Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kindcentrum Touwlaan
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.201801KCTouwlaan-On01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de huidige locatie van de Fatimaschool, Touwlaan 23 en de gymzaal aan de Touwlaan 21 in IJsselstein is de wens een Kindcentrum (KC) te realiseren. De wens komt voort uit het op 28 januari 2016 vastgestelde Integrale Huisvestingplan Onderwijs 2015-2030  (IHP). In het IHP is in kaart gebracht waar de gemeente mee te maken heeft qua onderhuisvesting, weke ontwikkelingen worden verwacht en wat deze ontwikkelingen voor de huisvesting van onderwijs betekenen. In het IHP is opgenomen dat er in de wijk het centrum aan de Touwlaan een kindcentrum wordt gerealiseerd voor drie scholen en een gymzaal. De sneller dan verwachte en forse krimp van het leerlingaantal in IJsselstein heeft echter recent geleid tot nieuwe noodzakelijke keuzes van schoolbesturen met consequenties voor het KC Touwlaan.
 
Inmiddels is besloten dat het KC Touwlaan, de enige onderwijslocatie in de wijk centrum, in elk geval huisvesting dient te bieden aan de basisscholen Fatimaschool en Nicolaasschool, kinderopvang SKIJ en een BSO (een voorschoolse en naschoolse opvang).  
 
Eind 2017 heeft een definitieve besluitvorming plaatsgevonden over de bouw van het KC Touwlaan en is een krediet beschikbaar gesteld door de raad voor de realisatie van het KC Touwlaan. Het voornemen is om het KC Touwlaan in het najaar van 2020 in gebruik te nemen.
 
De huidige gebouwen kunnen echter niet voldoen aan de eisen die aan een kindcentrum gesteld worden. Om die reden is nieuwbouw vereist. Die nieuwbouw past niet geheel binnen de mogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Binnenstad (2013), zodat een herziening nodig is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daar in.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Touwlaan 21-23 te IJsselstein. Het betreft de kadastrale percelen gemeente IJsselstein, sectie E, percelen 1885 en  3250 (deels). Het gaat hierbij om de gronden die in het geldende bestemmingsplan reeds een maatschappelijke bestemming hebben. Het perceelsgedeelte aan de noordoostkant met de bestemming 'Groen' is buiten het voorliggende bestemmingsplan gelaten, aangezien er hier geen wijzigingen optreden.
 
De planlocatie ligt nabij de binnenstad van IJsselstein, op de grens met de wijk Kasteelkwartier. De navolgende afbeeldingen geven de situering en begrenzing van het plangebied weer.
 
Situering plangebied in IJsselstein (rode cirkel, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Binnenstad'. Dit plan is op 4 juli 2013 door de gemeenteraad van IJsselstein vastgesteld. De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' zijn bouwvlakken gelegen, waarbinnen voor beide bouwvlakken een maximum bebouwingspercentage van 60% en een maximum bouwhoogte van 7 m gelden. Verder zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en de gebiedsaanduiding 'archeologisch waardevol gebied 1' van kracht. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geldt een onderzoeksverplichting voor bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een groter oppervlak dan 20 m², terwijl ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'archeologisch waardevol gebied 1' een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een groter oppervlak dan 2.500 m².
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Binnenstad'.
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Binnenstad (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
Het voorgenomen plan is in overeenstemming met de gebruiksmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Maar is sprake van strijdigheid ten aanzien van de bebouwing, omdat de voorgestelde bebouwing deels geprojecteerd is buiten het bouwvlak en een grotere bouwhoogte kent. Derhalve dient een partiele herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Opzet van de toelichting
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 4) bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
 
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Toetsing
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
 
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
   
Toetsing
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit een van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442 (Wierden)) blijkt dat een ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling aangemerkt te kunnen worden. Wanneer een ontwikkeling voorziet in één van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m², kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een functiewijziging. De bestemming blijft 'Maatschappelijk'. Wel betreft het voorgenomen plan het vergroten van de bebouwingsmogelijkheden met meer dan 500 m² bruto-vloeroppervlakte en wordt derhalve als stedelijke ontwikkeling aangemerkt.
 
Behoefte
De voorgenomen ontwikkeling betreft de samenvoeging van een aantal functies (onderwijs, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang) die op hun huidige locaties zullen verdwijnen. Feitelijk is er dus sprake van een vervangingsvraag volgend uit een bestaande behoefte. Een en ander is de uitkomst uit de rapportage gebiedsperspectieven en het Integrale Huisvestingplan Onderwijs (IHP) 2015-2030 van de gemeente IJsselstein. Navolgend wordt dit kort toegelicht.
 
Op 2 oktober 2013 is de rapportage gebiedsperspectieven Touwlaan / Lagebiezen Duitslandstraat / Poortdijk 2014 - 2025 opgesteld. Uit het gebiedsperspectief volgt dat in de wijk 'centrum' scholen staan die technisch en functioneel verouderd zijn en aan vervanging toe zijn. Dit geldt zeker voor de Touwladder en de Fatimaschool. Nieuwbouw is noodzakelijk afgestemd op de veranderde onderwijsbehoefte in dit gebied en IJsselstein zodat leegstand wordt benut en voorkomen.
Met input van betrokken partijen en omwonenden zijn daarin scenario’s opgesteld, waarna in overleg met de schoolbesturen de voorkeur is uitgesproken voor nieuwbouw van 1 schoolgebouw voor de 4 scholen op de locatie van de huidige Fatimaschool en de gymzaal. De reden hiervoor was dat hierdoor op één plek alle voorzieningen geboden kunnen worden en daar onderling maximaal gebruik van kan worden gemaakt. Het bundelen van de scholen op één locatie draagt bij aan een efficiënter gebruik van schoolgebouwen. Dit kan ook de functie richting de wijk versterken en een echte centrumfunctie worden. Ten slotte wordt hiermee voorkomen dat er onderlinge concurrentie ontstaat omdat de ene school beter van de voorzieningen kan profiteren dan een andere school. Ook komen er locaties vrij voor woningbouw. Deze richting is als uitgangspunt meegenomen bij het opstellen van het nieuwe Integrale Huisvestingplan Onderwijs (IHP) 2015-2030 van de gemeente IJsselstein (zie toelichting paragraaf 2.3.3).  
Op basis van het IPH, waarin is opgenomen dat er in de wijk 'het centrum' aan de Touwlaan een multifunctionele accommodatie (nu: kindcentrum) wordt gerealiseerd, is een raadsvoorstel vastgesteld over de definitieve besluitvorming over de bouw van het kindcentrum en het beschikbaar stellen van het krediet daarvoor. 
 
Uit de prognoses en het rapport leerlingenstromen 2017 van Onderwijsadviesbureau Pronexus, volgt dat er in 2024 een ruimtebehoefte is van 2.026 m² voor 363 leerlingen. Door de grote veranderingen die gaan plaatsvinden zal er veel dynamiek ontstaan in leerling stromen. De kans is aanwezig dat de werkelijkheid zal afwijken van de prognoses. In het Programma van Eisen van nul25 d.d. 24 april 2018) wordt voor de voorliggende situatie uitgegaan van een totale ruimtebehoefte van 2.130 m², inclusief buitenschoolse opvang en kinderopvang. Dat vormt de basis voor het voorliggende bestemmingsplan. 
 
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied waar reeds een school is gesitueerd. Er is dus sprake van herstructurering van bestaand bebouwd gebied.
 
Gezien voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
   
2.2 Provinciaal beleid
 
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 -2028 (herijking 2016) (PRS) vastgesteld. In deze herijking zijn een drietal documenten integraal opgenomen, waarmee het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht per december 2016 volledig in één document is opgenomen.
 
In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij voor welke gebieden van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende pijlers vastgelegd:
  1. Duurzame leefomgeving
  2. Beschermen kwaliteiten
  3. Vitale dorpen en steden
  4. Dynamisch landelijk gebied
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen
deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
  • Accent op de binnenstedelijke opgave De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied De provincie heeft een aantrekkelijk landelijk gebied. De provincie wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw.
Toetsing
Op onderhavig initiatief is met name de pijler ‘Vitale dorpen en steden’ van belang. Er wordt gestreefd naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. In onderhavig geval wordt met de realisatie van een kindcentrum, als onderdeel van een kleinschalige herontwikkeling in de kern van IJsselstein, goed gebruik gemaakt van bestaand stedelijk gebied waarbij wordt ingespeeld op het terugdringen van leegstand enerzijds en voorzieningen voor bewoners anderzijds. De kwaliteit van de omgeving zal door het onderhavige initiatief niet aangetast worden. Hiermee past de ontwikkeling binnen het beleid van de provincie om steden aantrekkelijker te maken.
 
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziende versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied.
 
Toetsing
Uit de kaart 'Wonen en werken' blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. De grens van de aanduiding ' stedelijk gebied' wordt ook wel de 'rode contour' genoemd. In artikel 4.1 'Stedelijk gebied' staat dat een ruimtelijk plan in een dergelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Aangezien de ontwikkeling binnen de 'rode contour' van het 'stedelijk gebied' valt is een nadere toets niet noodzakelijk. Binnen deze aanduiding 'stedelijk gebied' is de realisatie van het kindcentrum toegestaan en passend binnen de verordening van de provincie.
 
2.3 Gemeentelijk beleid
 
2.3.1 Structuurvisie Kwaliteit met karakter
Op 3 juli 2003 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de structuurvisie ‘Kwaliteit met karakter’ vastgesteld. In deze visie is beschreven hoe de gemeente IJsselstein over 10 tot 15 jaar invulling geeft aan werken, wonen, recreatie en natuur.
 
De visie is gericht op het versterken van kwaliteit en karakter door te streven naar zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame ruimtelijke kwaliteit. Een belangrijk uitgangspunt van de visie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van woon- en bedrijfsgebieden. In de structuurvisie staan de volgende doelstellingen centraal:
  • versterking van de eigen identiteit van IJsselstein binnen de stadsregio als middelgrote dynamische stad met historisch karakter aan de Hollandsche IJssel als poort naar het Groene Hart;
  • werken aan een duurzaam leefbare stad, met aandacht voor kwaliteit en een gedifferentieerd aanbod van woningen, arbeidsplaatsen en voorzieningen, met respect voor landschap en natuur en een duidelijke plaats voor water;
  • benutten van de potenties van de Hollandse IJssel voor wonen, recreatie en natuur.
Voor het bestaande stedelijke gebied is het uitgangspunt kwaliteitsverbetering, herstructurering, een zekere intensivering van het ruimtegebruik en meer differentiatie in woonmilieus. Eveneens wordt ingezet op de versterking van de stedelijke entree en de relatie tussen het stedelijk gebied en het buitengebied.
  
Toetsing
De ontwikkeling is passend in dit gemeentelijk beleid. Middels herstructurering vindt een opwaardering van de planlocatie plaats welke meerdere functies gaat bedienen. Hierdoor is sprake van intensivering van het ruimtegebruik en draagt het initiatief bij aan de levendigheid van de wijk. Tegelijkertijd is de ontwikkeling in maat en schaal én op duurzame wijze passend in de omgeving.
 
2.3.2 Toekomstvisie IJsselstein Dichtbij
Op 21 januari 2010 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de Toekomstvisie ‘IJsselstein Dichtbij’ vastgesteld. De gemeente IJsselstein kenmerkt zich onder meer door drie belangrijke kwaliteiten: 
  • IJsselstein is een stad met een sterke sociale samenhang. Mensen zijn zeer betrokken bij de gemeenschap en bij elkaar. Dit geldt voor zowel inwoners als ondernemers. De samenhang komt onder meer tot uitdrukking in een actief verenigingsleven en tal van evenementen.
  • IJsselstein is een stad met een karakteristieke historische ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke kenmerken in deze ruimtelijke kwaliteit zijn de historische binnenstad met monumenten en de Hollandse IJssel die door de stad stroomt.
  • IJsselstein heeft een unieke ligging in zowel het Groene Hart als het stedelijk gebied van Utrecht. Hierdoor combineert de stad de rust en ruimte van het groene buitengebied met de economische dynamiek van een stad.
Voor 2025 wil de gemeente deze kwaliteiten verder versterken. De gemeente wil de nabijheid van de ruimtelijke kwaliteiten in de stad meer benutten, door inhoud te geven aan de volgende ambities: 
  • versterken van de historische binnenstad; 
  • groen en water meer verweven met de stad; 
  • continue werken aan vitale woonwijken;
  • bevorderen zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsing
Met het realiseren van het kindcentrum wordt het ruimtegebruik van de locatie volledig benut door het versterken van de aanwezige functies op één locatie en het gebruik van het gebouw door meerdere gebruikers. Het gebouw heeft een maatschappelijke functie die ten doel staat voor de woonwijk. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan de toekomstvisie van de gemeente.
 
2.3.3 Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHP) 2015 - 2030
Het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHP) van de gemeente IJsselstein is op 28 januari 2016 vastgesteld. In het IHP is in kaart gebracht waar de gemeente nu mee te maken heeft qua onderwijshuisvesting, welke ontwikkelingen op de gemeente af komen, wat deze voor de huisvesting betekenen en wat de gemeente in de periode tot 2030 in IJsselstein wil doen met de onderwijshuisvesting. Met het IHP kan een integrale afweging gemaakt worden over de toekomstplannen voor de huisvesting van onderwijs in IJsselstein.
 
Het IHP is een omvangrijk plan dat veel onderwerpen behandeld. Om het leesbaar en begrijpelijk te houden is er voor een thematische en ruimtelijke samenhang gekozen. De thematische samenhang bestaat uit drie thema’s die in veel onderdelen van het IHP terugkomen. Deze thema’s vormen de kapstok waaraan alle ontwikkelingen zijn opgehangen en zijn vooral van belang voor het vormgeven van het algemene deel van het IHP. De thema’s zijn:
  • De functie van scholen
  • Vraag en aanbod
  • Kwaliteit van huisvesting
De ruimtelijke samenhang wordt gevormd door de vijf gebieden die worden onderscheiden. Deze gebieden zijn gebaseerd op de wijken van IJsselstein en de verzorgingsgebieden van de scholen. De volgende gebieden zijn onderscheiden:
  • Noord: IJsselveld west en oost
  • Centrum: centrumgebied en omgeving
  • Zuid: Zenderpark
  • West: Achterveld
  • Wenteltrap/Baanbreker
Ten behoeve van het IHP is een inventarisatie gemaakt van de scholen in het basisonderwijs. In samenwerking met de schoolbesturen is een visie opgesteld voor de toekomstige onderwijshuisvesting in IJsselstein en is in een creatieve bijeenkomst van onderwijs en kinderopvang is per wijk aangegeven wat kansen en mogelijkheden zijn. Om te komen tot maatregelen en scenario’s dienen deze elementen met elkaar gecombineerd te worden. Op basis van de gehanteerde thema’s: de functie van scholen, vraag en aanbod en kwaliteit van huisvesting, is per wijk een analyse gemaakt die de inventarisatie, de visie en de kansen en mogelijkheden samenbrengt.
 
Planspecifiek
De wijk Centrum en omgeving heeft 4 scholen en voorziet in alle denominaties. Op dit moment is er iets meer dan 5.000 m² aan onderwijsruimte. In de prognose daalt het aantal leerlingen de komende 15 jaar van ca. 670 naar 540 leerlingen. Als gevolg daarvan is in de toekomst nog ca. 3.600 m² nodig aan onderwijsruimte. Gezien de ligging van de scholen, de wensen ten aanzien van de functie van de scholen en de krimp die ontstaat, kan het interessant zijn om de huidige voorzieningen in het centrumgebied op één, maximaal twee locaties te clusteren. Voor de Touwladder en de Fatimaschool is er een technische en functionele noodzaak om snel maatregelen te nemen. Het voorliggende initiatief voorziet daar in.
 
De scholen hebben de wens om scholen multifunctioneler en flexibeler te maken. Gezien de leeftijd van de scholen en de uitspraken die in het gebiedsperspectief zijn gedaan is het een logische stap om deze wens in de bredere afweging voor renovatie of nieuwbouw mee te nemen. In het voorliggende initiatief wordt dan ook gesproken van een 'kindcentrum', waarin naast een basisschool, ook buitenschoolse opvang en kinderopvang zijn opgenomen.
 
Het initiatief past binnen de ambities van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs.
   
3 Planbeschrijving
3.1 Huidige situatie
Omgeving
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied de Kasteeltoren. Dit is een groene omgeving rondom de kasteeltoren (Loyertoren), het enige overgebleven deel van Kasteel IJsselstein. Het gebied Kasteeltoren scheidt de binnenstad van de wijk Kasteelkwartier. Het noordoostelijke deel bestaat uit het park rondom de kasteeltoren en (maatschappelijke) voorzieningen. Het deel ten zuidwesten van de Kasteellaan is een woonwijk met twee-onder-een-kapwoningen en geschakelde woningen. De Kasteellaan verbindt het gebied Kasteeltoren en de wijk Kasteelkwartier met de binnenstad.
Direct ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich woonzorgcentrum Isselwaerde, terwijl ten noordoosten een gezondheidscentrum aanwezig is. Aan de overzijde van de Touwlaan is sprake van maatschappelijke functies (basisschool en een kerkelijk centrum). Ter hoogte van het plangebied is op de Touwlaan een zebrapad aanwezig.
  
Plangebied
Het plangebied betreft het schoolgebouw van de huidige Fatimaschool aan de Touwlaan 23, het bijbehorende schoolplein en parkeerterrein en de gymzaal aan de Touwlaan 21. De Fatimaschool is een katholieke basisschool die onderdeel uitmaakt van de Stichting Trinamiek. Het plangebied heeft een breedte van ongeveer 90 meter en een diepte van circa 50 meter. Het schoolgebouw beschikt over een bruto vloeroppervlakte (BVO) van 1.438 m². Inmiddels is een groot deel van de bestaande bebouwing gesloopt.
 
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied en zijn omgeving in de voormalige situatie weer.
 
Impressie voormalige situatie
 
3.2 Toekomstige situatie
Op de huidige locatie van de Fatimaschool en de tijdelijke gymzaal aan de Touwlaan in IJsselstein is de wens hier een kindcentrum te realiseren. Het huidige gebouw is technisch en functioneel verouderd en kan het KC Touwlaan niet fysiek huisvesten volgens de eisen. Nieuwbouw is om deze reden gewenst. 
 
Het gebouw gaat onderdak bieden aan Fatimaschool en de Nicolaasschool. Naast het bieden van onderwijs, is het streven een kindcentrum te realiseren waarbij een breed pallet aan diensten wordt geboden voor kinderen en hun ouders, zoals ontwikkeling, opvang, opvoeding, ontmoeting en ontspanning. Daarom zal in het KC ook ruimte zijn voor buitenschoolse opvang en dagopvang.
  
3.2.1 Programma
In het Kindcentrum Touwlaan worden diverse functies gehuisvest:
  • Basisscholen Fatimaschool en Nicolaasschool;
  • Kinderopvang SKIJ;
  • Buitenschoolse opvang.
Met de beoogde gebruikers is een inventarisatie gemaakt van de benodigde ruimte. Door nul25 is een zogenaamde Reisgids voor het Programma van Eisen gemaakt (d.d. 24 april 2018). Daarin wordt uitgegaan van 2.025 m² bvo voor de twee basisscholen (uitgaande van ten hoogste 363 leerlingen) en 105 m² bvo voor de kinderopvang.
 
Daarnaast wordt rekening gehouden met buitenruimte:
  • buitenspeelruimten, waarvan 700 m² verharde speelruimten. Aan de noordwestkant van het gebouw zijn speelruimten voorzien voor de groepen 1 en 2 en kinderopvang. Aan de zuidoostkant van het gebouw gaat het om buitenruimten voor de groepen 3,4 en 5 en vor de groepen 6, 7 en 8, alsmede voor de buitenschoolse opvang;
  • 14 parkeerplaatsen en een kiss & ridestrook (niet op de openbare weg);
  • fietsenrekken, met ruimte voor de stalling van ruim 300 fietsen;
  • overige gezamenlijke buitenruimte met groenvoorzieningen, paden en bergingen (in totaal circa 60 m²).
 
3.2.2 Stedenbouwkundige opzet
Met het KC-project wordt een heldere en overzichtelijke stedenbouwkundige opzet nagestreefd, passend binnen de wijk Kasteelkwartier. Ter plaatse van de huidige Fatimaschool wordt een nieuw kindcentrum (KC Touwlaan) gebouwd. Door SVP architectuur en stedenbouw is een bebouwingsvoorstel vervaardigd (d.d. 17 februari 2020). Hierin zijn het Programma van Eisen en de diverse wensen verwerkt. Het heeft geleid tot een U-vormig gebouw in twee bouwlagen. Een deel van het binnenterrein binnen de U-vorm is bebouwd in één bouwlaag.
 
De entree bevindt zich aan de zijde van de Touwlaan, min of meer centraal in de gevel. Op de hoek is een stedenbouwkundig accent voorzien. Dat gebeurt in de vorm van een kleine verhoging (maar geen extra bouwlaag). Het kinderdagverblijf en de leeftijdsgroepen tot 6 jaar bevinden zich aan de zuidwestzijde van het gebouw, met ook de bijbehorende (afgesloten) buitenruimten. De overige leeftijdsgroepen (onderbouw en bovenbouw) hebben een buitenruimte aan de noordoostzijde van het gebouw (natuurspeeltuin). De zuidoosthoek van het plangebied wordt groen ingericht, bijvoorbeeld met een moestuin. Aan de zuidoostzijde zijn tevens fietsenrekken en een kleinschalige berging voorzien. Wellicht wordt het schoolterrein, inclusief het parkeerterrein, afgesloten.
 
Voorstel toekomstige situatie (SVP architectuur en stedenbouw, d.d. 17 februari 2020)
Impressies toekomstige situatie (SVP architectuur en stedenbouw, d.d. 12-07-2018)
 
Verkeer en parkeren
Ouders en de kinderen zullen verzocht worden om zoveel mogelijk op de fiets te (blijven) komen, net zoals dat in de huidige situatie gebeurt. Daarvoor is van belang dat de situatie (verkeers-)veilig is en dat er goede fiets- en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
De ontsluiting heeft plaats vanaf de Touwlaan, waar ter hoogte van de entree een zebrapad aanwezig is. Voor fietsers (personeel en leerlingen) worden op twee plekken fietsenrekken gerealiseerd: aan de zuidwest- en noordoostkant van het perceel. In totaal gaat het hierbij om circa 300 onoverdekte fietsplekken.
Er worden op eigen terrein 14 parkeerplaatsen gerealiseerd en een kiss&ride-voorziening. Dit houdt in dat kiss&ride niet langer op de openbare weg plaats zal hebben, wat ten goede komt aan de verkeersveiligheid op de Touwlaan.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 100 hectare of meer, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk de realisatie van een kindcentrum van maximaal 2.500 m² bvo. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
  
Planspecifiek
Uit advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht d.d. 22 januari 2018 volgt dat de planlocatie 'onverdacht' is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Desondanks is, om voldoende inzicht te kunnen geven in de bodemkwaliteit ter plaatse van de bouwlocatie, door Inventerra Verkennend bodemonderzoek NEN 5740 / Verkennend asbestonderzoek NEN 5707 uitgevoerd (d.d. 8 maart 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk dat het een 'verdachte locatie' is voor asbest en een 'onverdachte locatie' voor overige verontreinigingen.
Op grond van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
  • De kleiige bovengrond met sporen puin (0,0 – 0,5 m-mv, MM1) is licht verontreinigd met kwik, lood, PAK en PCB.
  • In de zandige bovengrond zonder bodemvreemde materialen (0,05 – 0,5 m-mv, MM2) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • In de kleiige ondergrond zonder bodemvreemde materialen (0,5 – 1,0 m-mv, MM3) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • De sterk puin- en baksteenhoudende ondergrond bij boring 115 (1,0 – 2,0 m-mv, MM4) is licht verontreinigd met kwik en lood.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 115) zijn licht verhoogde concentraties molybdeen en barium vastgesteld.
  • Bij het uitgevoerde asbestonderzoek is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ voor overige verontreinigingen (strikt genomen) eveneens verworpen te worden vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en/of in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
   
4.3 Asbest
Hoewel het in het kader van het bestemmingsplan niet vereist is, wordt asbestonderzoek uitgevoerd in de bestaande gebouwen. Die informatie moet immers wel beschikbaar zijn op het moment van de sloop van de bebouwing.
Door Checkpoint Milieu Consultancy is de 'Rapportage asbestinventarisatie conform certificatieschema asbestinventarisatie en asbestverwijdering' opgesteld: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2. Het onderzoek is uitgevoerd voor de bestaande Fatimaschool en de bijbehorende fietsenstalling. In het schoolgebouw is op diverse plaatsen asbest of asbesthoudend materiaal aangetroffen. Dit zal op de geëigende manier worden verwijderd en afgevoerd. De fietsenstalling met berging, van hout, staal en enkelsteense muren, is niet asbestverdacht.
 
Het aspect asbest vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplantraject.
4.4 Geluid
Een onderwijsgebouw is een geluidgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het dan ook noodzakelijk dat aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). De Wet geluidhinder richt vooral op de ruimtelijke inpassing van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) in relatie met belangrijke geluidsbronnen zoals (rail)verkeer en gezoneerde industrieterreinen.
 
Naast de wettelijke kaders ter voorkoming van geluidshinder die in acht moeten worden genomen bij ruimtelijke planvorming moet in het kader van een "goede ruimtelijke ordening" ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
   
4.4.1 Wegverkeerslawaai
Voor het plangebied is onderzocht welke geluidbelasting ontstaat op het nieuw te realiseren kindcentrum. Door Adviesburo Van der Boom is het 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' uitgevoerd: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3.
De geluidbelasting door de Touwlaan bedraagt ten hoogste 58 dB na aftrek van 5 dB ex. art 110g Wgh. Alle wegen in de omgeving van het kindcentrum zijn 30 km wegen zonder geluidzone. De geluidbelasting wordt derhalve niet getoetst aan de Wet Geluidhinder.
 
Het initiatief is vervolgens getoetst aan het geluidbeleid van de gemeente IJsselstein. Daarin is bepaald dat het beleid tevens van toepassing is op wegen die een 30 km-regime hebben, om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. De Touwlaan is gebiedsontsluitingsweg met een 30 km regime. De geluidbelasting t.g.v. de Touwlaan bedraagt 58 dB na aftrek, waarmee niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB . De maximale hogere waarde van 58 dB wordt niet overschreden.
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden door wegverkeer op de overige wegen met een 30 km regime.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Touwlaan kan worden teruggebracht door maatregelen aan de bron of in de overdracht: Door de weg te voorzien van een stil asfalt kan de geluidbelasting op het kindcentrum met 4 dB worden teruggebracht. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee echter niet gehaald. De geluidbelasting kan ook worden teruggebracht door het plaatsen van een geluidsscherm tussen het kindcentrum en de weg. Deze maatregel is echter stedenbouwkundig ongewenst. Het is op de locatie niet mogelijk een geluidluwe buitenruimte te creëren. Wel is een geluidluwe gevel aanwezig aan de achterzijde van het gebouw.
Voor de geluidbelasting door de Touwlaan hoeft geen hogere waarde procedure te worden gevolgd. In geval de Touwlaan zou zijn gezoneerd, kan worden voldaan aan de maximaal te verlenen hogere waarde van 58 dB.
 
Er is sprake van een 'goede ruimtelijke ordening' als voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit voor de geluidwering van het kindcentrum. Die voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de
verblijfsgebieden van een onderwijsgebouw te beperken tot 33 dB. De geluidbelasting door wegverkeer op het kindcentrum bedraagt ten hoogste 64 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 31 dB.
Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
 
4.4.2 Industrielawaai
Voor de beoogde ontwikkeling van het kindcentrum is tevens geluidonderzoek industrielawaai uitgevoerd naar de geluidbelasting die dit veroorzaakt op de woningen in de omgeving.  In toelichting paragraaf 4.5 wordt het betreffende onderzoek nader toegelicht. 
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Indien door middel van een plan nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen en onderwijsgebouwen, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.  
 
Planspecifiek
Het Kindcentrum Touwlaan is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en moeten zich houden aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor voorliggend initiatief bedraagt 30 m voor het aspect geluid. Deze afstand kan, in verband met de ligging in een gemengd gebied, worden teruggebracht tot 10 m. Binnen deze zone van 10 m zijn enkele woningen (gevoelige functie) aanwezig ten zuidwesten van het plangebied. 
In de bestaande situatie is binnen de planlocatie reeds sprake van een maatschappelijke bestemming waar maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. De afstand tot de gevoelige functies, in dit geval de woningen, zal als gevolg van de herontwikkeling niet kleiner worden. Evenmin is sprake van een functiewijziging. De herontwikkeling van het schoolgebouw leidt niet tot aantasting van de vergunde rechten van deze inrichtingen. Het thema milieuzonering leidt dan ook niet tot belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
 
In verband met eventuele toekomstige geluidsoverlast als gevolg van het stijgen van het aantal leerlingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke inpasbaarheid van het nieuwe kindcentrum. Het doel van dit akoestisch onderzoek is inzicht te geven in de geluidemissie vanwege het nieuwe kindcentrum. Dat betreft: spelende kinderen op het buitenterrein en de verkeersbewegingen binnen het terrein naar de directe omgeving. Hierbij wordt uitgegaan van 'gemengd gebied', omdat in de omgeving van het plangebied verschillende functies aanwezig zijn.
 
Door Adviesburo Van der Boom is een Akoestisch onderzoek 'Geluidbelasting op omgeving door kindcentrum Touwlaanweg' uitgevoerd (d.d. 22 oktober 2019): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4. In dat onderzoek wordt gesteld dat na realisering van het kindcentrum sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en het woonzorgcentrum. Richtlijnen hiervoor zijn gegeven in de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.
Conform stap 1 uit het stappenplan is verdere toetsing voor het aspect geluid, gezien de richtafstand voor een gemengd gebied niet noodzakelijk. Gezien de geluidbelasting die een kindcentrum op de omgeving kan veroorzaken is de geluidbelasting op de omgeving desondanks onderzocht. Hierbij is er, op basis van bevindingen uit eerdere berekeningen, vanuit gegaan dat er niet wordt gespeeld op het zuidoostelijke deel van het plangebied.
Volgens stap 2 van het toetsingskader voor geluid is inpassing in een gemengd gebied mogelijk indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan 50 dB(A), met piekniveaus niet hoger dan 70 dB(A). Deze grenswaarden worden onder de gebruikte uitgangspunten niet overschreden. Inpassing volgens stap 2 is mogelijk, omdat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 49 dB(A) bedraagt met piekniveaus van 69 dB(A).
Hierbij is van belang dat er geen kinderen spelen op het zuidoostelijke deel van het plangebied. In de nieuwe inrichting, zoals nader toegelicht in toelichting paragraaf 3.2.2, wordt er dan ook vanuit gegaan dat het betreffende perceelsgedeelte groen wordt ingericht (o.a. een moestuin) en dat er fietsenrekken en een kleinschalige berging komen. Dit wordt ook geborgd in het voorliggende bestemmingsplan, met de aanduiding 'speelvoorziening uitgesloten'.
 
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich verder geen bedrijven of inrichtingen met een milieuzone welke een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De voorkeurswaarde van 50 dB(A) voor de verkeersaantrekkende werking wordt niet overschreden. Er hoeft niet aanvullend te worden aangetoond dat de geluidniveaus binnen niet hoger liggen dan 35 dB(A).
 
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect bedrijven en milieuzonering.
 
4.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
   
Planspecifiek 
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart (globale ligging plangebied: zwarte cirkel)
 
De risicokaart toont aan dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi)-inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen door buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor aanwezig zijn die een risicocontour hebben die over het plangebied ligt. Op voldoende afstand (minimaal 750 meter) bevindt zich ten noordoosten van het plangebied een risicovolle inrichting: het zwembad De Hooghe Waerd. De inrichting beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour en/of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee legt de inrichting geen beperkingen op de omgeving. Ten zuiden en oosten van de locatie vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van de planlocatie tot deze transportroutes is met minimaal 800 meter voldoende groot.  
 
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
 
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat. 
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een kindcentrum op een plek waar nu al een school gevestigd is. Een schoolgebouw valt niet automatisch onder de regeling NIBM. Daarom is met behulp van de NIBM-tool uitgerekend of het plan de NIBM-grens van 3% al dan niet overschrijdt. In toelichting paragraaf 4.12 is een indicatie opgenomen van het aantal verkeersbewegingen in de huidige en toekomstige situatie. Het aantal verkeersbewegingen zal circa 604 motorvoertuigbewegingen per dag bedragen. Dit is een toename van circa 337 motorvoertuigbewegingen per dag. De ontwikkeling kan daarmee, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.      
     
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoring 2017 (Rijksoverheid) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid plangebied (rekenpunt 179823) bedragen respectievelijk maximaal 19,7 µg/m³, 12,3 μg/m³ en 24,5 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
 
4.8 Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
 
Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
 
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
  
Planspecifiek
De gemeente IJsselstein heeft circa 34.000 inwoners en kent een lange bestaansgeschiedenis. De bloeiperiode van IJsselstein lag in de late middeleeuwen. Nadat de ommuring van de stad rond 1850 verdween, kreeg IJsselstein enige industrie, aanvankelijk gericht op houtbewerking. Tot 1920 wist de stad met haar uitbreidingen binnen de grachten te blijven. Daarna is de stad met grootscheepse bouwprojecten gegroeid tot in haar huidige omvang. Het plangebied behoort tot de na-oorlogse bebouwing.
 
Vanuit de provinciale waardenkaart is het plangebied niet aangewezen als locatie met cultuurhistorische waarden. In de nabije omgeving, ten zuidwesten van het plangebied, is een kasteelterrein aanwezig. Ter plaatse is de Loyertoren, het laatst overgebleven deel van Kasteel IJsselstein, gesitueerd. Tevens is een deel van de kasteelgracht nog intact.
 
Ligging (voormalige) kasteelgracht (Bron: Transect-rapport 1527, d.d. 19-01-2018)
  
Eveneens zal rekening gehouden worden met het ten zuiden van het plangebied gelegen beschermde stadsgezicht (de historische binnenstad van IJsselstein). De gelijkmatig over de stad verspreid liggende historisch belangrijke bebouwing, het historische beloop van water en straten, de openheid van de binnenterreinen en het karakteristieke groen zijn hierbij als belangrijke aspecten van de aanwijzing genoemd.
 
Bij de stedenbouwkundige inpassing van het plan is rekening gehouden met de monumentale waarde van het kasteel. Zo is als voorwaarde gesteld dat de bebouwing aan de zijde van de Loyertoren, uit maximaal 2 bouwlagen mag bestaan. Daarnaast is een bebouwingsvrije zone opgenomen, ter plaatse van de voormalige kasteelgracht.
Hiermee doet de ontwikkeling geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde in IJsselstein.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en de gebiedsaanduiding 'archeologisch waardevol gebied 1'. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geldt een onderzoeksverplichting voor bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een groter oppervlak dan 20 m², terwijl ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'archeologisch waardevol gebied 1' een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een groter oppervlak dan 2.500 m².
 
Archeologische waardenkaart (Bron: Transect-rapport 1527, d.d. 19-01-2018)
 
Gezien met de voorgenomen ontwikkeling voor meer dan 20 m² grond wordt verzet is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, januari 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Op basis van het archeologisch vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van nederzettingsresten uit de periode Neolithicum-Vroege Middeleeuwen en een hoge tot zeer hoge archeologische verwachting op resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
 
De middelhoge tot zeer hoge archeologische verwachting leidt ertoe dat in het plangebied met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. Ten behoeve van de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt daarom aanbevolen om in het kader van de herontwikkeling geen gravende bodemingrepen uit te voeren beneden 30 cm beneden het huidige maaiveld en de dubbelstemming Waarde- Archeologie te handhaven. Dit omdat op basis van onderhavig onderzoek de afwezigheid van archeologische resten niet kan worden aangetoond. Hiervoor dient vervolgonderzoek plaats te vinden indien de diepte van 30 cm zal worden overschreden. Geadviseerd wordt om de archeologische verwachting uit het archeologisch onderzoek te toetsen door middel van een IVO, karterende/waarderende fase met behulp van een proefsleuvenonderzoek. 
Hiervoor is een definitief Programma van Eisen opgesteld (Transect, 23 augustus 2019), waarbij uitgegaan wordt van een Proefsleuvenonderzoek (variant Archeologische Begeleiding) met doorstart naar Opgraven (variant Archeologische Begeleiding). Dit heeft plaats bij de sloop van de funderingen. De resultaten van dit onderzoek worden t.z.t. toegevoegd aan het voorliggende bestemmingsplan.
 
Aangezien de uitkomsten van het aanvullende onderzoek nog niet beschikbaar zijn, wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
 
Voor het deel van het plangebied waar de zone van de kasteelgracht aanwezig is, wordt aanbevolen geen graafwerkzaamheden te plannen vanwege de relatie van de gracht met het kasteelcomplex ten zuidwesten van het plangebied. Diverse maatregelen zijn mogelijk om de eventueel aanwezige archeologische resten in te passen op een archeologie-vriendelijke manier. In het voorliggende bestemmingsplan wordt veiliggesteld dat ter plaatse geen bebouwing mag worden opgericht. Hierin voorziet de 'specifieke bouwaanduiding bebouwingsvrije zone' op de verbeelding.
4.10 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek 
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom ecologie, januari 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6). Uit het onderzoek volgt dat binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het plangebied heeft, behoudens de vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of bijzondere overige soorten. De gebouwen bieden voor vleermuizen mogelijk geschikte vaste rust- en verblijfslocaties. Foeragerende en migrerende vleermuizen maken mogelijk gebruik van de planlocatie. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot Natura2000-gebieden is van externe werking geen sprake.
 
De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden. Ten aanzien van vleermuizen dient te worden vastgesteld of de gebouwen daadwerkelijk geschikt voor (bouwtechnische informatie) en in gebruik zijn door vleermuizen (aanvullend onderzoek). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
 
Aanvullend vleermuisonderzoek
Op basis van het oriënterende onderzoek kon de aanwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen of een essentieel leefgebied van vleermuizen niet worden uitgesloten. Om de mogelijke negatieve effecten voor vleermuizen in kaart te brengen is in de periode mei 2018 t/m september 2018 aanvullend onderzoek uitgevoerd: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7.
 
Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het vleermuisprotocol (NGB, 2017). Hierbij staan de volgende onderzoeksvragen centraal:
  • Zijn de vleermuizen aanwezig in het plangebied?
  • Op welke wijze maken de vleermuizen gebruik van het plangebied? Zijn in het plangebied vaste rust- en verblijfplaatsen, foerageergebied en/of essentiële vliegroutes aanwezig?
  • Hebben de voorgenomen activiteiten een negatief effect op de voorkomende soorten en/of de functionaliteit van de leefomgeving van vleermuizen?
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in de te verwijderen bebouwing twee zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis gedefinieerd zijn. De beoogde werkzaamheden hebben een negatief effect op vleermuizen en leiden derhalve tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Voor de beoogde werkzaamheden dient er derhalve een ontheffing aangevraagd te worden. Van de Ruige dwergvleermuis en de Laatvlieger zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen.
 
Op 2 juli 2019 heeft de Provincie Utrecht de gevraagde ontheffing verleend van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8).
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. Het PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is het PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator (Buro SRO, d.d. 25 oktober 2019); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 10.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden Lek’ bevindt zich op een afstand van ca. 5,2 km. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
 
Samenvattend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect ecologie.
 
Te treffen maatregelen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). 
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige. 
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. 
  • Aanvullende maatregelen tegen de vestiging van de rugstreeppad in de winterperiode (medio oktober – medio maart) zijn niet nodig. Buiten deze periode dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
 
4.11 Water
 In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder Keurontheffing en, indien nodig, een Wvo-vergunning (Wet verontreiniging oppervlaktewater) verlenen.
4.11.1 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
  
Keur en uitvoeringsregels
Per 21 oktober 2010 is de Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene regels (zie Algemene regels Keur nr.14). Wordt er nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht boven de gestelde ondergrens (500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied), moeten er compenserende maatregelen worden getroffen. In de watervergunning worden hierover voorwaarden opgenomen. De algemene richtlijn is dat er 15% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd wordt, door het graven van extra waterberging. Plannen waarbij de toename aan verhard oppervlak onder de grenswaarden blijft, of waarbij het verhard oppervlak afneemt hebben geen compensatieplicht. Indien het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, moeten afspraken worden gemaakt met het waterschap over de maatwerkberekening van de noodzakelijke compensatie.
 
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.  
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
 
4.11.2 Watertoets
Voor een bestemmingsplan is de watertoets wettelijk van toepassing. De watertoets is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel 'het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer'.
 
Planspecifiek
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Stadsgracht, een primaire watergang. Deze is in het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) voorzien van een waterstaatswerkzone en een beschermingszone (zie afbeelding). Voor de waterstaatswerkzone, waar het in beginsel verboden is om werkzaamheden uit te voeren, is dan ook in het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad' de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Deze zone reikt echter niet tot het onderhavige plangebied. Voor de beschermingszone is een dergelijke planologische bescherming niet vereist, al blijft de Keur van HDSR uiteraard steeds van toepassing.
 
Waterstaatswerkzone (roze) en beschermingszone (blauw) (bron: HDSR)
 
Met de herinrichting en -ontwikkeling van het plangebied zal de bestaande bebouwing van het huidige schoolgebouw en het tijdelijke gymcomplex worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zal een nieuw kindcentrum met bijbehorende (auto- en fiets-)parkeergelegenheid en schoolpleinen gerealiseerd worden. Het terrein bestaat in de huidige situatie reeds voor een groot deel uit verharding (gebouwen en/of parkeer- en speelvoorzieningen). Daarbij is voor de nieuwe situatie bepaald dat de oppervlakte aan verhardingen ten hoogste 700 m² mag bedragen, waarmee een aanzienlijke 'vergroening' van het terrein plaats heeft. Dat houdt in dat in de nieuwe situatie geen sprake is van een toename van meer dan 500 m² aan verharding. Watercompensatie is dan ook niet aan de orde.
 
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
 
4.12 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
 
Verkeer
Het kindcentrum wordt ontsloten via de Touwlaan. De Touwlaan kenmerkt zich door de scheiding van snel- en langzaamverkeer, waarbij aan weerszijden van de weg verhoogde fietsstroken en vrijliggende trottoirs aanwezig zijn. Dit als gevolg van een recente reconstructie van de weg om de verkeersveiligheid te verhogen en de positie van de fietser te verbeteren. Naast de aanpassingen in het wegprofiel zijn ook maatregelen genomen op de kruispunten. De verkeerslichten op het kruispunt Touwlaan-Kasteellaan zijn verwijderd. Daarnaast maken twee verkeersplateaus met middengeleiders op de kruispunten Touwlaan-Eiteren en Touwlaan-Kasteellaan het oversteken gemakkelijker. Ter hoogte van de huidige Fatimaschool bevindt zich een schoolzone met een oversteekplaats (zebrapad) voor voetgangers.
 
In de toekomstige situatie kent het kindcentrum een bvo van 2130 m². Er worden 16 leslokalen gerealiseerd voor 363 leerlingen. Ook is een kinderopvang aanwezig voor 16 kinderen onder de 4 jaar en het kindcentrum is geschikt voor een buitenschoolse opvang. Door GoudappelCoffeng is een Verkeersonderzoek uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9). Daarbij is het parkeren nader onderzocht (parkeervraag en -druk), als ook de verkeersgeneratie en de huidige situatie (wegenscan).
 
Verkeersgeneratie
Ten opzichte van de bestaande situatie, zal met de komst van het kindcentrum sprake zijn van een toename in omvang en functies. Dit zal een toename van het aantal motorvoertuigen met zich meebrengen. Uit de verkeersgeneratieberekening van GoudappelCoffeng blijkt de ochtendspits het drukste moment te zijn, met een generatie van 165 motorvoertuigen gedurende de ochtendspits. De nieuwe scholenlocatie kent een totale verkeersgeneratie van 532 mvt per etmaal. Uit de verkeerskundige toets blijkt dat de Touwlaan een restruimte van 1.570 motorvoertuigen per etmaal heeft. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er genoeg restruimte bestaat op de Touwlaan om de toekomstige stroom van verkeer goed te kunnen afwikkelen.
Overigens is de Touwlaan reeds heringericht waarmee het aantrekkelijker is gemaakt voor ouders en kinderen om lopend of met de fiets naar school te komen. Ook zal er een kiss&ride worden gerealiseerd binnen het plangebied. Daarmee zal het brengen en halen van de kinderen per auto nauwelijks gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling op de Touwlaan.
 
Parkeren
In de huidige situatie zijn er op eigen terrein circa 9 parkeerplaatsen aanwezig. Het stedenbouwkundige voorstel van SVP architectuur en stedenbouw (juni 2019) voorziet in 14 parkeerplaatsen,  een kiss&ridestrook en circa 300 fietsparkeerplaatsen verspreid over het terrein.
Door GoudappelCoffeng is de parkeervraag en -druk onderzocht. Uit de parkeervraagberekening en de vergelijking van de huidige met de toekomstige situatie blijkt dat er sprake is van een tekort van 2 parkeerplaatsen en 10 kiss&rideplekken die opgelost dienen te worden in de omgeving. De parkeerdrukmeting toont evenwel aan dat er 16 parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de omgeving. Daarmee kan het geconstateerde tekort opgelost worden in de openbare ruimte en resteert nog een restcapaciteit van 4 parkeerplaatsen in de omgeving van het Kindcentrum. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het stedenbouwkundige voorstel met 14 parkeerplaatsen en een kiss&ride strook voldoet.
 
Met het oog op deze ontwikkeling en de toekomst is in het voorliggende bestemmingsplan een regeling voor het parkeren opgenomen, conform het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein' (2018).
 
Conclusie
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
 
4.13 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
 
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
 
Beleidsplan Duurzaamheid
In het Beleidsplan Duurzaamheid Gemeente IJsselstein, Actualisatie Visiedocument IJsselstein Duurzaam (2016) wordt gestreefd naar toekomstbestendige gebouwen waar gekozen is voor duurzaamheid, flexibiliteit, multifunctionaliteit en een goed binnenklimaat (minimaal frisse scholen klasse C). Gedacht kan worden aan hoge plafonds, meer daglicht, energiezuinige systemen, hogere eisen aan ventilatie, verlichting en isolatie, zo min mogelijk dragende binnenmuren en het makkelijk kunnen splitsen en samenvoegen van ruimtes. Bovendien wordt voor alle nieuwe gebouwen uitgegaan van een score van minimaal GPR = 8.
 
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief past volledig binnen de doelstellingen van het Beleidsplan Duurzaamheid. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid is in het plan nu opgenomen dat zal worden voldaan aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). De concrete maatregelen die hiervoor worden getroffen zijn nog niet bekend. Wel zal de ontwikkeling aardgasloos worden uitgevoerd. Ook wordt het nieuwe kindcentrum gebouwd met de ambitie en de normen van het Programma van eisen Frisse scholen klasse B, in ieder geval voor de onderdelen lucht en temperatuur. Als duurzaamheidsscore is de ambitie GPR niveau 8 van toepassing, in ieder geval voor de onderdelen energie, milieu en gezondheid.  
 
5 Toelichting op de regels
5.1 Plansystematiek en opzet regels
In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Er is qua plansystematiek zoveel mogelijk vastgehouden aan de systematiek zoals dat werd gehanteerd in het vigerend bestemmingsplan 'Binnenstad'.
 
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
 
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
 
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
 
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
 
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Nadere toelichting op de regels
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. In het plangebied komen twee bestemmingen voor: 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De regelingen zijn afgestemd op de regelingen van het bestemmingsplan 'Binnenstad eo'.
       
Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Onder dergelijke voorzieningen worden basisscholen, buitenschoolse opvang, voorschoolse educatie en vergelijkbare functies geschaard.
Op de verbeelding is een bouwvlak voor de bebouwing opgenomen. Dat bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De toegestane bouwhoogtes zijn eveneens op de verbeelding weergegeven, afgestemd op het stedenbouwkundige plan van SVP.
Buiten het bouwvlak zijn bijgebouwen ten behoeve van fietsenstalling en bergingen toegestaan. De totale oppervlakte van deze bijgebouwen mag ten hoogste 200 m² bedragen, terwijl de maximale bouwhoogte hiervan gesteld is op 3 meter. Deze bijgebouwen zijn echter niet toegestaan ter plaatse van het voormalige kasteelterrein. Hiertoe dient de 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone'.
 
Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, zoals erf- en terreinafscheidingen, pergola's, speeltoestellen en vlaggenmasten.  
Gelet op de akoestische situatie is het zuidoostelijke deel van het plangebied voorzien van de aanduiding 'speelvoorziening uitgesloten'. Er is een specifieke gebruiksregel opgenomen, waarin bepaald is dat de betreffende gronden niet ingericht en gebruikt mogen worden als speelruimte.
 
In de Algemene gebruiksbepalingen zijn bepalingen omtrent parkeren en laden en lossen opgenomen. Deze regeling is ontleend aan het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein'.
 
Waarde - Archeologie 2
De aanwezige archeologische waarden worden middels deze dubbelbestemming beschermd. Er is bodembewerking toegestaan zonder dat er archeologisch onderzoek is uitgevoerd indien minder diep dan 30 cm en een oppervlakte kleiner dat 20 m². Verder zijn werkzaamheden toegestaan als dat blijkt uit een archeologisch rapport. Het nog op te stellen aanvullende archeologische onderzoek voorziet hier in. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor Burgemeester en wethouders om de dubbelbestemming te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen.
 
6 Uitvoerbaarheid
 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Op 9 november 2018 heeft de gemeenteraad een besluit genomen om een krediet beschikbaar te stellen voor de realisatie van MFA Touwlaan (nu: Kindcentrum Touwlaan), waarbij uitgegaan wordt van de in 2020 geldende BENG-normen in het bouwbesluit. Tevens heeft de raad besloten om een extra krediet beschikbaar te stellen voor de realisatie van het buitenterrein van het kindcentrum. De kapitaallasten van deze kredieten worden gedekt uit de middelen die hiervoor reeds met het IHP in de begroting zijn opgenomen.
Het schoolbestuur is bouwheer. Afspraken tussen de gemeente en het schoolbestuur zijn vastgelegd in een bouwheerovereenkomst.
 
Met deze financiële reserveringen is de financiële haalbaarheid van onderhavig plan verzekerd.
  
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Participatie
Er is sprake van een betrokkenheid van diverse partijen en belanghebbenden/-stellenden bij de totstandkoming van de plannen voor het Kindcentrum Touwlaan.
 
Zo is op 5 april 2018 een workshop Expeditie Kindcentrum 2.0 georganiseerd door nul25. De deelnemers aan deze workshop hebben een verkenning uitgevoerd naar de vertaling van de gewenste samenwerking naar de ruimtelijke wensen. De ideeën en voorstellen die daar bij naar voren kwamen zijn door de architect verwerkt in het bouwplan.
 
Op 26 juni 2018 is er een inloopavond gehouden voor het Kindcentrum Touwlaan. Zo'n 10 omwonenden hebben deze bijeenkomst bezocht. Aandacht is gevraagd voor zwaar verkeer tijdens de bouw en parkeren. Over het bouwverkeer worden afspraken gemaakt met de aannemer om de overlast te minimaliseren. Verder wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, grotendeels op eigen terrein.
 
Op 4 november 2019 is een inloopbijeenkomst gehouden, waarbij medewerkers van de gemeente, van ODRU, van de Fatimaschool en van Trinamiek aanwezig waren om toelichting te geven op de plannen en om vragen te beantwoorden. Er  waren 17 belangstellenden aanwezig. De vragen hadden betrekking op het parkeren, de verkeersdrukte tijdens het halen en brengen, de omvang en het gebruik van het gebouw en het terrein en op mogelijke overlast tijdens de werkzaamheden. Tevens werd geïnformeerd naar duurzaamheidsmaatregelen en wat gaat er gebeuren met het aangrenzende terrein. Verder waren er, over het algemeen, positieve reacties, met name over het gebouw (mooi, passend) en over de kiss&ride-voorziening.
 
6.2.2 Vooroverleg
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
 
6.2.3 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.