Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Grafelijkheid 4 Vogelwaarde
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0677.bpvglwgrafelijkhd4-000O
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
het bestemmingsplan "Grafelijkheid 4 Vogelwaarde" met identificatienummer NL.IMRO.0677.bpvglwgrafelijkhd4-000O van de gemeente Hulst.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 De verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het gevalideerde GML-bestand NL.IMRO.0677.bpvglwgrafelijkhd4-000O met bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.4 Aan- en uitbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte of als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 Aan huis gebonden beroep
een beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Activiteiten.
 
1.7 Aan huis gebonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht is op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van bijlage I van het Bor geldt. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.
 
1.8 Archeologisch deskundige
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het college aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.
 
1.9 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.10 Archeologische waarde
de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.
 
1.11 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of "bouwwerken, geen gebouwen zijnde".
 
1.12 Bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
 
1.13 Bestaand
afstands-, hoogte-, inhouds-, oppervlaktematen en aantallen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.14 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.17 Bijgebouw
een gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.18 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.19 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.20 Bouwlaag
een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk gelegen tussen twee vloeren of een vloer en een dak, met uitzondering van de kelder, het souterrain en de zolder.
 
1.21 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.22 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
 
1.24 Dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.25 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit
 
1.26 Erf
het deel van het bouwperceel dat buiten het bouwvlak valt, uitgezonderd het gedeelte buiten het bouwvlak waarop geen gebouwen en/of overkappingen zijn toegestaan.
 
1.27 Erfafscheiding
de afscheiding van het erf.
 
1.28 Erker
een ruimte als uitbreiding van een ruimte van een gebouw waarmee het in open verbinding staat, die gedeeltelijk buiten de gevel steekt, op de grond staat, maximaal één bouwlaag telt en plat is afgedekt.
 
1.29 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.30 Hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.31 Huishouden
de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.
 
1.32 Nevenactiviteit
activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwvlak.
 
1.33 Overkapping
een "bouwwerk, geen gebouw zijnde" voorzien van een gesloten dak en van maximaal één wand.
 
1.34 Peil
  1. voor gebouwen waarvan de toegang op maximaal 5 meter van de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor gebouwen die worden gebouwd in de dijk tot 2 meter onder de kruin van de dijk: de kruin van het aanliggende dijklichaam;
  3. voor gebouwen in de dijk op meer dan 2 meter onder de kruin van de dijk: het gemiddelde bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. in andere gevallen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van het bouwperceel;
  5. bij ligging in of op het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP).
1.35 Proeftuin
Een tuin met diverse soorten beplanting en grassen ten behoeve van het testen en demonstreren van tuin- en parkmachines.
 
1.36 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.37 Slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk, inclusief funderingen en kelders.
 
1.38 Terrein
een aaneengesloten stuk grond van enige omvang met een bepaald gebruik.
 
1.39 Verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken, voer- en vaartuigen, arken, caravans, woonwagens en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten.
 
1.40 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw.
 
1.41 Vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw.
 
1.42 Woning
een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Afstand
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
  1. bij zadel- en schilddaken en platte daken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
  2. bij lessenaarsdaken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voor zover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk.
2.3 De dakhelling van een bouwwerk
De hoek tussen het dakvlak en een horizontale lijn. Bij een gebroken kap wordt de dakhoek c.q. hellingshoek gemeten op de (denkbeeldige) lijn tussen de bovenkant van de goot en de bovenkant van de nok.
 
2.4 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 De (bouw)hoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk.
 
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 Het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
Door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald.
 
2.8 Ondergeschikte delen
Bij het bepalen van afstanden, hoogtes, oppervlakten en inhoud blijven uitstekende bouwdelen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
  
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: uitsluitend ten behoeve van (statische) opslag;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - proeftuin’: uitsluitend voor een proeftuin ten behoeve van het aanliggende bedrijf aan de Rapenburg 118;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. (ontsluitings)wegen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw ten behoeve van de bedrijfsvoering mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van een ondergeschikt bouwwerk op gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - proeftuin’ zoals omschreven in dit artikel onder e.;
  2. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd;
  3. de goothoogte van een gebouw mag maximaal de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  4. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 4 meter afwijken van de maximale goothoogte;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - proeftuin’ mag ten behoeve van die functie een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 15 m² worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    1. voor erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;
    2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. geluidshinderlijke inrichtingen;
  2. risicovolle inrichtingen
  3. de opslag van meer dan 10.000kg consumentenvuurwerk;
  4. detailhandel
  5. het opslaan van goederen voor de voorste bouwgrens;
  6. het opslaan van goederen op onbebouwde gronden hoger dan 6 meter achter de voorste bouwgrens;
  7. een (bedrijfs)woning.
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van de in lid 1 genoemde doelen is slechts toegestaan indien:
    1. de groenvoorzieningen binnen de bestemming Groen binnen 1 jaar na ingebruikname van het perceel is gerealiseerd;
    2. deze duurzaam in stand worden gehouden;
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen;
  3. water ten behoeve van aan- en afvoer van water ;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals oeverbeschoeiingen en duikers;
  5. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    1. voor erf- en terreinafscheidingen: 1 meter;
    2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. parkeervoorzieningen.
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het aantal woningen mag maximaal 1 bedragen;
  3. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelsgrens moet tenminste 2,50 meter bedragen;
  4. de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen.
  5. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 4 meter afwijken van de maximale goothoogte.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op de gronden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en op de gronden met de functieaanduiding ‘erf’ worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag op de gronden met de functieaanduiding ‘erf’ maximaal 150 m² bedragen, waarbij dit erf voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  3. bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 7,5 meter bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte is:
  
bouwhoogte
1.
overkappingen
3,00 m;
2.
van erfafscheidingen achter de voorgevel
2,00 m;
3.
van andere bouwwerken achter de voorgevel
3,00m,
4.
van bouwwerken en erf- afscheidingen vóór de voorgevel
1,00 m.
 
5.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen indien over een lengte van meer dan 2,50 meter in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. de goothoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 meter;
  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woon- en werkruimte is niet toegestaan;
  2. voor aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (een aan-huis-gebonden-bedrijf) gelden de volgende gebruiksregels:
    1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven;
    2. het vloeroppervlak dat gebruikt wordt voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten mag ten hoogste 25 m² van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen bedragen;
    3. het beroep of de activiteit dient door de hoofdbewoner te worden uitgeoefend;
    4. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd beperkte verkoop die verband houdt met de bedrijfsmatige activiteiten.
  
Artikel 6 Waarde - Archeologie
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Bouwwerken ten behoeve van deze bestemming
  1. op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,50 meter.
6.2.2 Andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 1000 m² en waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan 40 centimeter beneden het maaiveld;
  2. het bepaalde onder artikel 6 lid 2.2 sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Algemene afwijking
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 6 lid 2.2 sub a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 1000 m² en dieper dan 40 centimeter beneden het maaiveld, indien de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
 
6.3.2 Voorwaarden
Indien uit het onder artikel 6 lid 3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.3 Advies
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Omgevingsvergunningsvereiste
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1 sub b Wabo) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 centimeter beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  2. het ophogen van de bodem met meer dan 2.00 meter en waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 40 centimeter beneden het maaiveld;
  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 40 centimeter beneden het maaiveld bedraagt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 40 centimeter beneden het maaiveld;
  6. het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 40 centimeter beneden het maaiveld;
  8. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 40 centimeter beneden het maaiveld.
6.4.2 Uitzonderingsregel
Het in artikel 6 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 1000 m²;
  2. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.4.3 Voorwaarden
  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  2. voor zover de in artikel 6 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. de vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.4 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 6 lid 4.3. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde Archeologie - 2', als bedoeld in artikel 6 lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Bestaande afstanden
 
Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
 
8.2 Bestaande maten en hoeveelheden
 
In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
 
8.3 Overschrijding bouwgrenzen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden de hieronder genoemde ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, balkons, entreeportalen, luifels en afdaken voor zover de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen voor zover de overschrijding niet meer dan 1,0 meter bedraagt
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
  1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
9.2 Verder strijdig gebruik
 
Voorts wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
  1. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;
  2. het gebruik van woningen als recreatiewoningen;
9.3 Geen strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
  1. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming(en);
  2. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op het bij een woning behorend erf;
  3. gebruik dat plaatsvindt krachtens een verleende ontheffing of omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels of vastgesteld wijzigingsplan;
  4. gebruik als bedoeld in artikel 7 lid 3 sub b voor zover dat plaatsvindt krachtens een vergunning gebruiksverordening tweede woningen Terneuzen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 3 meter;
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Grafelijkheid 4 Vogelwaarde’.