Plan: | Veerstraat 1, Nieuw Namen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0677.wpNieNamVeerstr-000O |
In het verleden was aan de Veerstraat 1 te Nieuw Namen de souvenirklompenfabriek van Junora gevestigd. Deze heeft de locatie verlaten en inmiddels zijn de voormalige bedrijfsgebouwen ook gesloopt, waardoor het terrein braak ligt. Het heeft niet de voorkeur de locatie weer te gebruiken voor bedrijfsdoeleinden en daarom is het initiatief ontstaan de locatie in te vullen met drie woningen.
Dit is niet mogelijk op basis van de bedrijfsbestemming ter plaatse. Het geldende bestemmingsplan bevat echter een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' te wijzigen naar een woonbestemming. In dit wijzigingsplan wordt getoetst aan de wijzigingsregels en wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied betreft de voormalige locatie van Junora te Nieuw Namen. In figuur 1.1. is de ligging van de locatie weergegeven. Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern, op enkele meters van de grens met België (Kieldrecht).
De locatie bestaat uit drie afzonderlijke percelen die in de oksel van de Veerstraat en de Tijbaertstraat liggen. In de figuur is de voormalige bebouwing op het perceel nog te zien.
Figuur 1.1 ligging plangebied (rode begrenzing)
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Nieuw Namen', vastgesteld op 5 april 2007. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan (verder: het 'basisplan').
Figuur 1.2 uitsnede van het geldend bestemmingsplan.
Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en is voorzien van de aanduidingen 'categorie 2' en 'vervaardigen van artikelen van hout'. Het grootste gedeelte van het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak, dat volledig tot een goothoogte van 8 m mag worden bebouwd. Verder is het gebied voorzien van de wijzigingsbevoegdheid 'B' om te wijzigen naar Wonen, Groen, Verkeer en Water.
De wijzigingsbevoegdheid ligt behalve over het perceel van Junora ook over de gronden direct grenzend aan de westkant van het perceel van Junora.
Om de bevoegdheid te kunnen toepassen, zal ten minste aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan moeten worden voldaan. Daarnaast kunnen ook andere eisen of voorwaarden van belang zijn, bijvoorbeeld als er nieuw planologisch beleid of nieuwe wet- of regelgeving is vastgesteld. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt hierop ingegaan.
De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 28 lid 28.2 sub 2 a tot en met d en sub f van de voorschriften. In tabel 1.1. zijn de wijzigingsvoorwaarden vermeld en is het initiatief aan de betreffende bepalingen getoetst.
Tabel 1.1 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan
Criterium | Toetsing | |
a | de wijzigingsbevoegdheid dient voor het gehele gebied in één keer te worden toepast | Om te voldoen aan de wijzigingsvoorwaarde, is de braakliggende strook ten oosten van de achtererven van de woningen aan de Tijbaertstraat meegenomen in het voorliggende wijzigingsplan, hoewel de strook geen onderdeel uitmaakt van de beoogde ontwikkeling en ook al een woonbestemming heeft. |
b | Binnen een afstand van 6 m van een ontsluitingsweg met de bestemming "Verkeersdoeleinden" zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan; | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met deze wijzigingsvoorwaarde. De afstand van de bouwvlakken tot de verkeerbestemming bedraagt overeenkomstig 6 m. |
c | Ter plaatse mogen worden gebouwd ten hoogste 7 woningen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Dit wijzigingsplan maakt drie woningen mogelijk. |
d | De maximum bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Op de plankaart van dit wijzigingsplan is aangeduid dat de maximum goothoogte 6 m mag bedragen. In artikel 3, lid 3, onder 'g' van het basisplan is bepaald dat de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de maximum goothoogte plus 4 m. Zodoende bedraagt de maximum bouwhoogte van de woningen 10 m. |
e | De wijzigingsbevoegdheid mag slechts worden toegepast, indien de bedrijfsactiviteiten van nabijgelegen bedrijven zijn beëindigd, dan wel nadat is gebleken dat er op grond van de Wet milieubeheer geen belemmeringen zijn voor woningbouw vanwege deze bedrijven. | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. In paragraaf 4.7 is geconcludeerd dat de woningbouw niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van het naastgelegen bedrijf op het perceel Veerstraat 5-7. Voor het overige zijn er geen bedrijven of functies aanwezig die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling. |
f | Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw mag het aantal woningen uitsluitend toenemen indien het woningbouw betreft die past in het gemeentelijke woonbeleid. | Voorliggende woningbouwontwikkeling is niet opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning omdat ten tijde van het opstellen van deze planning nog geen sprake was van een concreet uitgewerkt plan. Het realiseren van drie vrijstaande woningen ter vervanging van een bedrijfsbestemming in een woonkern (herstructurering) past in het gemeentelijk woonbeleid. In samenspraak met de provincie Zeeland zal in de loop van 2015 de regionale woningmarkt worden geëvalueerd en opnieuw herzien. |
g | Vooraf moet zijn aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. |
Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Er is een bodemonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied, zie hiervoor paragraaf 4.4. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde woningbouw. |
h | Vooraf dient het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen om advies te zijn gevraagd. | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Het waterschap wordt voor de vaststelling betrokken om advies gevraagd. (Zie ook paragraaf (4.5.) |
i | vóóraf dient inzicht te zijn verkregen in het voorkomen van inheemse planten en diersoorten die worden beschermd ingevolge de Flora- en faunawet. | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Er komen geen (beschermde) soorten voor (zie ook paragraaf 4.10). |
Verder is het vermeldenswaardig dat een deel van het geldende basisplan, namelijk de bedrijfslocatie direct ten noorden van de het plangebied, naar aanleiding van een uitspraak van de Raad is vernietigd. Naar aanleiding van de deze vernietiging is de 1e partiële herziening van het bestemmingsplan Nieuw Namen vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hierbij wordt kort ingegaan op de ruimtelijke consequenties van de beschreven ontwikkeling.
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Veerstraat, Tijbaertstraat en de achtererven van de woningen aan de laatstgenoemde straat. Voorheen stond hier de souvenirklompenfabriek van Junora. Deze bestond uit een aantal bedrijfsgebouwen, waarvan enkele voorzien waren van een kenmerkend zaagtanddak. De bebouwing heeft een tijd leeg gestaan. Omdat de bebouwing verpauperde en er geen zicht was op een andere gebruiksfunctie, is besloten de bebouwing te slopen. Inmiddels is alle bebouwing (inclusief de funderingen) gesloopt en het terrein ligt braak.
De bebouwing in de directe omgeving is divers van aard. Er komen in de omgeving verschillende bouwhoogten voor. De meeste woningen bestaan uit één bouwlaag met kap. Daartussen staan her en der hogere woningen met twee bouwlagen en een kap tot circa tot 10 m hoog. Er zijn overwegend woonfuncties aanwezig, maar ook detailhandel en enkele bedrijven. Voortuinen ontbreken in de regel.
Aanleiding
Vanwege de centrale ligging in het dorp leent de locatie zich uitstekend voor woningbouw. De al uitgevoerde sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing en een invulling met woningen verbeteren de ruimtelijke uitstraling van het plangebied en de directe omgeving en. Ook is dit in lijn met het gemeentelijk beleid ten aanzien van herstructurering van (voormalige) bedrijfslocaties in de woonkernen.
Stedenbouwkundig plan
Binnen het plangebied zullen maximaal drie woningen gebouwd worden, vrijstaand of geschakeld en vrijstaand. Er is een stedenbouwkundige studie verricht naar de mogelijke invulling van het terrein, zie Bijlage 1 Uit deze studie zijn randvoorwaarden voortgekomen:
Voor zover relevant, zijn deze randvoorwaarden in het stedenbouwkundig plan verwerkt.
Op basis van deze randvoorwaarden zijn twee varianten van de mogelijke inrichting van het plangebied opgesteld. Deze varianten zijn weergegeven in figuur 2.1.
De woningen worden ontsloten door de Veerstraat en de Tijbaertstraat. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. Conform de stedenbouwkundige randvoorwaarden worden er twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd. Zie verder paragraaf 4.2.
Qua architectuur, schaal en maatvoering zal aansluiting worden gezocht met de bebouwing in de directe omgeving.
Figuur 2.1 Stedenbouwkundig plan: inrichtingsvarianten
Het wijzigingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid (voor zover dat niet al bij de vaststelling van het basisplan gold). In dit hoofdstuk is dit beleid nader beschreven. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de wijzigingsregels uit het geldende basisplan.
Het ruimtelijk beleid van de Rijksoverheid is er onder andere gericht op herstructurering van oude terreinen om de aanleg van nieuwe terreinen te verminderen en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied. In verband hiermee is in artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling past binnen een actuele regionale behoefte en dat wordt beschreven in hoeverre in die behoefte past binnen het bestaand stedelijk gebied. Pas als dat niet mogelijk is, kan worden voorzien in de behoefte op locaties die met verschillende middelen van vervoer zijn of worden ontsloten. Anders gezegd: voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' te worden toegepast.
In het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De gemeente is van mening dat het toevoegen van 3 woningen niet moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling volgens het Bro. Dat betekent dat de 'duurzaamheidsladder' niet behoeft te worden toegepast. (De gemeente baseert zich hier onder andere op de uitspraak van de Raad van State 18 december 2013 inzake een bestemmingsplan van de gemeente Weststellingwerf zaaknummer 201302867/1/R4.)
Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan moet zijn onderbouwd. Daar is in ieder geval sprake van. In de gemeentelijke/regionale woningmarktafspraken voor Zeeuws-Vlaanderen (28 juni 2013) is namelijk opgenomen dat in de periode van 2015 tot 2022 behoefte is aan totaal 606 nieuwbouwwoningen in de regio, waarvan 179 in de gemeente Hulst. Het nieuwbouwprogramma is noodzakelijk om te voldoen aan de kwaliteitsvraag en de veranderende huishoudensamenstelling, ondanks dat in de regio sprake is van een bevolkingskrimp. De locatie is vanwege de gunstige ligging en grondprijs zeer aantrekkelijk is voor Belgen.
Overigens voldoet de locatie wel aan het criterium 'bestaand stedelijk gebied' uit het Bro. En verder is sprake van herstructurering en transformatie van een voormalige bedrijfslocatie. Dit is geheel in lijn met het rijksbeleid op dit punt.
Voor het overige is de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt dusdanig beperkt van omvang, dat er geen specifiek rijksbeleid voor is.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
In het Omgevingsplan 2012-2018 (vastgesteld op 28 september 2012 door Provinciale Staten van Zeeland) is ingezet op een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt, zowel in steden, dorpen en op het platteland. Ook is ingezet op voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik staan voorop.
In onderhavig plan is sprake van een inbreidingslocatie. Daarmee wordt voldaan aan het beginsel 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
In het Bro is de duurzaamheidsladder geïntroduceerd. Deze ladder is vertaald in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Deze ladder houdt in dat een ruimtelijke ontwikkeling van woning moet voldoen aan:
Uit recente uitspraken van de Raad van State is gebleken dat bij kleinschalige ontwikkelingen (zoals de bouw van één woning) geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dus toetsing aan de duurzaamheidsladder niet noodzakelijk is.
Verordening ruimte provincie Zeeland (VRPZ)
Samenwerking tussen de provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties staat in het omgevingsplan centraal. Een aantal uitgangspunten vindt de provincie echter van zo’n groot belang dat ze worden opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten. Met de aanpassing van het beleid, verandert ook de verordening. Gedeputeerde Staten hebben daarom op vastgesteld 28 september 2012 ook een Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels over uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale waterkeringen opgenomen.
Algemene regels voor duurzame verstedelijking
In de toelichting bij een bestemmingsplan voor nieuwe bedrijventerreinen, haventerreinen, kantoren, detailhandel, niet zijnde kleinschalige detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen alsmede de uitbreiding daarvan, wordt aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Eerst indien in die behoefte aantoonbaar niet kan worden voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing wordt een locatie benut die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Toetsing beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling ligt in een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing zoals bedoeld in de verordening. Er wordt voldaan aan het bepaalde in de verordening.
Structuurvisie gemeente Hulst (2012)
De structuurvisie voor de gemeente Hulst voor de periode 2012-2025 geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van (bestuurs-) overeenkomsten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het gemeentebestuur zich voorstelt de voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
Herstructureren
Binnen de gemeente bestaat een aantal gebieden waar de komende jaren een structuurverbetering wenselijk is. Bij het proces van verbetering zal de hoofdfunctie van het gebied hetzelfde blijven, maar wordt de kwaliteit van het gebied verbeterd. Herstructureringen kunnen gepaard gaan met een (beperkte) uitbreiding van het ruimtebeslag teneinde de gevolgen van herstructurering te kunnen opvangen. Bij herstructurering vindt de kwaliteitsverbetering zijn aanleiding in de wens of noodzaak van eigenaren om hun vastgoed aan de eisen van de moderne tijd te laten voldoen.
Wonen
Woningbehoefte
De toekomstige woningbehoefte hangt sterk samen met demografische ontwikkelingen. In kwantitatieve zin zal de vraag naar woningen beperkt zijn, omdat het aantal huishoudens in de structuurvisieperiode stabiliseert. In kwalitatieve zin is er sprake van een enorme discrepantie tussen de bestaande voorraad (vooral grondgebonden rijwoningen) en de te verwachten vraag vanuit kleinere huishoudens als gevolg van de vergrijzing en ontgroening. Dit betekent dat er een stevige herstructurering van de bestaande woningvoorraad nodig is, vooral op die plekken die voor kleine huishoudens interessant zijn. Nieuwe woonconcepten, zoals nultredenwoningen en levensloopbestendige woningen, verdienen steeds meer aandacht als gevolg van de toenemende vergrijzing. Dit betekent dat er minder gebouwd, meer gesloopt en dat er andere typen woningen gebouwd moeten worden.
Voorwaarden aan nieuwbouw
Als gevolg van de geschetste demografische ontwikkelingen kunnen geplande grote nieuwbouwprojecten alleen probleemloos gevuld worden (zonder dat er elders in de regio leegstand ontstaat) als er daadwerkelijk migratie vanuit gebieden buiten Zeeuws-Vlaanderen plaatsvindt. Een
stevige marketing op specifieke doelgroepen is bij dergelijke projecten dan ook wenselijk. Migratie is denkbaar vanuit het Vlaamse achterland, waarbij de groei in de Vlaamse Ruit kan zorgen voor een grotere druk op de woningmarkt. Het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad is vooral zinvol als er inderdaad migratie optreedt.
Beoogde ontwikkeling
De bouw van drie vrijstaande woningen draagt bij aan het creëren van een meer gevarieerd woningaanbod binnen Hulst, waar nu een overschot aan rijwoningen bestaat. Bovendien ligt het plangebied op enkele meters van de Belgische grens, waardoor de woningen interessant zijn voor migranten uit België. Door de vestiging van Belgen in het dorp is er sprake van een toenemende vraag naar woningen. Dit wordt onderschreven door het feit dat er een wachtlijst bestaat van belangstellenden voor vrijkomende bouwgronden binnen de gemeente.
Ten slotte wordt bijgedragen aan de herstructureringsoperatie binnen de gemeente.
In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.
Verkeersgeneratie en parkeren.
Drie vrijstaande koopwoningen hebben op basis van de kencijfers van de CROW-publicatie 317 een gezamenlijke verkeersgeneratie van ca. 24 mvt/etmaal en een parkeerbehoefte van 1,8 parkeerplaats per woning. Hierbij is uitgegaan van de variabelen 'centrum' in een 'weinig stedelijk gebied'.
De toename van het aantal motorvoertuigen is zo gering dat deze nauwelijks merkbaar zal zijn op het omliggende wegennet. De doorstroming komt niet in gevaar. Per woning worden twee parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd.
Conclusie
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling zorgt niet voor problemen in de doorstroming. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het aspect verkeer staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Onderzoek en conclusie
De voormalige bedrijfsbebouwing is in 2009 door de provincie Zeeland in het kader van met Monumenten InventarisatieProject (MIP) geïnventariseerd als mogelijk cultuurhistorisch waardevol (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1. Luchtfoto met aanduidingen MIP-panden
Dit heeft echter niet geleid tot een aanwijzing van de bebouwing tot rijks- of gemeentelijk monument. Omdat de bebouwing verpauperde en er geen zicht was op een andere gebruiksfunctie, is besloten de bebouwing te slopen. Voor het overige zijn er geen cultuurhistorische waarden van belang.
Toetsingskader
Onderzoeksplicht bij ruimtelijke plannen
In het Verdrag van Valletta is op Europees niveau de integrale bescherming van archeologisch erfgoed vastgelegd. Dit verdrag is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hiervoor zijn in deze wet de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten gewijzigd. De Monumentenwet 1988 regelt sindsdien onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de verstoorder betaalt'.
Op provinciaal niveau is het beschermen van archeologische waarden en cultuurhistorische elementen meegenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. In het verlengde daarvan en van de Wamz heeft de gemeente Hulst in 2011 eigen archeologiebeleid vastgesteld (Beleidsnota Archeologie met archeologische beleidskaarten). In dit beleid is een regeling opgenomen die voorziet in een effectieve en doelmatige omgang met bekende en te verwachte archeologische waarden (onderzoekseisen en ontheffingen). Daarin is ook aangegeven dat de ruimtelijke consequenties van het gemeentelijk archeologiebeleid juridisch-planologisch worden verankerd in bestemmingsplannen waardoor het voor alle partijen van meet af aan duidelijk is welke eisen de gemeente stelt aan bodemingrepen in specifieke zones/terreinen.
Meldingsplicht archeologie
Ook als er geen verplichting is voor archeologisch onderzoek, bestaat de kans dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 53 van de Monumentenwet. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten direct te melden bij de Minister.
Onderzoek
Voor delen van het geldende bestemmingsplan Nieuw Namen is een regeling opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden. Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan valt daarbuiten (zie figuur 4.2). Dat betekent dat voor de beoogde ontwikkeling is geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk.
Figuur 4.2 Fragment voorschriftenkaart Nieuw Namen
Echter, direct aanpalend aan het plangebied liggen meerdere vindplaatsen uit de prehistorie en bevinden zich in de ondergrond aan resten van een uithof van de Norbertijnen (12e-16e eeuw). Omdat om die reden de kans aanwezig is dat er archeologische vindplaatsen in de bodem aanwezig zijn, luidt het advies (conform beleidsadvieskaart) om amateurarcheologen mee te laten kijken tijdens het uitgraven van de funderingen. De funderingen zijn inmiddels uitgegraven en er is geconstateerd dat de bodem van het oostelijk deel van het plangebied is verstoord tot een diepte van 2,5 meter. Archeologische vondsten zijn niet aangetroffen.
Conclusie
Op grond van het geldende bestemmingsplan, waarin zorgvuldig aandacht is besteed aan het aspect archeologie, is voor de ontwikkeling van het woningbouwplan geen archeologisch onderzoek nodig. Tijdens het uitgraven van funderingen is niettemin meegekeken of er toch archeologische vondsten aanwezig zijn of te verwachten. Daaruit is gebleken dat de bodem van het oostelijk deel van het plangebied is verstoord tot een diepte van 2,5 meter. Archeologische vondsten zijn niet aangetroffen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het vaststellen van het wijzigingsplan en voor het verlenen van omgevingsvergunningen.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Omdat er sprake is van een functiewijziging naar een bodemgevoelige functie is in december 2012 bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Bij de opzet van het onderzoek is op grond van historie en voormalig gebruik de locatie als verdacht beschouwd op mogelijk voorkomen van bodemverontreiniging. De locatie is voorheen bedrijfsmatig gebruikt met diverse potentieel bodembedreigende activiteiten, waardoor er aanleiding is voor mogelijk voorkomen van bodemverontreiniging.
Het onderzoek is ingesteld voorafgaand aan de sloop van de gebouwen uitgevoerd. Met de sloop is ook de fundering inclusief kelder verwijderd en voor zover aanwezig zijn ook puinverhardingen verwijderd en uitgevoerd. De voormalige ondergrondse HBO-tank is niet mee teruggevonden bij de sloopwerkzaamheden. Vanuit de sloopwerkzaamheden zijn geen ongeregeldheden gebleken, die nadelig kunnen zijn geweest voor de bodemkwaliteit zoals vastgelegd voorafgaand aan de sloop.
Het onderzoek is in het gemeentelijke Bis/Gis geregistreerd onder nr. AA067701478.
Conclusie
De bodemkwaliteit is met het uitgevoerde bodemonderzoek voldoende in beeld gebracht en vormt geen belemmering voor het toekomstig gebruik als wonen en tuin.
Toetsingskader
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Onderzoek
Bij het waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling te Nieuw Namen.
Tabel 4.1 Watertoetstabel
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
De ontwikkeling ligt niet in de beschermingszone van een regionale waterkering. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
In de oorspronkelijke situatie was het perceel geheel verhard. In de nieuwe situatie neemt het aandeel verharding in het plangebied substantieel af. Watercompensatie is voor dit plan dan ook niet vereist. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratie-mogelijkheden. |
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water. Het hemelwater dat op de beoogde verharding valt zal waar mogelijk worden geïnfiltreerd. |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Conform de Leidraad Riolering en het waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: - hemelwater vasthouden voor benutting, - (in-) filtratie van afstromend hemelwater, - afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater, - afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI. Het verharde oppervlak in de nieuwe situatie neemt aanzienlijk af ten opzichte van de oude situatie en de waterbergingsmogelijkheden binnen de locatie zijn beperkt. Alhoewel er een voorkeur bestaat om hemelwater vast te houden of te infiltreren in de bodem wordt dit niet als verplichting opgenomen in het bestemmingsplan. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De ontwikkeling heeft geen effect op de volksgezondheid. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Het plangebied is weinig zettingsgevoelig en vormt daardoor geen belemmering voor de ontwikkeling. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
De ontwikkeling heeft geen invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit. Er wordt geen nieuw oppervlaktewater aangelegd en tijdens de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen gebruikt. |
Grondwaterkwaliteit Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
De ontwikkeling heeft eveneens geen invloed op de grondwaterkwaliteit. Tijdens de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen gebruikt. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Er is geen sprake van natte natuur in de directe omgeving van het plangebied. Verder wordt in de ecologieparagraaf verder ingegaan op de effecten op omliggende natuur. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
De ontwikkeling heeft geen effecten op het onderhoud van het oppervlaktewater. De ontwikkeling ligt niet nabij oppervlaktewater. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor waterschapsobjecten. |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Geen relevantie voor het plangebied. |
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de functiewijziging niet in de weg.
Inleiding
Bij realisering van nieuwe woningen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt is dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en verblijfsklimaat is gewaarborgd.
Daarnaast is van belang dat woningbouw niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies. Dat betekent dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt, tenzij hierover met de bedrijven afspraken zijn gemaakt.
Toetsingskader milieuzonering
Afstemming gebeurt door het aanhouden van indicatieve afstanden (richtafstanden) tussen nieuwe woningen en bedrijfsactiviteiten. Hiervoor wordt in het geldende bestemmingsplan (het basisplan) gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (verder: SvB). In paragraaf 3.4.1. van de toelichting op het geldende basisplan is nader ingegaan op dit instrument. De richtafstanden gelden voor een omgevingstype 'rustige woonwijk'. In het geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. De richtafstanden gelden voor de milieuaspecten geur-, stof en geluidhinder en gevaar. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen met een hoge geluidbelasting vanwege verkeer kunnen worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'.
Het plangebied en de directe omgeving daarvan ligt in het invloedsgebied van de Veerstraat. Deze straat ligt in het verlengde van de Hulsterloostraat en de Kouterstraat die kan worden gezien als de hoofdstraat van Nieuw-Namen/Kieldrecht. De Veerstraat is aan te merken als ontsluitingsweg voor het achterliggende/aansluitende buitengebied. De verkeersintensiteit op deze weg is hoger dan de aansluitende wegen in de omliggende woonwijk. Uit het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai dat is uitgevoerd (zie paragraaf 4.9) blijkt een relatief hoge geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Veerstraat (tot 55 dB). Daarmee wordt aan het criterium voor een 'gemengd gebied' voldaan en kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Van de richtafstanden kan overigens nog worden afgeweken als kan worden aangetoond of gemotiveerd dat op een kortere afstand een vergelijkbaar beschermingsniveau kan worden verkregen.
Onderzoek
Voor de beoordeling van de huidige en toekomstige milieusituatie is alleen het aannemersbedrijf Praet aan de Veerstraat 5-7 ten noorden van het plangebied relevant. Overige bedrijven of functies liggen op dusdanig grote afstand dat deze geen invloed hebben op het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningbouwlocatie.
Op het perceel van het aannemersbedrijf zijn bedrijven tot ten hoogste categorie 2 van de SvB toegestaan alsmede een timmerwerkplaats. De richtafstand van een bedrijf uit categorie 2 bedraagt in geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' 10 meter. De afstand tussen de toekomstige woningen en het bestemmingsvlak van dit bedrijf bedraagt 15 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand voldaan.
In het kader van de voorbereiding van onderhavig wijzigingsplan is gesproken met het aannemersbedrijf. Het bedrijf heeft aangegeven dat met de woningbouwontwikkeling kan worden ingestemd mits dit niet leidt tot een nadeliger situatie voor het bedrijf. Uit het vorenstaande blijkt dat dit niet het geval is. De gebruiks en bouwmogelijkheden van het bedrijf wordt namelijk niet gewijzigd.
Figuur 4.3 Het bedrijfsperceel Veerstraat 5-7, dat tegenover de woningbouwlocatie in gebruik is als tuin
Conclusie
De gemeente is van mening dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. Daarnaast is zij van mening dat de woningbouw niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van het naastgelegen bedrijf op het perceel Veerstraat 5-7. Aan de voorwaarde in de wijzigingsregels dat er geen belemmeringen voor woningbouw mogen zijn op grond van de Wet milieubeheer vanwege nabijgelegen bedrijven kan worden voldaan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit informatie van de professionele risicokaart van de Nederlandse overheid (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Daarnaast vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over het water of door buisleidingen plaats. De dichtstbijzijnde transportroute van gevaarlijke stoffen is een gasleiding op circa 3 km afstand van het plangebied. Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de grote afstand tot deze transportroute vormt deze geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst indien daarbinnen nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd.
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk tot maximaal 63 dB.
De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit 2012 neergelegde norm van 33 dB.
Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook voor 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting worden onderbouwd.
Onderzoek
Op de Veerstraat, de Hulsterloostraat, de Kouterstraat en de Kapelleberg gelden maximumsnelheden van 50 km/uur. Dit betekent dat deze wegen op basis van de Wgh zijn gezoneerd. De breedte van de geluidzones van deze wegen bedraagt 200 meter aan weerszijden van de wegen, gemeten uit de as van de wegen. Het plangebied valt volledig binnen deze geluidzones. Op de Tybaertweg geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Dat houdt in dat deze straat niet is voorzien van een geluidzone.
In de voorwaarden voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is een gewenste voorgevelrooilijn ten opzichte van de Veerstraat vastgelegd. De kortste afstand tot de as van de Veerstraat bedraagt circa 12,5 meter. In de richting van de Hulsterloostraat, de Kouterstraat en de Kapelleberg zijn geen afstanden vastgelegd.
Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Er zijn geluidberekeningen uitgevoerd op 1,5 meter hoogte (de begane grond), 4,5 meter (eerste verdieping) en 7,5 meter (tweede verdieping) en er is gerekend met twee stedenbouwkundige varianten (planindelingen) die passen in de opgestelde verbeelding (plankaart). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Veerstraat ten hoogste 56 dB bedraagt en 49 dB vanwege wegverkeerslawaai van de Tybaertstraat. Het wegverkeerslawaai afkomstig van de Hulsterloostraat, de Kouterstraat en de Kapelleberg bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Voor de Veerstraat en de Tybaertstraat wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh overschreden. In het basisplan is geconcludeerd dat het om stedenbouwkundige redenen niet gewenst is te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en dat maatregelen om de geluidbelasting te reduceren om verschillende redenen niet mogelijk of gewenst zijn. Daarom is destijds voor deze locatie vanwege wegverkeerslawaai van de Veerstraat een hogere grenswaarde verleend bij Gedeputeerde Staten.
Na de vaststelling van het basisplan zijn de Wgh en de daarin opgenomen grenswaarden gewijzigd. Omdat het nemen van maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied nog steeds niet mogelijk zijn, zal voor de geconstateerde overschrijding opnieuw een hogere waarde moeten worden verleend. Voor de Tybaertstraat behoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld omdat voor deze weg het normenkader uit de Wgh formeel niet van toepassing is.
Verder zal bij de bouw van de woningen voldoende geluidwering in de gevelconstructie moeten worden aangebracht om een maximale geluidbelasting te kunnen garanderen van 33 dB.
Conclusie
Met betrekking het aspect wegverkeerslawaai kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg. Door middel van berekeningen / gegevens bij de vergunningaanvraag voor bouwen nog wel inzichtelijk moeten worden gemaakt of er extra maatregelen nodig zijn.
Toetsingskader
Inleiding
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de ecologische hoofdstructuur relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet (hierna Ffw). Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt.
Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. Onder andere hiervoor is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden wordt daarom getoetst in het kader van de Nb-wet.
De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Ecologische hoofdstructuur
Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het Natuurbeheerplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming: Flora- en faunawet
De Ffw is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.
Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op grote afstand van het plangebied (ca. 300 m) en wordt niet beïnvloed door de beoogde ontwikkeling. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Westerschelde & Saefthinge) ligt op ca. 3,8 km van het plangebied. Vanwege de grote afstand en de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling is ook hier geen sprake van negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het terrein ligt braak. Er is geen beplanting aanwezig. Het voorkomen van beschermde plantensoorten kan dus worden uitgesloten. Vanwege het ontbreken van bebouwing en beplanting kan het voorkomen van beschermde diersoorten ook worden uitgesloten. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
Er is geen sprake van beschermde natuurgebieden in de nabijheid van het plangebied. Omdat het terrein braak ligt kan het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten worden uitgesloten. Het aspect 'ecologie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Onderzoek
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen aanwezig.
Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Indien aan de orde, zal voor deze leidingen nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen en straalpaden vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders.
De eventueel ingediende zienswijzen worden in een separate nota zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een ruimtelijk plan of besluit waarmee bouwplannen worden mogelijk gemaakt als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden. Dat laatste is het geval. De gemeente heeft de gronden verworven, de sloop van de bestaande bebouwing gefinancierd en de bodem gesaneerd. Een exploitatieplan is niet nodig.
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het basisplan. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn (zoals de begripsbepalingen en de wijze van meten) ook voor dit plan gelden. De voorschriften van het basisplan zijn opgenomen in Bijlage 4.
Uitgangspunt is dat de verbeelding (plankaart) zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. De voorschriften geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Bestemmingsvlak, bouwvlak en aanduidingen
Een bestemmingsvlak geeft aan waar bepaald gebruik toegestaan is. De woningen mogen binnen het bestemmingsvlak 'Woondoeleinden' opgericht worden. De aanduiding '6' geeft aan dat de goothoogte van hoofdgebouwen ten hoogste 6 m mag bedragen en de aanduiding '[3]' bepaalt dat er ten hoogste drie woningen mogen worden gebouwd (binnen het bouwvlak). Op het achtererf, voorzien van de aanduiding '(e)', mogen uitsluitend aan- of uitbouwen, bijgebouwen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd behorende bij de woning.
In de voortuin, voorzien van de aanduiding '(vt)' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, behorende bij de woning toegestaan.
In artikel 3.1.6. van het Bro is tevens bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
De verplichting om tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn, is vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Bro.
Bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan overleg gevoerd met het aannemingsbedrijf Praet dat is gevestigd op het adres Veerstraat 5-7 (zie paragraaf 4.7). Het bedrijf heeft aangegeven dat met de woningbouwontwikkeling kan worden ingestemd mits dit niet leidt tot een nadeliger situatie voor het bedrijf. Dat is niet het geval. De gebruiks en bouwmogelijkheden van het bedrijf wordt namelijk niet gewijzigd.
Het wijzigingsplan (gedateerd 12 november 2014) is toegezonden aan de Provincie Zeeland, het Waterschap Scheldestromen en de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Zeeland.