Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Panoven-Baronieweg, IJsselstein
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.201409BPPovenBaron-Va01

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Panoven-Baronieweg, IJsselstein met identificatienummer NL.IMRO.0353.201409BPPovenBaron-Va01 van de gemeente IJsselstein.

1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage:
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald.

1.8 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.9 bestaand:
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.17 complexgewijze ontwikkeling:
bebouwing bestaande uit een samenstel van meerdere hoofdgebouwen, welke vanwege onderlinge samenhang in massa, uiterlijk en bestemmingsvorm als een eenheid kunnen worden beschouwd.

1.18 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.19 dienstverlening:
het beroeps- of bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten.

1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.22 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en/ of werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.23 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.25 peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.26 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.27 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.28 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.29 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
   
1.30 uitvoeren:
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
   
1.31 vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen en de zolder.
    
1.32 Volumineuze goederen:
goederen die vanwege hun omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals goederen in bouw- en doe-het-zelf producten, automobielen, motorfietsen, boten, caravans, keukens, bruin- en witgoed, badkamers en sanitair e.d. alsmede daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; onder rechtstreeks samenhangende artikelen wordt tevens begrepen inbouwapparatuur en tegels.
  
1.33 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
   
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
   
2.2 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
   
2.3 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
   
2.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
   
2.5 ondergeschikte bouwonderdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 2 m bedraagt en de overschrijding van maximale bouwhoogtes niet meer dan 2 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
  
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1': bedrijven uit categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: maximaal 250 m2 bvo horecabedrijven als genoemd in categorie Ia en/of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten alsmede maximaal 70 m2 terras;
  5. zelfstandige kantoren zonder baliefunctie met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2 bvo per vestiging, met dien verstande, dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” maximaal 200 m2 bvo aan zelfstandige kantoren zonder baliefunctie gerealiseerd mag worden op de verdieping, indien ter plaatse supermarkten worden gerealiseerd;
    2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - fase 1b" maximaal 950 m2 bvo aan zelfstandige kantoorruimte zonder baliefunctie gerealiseerd mag worden;
    3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - fase 2" maximaal 1.500 m2 bvo aan zelfstandige kantoorruimte zonder baliefunctie gerealiseerd mag worden.
  6. dienstverlening;
  7. detailhandel in de vorm van productiegebonden detailhandel;
  8.  ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’: detailhandel, met dien verstande dat:
    1. supermarkten zijn toegestaan tot een totale bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 3.000 m2 en een bedrijfsvloeroppervlakte per supermarkt van ten hoogste 2.000 m2;
    2.  overige detailhandel, niet zijnde supermarkten, is toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 370 m2;
    3. detailhandel in volumineuze goederen niet is toegestaan;
met bijbehorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.1.2 Afhankelijkheidsrelatie horeca
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ mogen niet worden gebruikt ten behoeve van horecabedrijven als ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afhankelijkheidsrelatie gebouwen’ gebouwen zijn gebouwd, dan wel krachtens omgevingsvergunning mogen worden gebouwd.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden in het algemeen de volgende regels:
  1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. het bebouwingspercentage mag maximaal het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ aangegeven percentage bedragen, met dien verstande dat dit percentage 100 mag bedragen als geen aanduiding is opgenomen;
  3. de bouwvlakken mogen maximaal 2 m worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen, zoals luifels, balkons en andere open constructies;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van een fietsenstalling toegestaan buiten het bouwvlak, doch niet voor de voorste bouwgrens.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;
3.2.3 Bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen mogen niet worden gebouwd.

3.2.4 Afhankelijkheidsrelatie horeca
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afhankelijkheidsrelatie gebouwen’ geen gebouwen worden gebouwd als de gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘horeca’ worden gebruikt voor horecabedrijven, met dien verstande, dat op deze gronden wel een terras gerealiseerd mag worden ten dienste van de horeca en dat dit terras door middel van een luifel overdekt mag worden met een hoogte, overeenkomend met de hoogte van het gebouw, waar de horeca in gevestigd wordt.

3.2.5 Complexgewijze ontwikkelingen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.2.1 mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – complexgewijze ontwikkeling’ uitsluitend gebouwen worden gebouwd indien deze deel uitmaken van een complexgewijze ontwikkeling. Gebouwen in het bouwvlak aan de zijde van de Baronieweg zijn alleen toegestaan indien zij gebouwd worden in de bouwgrens aan de zijde van de Baronieweg, parallel aan en georiënteerd op de Baronieweg.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag aan de voorzijde maximaal 1 m bedragen. Aan de zij- en achterzijde mag de bouwhoogte maximaal 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,5 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van zelfstandige naamsvermeldingen van ter plaatse gevestigde bedrijven mag maximaal 2,5 m bedragen;
  5. reclame-uitingen, zowel op de gebouwen als in de terreinen, zijn, behalve een logo van de ter plaatse gevestigde bedrijven met een maximale bouwhoogte van 6 m, niet toegestaan.
 
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en de ligging van parkeergelegenheden.

3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.6 sub c voor het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot een maximale bouwhoogte van 3,5 m.

3.4.2 Voorwaarden afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  2. parkeerplaatsen op eigen terrein, dan wel het gebruik hiervan, hiermee niet komen te vervallen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Algemeen
  1. per bedrijf mag de totale oppervlakte aan kantoren niet meer zijn dan 50% van de totale bedrijfsoppervlakte met een maximum van 2.000 m2;
  2. het deel van het bestemmingsvlak dat niet wordt bebouwd mag slechts worden gebruikt ten behoeve van groenvoorzieningen, tuinen, verhardingen en parkeergelegenheid.
3.5.2 Parkeren
Bij de bouw van bedrijfsgebouwen dient voorzien te worden in de aanleg van parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij gelden de volgende parkeernormen, die gebaseerd zijn op het gemeentelijke Parkeerbeleidsplan uit 2007:
 
a. voor (personenauto)parkeerplaatsen voor personeelsleden en bezoekers:
  • 4,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor supermarkten;
  • 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor overige detailhandel, niet zijnde supermarkten;
  • 7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor horeca indien er een cafetaria wordt gerealiseerd;
  • 14 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor horeca indien er een restaurant wordt gerealiseerd;
  • 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor kantoren zonder baliefunctie en bedrijfsruimten.
b. voor vrachtwagens: op de aard en de grootte van de onderneming en de afmetingen van te gebruiken vrachtwagens afgestemde opstelruimte.
      
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Een gebruik ten behoeve van parkeren is niet eerder toegestaan dan nadat is voorzien in de landschappelijke inpassing die is aangegeven aan de west-, noord- en oostzijde van het parkeerterrein op de plankaart met de aanduiding “specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing”. Deze landschappelijke inpassing mag niet onderbroken worden ten behoeve van een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van een noodontsluiting bij calamiteiten vanaf het parkeerterrein in de richting van de Maria Montessoristraat.

3.5.4 Voorwaardelijke verplichting akoestische voorziening
Een gebruik ten behoeve van parkeren is niet eerder toegestaan dan nadat is voorzien in het aanbrengen van een akoestische voorziening in de vorm van een geluidsscherm met een hoogte van minimaal 2 meter ten dienste van een geluidsreductie op de gevel van het pand Hogedijk 12 , zoals aangegeven aan de west- en noordzijde van het parkeerterrein op de plankaart met de aanduiding "specifieke vorm van groen - akoestische voorziening".

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Andere bedrijven
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de ter plaatse toegelaten categorieën.

Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding dan wel voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 3,5 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 9 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen.

Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer;
  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 3,5 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 9 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen.

Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 m bedragen.

Artikel 7 Leiding - Riool
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en instandhouding van ondergrondse leidingen voor riooltransport.

7.2 Bouwregels
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in artikel 7.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van bouwwerken die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de leidingen en nutsvoorzieningen, daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van de leidingbeheerder of diens opvolger.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van de aanwezige archeologische waarden in de bodem dan wel de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels
  1. binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn slechts toelaatbaar, indien het:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid; en/ of
    2. een bouwwerk betreft waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2 en de benodigde bodemingreep niet dieper gaat dan 0,3 m; of
    3. een bouwwerk betreft dat (inclusief graafwerkzaamheden) niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels en de volgende bepalingen:
  1. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is beneden het archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen, een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens de gemeente;
  2. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod
Ter plaatse van de in artikel 8.1 genoemde gronden is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen, het ondergronds slopen dieper dan 30 cm, het ophogen en het aanleggen van drainage. Op basis van het advies van een archeologisch deskundige en/of op basis van de vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart kan van de vermelde diepte worden afgeweken;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van houtopstanden;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 8.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek en/of naar het oordeel van een archeologisch deskundige namens de gemeente is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen/ begeleiding van bouwwerkzaamheden door een bedrijf of instantie dat in het bezit is van een vergunning voor de uitvoering van dit type onderzoek, resulterend in een rapport dat de waarde van het terrein in voldoende mate aantoont.
8.4.3 Uitzonderingen op het verbod
Het in artikel 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. de werken een oppervlakte beslaan die niet meer bedraagt dan 30 m2 en de benodigde bodemingreep niet dieper gaat dan 0,3 m; of
  2. de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning; of
  3. de werken behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden; of
  4. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in artikel 8.1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van de aanwezige archeologische waarden in de bodem dan wel de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

2 Bouwregels
  1. binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn slechts toelaatbaar, indien het:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid; en/ of
    2. een bouwwerk betreft waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2 en de benodigde bodemingreep niet dieper gaat dan 0,5 m; of
    3. een bouwwerk betreft dat (inclusief graafwerkzaamheden) niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels en de volgende bepalingen:
  1. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is beneden het archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen, een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens de gemeente;
  2. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod
Ter plaatse van de in artikel 9.1 genoemde gronden is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen, het ondergronds slopen dieper dan 30 cm, het ophogen en het aanleggen van drainage. Op basis van het advies van een archeologisch deskundige en/of op basis van de vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart kan van de vermelde diepte worden afgeweken;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van houtopstanden;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 9.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek en/of naar het oordeel van een archeologisch deskundige namens de gemeente is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen/ begeleiding van bouwwerkzaamheden door een bedrijf of instantie dat in het bezit is van een vergunning voor de uitvoering van dit type onderzoek, resulterend in een rapport dat de waarde van het terrein in voldoende mate aantoont.
9.4.3 Uitzonderingen op het verbod
Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. de werken een oppervlakte beslaan die niet meer bedraagt dan 30 m2 en de benodigde bodemingreep niet dieper gaat dan 0,5 m; of
  2. de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning; of
  3. de werken behoren tot het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden; of
  4. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in artikel 9.1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.

3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;, met dien verstande, dat de oppervlaktematen van de supermarkt(en) niet vergroot mogen worden;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
12.2 Voorwaarden afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 14 Verwezenlijking in de naaste toekomst
De verwerkelijking van de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - verwezenlijking in de naaste toekomst’ is in de naaste toekomst noodzakelijk.

4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan
'Panoven-Baronieweg, IJsselstein'.