nadien zijn nog de Parapapluherziening Huisvesting Arbeidsmigranten en het Bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige waarden vastgesteld die ook binnen het plangebied gelden.

De gronden binnen het plangebied waar het bestemmingsplan Buitengebied Hulst geldt, zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', 'Verkeer' en Water (zie figuur 1.2). De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zijn bestemd voor duurzame agrarische bedrijfsuitoefening en agrarisch grondgebruik en daarbij behorende voorzieningen. Woningen zijn hier niet toegestaan. Er is geen bouwvlak aanwezig en gebouwen zijn hier uitsluitend in de vorm van schuilhutten en melkstallen (met een goothoogte van 3 meter en een oppervlakte van maximaal 50 m² per bedrijf) en schuren ten behoeve van een fruitteeltbedrijf (met een goothoogte van maximaal 4m en oppervlakte van maximaal 100 m² per agrarisch bedrijf) toegestaan.

De gronden aan de noord- en westrand hebben de aanduiding 'kernrandzone'. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud en/ of herstel van het karakter van de zone rondom de kernen. De bestemmingen Verkeer en Water zijn opgenomen ten behoeve van de Waterstraat en naastgelegen watergang.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Leiding- Water' ter bescherming van de waterleiding die ter plaatse van de Waterstraat is aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplankaart Buitengebied Hulst, plangebied rood omrand (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)

De gronden binnen het plangebied waar het bestemmingsplan Kernen Hulst 1H geldt, zijn bestemd als Groen. Daarnaast geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en Leiding - Water, zie ook figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplankaart Kernen Hulst 1H, plangebied rood omrand (bron: ruimtlijkeplannen.nl, bewerkt)

In het Bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige waarden, vastgesteld op 8 juni 2017, is vrijwel het gehele plangebied voorzien van de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

De beoogde woningen en verkeersstructuur past zowel voor wat betreft gebruiks- als bouwmogelijkheden niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie van het plangebied en de beoogde ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 3 wordt het actuele beleidskader beschreven en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst;
  • In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de diverse milieuaspecten;
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik voor agrarische doeleinden (onder andere maïs). Daarnaast ligt de Waterstraat in het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich de zuidgrens van Grote Kreek I met een wandel-/ fietspad en aan de westzijde een dijk.

Het plangebied is onderdeel van het coulisselandschap tussen de kern Clinge en de woonwijk Groote Kreek. Aan de westzijde van het plangebied ligt de Waterstraat, een kleine polderweg voor de ontsluiting van de wijk Groote Kreek met de Molenstraat ten hoogte van de kern Sint Jansteen. Aangrenzend aan deze weg liggen aan de oostzijde een sloot en agrarische percelen.

Ten westen van het plangebied bevindt zich een bosperceel. Dit bosperceel is aangewezen als onderdeel van Natuurnetwerk Zeeland. Ook bevindt zich aan de westkant van de Waterstraat een manege. Aan de zuidzijde van de aansluiting van de Waterstraat op de Molenstraat is een restaurant aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0004.png"

Figuur 2.1.1 Huidige situatie plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland 2021, bewerkt)

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0005.png"Figuur 2.1.2 Zicht op het plangebied vanaf de noordzijde richting de zuidwestzijde (Google StreetView sept 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0006.png"

Figuur 2.1.2 Zicht op het plangebied vanaf de zuidzijde richting de noordwestzijde (Google StreetView mei 2021)

2.2 Beoogde ontwikkeling

2.2.1 Geschiedenis ontwikkeling

De stad Hulst heeft een rijke geschiedenis en is in Zeeuws-Vlaanderen een erg populaire plaats om te wonen en te bezoeken. De aantrekkelijke mix van het historische centrum met de prachtige wallenstructuur en het uitgebreide voorzieningenniveau met alle winkels en horeca trekken bewoners en bezoekers vanuit Zeeuws-Vlaanderen en het aangrenzende Belgisch Vlaanderen. Gezinnen uit de regio en starters zien Hulst als aantrekkelijke vestigingsplaats. Met name door de instroom vanuit België is de laatste jaren weer sprake van een groei van de bevolkingsomvang. Hulst is voor veel zuiderburen gunstig gelegen en daarmee een aantrekkelijke woonstad, ook gezien de havengerelateerde ontwikkelingen op de linkeroever van de Schelde. Daarnaast worden het woningaanbod en de woonomgeving hoog gewaardeerd en zijn de grondprijzen in Hulst aantrekkelijk voor deze doelgroep.

Vanaf het einde van de vorige eeuw is aan de zuidoostzijde van de vesting de woonwijk Groote Kreek ontwikkeld. Deze uitbreiding is geheel benut. De waardering voor deze wijk is in het algemeen erg groot. Gezien de bevolkingsgroei en de woningvraag is er behoefte aan een nieuwe uitbreiding. Een logische stap is de gefaseerde ontwikkeling van Groote Kreek II. Met een uitbreiding van Groote Kreek kan een zeer aantrekkelijk woon- en leefmilieu worden gecreëerd, dat de verschillende woonwensen kan vervullen.

2.2.2 Ruimtelijk-stedenbouwkundige opzet

Voor de ontwikkeling van Groote Kreek II zijn de volgende kwantitatieve ambities gesteld:

  • 200 tot 300 woningen, waarvan 133 in de eerste fase (d.m.v.voorliggend bestemmingsplan)
  • uitgifte in 3 of 4 fasen
  • looptijd van 15 tot 20 jaar (flexibel ontwerp)
  • een flexibel plan met verschillende woningtypen: vrijstaand, geschakeld, gestapeld en nultredenwoningen.

Stedenbouwkundig plan 1e fase.

Voor de ontwikkeling van Groote Kreek II is in een interactief planproces een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit stedenbouwkundig plan is voor een groot deel op hoofdlijnen. Dit betekent dat de wegen- en waterstructuur is uitgewerkt en de openbare ruimte gedimensioneerd. Daartussen liggen de uitgeefbare bouwvelden. Hiervan is alleen de eerste fase gedetailleerder uitgewerkt in een verkavelingsplan. Dit om flexibiliteit te behouden en de volgende fasen in te vullen op basis van de dan geldende vraag uit de markt.

Groote Kreek II wordt primair ontsloten via de Waterstraat. De Waterstraat wordt daarvoor verbreed en wordt doormiddel van een rotonde aangesloten op de Molenstraat. De Waterstraat krijgt een vrijliggend fietspad, wat bijdraagt aan de veiligheid en de aantrekkelijkheid van de route als primaire ontsluiting van Groote Kreek II, maar ook zorgt voor een goede en aantrekkelijke fietsverbinding tussen de Clingeweg en de Molenstraat. Daarnaast wordt de wijk ook aangesloten op de hoofdontsluitingsroute van Groote Kreek I via de Alexander de Grotestraat aan de noordoostzijde, deze secundaire ontsluitingsroute kan worden ontmoedigd door het toepassen van verkeersremmende maatregelen.

In de woonwijk spelen groen en water, net als in Groote Kreek I, een belangrijke rol. De straten worden voorzien van groene randen en begeleid door bomenrijen. Aan de oostzijde komt een grote waterpartij die zich om een deel van de woningen heen vormt. Er worden maximaal 133 woningen mogelijk gemaakt, waarvan maximaal 35 gestapelde woningen. De gestapelde woningen worden in de westelijke helft van het plangebied gerealiseerd in één gebouw en zijn bedoeld voor cliënten van stichting Tragel, een zorginstelling die mensen met een beperking begeleid. Aan de westzijde is de dichtheid van de bebouwing groter dan aan de oostzijde.

De hoogte van de woningen sluit aan bij de bestaande bebouwing in Groote Kreek I. De bebouwing heeft een goothoogte van maximaal 7 meter en nokhoogte van maximaal 11 meter. De gestapelde bebouwing is uitsluitend in het zuidwestelijke deel van het plangebied toegestaan.

Het stedenbouwkundig plan is zodanig ontworpen dat bij een uitbreiding van de wijk aangesloten kan worden op de hoofdstructuren (verkeer, groen en water).

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0007.png"

Figuur 2.2.6 Stedenbouwkundig plan

Er wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld waaraan de bebouwing zal moeten voldoen. Het beeldkwaliteitsplan zal onderdeel uitmaken van het gemeentelijke welstandsbeleid en ook als zodanig worden vastgesteld. Daarin spelen onder andere de kap, materiaalgebruik en rooilijn een rol. De beeldregie van de architectuur zal aansluiting bij Groote Kreek I zoeken. Daarnaast wordt er speciale aandacht besteed aan bebouwingsaccenten; gebouwen met een verbijzondering in architectuur, gezien de locatie van de betreffende percelen in Groote Kreek II. Het zal daarbij gaan om enkele hoek- en kopwoningen. Deze staan op beeldbepalende locaties in de routestructuur en dienen met extra zorgvuldigheid en een passende uitstraling te worden vormgegeven. Ook worden eisen gesteld aan de inrichting van het openbaar gebied.

Waterstraat

Aan de zuidzijde van de beoogde uitbreiding wordt aangetakt op de Waterstraat. Het verkeer zal via de Waterstraat naar de Molenstraat en vervolgens N290 in de richting van de E34 in België en Hulst / Terneuzen worden afgewikkeld. De Waterstraat zal hiervoor worden verbreed zodat deze voldoende capaciteit heeft om ook het verkeer van de toekomstige uitbreidingen af te wikkelen. Voor aansluiting van de Waterstraat op de Molenstraat wordt een nieuwe rotonde aangelegd. Aan de westzijde van de Waterstraat wordt een vrijliggend fietspad aangelegd. Dit fietspad wordt ter hoogte van het gemaal aangesloten op het reeds bestaande fietspad langs het zuidelijk deel van de Waterstraat. De Waterstraat zal ten noorden van de aansluiting op de woonwijk een fietspad worden.

2.3 Beschrijving juridische regeling

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke standaardregels voor de bestemmingsplannen zijn van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling
2.3.2.1 Verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd. Bouwvlakken markeren de ruimte voor situering van gebouwen.

Door met een muis op een perceel te klikken, komt een overzicht in beeld van de relevante gebruiks- en bouwregels. Daartoe behoren ook de andere bepalingen, zoals voor afwijkingen, wijziging en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde.

In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd, zodanig dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is.

Doel is om een flexibel bestemmingsplan op te stellen, met voldoende ruimte voor aansluiting op vragen vanuit de markt, waarin de essentiële onderdelen (zoals water en de hoofd ontsluiting) zijn vastgelegd.

2.3.2.2 Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (Algemene regels) bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) ten slotte bevat het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemming (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

In het Bro is daarnaast een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Hulst.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Woongebied

Binnen deze bestemming zijn de woningen met de daarbij behorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water, en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere binnen een woongebied voorkomende functie voorzien. Binnen deze bestemming zijn diverse bouwvlakken opgenomen waarbinnen woningen gebouwd kunnen worden. Er zijn maximale bouw- en goothoogten opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen. Op deze manier kan de inrichting per bouwvlak flexibel gedaan worden. Voor de gestapelde woningen is een maximaal aantal eenheden opgenomen in de regels. Tevens zijn deze doormiddel van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend in het zuidwesten van het plangebied toegestaan. Overige woningen worden vrijstaand, geschakeld en nultredenwoningen en zijn overal in de bestemming toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is daarnaast een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het gebruik van gronden. Daarvoor dient een landschappelijke inpassing conform een door een landschapdeskundige goedgekeurd plan te zijn aangelegd en in stand worden gehouden.

Groen

De grote groenstructuur aan de noord- en zuidzijde zijn beschermd met een groenbestemming. Binnen deze bestemming is groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Voor de ontsluiting op de bestaande wijk en toekomstige uitbreidingen zijn binnen deze bestemming de aanduidingen 'ontsluiting' opgenomen, hier zijn wegen toegestaan. De groenbestemming is tevens opgenomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing.

Water

De grote waterpartij heeft de bestemming Water. Deze is nodig voor de benodigde waterberging. Binnen deze bestemming zijn water, waterhuishoudkundige voorzieningen, ondergeschikt groen en bruggen voor verkeer toegestaan.

Verkeer

De hoofdontsluitingsroute via Waterstraat heeft de bestemming Verkeer net als de rotonde op de Molenstraat. Ook de aansluiting van de Waterstraat op de woonwijk heeft de bestemming Verkeer.

Voor het verbreden van de weg is een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. Als voorwaarde voor een omgevingsvergunning geldt dat voldoende faunapassages dienen te worden gerealiseerd. En het aantal, de locatie en ontwerp van de faunapassages is goedgekeurd door een ecologisch adviesbureau.

Leiding - Gas

Er ligt in het plangebied één planologisch relevante gasleiding. Voor de beschrijving daarvan wordt verwezen naar de paragrafen 4.11. De gasleiding is als zodanig bestemd. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. voor de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' (Artikel 7) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

Leiding - Water

Aan de westzijde van het plangebied is een waterleiding aanwezig. Deze waterleiding wordt in onderhavig bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Voor de dubbelbestemming Leiding - Water (Artikel 9) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

Waarde - Archeologie 2

Binnen deze dubbelbestemming is het volgende geregeld.

Voordat er voor een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.

Bij verstoring van de bodem geldt vergunningplicht als de bodem onder 0,4 m-mv met een oppervlak van meer dan 500m2 wordt verstoord. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht.

In alle gevallen geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan op de vrijstellingenkaart is weergegeven worden uitgevoerd. Deze vrijstellingenkaart is opgenomen in Bijlage 2 van de regels. Op deze kaart wordt voor de verschillende gebieden verschillende vrijstellingsdieptes vrijgegeven:

  • 0 m -mv
    Wettelijk beschermde archeologische monumenten en waterbodems.
  • 0,40 m –mv
    Zones met hoge en gematigde verwachting
    met uitzondering van de wettelijk beschermde monumenten en waterbodems.
  • vrijgesteld
    Zones met lage archeologische verwachting (laag 1-2)
    het betreft jongere afzettingen van Walcheren voor zover gelegen binnen de polders die dateren van ná 1532;
    Zones die middels selectiebesluiten van de gemeenten werden vrijgesteld.

Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarde van de betrokken locatie niet nodig is.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Artikel 12 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat één lid. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 13. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Artikel 15 Overige regels

In dit artikel wordt verwezen naar de 'werking wettelijke regeling' waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het Staatsblad. Ook is in dit artikel een parkeerregeling opgenomen.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In Artikel 16 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. Artikel 17 bevat de slotregel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

De ontwikkeling van Groote Kreek II is een uitbreiding van de bestaande woonwijk Groote Kreek aan de rand van het stedelijk gebied. Dit is een uitbreiding op korte afstand van het stadscentrum van Hulst. Het gaat om nieuwbouwwoningen die gasloos, energiezuinig en goed geïsoleerd zijn. Daarnaast is het een groen en waterrijk plan. Het mogelijk maken van nieuwe woningen aan de rand van het bestaand stedelijk gebied van Hulst past binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren en militaire terreinen.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit het Barro in het geding zijn.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied plaats vindt.

Toetsing

Het toevoegen van 133 woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In bijlage 2 is de behoefte aan deze woningen beschreven. Hieruit blijkt dat de geplande woningen op de locatie Groote Kreek II zijn nodig om in de woningbehoefte te voorzien en voor het toekomstbestendig maken van de woningvoorraad. Concreet is er een uitbreidingsbehoefte aan grondgebonden koopnultredenwoningen in het hogere marktsegment. Momenteel zijn er te weinig grondgebonden nultredenkoopwoningen in het duurdere segment of zelfbouwmogelijkheden hiervoor, om de doorstroming op gang te brengen. Door toevoeging van juist deze woningen wordt er in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voorzien.

Tegelijkertijd creëert dit doorstroming aan de bovenkant van de woningmarkt waardoor er langere verhuisketens in de woningvoorraad ontstaan. Dit zorgt voor meer dynamiek en woningverkopen binnen de gemeente waardoor meer mensen hun woonwensen kunnen realiseren en vraag en aanbod beter in balans komen. Positief neveneffect hiervan is dat de overwegend goedkope bestaande woningvoorraad vrij komt waardoor (terugkerende) jongeren en instromers van buiten de regio in hun woonwensen kunnen voorzien. Dit komt de leefbaarheid ten goede.

Voor een dergelijke hoeveelheid woningen is momenteel geen locatie beschikbaar binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is een locatie aan de rand van het stedelijk gebied gekozen als uitbreiding van een vrij recent gebouwde woonwijk.

Voor de 133 geplande woningen op de locatie Groote Kreek II in de gemeente is op basis van de vereisten van de Ladder voldoende behoefte aangetoond. Daarmee is er sprake van een zorgvuldige ruimtelijke ordening.

Conclusie

Uit de ladderonderbouwing blijkt dat er voldoende behoefte aan het beoogde aantal en type woningen aan de rand van het bestaande stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zeeland

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • 1. uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Ambities 1 en 4 zijn van belang bij de ontwikkeling van Groote Kreek II

Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland

Deze ambitie sluit aan bij de NOVI-prioriteit ‘Sterke en gezonde steden en regio’s’ (paragraaf 3.1.1). De Zeeuwse Omgevingsvisie besteedt extra aandacht aan beschikbaarheid van voorzieningen en de kwaliteit van woningen. Sinds 2014 is er in Zeeland sprake van een stabiele tot licht groeiende bevolking, ondanks dat er meer mensen overlijden dan dat er worden geboren. De groei is voornamelijk toe te schrijven aan de toestroom van nieuwe Zeeuwen. De bevolking van Zeeland neemt volgens de Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose 2019 nog toe tot 400.000 inwoners. De vraag naar extra woningen manifesteert zich vooral in steden en in andere goed bereikbare kernen met voorzieningen. Per regio en per dorp kan de vraag naar woningen echter sterk uiteenlopen. Bundeling van voorzieningen in combinatie met een goede bereikbaarheid daarvan is een gezamenlijke uitdaging. In regioverband maken gemeenten afspraken waar en hoeveel woningen er worden toegevoegd in de regionale woningmarktafspraken. Omdat de situatie in elke regio anders is, is regionaal maatwerk belangrijk. De behoefteraming van de meest recente Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose is daarvoor de basis. Zorgvuldig ruimtegebruik en bouwen binnen het bestaand stedelijk gebied van dorpen en steden is voor iedere stedelijke ontwikkeling, zoals woningbouw, kantoren of bedrijventerreinen, het uitgangspunt. Het Rijk heeft daarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking

opgenomen in landelijke wetgeving (paragraaf 3.1.3). Het doel is beschermen van het landschap, de agrarische functie van het buitengebied, natuurwaarden en andere kwaliteiten die maken dat het in Zeeland goed wonen is.

Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

De verandering van het klimaat als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen heeft ingrijpende gevolgen. De zeespiegel stijgt en weerextremen zoals overvloedige neerslag, lange periodes van hitte en droogte en stormen gaan vaker optreden. Dit resulteert in een groter risico op overstroming, wateroverlast, hittestress en ernstig watertekort/droogte. De gevolgen van klimaatverandering zijn zeker voor Zeeland van belang. Bescherming tegen het water, maar ook het gebruik van het water verdient daarom de continue aandacht. De provincie wil binnen haar mogelijkheden haar bijdrage leveren aan het beperken van het klimaatprobleem; zowel aan de bron als in de gevolgen.

Woondeal

Om het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht, is met het

programma Woningbouw nationaal ingezet in op de realisatie van 900.000 woningen tot

en met 2030. Met de Woondeal Zeeland is de basis gelegd voor een langjarige samenwerking tussen overheden, woningcorporaties en marktpartijen. De partijen streven naar het bouwen van 16.500 extra woningen in Zeeland tot en met 2030. Van de nieuwe woningen zal 2/3 betaalbaar zijn. Het gaat om 6.840 sociale huurwoningen (tot 1.000 euro per maand) en 3.460 koopwoningen (tot 355.000 euro). Van de extra woningen zijn er 6.800 nultredenwoningen (gelijkvloerse woningen) en 795 flexwoningen (flexibele, tijdelijke woningen bedoeld voor mensen die snel huisvesting nodig hebben). Gemeente Hulst zal zich in om daarvan 823 woningen tot ontwikkeling brengen. Groote Kreek II is met 250 woningen aangewezen als sleutelproject in de regio en noodzakelijk voor realisatie van de regionale opgave. In Groote Kreek II worden verschillende woningtypen gerealiseerd, appartementen, nultredenwoningen, rijwoningen maar ook vrijstaande woningen. Dit zorgt voor betaalbare woningen, maar ook doorstroomwoningen (bijvoorbeeld de nultredenwoningen) die er voor zorgen dat andere woningen vrijkomen.

Toetsing

De gemeente Hulst vormt samen met de gemeenten Sluis en Terneuzen een woningmarktregio. Door de gemeenten zijn regionale woningmarktafspraken opgesteld. De provincie heeft hieraan haar goedkeuring gegeven. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

De nieuwe woonwijk is klimaatbestendig ontworpen met oog voor de aspecten hittestress en wateroverlast. Er wordt voldoende waterberging gerealiseerd om het hemelwater op te kunnen vangen en in de wijk is groen geïntegreerd om hittestress te beperken. Daarnaast wordt de woonwijk uiteraard gasloos en zal worden voldaan aan de duurzaamheidseisen.

3.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 dat gaat over het ruimtelijk domein van belang. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels uit dit hoofdstuk opgenomen die dit plan raken. In de verordening gaat het met name om kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied.

Toetsing

De regels uit de Verordening voor wonen, bufferzones, bestaande natuur en landschap en erfgoed zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Wonen (artikel 2.7 van de verordening)

In het landelijk gebied, waaronder wordt verstaan het gebied gelegen buiten de grens van het bestaand stedelijk gebied zijn nieuwe burgerwoningen in beginsel niet toegestaan. Het stedelijk gebied is het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ontwikkelingen in het landelijk gebied als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: woningen binnen nieuwe uitbreidingslocaties / nieuwe woonwijken die onderdeel uitmaken van een regionaal woningbouwprogramma, veelal aansluitend aan het bebouwd gebied, na toepassing van de algemene regels voor duurzame verstedelijking. Het beoogde initiatief wordt aansluitend aan het bebouwd gebied gerealiseerd en de regels voor duurzame verstedelijking zijn van toepassing (zie ook paragraaf 3.1.3 e bijlage 2). Hiermee wordt aan de eisen m.b.t. wonen voldaan.

Bufferzones (artikel 2.17 van de verordening)

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Binnen genoemde afstanden zijn geen agrarische gebouwen mogelijk en ook fruitteelt is op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Hulst en onderhavig bestemmingsplan binnen een afstand van 50 meter tot gronden met de bestemming 'Woongebied' niet toegestaan.

Afwegingszone natuurgebieden (art. 2.27 OV

Het plangebied ligt binnen honderd meter van het NatuurNetwerkZeeland De toename woningen zou extra recreatiedruk op het NNZ kunnen veroorzaken. Dit kan voorkomen worden door recreatiepaden in het plangebied zelf aan te leggen. Dit wordt gedaan door een interne wandelroute aan te leggen die in verbinding staat met de bestaande wandelpaden. Daarnaast zal in de uitwerking rekening gehouden te worden met verstoring door licht en verkeersslachtoffers bij de dieren door toename verkeer op deze route. Dit kan door het toepassen van faunapassages en grondwallen en/of beplanting die voorkomt dat licht in het natuurgebied schijnt (zie ook paragraaf 4.7).Bij verdere uitwerking van de plannen zal hier ook aandacht voor gehouden moeten worden.

Landschap en erfgoed (artikel 2.29 van de verordening)

Het aspect erfgoed wordt in paragraaf 4.3 behandeld. Er zijn geen landschappen, landschapselementen, cultuurhistorisch waardevolle boerderijen of cultuurhistorische elementen welke als beschermingswaardig zijn aangemerkt. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Conclusie

Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Regionale woningmarktafspraken

De gemeente Hulst heeft op basis van de Woningmarktafspraken 2016-2025 recht op ladderruimte. Door het inzetten van bouwtitels op deze locatie wordt voorzien in een aantoonbare behoefte en verbetert het indirect de leefbaarheid van Hulst. Huidige bewoners kunnen binnen de kern doorstromen en maken zodoende plaats voor jongeren of nieuwe inwoners.

3.3.2 Structuurvisie Hulst

In de Structuurvisie Hulst zijn gebieden aangeduid waarvoor de strategie 'Transformeren - Tuin van Hulst (en Sint Jansteen)' geldt. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt binnen dit gebied. De strategie transformeren is gekozen voor de gebieden waar in de komende jaren een transformatie te verwachten valt. In de structuurvisie wordt aangegeven dat gezien het functioneren van de oorspronkelijke functie van het gebied, de landbouw, de wenselijkheid van de transformatie niet ter discussie staat.

Over de het gebied Tuin van Hulst waar ook het plangebied onder valt is opgenomen dat de verdere ontwikkeling van Groote Kreek onzeker is, gelet op de beperkte manifeste behoefte aan nieuwe woningen en de forse herstructureringsopgaven. Tegelijkertijd biedt de oorspronkelijke functie in het gebied, de landbouw, weinig vooruitzicht op een rendabele bedrijfsvoering. In dit strategisch project wordt gezocht naar een nieuwe economische drager die de kwaliteit van het gebied kan vermarkten. Inmiddels is de markt veranderd en is er grote behoefte aan nieuwe woningen.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Vorm vrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is in categorie D (sectie D 11.2) opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarden (133 woningen maximaal). Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De m.e.r.-beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 1.

Ontsluitingsweg

De Groote Kreek II wordt ontsloten via een nieuwe ontsluitingsweg die aan de zuidzijde van het plangebied wordt gesitueerd. Deze ontsluitingsweg wordt aangesloten op de Waterstraat. De voorgenomen activiteit betreft de aanleg van een 'gewone' weg met twee rijstroken. De weg voldoet niet aan de definitie van een autoweg uit het Besluit m.e.r. Er wordt namelijk landbouwverkeer toegelaten op de weg. Ook wordt de weg niet aangeduid met een zogenaamd 'G3-bord' (aanduiding autoweg). Deze activiteit is dus niet in het Besluit m.e.r. opgenomen.

4.2 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

4.2.1 Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Huidige situatie

Groote Kreek I is een 30 km/uur gebied waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Belangrijke wegen binnen de wijk die ontsluiten op het hoofdwegennet zijn de Marco Pololaan, Alexander de Grotestraat en de Livingstonestraat. Deze wegen ontsluiten aan de noordzijde van de wijk op de Clingeweg. De Clingeweg is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt. In westelijke richting zijn via de Clingeweg het centrum en andere wijken van de kern Hulst te bereiken en in oostelijke richting is de kern Clinge te bereiken. De wijk is vanuit zuidelijke richting ook te bereiken via de Waterstraat, een niet al te brede landbouwweg met een maximumsnelheid van 60 km/uur.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de Waterstraat de primaire ontsluitingsroute van Groote Kreek II. De nieuwe Waterstraat wordt breder aangelegd om dit verkeer goed af te kunnen wikkelen en sluit aan op de gebiedsontsluitende weg Molenstraat met een maximumsnelheid van 80 km/u. Daarnaast komt een secundaire verbinding met de wijk Groote Kreek I ter plaatse van de Alexander de Grotestraat. Groote Kreek II wordt net als Groote kreek I een 30 km/uur gebied waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Langzaam verkeer

Binnen de woonwijk deelt de fietser voornamelijk de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. In de wijk is een vrijliggend fietspad aanwezig dat vanuit het centrum van de wijk diagonaal in noordwestelijke richting naar de binnenstad van Hulst leidt. Daar waar de Clingeweg wordt bereikt wordt aangesloten op het hoofdfietsnetwerk van Hulst. Langs de westkant van de wijk ligt tussen de Waterstraat en Clingeweg ook een vrijliggend fietspad. Dit fietspad wordt met de aanleg van de nieuwe Waterstraat als vrijliggend fietspad doorgetrokken tot de Molenstraat in het zuiden.

Tussen Groote Kreek I en II ligt een voetgangersverbinding, genaamd het Zuiderpad. Deze verbindt de Waterstraat in het zuidwesten met de Clingeweg in het noordoosten en ligt rondom de woonwijk Groote Kreek I. Dit pad sluit aan op het voetpadennetwerk binnen de woonwijken. Ten oosten van de woonwijk tussen Clingeweg en Marco Pololaan wordt het Zuiderpad ook gebruikt door tractoren die de akkers willen bereiken. Het Binnenpad is een voetgangersverbinding en loopt vanaf het Zuiderpad via het midden van de wijk in noordelijke richting naar de bushalte op de Clingeweg. Deze voetgangersverbinding wordt ook doorgetrokken in Groote Kreek II.

Openbaar vervoer

Aan de Clingeweg, ten noorden van het plangebied, is de bushalte 'Hulst, Grote Kreek' gelegen. Buslijnen 19 en 589 vertrekken hiervandaan richting Ossenisse, Hulst centrum en Breda. Deze halte ligt op circa 10-15 minuten loopafstand van het plangebied.

4.2.2 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Huidige- en toekomstige situatie

In het projectgebied worden 10 nieuwe aaneengebouwde, half-vrijstaande of vrijstaande woningen gebouwd. In onze berekening van de verkeersgeneratie gaan we uit van een worst-case scenario (vrijstaand). De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', 2018). Voor het woningtype 'koop, huis, vrijstaand' binnen een weinig stedelijke omgeving in het restgebied van de bebouwde kom geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 mvt/weekdagetmaal per woning. Uit de berekening blijkt dat de realisatie van de 10 vrijstaande woningen zorgt voor een toename van 82 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersgeneratie wordt afgewikkeld op het laatste stuk van de Kerkstraat en verspreidt zich vervolgens via de Beukelszstraat en Beatrixstraat over Clinge. De wegen kunnen de beperkte toename van verkeersbewegingen verspreid over de dag aan.

Voor de beoogde ontwikkeling van de woonwijk is onderzocht wat de effecten zullen zijn van het nieuw gegenereerde verkeer op het omliggende wegennet is. Hierbij is eerst onderzocht of het verkeer vanuit Groote Kreek II via de ontsluitingen van de bestaande wijk (Groote Kreek I) voldoen voor het afwikkelen van de toekomstige verkeersdruk na realisatie van Groote Kreek II. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. Hieruit blijkt dat ook na de bouw van de beoogde woningen de verkeersafwikkeling binnen Groote Kreek I en op de Clingeweg gewaarborgd blijft. Maar op een aantal punten de verkeersintensiteit flink zal toenemen.

Naar aanleiding van dit onderzoek, zorgen vanuit de omgeving en met de toekomstige verdere uitbreiding van de wijk Groote Kreek is besloten de ontsluiting via de Waterstraat mogelijk te maken. Doormiddel van een verkeerstudie is onderzocht hoe het verkeer zal worden afgewikkeld op de verschillende wegen, dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat in deze variant de verkeersintensiteiten, ook met een mogelijke toekomstige uitbreiding, in de bestaande wijk aanvaardbaar zijn en is gekozen om deze variant in voorliggend bestemmingsplan te bestendigen.

4.2.3 Parkeren

De gemeente Hulst kent geen specifiek parkeerbeleid maar hanteert hiervoor de CROW-normen. Bij toetsing aan dit artikel dient dan ook uit te worden gegaan van de meest recente parkeerkencijfers uit CROW publicatie 381. Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van het stedelijk karakter van de gemeente en de ligging ten opzichte van de stad. De stedelijkheidsgraad van de woonwijk Groote Kreek II wordt aangegeven als 'niet stedelijk' (bron: CBS, 2021). Omdat het te ontwikkelen perceel niet in het centrum of het buitengebied is gelegen, is wat betreft de ligging uitgegaan van 'rest bebouwde kom'. CROW-publicatie 381 geeft een minimum en maximum kengetal. Uitgegaan wordt van het gemiddelde van de bandbreedte. Het gemiddelde autobezit en de woningadressendichtheid geven daar aanleiding voor.

Parkeerbehoefte

In de CROW publicatie wordt er onderscheid gemaakt tussen vrijstaande, twee-onder-een-kap en tussen/hoek woningen. Voor de zorgwoningen is uitgegaan van de kencijfers voor een serviceflat.

Omdat de plannen voor de woonwijk nog niet definitief vastliggen en het type woningen en het aantal nog kan veranderen (met een maximum van 133), wordt in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Hierbij worden de volgende normen gebruikt:

Functietype   Functie CROW   Norm  
Vrijstaande woningen   Koop, huis, vrijstaand   2,3 per woning  
Twee-onder-een kap woningen   Koop, huis, twee-onder-een-kap   2,2 per woning  
Rijwoningen   Koop, huis, tussen/hoek   2,0 per woning  
Zorgwoningen   Serviceflat   0,6 per woning
 

Uit een kavelstudie blijkt dat met deze normen ook voldoende ruimte binnen het plangebied is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het plan is daarmee uitvoerbaar.

4.3 Cultuurhistorie en Archeologie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;

De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Conform het vigerend bestemmingsplan “Archeologische en Aardkundige waarden” (2017) en de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zeeland zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0008.png"

Figuur 4.2.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: provincie Zeeland)

Archeologie

Conform het vigerend bestemmingsplan “Archeologische en Aardkundige waarden” (2017) kent het plangebied een dubbelbestemming Waarde- Archeologie 2. Deze waarde wordt overgenomen in dit bestemmingsplan. Deze bestemming stelt dat er een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden voor ontwikkelingen binnen de dubbelbestemming waarbij de verstoringen over een oppervlakte van 500 m2 dieper reiken dan 0,40 meter beneden maaiveld. Om die omgevingsvergunning te ontvangen dient aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden verloren gaan als gevolg van de ontwikkeling. Negatieve effecten op archeologische waarde kunnen zodoende worden uitgesloten. Deze aanpak is conform het advies van de regioarcheoloog, zoals opgenomen in bijlage 5.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek (bijlage 6 ) en waterbodemonderzoek (bijlage 7) uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat er geen aanleiding is tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten gehalten/concentraties van gevaarlijke stoffen kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. Het onderzoek stelt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor het gebruik van de locatie als woonwijk.

Daarnaast is een indicatief dammenonderzoek is uitgevoerd (bijlage 8). Hieruit blijkt dat diverse dammen visueel verontreinigd zijn met bodemvreemde materialen. In de dammen zijn lichte verontreinigingen aangetroffen en -voor zover uit dit onderzoek vast te stellen bleek- zijn visueel geen asbesthoudende materialen waargenomen. Dammen 4, 5 en 6 zullen bij werkzaamheden waarschijnlijk verwijderd of verplaatst worden. Bij dammen 5 en 6 (zie figuur 4.4.1) zijn verhoogde metingen van barium geconstateerd. Onbekend is vooralsnog of het gehalte daadwerkelijk te wijten is aan de genoemde antropogene bron (bijmengingen bodemvreemd materiaal) of dat het een van nature verhoogde achtergrondgehalte betreft. Het is derhalve aan het bevoegd gezag om te oordelen of het gemeten gehalte aan barium aanleiding geeft voor het verrichten van vervolgonderzoek/sanerende maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0009.png"

Figuur 4.4.1 Situering onderzoekslocatie (Bron: https://intgwbp.zeeland.nl/geoloket/?Viewer=Luchtfoto en bijlage 8)

Verder zal realisatie van de Groote Kreek II geen negatief effect hebben op de bodem.

Conclusie

Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Bij de omgevingsvergunning voor uitvoering van de werkzaamheden zal met bevoegd gezag worden overlegd hoe om gegaan dient te worden met het ruimen van de dammen.

4.5 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterschapsbeleid

Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit.

Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.

Gemeentelijk beleid

Op 9 november 2013 is de visienota van het Stedelijk waterplan door de gemeenteraad van de gemeente Hulst vastgesteld. De visie ten aanzien van de thema's verantwoordelijkheden, waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, water en ruimtelijke ordening, afvalwater en afkoppelen regenwater, monitoring en evaluatie en organisatie en communicatie is waar mogelijk gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving, zoals vastgelegd door de EU, Rijk, provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en de gemeente Hulst.

Daarnaast heeft de gemeente Hulst het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Hulst 2022-2026 op 24 februari 2022 vastgesteld. Het GRP dient onder andere om aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Verder geeft de gemeente in dit document aan hoe ze omgaat met het grond- en hemelwater op haar grondgebied.

Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten worden klimaatbestendig uitgevoerd. Verhard oppervlak wordt in principe volledig afgekoppeld. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal worden ingezameld en afgevoerd naar de RWZI.

Huidige situatie

De bodem in het plangebied bestaat uit leemarm en zwak lemig fijn zand. In het plangebied komen er twee grondwatertrappen voor, grondwatertrap V en VII. Bij een grondwatertrap V is er sprake van een GHG van >40 cm-mv en een GLG van >120 cm-mv. De grondwatertrap VII heeft een GHG van >80cm-mv en geen gedefinieerde GLG. Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 1,0-3,0 meter +NAP.

Waterkwantiteit

Het plangebied is omsingeld door watergangen, de watergangen ten noorden en ten oosten behoren tot het type ''primaire watergang'' zoals vastgesteld in de legger oppervlaktewater van het waterschap Scheldestromen. De watergangen ten westen en ten zuiden zijn getypeerd als ''secundaire watergangen'' (zie figuur 4.5.1 voor ligging plangebied en watergangen). Voor dit type watergang geldt een beschermingszone van 10 meter. Binnen deze beschermingszone gelden conform de Keur van waterschap Scheldestromen beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0010.png"

Figuur 4.5.1 Plangebied en watergangen + beschermingzones (Waterschap Scheldestromen)

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Hulst is gelegen in Dijkring 32 (Zeeuws Vlaanderen). Regionale waterkeringen zijn overige waterkeringen die geen direct buiten water keren, maar wel van belang zijn bij eventuele calamiteiten. Deze keringen, die ook wel compartimenteringsdijken worden genoemd, zijn de overblijfselen van de polder en dijkenstructuur van weleer. Omwille van hun natuurlijke, landschappelijke, of cultuurhistorische functie waren deze voormalige waterkeringen reeds op vele vlakken ruimtelijk van belang en beschermenswaardig. Omwille van hun potentiële nut in geval van een dijkdoorbraak bij een primaire waterkering zijn deze regionale keringen door de provincie aangewezen als regionale waterkering. De regionale waterkeringen kunnen ondanks het kleinere formaat en mindere staat van onderhoud toch een groot overstromingsbeperkend of overstromingsvoorkomende rol vervullen.

Afvalwaterketen en riolering

In de Groote Kreek, de woonwijk ten noorden van het plangebied zijn alle woningen aangesloten op de riolering. Binnen de gemeentegrenzen ligt eveneens een aantal rioolwatertransportleidingen. Dit zijn de belangrijkste toevoerleidingen naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties in en buiten de gemeente.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een woonwijk met circa 133 woningen. Binnen de ontwerpschets wordt er ongeveer 40 % verhard oppervlak gerealiseerd. Binnen de woonwijk wordt er ook groen en water gerealiseerd.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Voor de ontwikkeling is het aanmeldformulier watertoets van het waterschap ingevuld. Deze is bijgevoegd in bijlage 10. Uit een globale verkenning van het verhard oppervlak blijkt een toename van 41.000 m² ter plaatse van de beoogde woonwijk. Op basis van een waterbergingsopgave van 75 mm waterberging per m² verhard oppervlak betekent dit een waterbergingsopgave van 3.080 m³. Om dit te realiseren wordt een grote waterpartij aangelegd en is er ruimte voor diverse WADI's aan de zuidzijde. Voor de uitbreiding van de Waterstraat wordt aan de oostzijde ruimte gecreëerd voor voldoende waterberging.


Omdat er nog geen definitief plan gereed is en het bestemmingsplan flexibel in te richten is wordt in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van voldoende waterberging.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de aan te leggen gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Bij de uitwerking van de plannen zal rekening gehouden worden met deze volgorde. Het inrichtingsplan is er op gericht hemelwater op te kunnen vangen in de waterpartijen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Hiervoor wordt bij de inrichting rekening gehouden met de onderhoudsstrook. Voor de verbreding van de Waterstraat is gemeente in contact met het Waterschap over de exacte inrichting en de benodigde vergunningen.

Klimaatbestendigheid

Bij de ontwikkeling van de wijk is rekening gehouden met waterberging en wordt gestuurd op veel groen in de wijk en beperkte hoeveelheden verharding in de tuinen en openbaar gebied om zo wateroverlast bij extreme regenval en hittestress tegen te gaan. Daarbij wordt aangesloten bij de Klimaatadaptatiestrategied van de Provincie Zeeland

Conclusie

In de regels van het bestemmingsplan wordt geborgd dat er voldoende waterberging wordt aangelegd om in de opgave te voorzien. Afhankelijk van het definitief inrichtingsplan zal bepaald worden hoeveel deze opgave daadwerkelijk bedraagt en zal dit afgestemd worden met het waterschap.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woonwijk met circa 133 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de CIML-kaart van het RIVM. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hoofdweg bij Terneuzen. Uit de CIML-kaart blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze Hoofdweg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2021; 16,21 µg/m3 voor NO2, 15,18 µg/m3 voor PM10 en 8,08 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

Gezien de grote afstand tussen de Hoofdweg bij Terneuzen en het plangebied is de luchtkwaliteit nader bepaald aan de hand van kaarten van de Atlas Leefomgeving (bron RIVM). Ter plaatse van het plangebied was er in 2021 sprake van een concentratie van 11,60 µg/m3 voor NO2. Voor fijnstof zijn de volgende waardes gemeten; 14,47 µg/m3 voor PM10 en 7,90 voor PM2,5. De waardes ter plaatse voldoen aan de grenswaarde, negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen zodoende worden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.6.1) of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 2,5 kilometer en betreft het gebied 'Bossen en heiden van zandig Vlaanderen: oostelijk deel'. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling leidt wel tot een toename van verkeersbewegingen. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattype ligt op 2,5 kilometer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is met behulp van de AERIUS Calculator de stikstofdepositie berekend. Deze is in bijlage 14 toegevoegd. In deze stikstofberekening is uitgegaan met een worst-case situatie met realisatie van de maximale hoeveel van 133 woningen. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr in zowel de gebruiks- als realisatiefases op Nederlandse Natura 2000 gebieden. De bijdrage van maximaal 0,01 mol/ha/j op Vlaamse Natura 2000-gebieden blijft ruim onder de drempelwaarde. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebieden kunnen daarmee worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0011.png"

Figuur 4.7.1 plangebied en natura 2000 gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (atlas Natuurlijk Kapitaal)

Het plangebied ligt niet in een Natuurnetwerk Zeeland-gebied. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Zeeland-gebied grenst aan het plangebied (figuur 4.7.2). De toename woningen zou extra recreatiedruk op het NNZ kunnen veroorzaken. Dit kan voorkomen worden door recreatiepaden in het plangebied zelf aan te leggen. Dit wordt gedaan door een interne wandelroute aan te leggen die in verbinding staat met de bestaande wandelpaden. Daarnaast is het ontwerp van de weg aangepast naar een variant die grotendeels over het bestaande tracé loopt. Wel dient rekening gehouden te worden met verstoring door licht en verkeersslachtoffers door toename verkeer op deze route. Dit kan door het toepassen van faunapassages en grondwallen en/of beplanting die voorkomt dat licht in het natuurgebied schijnt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0012.png"

Figuur 4.7.2 Plangebied woonwijk en Natuurnetwerk Zeeland (provincie Zeeland)

Soortenbescherming

Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is een ecologische quickscan uitgevoerd.

Landbouwgronden beoogde woonwijk

Het onderzoek naar de gronden van de beoogde woonwijk is in bijlage 11 toegevoegd.

Hieruit blijkt dat er mogelijk vleermuizen vliegen en foerageren, gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Verlichting bij de realisatie zou vleermuisvriendelijk uitgevoerd moeten worden. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen) wordt uitgesloten. Voor het overige zijn geen beschermde soorten te verwachten. Wel geldt de algemene zorgplicht. Op grond van de quickscan worden effecten op beschermde planten- en overige diersoorten uitgesloten; de realisatie van de Groote Kreek II te Hulst is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Er zijn maatregelen geformuleerd die gehanteerd kunnen worden tijdens de uitvoering van het project:

  • Er dient rekening gehouden te worden met de broedperiode. Door te werken buiten de broedperiode kan verstoring van broedende vogels / overtreding Wet natuurbescherming voorkomen worden.
  • Er dient rekening gehouden te worden met zoogdieren. Indien er verlichting geplaatst wordt dient deze te bestaan uit de meest vleermuisvriendelijke verlichting die op dat moment beschikbaar is.
  • Langs de straten dienen amfibievriendelijke straatkolken aangebracht te worden.

Beoogde verbreding Waterstaat

Er is een quickscan ecologie uitgevoerd voor de verbreding van de Waterstraat, deze is opgenomen in bijlage 12. Uit deze quickscan blijkt dat in de omgeving van het plangebied bij de Waterstraat beschermde soorten voorkomen. Er dient onderzocht of te worden of deze soorten daadwerkelijk in het plangebied voorkomen en wat de functie van het plangebied is. Het gaat daarbij om grondgebonden zoogdieren en vleermuizen, broedvogels en amfibieën.

Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan en nader onderzoek naar grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels, de rugstreeppad en de levendbarende hagedis uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13.

Uit dit onderzoek blijkt dat er diverse grondgebonden zoogdieren in de nabijheid zijn waargenomen (wezel, eekhoorn en konijn), maar geen nestlocaties zijn vastgesteld. Gevolgen van de activiteit kunnen zijn dat er extra barrièrewerking optreedt en is er meer kans op verkeerslachtoffers. Dit kan voorkomen worden door het plaatsen van faunapassages met bijbehorende rasters bij de locaties waar de Molenstraat en de Waterstraat doorsneden wordt. De faunapassages dienen geschikt te zijn voor kleine zoogdieren.

Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen 25 meter van het geplande tracé. Wel is vastgesteld dat een deel van het geplande tracé gebruikt wordt als vliegroute en foerageergebied voor de volgende soorten:

  • Baardvleermuis*
  • Gewone dwergvleermuis
  • Ruige dwergvleermuis*
  • Franjestaart*
  • Rosse vleermuis*
  • Laatvlieger
  • Gewone grootoorvleermuis*
  • Grijze Grootoorvleermuis*
  • Mopsvleermuis*

*= soort die gevoelig is voor licht

Vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen kunnen verstoord worden indien er verlichting wordt aangebracht. Dit effect kan gemitigeerd worden door:

  • Het plaatsen van zo min mogelijk verlichting.
  • Het goed afstellen van verlichting op alleen de rijbaan.
  • Een beperkte hoogte van de verlichtingsmasten.
  • Het gebruik van vleermuisvriendelijkere verlichting.

Verstoring door verlichting door verkeer dat over de aan te leggen rotonde bij de MolenstraatWaterstraat rijdt en in het natuurgebied schijnt kan voorkomen worden door het aanbrengen van bijvoorbeeld beplanting of grondwallen. Nadelige effecten op vliegroutes kunnen ook ontstaan indien er onderbrekingen in beplanting komen van 30 meter of meer. Welke mitigerende maatregelen er noodzakelijk zijn en of er een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijks is dient nader bepaald te worden indien het tracé nader uitgewerkt is.

Broedvogels kunnen voorkomen in en nabij het plangebied. Het betreft algemene soorten als winterkoning, roodborst, heggenmus, merel, zanglijster, zwartkop en vink. Werkzaamheden die broedvogels kunnen verstoren dienen uitgevoerd te worden buiten de broedperiode.

Conclusie

Er dient onderzoek te worden gedaan naar de effecten van het verbreden van de waterstraat op beschermde soorten. Daarnaast dienen een aantal maatregelen getroffen te worden zoals, werken buiten het broedseizoen, gebruik van vleermuisvriendelijke verlichting en amfibievriendelijke kolken. De Wnb staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek en conclusie

Het plan bestaat uit het mogelijk maken van een woonwijk, een gevoelige functie. Het plangebied is binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Hulst' bestemd als 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden'. Ten oosten en zuiden wordt het plangebied begrensd door gelijke agrarische gronden. De bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden' is gekenmerkt als een duurzame agrarische bedrijfsuitvoering waarnaast agrarisch grondgebruik ook kleinschalig kampeer activiteiten en kleinschalige verkoop van streekproducten is toegestaan.

Het plangebied ligt niet in of nabij een intensieve veehouderij. Verder is op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Hulst binnen een afstand van 50 meter tot gronden met de bestemming 'Wonen' het aanleggen van een fruitboomgaard niet toegestaan. De spuitzones voor fruitteelt zijn dus gewaarborgd.

Er zijn geen bedrijven in de nabije omgeving waardoor overlast kan ontstaan voor de beoogde woningen. De dichtstbijzijnde bedrijvigheid bevindt zich ten noorden van het plangebied; een rioolzuiveringsinstallatie op een afstand van circa 590 meter. De milieucontouren, zoals vastgesteld in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2019), komen niet in de buurt van het plangebied.

4.9 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Het aspect inrichtingslawaai is evenmin relevant omdat er in de omgeving van het plangebied geen activiteiten worden uitgeoefend die volgens de Wet milieubeheer (Wm) zijn aan te merken als een inrichting. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

Toetsingskader

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies waarvoor, indien deze liggen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

Op grond van het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ kan ook voor wegen waarvoor geen wettelijke geluidzone geldt (30 km/uur gebied) akoestisch onderzoek toch noodzakelijk zijn.

Onderzoek

In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient een toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden omdat de woningen aangemerkt worden als geluidgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder én omdat ze liggen in de geluidzone van de Waterstraat. Daarnaast is onderzocht worden of het verbreden van de Waterstraat en de aanleg van de rotonde een reconstructie is in de zin van de Wet geluidhinder. Tenslotte zijn ook de gevolgen voor de bestaande woningen in beeld gebracht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 9.

Resultaten

De resultaten uit het onderzoek zijn:

  • De geluidbelasting vanwege de Waterstraat (gezoneerd) voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet aan de orde.
  • De geluidbelasting vanwege de het niet gezoneerde deel van de Waterstraat is hoger dan de richtwaarde van 48 dB. De maximaal aanvaardbare waarde wordt niet overschreden. Een effectieve maatregel om de geluidbelasting te reduceren is het toepassen van asfaltverharding. Dit is ter overweging voor de gemeente.
  • Het fysiek wijzigen van de Waterstraat (verbreden en deels verleggen) is niet akoestisch onderzocht omdat er geen geluidgevoelige functies in de geluidzone van dit weggedeelte van de Waterstraat liggen.
  • Het fysiek wijzigen van de Molenstraat door de aanleg van een rotonde met de Waterstraat is geen reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder voor de onderzochte bestaande woningen.
  • De gevolgen voor de bestaande woningen langs de toekomstige ontsluitingsroutes van de woonwijk Groote Kreek II zal nauwelijks waarneembaar zijn en daarmee in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar.

Conclusie

De ontwikkeling van fase 1 van de woonwijk Groote Kreek II voldoet aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet aan de orde. De realisatie van nieuwe woningen kan plaatsvinden in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook na de fysieke wijziging aan bestaande wegen blijft er voor bestaande woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling maakt gevoelige objecten mogelijk, hierdoor dient de omgeving te worden onderzocht naar risicovolle objecten en het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het water, het spoor of buisleidingen.

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de nabije omgeving van het plangebied een aantal risicovolle inrichtingen gelegen, zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bphulgrkreek2-001O_0013.png"

Figuur 4.10.1. Risicokaart, Atlas Leefomgeving. Blauwe omkadering geeft plangebied weer (Ministerie LenW, 2023)

Op een afstand van circa 750m staat het bedrijf St. Paul Nederland B.V. Smart Cheese Solutions. Binnen dit bedrijf wordt er gebruik gemaakt van een koeling werkend op ammoniak (800 kg NH3). De koeling kent geen PR 10-6 contour. Het plangebied is buiten de invloedsgebieden gelegen en heeft zodoende geen invloed op het groepsrisico. Op een afstand van 460m staat Zwembad Reynaertland. Bij het zwembad wordt er 1500 liter chloor opgeslagen. De chlooropslag kent geen PR 10-6 contour. Het plangebied is buiten de invloedsgebieden gelegen en heeft zodoende geen invloed op het groepsrisico. Verder worden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het water of het spoor. Ten slotte is er ook een gasleiding rondom het plangebied gesitueerd. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen dan ook worden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing

Het plangebied wordt omringd door de volgende kabels en leidingen:

  • Hoge druk gasleiding (Enduris B.V.)
  • Laagspanning (Enduris B.V.)
  • Water (Enduris B.V.)
  • Riolering (Gemeente Hulst)

De ligging van deze kabels en leidingen is deels buiten het plangebied, dan wel onder de bestaande weg aan de westzijde en daarmee niet beperkend. Echter bij de realisatie van de ontsluiting aan de westzijde dient rekening gehouden te worden met de gasleiding en waterleiding. En bij de ontsluiting aan de noordzijde dient rekening gehouden te worden met de riolering (loopt van oost naar west op het Zuiderpad). In een later planstadium wanneer de ontsluiting definitief is zal hier aandacht aan moeten worden besteed. Negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling kunnen dan worden uitgesloten.

Conclusie

De hoge druk gasleiding en de waterleiding worden beschermd doormiddel van een dubbelbestemming. Het aspect kabels en leidingen vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. De grond is in eigendom bij de gemeente. De gemeente zal in de grondverkoop de gemeentelijke kosten verdisconteren. Er is een exploitatieberekening uitgevoerd. Uit deze berekening is gebleken dat het plan financieel uitvoerbaar is.

De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Participatie

Er is een klankbordgroep opgericht met omwonenden van de planontwikkeling. Hiermee zijn brainstormsessies geweest. Daarnaast zijn er verschillende informatiesessies gehouden met de omwonenden. Aandachtspunten die hieruit voortgekomen zijn, zijn meegenomen bij de planontwikkeling.

5.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overleginstanties:

  • Waterschap Scheldestromen
  • Provincie Zeeland
  • Veiligheidsregio Zeeland

Van Provincie Zeeland en de veiligheidsregio Zeeland zijn overlegreacties ontvangen. Met het Waterschap Scheldestromen is voorafgaand aan de toesturen van het concept bestemmingsplan overleg gepleegd.

Naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie zijn aanpassingen gedaan aan de stikstofberekening en de paragraaf ecologie. Daarnaast is aandacht besteed aan de bijdrage aan de doelstellingen van de Woondeal Zeeland

Veiligheidsregio Zeeland heeft aangeven dat advies met betrekking tot externe veiligheid niet noodzakelijk is omdat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van risicobronnen in het kader van externe veiligheid. Wel zijn adviezen en aandachtspunten voor de uitwerking aangegeven.

5.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden voor de vaststellingsprocedure (op grond van artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze kenbaar maken. De zienswijzen worden samengevat en van beantwoording voorzien en opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

5.2.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.