direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur
Plan: Landelijk gebied noord en zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.201203Lgebied-Vg01

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:

  • a. veehouderijbedrijven;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw': tevens voor akkerbouwbedrijven;
  • d. water, alsmede voor behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurwaarden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': tevens voor een zorgboerderij.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gebouwen', zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan.
5.2.2 Gebouwen
  • a. indien bouwvlakken middels het figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, worden deze bouwvlakken gerekend als 1 bouwvlak;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de afstand van gebouwen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bedrijf ten behoeve van intensieve veehouderij als nevenactiviteit, bedraagt ten hoogste 2.000 m2.
5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische gebouwen
  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3 m en 5 m;
  • c. de inhoud en oppervlakte van een mestbassin bedraagt respectievelijk ten hoogste 2.500 m3 en 750 m2;
  • d. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van hooibergen bedraagt ten hoogste 15 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bestaande bijgebouwen toegestaan, waarvan de omvang en hoogte maximaal de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande omvang en hoogte mag bedragen.
5.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. per agrarisch bedrijf is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b zijn indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, meer bedrijfswoningen toegestaan, met een maximum van het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m3, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 800 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • d. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 m;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 m.
5.2.5 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m2.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
    • 3. van overkappingen 3 m;
    • 4. van overig straatmeubilair 6 m;
    • 5. van antennes 5 m;
    • 6. van tuinmeubilair 2 m;
    • 7. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een mestbassin niet meer dan 7 m bedragen en mag de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 15 m bedragen; Mestbassins en mestvergistingsinstallaties mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. sleuf- en mestsilo's zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat deze slechts aansluitend aan het bouwvlak gesitueerd mogen worden.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Verruimen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder a voor het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • b. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is;
  • c. na afwijking de maximum oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha mag bedragen;
  • d. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de afwijkende grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning ter afwijking wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een landschapsdeskundige.
5.3.2 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 onder c en d voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van het bedrijfsgebouw met 15%, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
5.3.3 Verkleinen bouwafstand

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 onder d en e voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m afstand naar andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
5.3.4 Verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassins

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 onder c voor het vergroten een mestbassin tot een inhoud van ten hoogste 4.500 m3 en met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
5.3.5 Verhogen bouwhoogte silo's en hooibergen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 onder d en e voor het verhogen van de bouwhoogte van silo's en hooibergen naar ten hoogste 23 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
5.3.6 Splitsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder a voor de splitsing in 2 woningen, indien sprake is van een bedrijfswoning met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een agrarische bedrijfswoning met inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf werkzame personen;
  • f. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • g. afwijking niet mogelijk is indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
5.3.7 Verruimen inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder c voor uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning met 250 m3 voor een tweede wooneenheid voor de "rustende boer", met dien verstande dat:

  • a. het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt;
  • b. deze uitbreiding vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is;
  • c. de tweede wooneenheid wordt aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief de tweede wooneenheid gezamenlijk ten hoogste 800 m3 bedraagt;
  • e. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • f. de tweede wooneenheid, na het beëindigen van de functie ten behoeve van de 'rustende boer', geen zelfstandige wooneenheid mag gaan vormen.
5.3.8 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder f en g voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.3.9 Vergroten inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder c voor het verruimen van de inhoud van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijk waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.3.10 Lichtmasten bij paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.6 voor de realisatie van lichtmasten aan of nabij paardenbakken met dien verstande dat:

  • a. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
  • b. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  • c. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  • d. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  • e. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  • f. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het scheuren en frezen van gronden is slechts toegestaan ten dienste van ruwvoerteelt voor het eigen agrarische bedrijf;
  • b. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. het bepaalde in lid 5.4 onder a voor het scheuren en frezen van de gronden voor andere activiteiten dan ten dienste van ruwvoerteelt, met dien verstande dat de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. het bepaalde in lid 5.4 onder b voor het plaatsen van kuilplaten binnen het bouwvlak, mits deze voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en voorts de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden als genoemd in lid 5.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van verhardingen.
  • b. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. plaatsvinden binnen een bouwvlak;
    • 5. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder b zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid onder a sub 5 genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge lid 5.6 te beslissen kan het bevoegd gezag schriftelijk advies vragen bij de agrarische deskundige en de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, tot een maximum van oppervlakte van 2,5 ha, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaande grondgebonden veehouderij;
  • b. verruiming of verandering noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling;
  • c. wijziging pas is toegestaan, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige;
  • d. wijziging mag plaatsvinden tot een maximum oppervlakte van 2,5 ha, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar;
    • 2. waarde uitbreiding plaatsvindt in waterbeschermingsgebieden, mag het belang van de waterwinning niet aangetast worden;
    • 3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
    • 5. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting;
    • 6. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.