Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: partiële herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied, Achtersloot 122
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.Achtersloot122-0N01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "partiële herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied, Achtersloot 122 " met identificatienummer NL.IMRO.0353.Achtersloot122-0N01 van de Gemeente IJsselstein .
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding.
 
1.7 achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen.
 
1.8 afhankelijke woonruimte:
bebouwing bij een woning, welke qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
 
1.9 ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bed&breakfast:
het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijt-, lunch en dinermogelijkheid aan verblijfsgasten. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders en seizoensarbeiders.
 
1.12 bestaand:
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
 
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is van het hoofdgebouw.
 
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.      
1.22 cultuur en ontspanning:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op kunst en cultuur, spel, vermaak en ontspanning, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
 
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.24 dienstverlening:
het beroeps- of bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten.
 
1.25 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.26 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
 
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.    
1.28 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.    
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
 
1.30 horeca:
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
 
1.31 kelder:
een (gedeelte van) een gebouw waarvan de diepte gemeten wordt vanaf de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd en dat in hoofdzaak dient als bergruimte.
 
1.32 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
 
1.33 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, zorg-, welzijns- en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.34 mantelzorg:
het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.35 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
 
1.36 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.
 
1.37 peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
 
1.38 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publiekaantrekkende werking hebben en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.
 
1.39 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.40 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
 
1.41 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.42 uitvoeren:
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
 
1.43 vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen en de zolder.
 
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
 
1.45 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.46 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 horizontale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of maximale bouwhoogtes niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.9 verticale diepte:
de diepte, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd. 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
  1. veehouderijbedrijven;
  2. wandel- en fietspaden;
  3. water, alsmede voor behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurwaarden;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'paardenbak' is tevens een paardenbak toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  1. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn:
    1. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
    2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
    3. van overkappingen 3 m;
    4. van antennes 5 m;
    5. van tuinmeubilair 2 m;
    6. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
Waarbij geldt dat lichtmasten binnen de bestemming niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Lichtmasten bij paardenbakken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 voor de realisatie van lichtmasten aan of nabij paardenbakken met dien verstande dat:
  1. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
  2. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  3. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  4. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  5. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  6. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  1. het scheuren en frezen van gronden is slechts toegestaan ten dienste van ruwvoerteelt voor het eigen agrarische bedrijf;
  2. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 4 sub a voor het scheuren en frezen van de gronden voor andere activiteiten dan ten dienste van ruwvoerteelt, met dien verstande dat de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 4 sub a voor het plaatsen van kuilplaten binnen het bouwvlak, mits deze voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en voorts de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden als genoemd in artikel 3 lid 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    3. het vellen of rooien van houtgewassen;
    4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van verhardingen.
  2. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. plaatsvinden binnen een bouwvlak;
    5. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  3. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder b zijn slechts toelaatbaar, indien:
    1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    4. het aanbrengen van de in dit lid onder a sub 5 genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3 lid 6 te beslissen kan het bevoegd gezag schriftelijk advies vragen bij de agrarische deskundige en de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
 
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. Wonen;
  2. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. parkeren op eigen erf;
  4. hobbymatige agrarische activiteiten;
  5. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: 
  1. hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'hoofggebouw';
  2. per bouwvlak is ten hoogste één woning toegestaan, met dien verstande dat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen, dat aantal aangegeven woningen als maximum geldt;
  3. de goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen; Indien geen goothoogte is aangegeven dan is de bestaande goothoogte de maximale goothoogte;
  4. de bouwhoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen. Indien geen bouwhoogte is aangegeven dan is de bestaande bouwhoogte de maximale bouwhoogte;
  5. de inhoud van een woning mag maximaal 800 m³ bedragen, tenzij met de aanduiding 'maximum volume (m3)' een andere inhoud van een woning is aangegeven.
4.2.2 Aan- en bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels: 
  1. het oppervlak aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen toegestaan - 1'  bedraagt maximaal 235 m2;
  2. het oppervlak aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen toegestaan - 2'  bedraagt maximaal 60 m2;
  3. het zij- en achtererf mag niet voor meer dan 50% worden bebouwd;
  4. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  5. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen.
4.2.3 Kelders
Kelders mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de verticale diepte maximaal 3 m mag bedragen, het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub a t/m e is van overeenkomstige toepassing.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. zwembaden en/of overkappingen mogen niet gebouwd worden;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dat het dichts bij de openbare weg, Achtersloot, is gelegen mag maximaal 1 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dat het dichts bij de openbare weg, Achtersloot, is gelegen mag maximaal 2 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van pergola's achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dat het dichts bij de openbare weg, Achtersloot, is gelegen mag maximaal 2,5 m bedragen;
  5. lichtmasten en vlaggenmasten zijn niet toegestaan;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in: 
  1. artikel 4 lid 2.2 voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met maximaal 20 m², uitsluitend in verband met het gebruik van voornoemde bouwwerken als afhankelijke woonruimte, mits een dergelijk gebruik noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 60 m²;
  2. degene die de activiteit in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. aan huis verbonden activiteiten die vallen onder categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, niet publieksgerichte aan huisverbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan, voor zover ze voldoen aan de hiervoor genoemde criteria;
  4. de totale bebouwde oppervlakte voor niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit: publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis: niet-agrarische nevenactiviteiten dat wordt toegestaan op grond van artikel 4 lid 4.1, artikel 4 lid 5.1artikel 4 lid 5.2 mag niet meer bedragen dan 60 m2.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria de worden voldaan: 
  1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 60 m²;
  2. degene die de activiteit in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en de parkeersituatie ter plaatse;
  4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
  5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit, met een maximum van 15% van de omzet;
  6. aan huis verbonden activiteiten die vallen onder categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging zijn toegestaan, voor zover ze voldoen aan de hiervoor genoemde criteria.
  7. de totale bebouwde oppervlakte voor niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit:, publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis: en niet-agrarische nevenactiviteiten dat wordt toegestaan op grond van artikel 4 lid 4.1, artikel 4 lid 5.1artikel 4 lid 5.2 mag niet meer bedragen dan 60 m2.
 
4.5.2 Afwijking ten behoeve van Bed & Breakfast en theeschenkerij
  1. Bed & Breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1  voor het realiseren van een bed&breakfast: voorziening bij burgerwoningen met dien verstande dat: 
    1. het toegestane aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
    2. nieuwbouw of vergroting van het bestaand bebouwd oppervlak niet is toegestaan;
    3. het bebouwde oppervlak voor een 'bed&breakfast:' ten hoogste 60m² bedraagt;
    4. op het eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    5. speelvoorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
    6. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
    7. de totale bebouwde oppervlakte voor niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit:, publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:, niet-agrarische nevenactiviteiten dat wordt toegestaan op grond van artikel 4 lid 4.1artikel 4 lid 5.1artikel 4 lid 5.2 mag niet meer bedragen dan 60 m2.
  1. Theeschenkerij
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1  voor het realiseren van een theeschenkerij bij burgerwoningen met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  2. de theeschenkerij door de bewoner wordt uitgeoefend;
  3. het toegestane aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
  4. nieuwbouw of vergroting van het bestaand bebouwd oppervlak niet is toegestaan;
  5. het bebouwde oppervlak voor een 'theeschenkerij' ten hoogste 60 m² bedraagt;
  6. een terras is toegestaan 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, mits het terras functioneel is verbonden met de theeschenkerij en landschappelijk wordt ingepast;
  7. de oppervlakte van een terras ten hoogste 40 m² bedraagt;
  8. het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken;
  9. op het eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  10. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  11. speelvoorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m en een maximale oppervlakte van 10 m2;
  12. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  13. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat wil zeggen dat de afstand van de theeschenkerij inclusief de bijbehorende voorzieningen, zoals terras, tot woningen van derden ten minste 10 meter bedraagt en ten minste 30 meter indien er op grond van de VNG publicatie geen sprake is van 'gemengd gebied';
  14. de totale bebouwde oppervlakte voor niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit:, publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:, niet-agrarische nevenactiviteiten dat wordt toegestaan op grond van artikel 4 lid 4.1, artikel 4 lid 5.1artikel 4 lid 5.2, mag niet meer bedragen dan 60 m2.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
Op de gronden, gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken, die bestemd zijn als 'Waarde - Archeologie - 3' mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie - 3 en gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken, zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in artikel 5 lid 3 sub a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning aanleg werken of een ontgrondingvergunning, of;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. De aanvrager van een omgevingsvergunning aanleg werken als bedoeld in artikel 5 lid 3, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
  4. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning aanleg werken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5 lid 3 sub c genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning aanleg werken verbonden regels.
  5. Het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning aanleg werken verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. Indien het bepaalde in artikel 5 lid 3 sub e onder 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als terrein van hoge archeologische waarde aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien: 
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Afstand woningen en agrarische bedrijvigheid
  1. De afstand tussen woningen en de grens van bouwvlakken met een agrarische bedrijfsbestemming, waarop grondgebonden veehouderij dan wel intensieve veehouderij toelaatbaar is ingevolge Hoofdstuk 2, mag niet minder bedragen dan de afstand zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde onder a. voorzover zulks - uit een oogpunt van milieuwetgeving - geen nadelige invloed heeft voor het op het bouwvlak gevestigde agrarisch bedrijf.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Algemeen
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan: 
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
8.2 Voorwaardelijke verplichtingen
 
8.2.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting
Het is niet toegestaan de gronden aangeduid met ‘voorwaardelijke verplichting - 1’ in gebruik te hebben of te nemen indien de landschappelijke inrichting niet verwezenlijkt is en in stand gehouden wordt zoals weergegeven en beschreven in bijlage 2 bij de regels 'Inrichtingsplan Achtersloot 122'
8.2.2 Voorwaardelijke verplichting sloop
Het is niet toegestaan de gronden aangeduid met ‘voorwaardelijke verplichting – 2’ in gebruik te hebben of te nemen indien de sloop van de wagenberging niet verwezenlijkt is en in stand gehouden wordt zoals weergegeven in de inrichtingstekening die is opgenomen in bijlage 2 bij de regels 'Inrichtingsplan Achtersloot 122'.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
9.1 Archeologisch Waardevol gebied - 1
  1. ter plaatse van de aanduiding 'Archeologisch waardevol gebied - 1' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden;
  2. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  3. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m2;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
  4. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
  5. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
  6. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
  8. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van: 
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
10.2 Voorwaarden afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 lid 1 kan slechts worden verleend, mits: 
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden: 
  1. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht gebouwen
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan  'partiële herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied, Achtersloot 122'