direct naar inhoud van Regels
Plan: Eerste partiële herziening bestemmingsplan IJsselstein Zuid Oost, Kruiswijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.201202BpKruiswijk-On01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Eerste partiële herziening bestemmingsplan IJsselstein Zuid Oost, Kruiswijk met identificatienummer NL.IMRO.0353.201202BpKruiswijk-On01 van de gemeente IJsselstein;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar -ingevolge de regels- regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant van het oorspronkelijke hoofdgebouw en aan de zijkant(en) ervan, op meer dan 1 meter van de erfgrens aan de zijde van het openbaar toegankelijke gebied, alsmede op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afwijking:

een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;

1.9 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 archeologische waarde:

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsgrens:

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.13 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.16 begane grond bouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

1.17 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bevi-inrichting:

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.21 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.23 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is van het hoofdgebouw;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 bruto-vloeroppervlakte (bvo):

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;

1.32 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;

1.33 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.34 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.37 geluidgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.38 geluidhinderlijke inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;

1.39 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.40 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.42 kelder:

een (gedeelte van) een gebouw waarvan de diepte gemeten wordt vanaf de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd en dat in hoofdzaak dient als bergruimte;

1.43 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.44 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de bruto-vloeroppervlakte als zodanig gebruikt mag worden;

1.45 openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.46 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden:

1.47 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.48 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.49 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.50 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

1.51 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.52 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 risicovolle inrichting:

een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit;

1.54 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze Regels deel uit maakt;

1.56 straatmeubilair:

bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstwerken en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;

1.57 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.58 verdieping:

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn;

1.59 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.60 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

1.61 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.62 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.63 zijdelingse perceelsgrens:

de kadastrale grens van een perceel tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.3 de verticale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.8 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 de ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of maximale bouwhoogtes niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met een oppervlak van maximaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 2.000 m²;
  • c. een weegbrug ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - weegbrug';
  • d. productiegebonden detailhandel;
    met de daarbij behorende:
  • e. opslag en uitstalling;
  • f. erven en terreinen;
  • g. wegen en paden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwvlakgrenzen worden overschreden door horizontaal uitkragende bouwdelen, met dien verstande dat uitkragende bouwdelen uitsluitend niet lager reiken dan de vloer van de 1e verdieping;
  • c. indien een bouwhoogte is aangegeven, mag de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen niet worden overschreden;
  • d. indien geen goothoogte of bouwhoogte is aangegeven, mag de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten hoogste 14 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d bedraagt de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen maximaal 15 m, met inachtneming van de volgende bepaling:
    • 1. de oppervlakte van gebouwen en overkappingen met deze bouwhoogte mag maximaal 30% bedragen van het bouwvlak, tot een maximum van 2.000 m²;
  • f. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt per bouwperceel ten minste 70% en ten hoogste 90% van het bouwvlak;
  • g. indien gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens ten minste 3 m;
  • h. indien gebouwen en overkappingen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m.

3.2.2 Overbouwing

Voor het bouwen van overbouwingen gelden de volgende regels:

  • a. overbouwingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - overbouwing’ worden gebouwd;
  • b. overbouwingen zijn vanaf een hoogte van 5 meter (gerekend vanaf het maaiveld) toegestaan aan de voorgevel van het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen bedrijven;
  • c. de breedte van de overbouwing mag niet meer dan 4 m bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 2,5 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 5 m;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
  • g. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen' zijn per aanduiding maximaal 2 schoorstenen toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Lager bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.1 sub d voor het toestaan van een bebouwingspercentage van ten minste 60%, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager dient aan te tonen dat het realiseren van een groter bebouwingsoppervlak een ernstige belemmering vormt voor de bedrijfsvoering;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad;
  • d. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen;
  • e. er geen onevenredige vergroting ontstaat van de verkeersdruk in de omgeving.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • b. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • d. geluidhinderlijke en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • e. voor opslag van goederen geldt dat:
    • 1. op onbebouwde gronden voor de voorgevel van het hoofdgebouw geen opslag van goederen is toegestaan;
    • 2. op overige onbebouwde gronden is de opslag van goederen tot een stapelhoogte van ten hoogste 4 m toegestaan.

3.4.2 Parkeren
  • a. Bij de bouw van bedrijfsgebouwen dient voorzien te worden in de aanleg van parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij gelden de volgende minimale normen:
    • 1. voor (personenauto)parkeerplaatsen voor personeelsleden en bezoekers:
      • 1 parkeerplaats per 200 m² bruto-vloeroppervlak (bvo) ingeval van opslag en magazijn;
      • 1,1 parkeerplaats per 100 m² bvo voor bedrijven;
      • 1,2 parkeerplaats per 100 m² bvo voor kantoren of kantoorgedeelte;
    • 2. voor vrachtwagens: op de aard en de grootte van de onderneming en de afmetingen van te gebruiken vrachtwagens afgestemde opstelruimte.
  • b. De in-/uitrit mag geen grotere breedte dan 25% van de totale perceelsbreedte beslaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken lid 3.1 om:

  • a. bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan genoemd in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 3.1 genoemd;
  • b. bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • c. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Nutsvoorzieningen:

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 15 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer en bruggen;
  • b. een overbouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - overbouwing’;
  • c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen en duikers;
  • e. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Nutsvoorzieningen:

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 15 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

5.2.2 Overbouwing

Voor het bouwen van overbouwingen gelden de volgende regels:

  • a. overbouwingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - overbouwing’ worden gebouwd;
  • b. overbouwingen zijn vanaf een hoogte van 5 meter (gerekend vanaf het maaiveld) toegestaan aan de voorgevel van het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen bedrijven;
  • c. de breedte van de overbouwing mag niet meer dan 4 m bedragen.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 9 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 5 m bedragen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. In de situatie als bedoeld onder b.2 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 20 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of
    • 4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • e. Indien het bepaalde onder c.3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Algemeen

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende, constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

6.3.2 Uitzonderingen

Het verbod van artikel 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.2, van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 20 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
  • b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. In de situatie als bedoeld onder b.2 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien het bepaalde onder c.3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Waarde - Archeologie aangewezen gronden die bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemeen
  • a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

8.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

8.3 Ondergronds bouwen
8.3.1 Algemeen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 4 m onder peil, met dien verstande dat 7 meter is toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - kelder'.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

9.2 Parkeren
  • a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien:
    • 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd of
    • 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

10.2 Voorwaarden afwijken

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

11.2 Wijzigen Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Eerste partiële herziening bestemmingsplan IJsselstein Zuid Oost, Kruiswijk van de gemeente IJsselstein.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente IJsselstein in zijn openbare vergadering van

De griffier, De voorzitter,

........................... .......................................