Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Achtersloot 81a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.Achtersloot81a-Va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de planlocatie Achtersloot 81a in IJsselstein als beroep aan huis een yogastudio te vestigen/formaliseren. Op 23 augustus 2020 is hiervoor een aanvraag Omgevingsvergunning ingediend.
 
Op 13 januari 2021 is vergunning afgegeven door de gemeente IJsselstein voor de Yogastudio. Hierbij is geoordeeld dat de aangevraagde Yogastudio passend zou zijn binnen de binnenplanse afwijkingsbepaling zoals opgenomen in artikel 23.5.1 van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied noord en zuid'.
 
Tegen de afgegeven vergunning is door de naaste buren bezwaar gemaakt. Bij de behandeling van het bezwaar bij de Commissie bezwaarschriften Gemeente IJsselstein is gebleken dat de oppervlakte van de Yogaruimte ruim 60,3 m2 is en daarnaast de bijkeuken, het toilet en de hal betrokken moeten worden bij de aanvraag en daarmee de maximale ruimte van 60 m2, zoals opgenomen in de afwijkingsbepaling, overschreden wordt. Daarmee is de vergunning op een onjuiste grondslag verleend en is een uitgebreide procedure noodzakelijk. Daarnaast heeft de commissie overwogen dat  een geluidsrapport bijdraagt aan een beoordeling of er ja/nee sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het stiltegebied en werd een deugdelijke motivering, voor wat een aanvaardbaar verblijfsklimaat in de Yogastudio, gemist.
 
Om de Yogastudio mogelijk te maken is medewerking slechts mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).  Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de beleidskaders en de relevante milieuaspecten.
 
In combinatie met de reeds ingediende aanvraag kan met deze onderbouwing de vergunning, in besluit op bezwaar, afgegeven worden.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Achtersloot in het buitengebied van de gemeente IJsselstein. Het plangebied is gelegen binnen het kadastrale perceelnummer 232, sectie G en heeft een oppervlakte van ca. 6.055 m².  
   
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood aangeduid, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood aangeduid, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied noord en zuid', vastgesteld op 17 december 2015. Voorts geldt het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein', vastgesteld op 8 november 2018.
 
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
      
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Landelijk gebied noord en zuid' plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur'. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan. Maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit niet meer mag bedragen dan 60 m². Met afwijking is ook een publieksgerichte activiteit toegestaan mits in omvang dit niet groter is dan 60 m2 en de uitoefenaar van het bedrijf ook de bewoner is. Daarnaast mag de activiteit niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie op locatie. Tevens dient de activiteit te passen in de woonomgeving. 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De planlocatie ligt in het buitengebied van IJsselstein aan het bebouwingslint en het buurtschap Achtersloot. Naast de Achtersloot als bebouwingslint geldt de Hollandsche IJssel ten oosten van de planlocatie als bepalend landschapsstructuur in de directe omgeving van het plangebied.  
Het landschap ten westen van het bebouwingslint bestaat uit veenweidegebied en komgronden. Dit landschap is zeer open en kenmerkt zich door lange, rechtlijnige kavels met kavelsloten op korte, regelmatige afstand van elkaar. Ten oosten van het bebouwingslint is er sprake van een stroomrug en kenmerkt de verkaveling zich als blokvormige kavels van wisselende omvang en afwisselend ingevuld als agrarisch perceel of weide. Hier worden de open kavels afgebakend door erfbeplanting en door de opgaande beplanting aan de oevers van de Hollandsche IJssel.
  
Aan de Achtersloot zijn bebouwde percelen op wisselende afstand van elkaar gelegen. Tussen de percelen door is er zowel richting het westen als het oosten doorzicht op het landschap. De lintbebouwing is zeer afwisselend, zowel in korrelgrootte, kaprichting, kapvorm, rooilijn en onderlinge afstand. De bouwhoogte bedraagt doorgaans één bouwlaag met daarop een kap. Vaak is de korte zijde naar het lint gericht. Door de ligging van planlocatie in de kern van buurtschap Achtersloot verdicht de bebouwing zich in de omgeving van de planlocatie. Buurtschap Achtersloot is van oudsher een bebouwingsconcentratie in het open landschap op afstand van de kern IJsselstein. In de kern van dit buurtschap bevindt de bebouwing zich dichter op elkaar dan elders aan de Achtersloot. Woningen, boerderijen en grotere bouwvolumes zoals loodsen en stallen wisselen elkaar af. In de directe omgeving van de planlocatie zijn er veel van dit soort grotere volumes aanwezig. Doorzichten naar het open landschap zijn hier niet of nauwelijks aanwezig.
 
Het plangebied is gelegen aan de Achtersloot 81a. Op dit moment is  hier een vrijstaande woning aanwezig met een aangebouwde schuur. Verder achter op het perceel is nog een los bijgebouw aanwezig. Ten noorden van de woning is een karakteristieke woning aanwezig. Ten zuiden van de woning is een agrarisch bedrijf aanwezig, met een agrarische bestemming, alsmede een bedrijfswoning en burgerwoning, met bijbehorende bebouwing.  
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens binnen het bestaande bijgebouw, gelegen binnen de bestemming Wonen, een yogastudio te exploiteren. De yogastudio heeft een oppervlakte van 60,3 m2. De yogastudio kent zijn toegang aan de zuidzijde van het perceel. De onderstaande afbeelding laat een plattegrond zien van de yogastudio.
 
inrichting yogastudio
 
Er is ruimte om maximaal 10 clienten te ontvangen. Per week worden er ongeveer 15 lessen verzorgd. Circa 65% van de klanten komen uit IJsselstein, de overige klanten komen overwegend uit de omliggende dorpen en kernen. De lessen worden gegeven door mevrouw Van Kuijk. Mevrouw Van Kuijk is ook woonachtig aan de Achtersloot 81a.
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
   
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 -2028 (herijking 2016) (PRS) vastgesteld. In deze herijking zijn een drietal documenten integraal opgenomen, waarmee het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht per december 2016 volledig in één document is opgenomen.
 
In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij voor welke gebieden van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende pijlers vastgelegd:
  1. Duurzame leefomgeving
  2. Beschermen kwaliteiten
  3. Vitale dorpen en steden
  4. Dynamisch landelijk gebied
Planspecifiek
Binnen de PRS valt het plangebied binnen het landschap Groene Hart. Kernkwaliteiten die daarbij genoemd worden zijn de openheid, het weidekarakter met de strokenverkaveling, de lintbebouwing en de diversiteit. Met name de diversiteit tussen de open velden en de dynamische zones van de rivierlinten en stroomruggen wordt benadrukt. Daarbij wordt aangegeven de dynamiek te concentreren in die zones en zorgvuldig om te gaan met de openheid van de velden. Het plangebied bevindt zich in de dynamische zone van de Hollandsche IJssel. 
 
Daarnaast gaat de structuurvisie in op stedelijke functies in het landelijke gebied. Daarbij is aangegeven dat er op veel plaatsen sprake is van bebouwingsconcentraties die geen rode contour hebben gekregen. Aan huis gebonden bedrijvigheid in combinatie met de woonfunctie is passend binnen de ruimtelijke structuurvisie. Zoveel is terug te lezen in hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie.
  
  
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen binnen verschillende kaartlagen horende bij de verordening.
 
Landschap Groene Hart
Onderdeel van het provinciale beleid zijn de kwaliteitsgidsen. Voor ieder type landschap in de provincie Utrecht worden de landschapskwaliteiten beschreven. De beoogde ontwikkeling valt binnen het Landschap Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart zijn de volgende kernkwaliteiten van belang om te behouden en te versterken:
  1. openheid;
  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust & stilte. 
De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. 
In het Groene Hart liggen agrarische cultuurlandschappen die deel uit maken van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. Uit de onderbouwing blijkt dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen de kernkwaliteiten van het landschap Groene Hart.
  
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Op de kaart cultuurhistorie is het plangebied en de omgeving geduid als deel van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Specifiek is het plangebied onderdeel van de Agrarische hoofdstructuur, de Lopikerwaard. De Lopikerwaard vormt samen met de Krimpenerwaard (Zuid-Holland) een van de grootste aaneengesloten veenweidegebieden van Nederland. Lage ruimtelijke dynamiek binnen de door rivieren omsloten waard heeft gezorgd voor het nagenoeg volledig intact blijven van het twaalfde-eeuwse cope-ontginningssysteem, dat wordt gekenmerkt door enkele zeer lange, oost-west gerichte ontginningslinten. Kenmerkend zijn de vaste dieptematen, het patroon van scheisloten en de boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Het contrast tussen de dicht bebouwde, doorgaans dubbelzijdige linten en het open tussenliggende polderland is karakteristiek voor de Lopikerwaard. Een fijnmazig sloot- en boezemsysteem typeert het westelijk deel.  Door de ligging van planlocatie in de kern van buurtschap Achtersloot verdicht de bebouwing zich in de omgeving van de planlocatie. Hierdoor zal de ontwikkeling van één vrijstaande woning geen invloed hebben op de openheid van de omgeving.
  
Landelijk gebied
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van ver¬stedelijking niet toelaatbaar. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in de artikelen 9.2 en verder van de PRV. Het betreft situaties waarbij nieuwe bebouwing voor stedelijke functies in plaats komt van bestaande bebouwing (agrarisch of anderszins), waarbij nieuwe stedelijke functies tot stand komen in samenhang met de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Het voorgenomen plan voorziet niet in een toename van bebouwing voor stedelijke functies en is daarmee passend binnen het provinciaal beleid.
3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld. Op 10 december 2018 is de 2e partiële herziening hiervan vastgesteld. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
       
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen binnen verschillende kaartlagen horende bij de PRV.
 
Landschap Groene Hart
Onderdeel van het provinciale beleid zijn de kwaliteitsgidsen. Voor ieder type landschap in de provincie Utrecht worden de landschapskwaliteiten beschreven. De beoogde ontwikkeling valt binnen het Landschap Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart zijn de volgende kernkwaliteiten van belang om te behouden en te versterken:
  1. openheid;
  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust & stilte. 
De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. 
In het Groene Hart liggen agrarische cultuurlandschappen die deel uit maken van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. Uit paragraaf 3.2.1 blijkt dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen de kernkwaliteiten van het landschap Groene Hart.
  
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Op de kaart cultuurhistorie is het plangebied en de omgeving geduid als deel van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Specifiek is het plangebied onderdeel van de Agrarische hoofdstructuur, de Lopikerwaard. De Lopikerwaard vormt samen met de Krimpenerwaard (Zuid-Holland) een van de grootste aaneengesloten veenweidegebieden van Nederland. Lage ruimtelijke dynamiek binnen de door rivieren omsloten waard heeft gezorgd voor het nagenoeg volledig intact blijven van het twaalfde-eeuwse cope-ontginningssysteem, dat wordt gekenmerkt door enkele zeer lange, oost-west gerichte ontginningslinten. Kenmerkend zijn de vaste dieptematen, het patroon van scheisloten en de boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Het contrast tussen de dicht bebouwde, doorgaans dubbelzijdige linten en het open tussenliggende polderland is karakteristiek voor de Lopikerwaard. Een fijnmazig sloot- en boezemsysteem typeert het westelijk deel.  Voorliggend plan ziet op een beperkte functieverruiming binnen de woonbestemming. Deze verruiming heeft, nu er geen extra bebouwing wordt opgericht, geen invloed op de openheid van de omgeving.
  
Landelijk gebied
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies (lees: nieuwbouw) voorkomen worden. Het voorgenomen initiatief ziet op een functieverruiming binnen de bestemming Wonen zonder toevoeging van bebouwing. Bestaande bebouwing zal worden gebruikt voor de yogastudio. De planologische afwijking t.o.v. het vigerende bestemmingsplan ziet op het publieksgerichte karakter van de yogastudio en de overschrijding van het oppervlak van 60 m2.
 
Stiltegebied
Stilte heeft een positief effect op gezondheid en vergroot de belevingswaarde van landschap en natuur. Daarom zijn de in Provinciale Ruimtelijke Verordening stilte gebieden aangewezen, waaronder het gebied nabij de planlocatie
 
Het algemene uitgangspunt is dat het toelaatbare of gewenste geluidsniveau van niet-gebiedseigen geluiden in een stiltegebied 40 decibel (A) is. Als beoordelingsgrootheid wordt het24-uurs gemiddelde geluidsniveau LAeq,24h op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld gehanteerd. Deze hoogte is gekozen omdat de rustzoekende recreant de belangrijkste doelgroep is. Er wordt geen strengere beoordeling of toetsing voor de avond- en of nachtperiode ten opzichte van de dagperiode toegepast.
 
De norm is een A-gewogen equivalent geluidsniveau gemiddeld over het hele etmaal: LAeq,24h. De A-weging houdt rekening met de gevoeligheid van het menselijke oor voor de toonhoogte van het geluid. De eenheid wordt gegeven in dB(A). Een geluidsniveau van 40 dB(A) of lager wordt over het algemeen als stil ervaren. 
 
Het beleid is erop gericht om de geluidsbelasting veroorzaakt door menselijke activiteiten in de stiltegebieden onder de waarde van 40 dB(A) LAeq,24h te houden. Bij de bepaling van deze geluidsbelasting blijven de geluiden buiten beschouwing die het gevolg zijn van in het gebied passende activiteiten, zoals landbouwactiviteiten, ook indien zij door mensen worden veroorzaakt.
 
In paragraaf 4.4 is middels onderzoek aangetoond dat voldaan wordt aan de norm van 40 dB(A).
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Toekomstvisie 2025 IJsselstein Dichtbij
Op 21 januari 2010 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de Toekomstvisie ‘IJsselstein Dichtbij’ vastgesteld. De gemeente IJsselstein kenmerkt zich onder meer door drie belangrijke kwaliteiten: 
  • IJsselstein is een stad met een sterke sociale samenhang. Mensen zijn zeer betrokken bij de gemeenschap en bij elkaar. Dit geldt voor zowel inwoners als ondernemers. De samenhang komt onder meer tot uitdrukking in een actief verenigingsleven en tal van evenementen.
  • IJsselstein is een stad met een karakteristieke historische ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke kenmerken in deze ruimtelijke kwaliteit zijn de historische binnenstad met monumenten en de Hollandse IJssel die door de stad stroomt.
  • IJsselstein heeft een unieke ligging in zowel het Groene Hart als het stedelijk gebied van Utrecht. Hierdoor combineert de stad de rust en ruimte van het groene buitengebied met de economische dynamiek van een stad.
Voor 2025 wil de gemeente deze kwaliteiten verder versterken. De gemeente wil de nabijheid van de ruimtelijke kwaliteiten in de stad meer benutten, door inhoud te geven aan de volgende ambities: 
  • versterken van de historische binnenstad; 
  • groen en water meer verweven met de stad; 
  • continue werken aan vitale woonwijken;
  • bevorderen zorgvuldig ruimtegebruik.
Planspecifiek
Om bovenstaande ambities waar te maken zet de gemeente onder andere in op het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik. Het rondom de stad gelegen groene gebied wordt als zeer waardevol ervaren. De gemeente houdt daarom vast aan de omvang van de huidige rode contour. Voorliggend plan heeft betrekking op een locatie buiten de rode contour, maar waar wel binnen buurtschap Achtersloot. Buurtschap Achtersloot is van oudsher een bebouwingsconcentratie in het open landschap op afstand van de kern IJsselstein. Hierdoor is met het voorgenomen initiatief geen sprake van aantasting van het groene buitengebied rondom IJsselstein. De onderhavige aanvraag ziet op het gebruik van bestaande bebouwing ten behoeve van de yogastudio.
 
Voorliggend plan past binnen de doelstellingen van de toekomstvisie zoals hierboven weergegeven.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat voorliggend initiatief niet valt onder het Besluit m.e.r. Het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r. en het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit is daarmee niet noodzakelijk.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  
Planspecifiek
Voorliggende functieverruiming ziet niet op een gebruik wat aan te merken is aan een 'strenger bodemgebruik' daarnaast wordt de bodem niet geroerd als gevolg van de beoogde functieverruiming. Een bodemonderzoek is daarmee niet noodzakelijk en de bodemkwaliteit staat ook niet in de weg aan het te nemen besluit.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van IJsselstein. De Achtersloot kent een 60 km/u regime. De etmaalintensiteit voor de Achtersloot bedraagt in 2030 blijkens het verkeersmodel VRU3.4 1776 motorvoertuigen per etmaal. De verkeerstoename, als gevolg van de yogastudio, is, afgezet tegen deze etmaalintensiteit, verwaarloosbaar en zal zeker niet leiden tot een toename van een geluidsbelasting, als gevolg van wegverkeerslawaai, met meer dan 1,5 dB(A) waarmee er een saneringssituatie ontstaat. Het aspect verkeerslawaai is daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
4.4 Geluid - stiltegebied
Het gebied, gelegen aan de westzijde van de Achtersloot, is aangemerkt als door de provincie Utrecht als stiltegebied. In stiltegebieden wordt de stilte beschermd voor mens en natuur. De bezoeker kan nog meer de natuur en het landschap beleven. Bovendien heeft dit positieve effecten op de gezondheid.
 
In artikel 35.10 is bepaald dat geen nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten.
 
Planspecifiek
In een worstcase benadering komen er per etmaal 30 auto's op de dag en 30 auto's in de avond. Uitgaande van deze verkeersaantrekkende werking is door Adviesburo Van der Boom een SRM1 berekening uitgevoerd. Uit de berekening blijkt dat het 24 uursgemiddelde onder de 40 dB(A) ligt. Er treedt in één keer per werkdag in de avond een piekniveau op van 44,7 dB(A). Op een afstand van 3 meter uit de wegas is deze 'piek' onder het niveau van de 40 dB(A). Van een structurele aantasting van het geluidsniveau is geen sprake.
  
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief betreft een functieverruiming van de bestemming wonen. Naast het wonen wordt een yogastudio toegevoegd. Een yogastudio is aan te merken als een geurgevoelig object, dit omdat het een voor mensen toegankelijke ruimte is waar langdurig wordt verbleven. Een yogastudio is geen geluidsgevoelig object. In het kader van de inpasbaarheid dient daarbij primair naar geur gekeken te worden.
 
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van IJsselstein, aan het bebouwingslint de Achtersloot. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en (agrarische) bedrijven aanwezig. In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met een agrarisch karakter aan te merken is als gemengd gebied. Het plangebied wordt derhalve aangemerkt als 'gemengd gebied', waardoor de richtafstanden met één stap kan worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar.  De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
 
Activiteit
SBI-code
Adres
Milieucategorie (maximaal toegestaan)
Richtafstand 
gemengd gebied
Minimale afstand tot het plangebied
Paardenfokkerij/intensieve veehouderij
0146
Achtersloot 81
4.1
200 m
0m
 
Voor de bepaling van de richtafstanden van veehouderijen wordt voor wat betreft het aspect geur niet uitgegaan van de VNG-Handreiking maar van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) of het Activiteitenbesluit. De afstand geldt tussen de grens van de inrichting en de grens van het geurgevoelig object.
    
Achtersloot 79a/81
Voor de locatie aan de Achtersloot 81 geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid', waarbinnen de locatie de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur' met een agrarisch bouwvlak heeft. De locatie heeft twee functieaanduidingen, te weten intensieve veehouderij en paardenfokkerij. In artikel 5.1 is geen juridische regeling verbonden aan deze aanduidingen.
 
Op locatie is er geen actieve bedrijfsvoering meer aanwezig in de vorm van het houden van varkens. Uit de bedrijfscontrole van 1 juli 2011 en de schriftelijke bevestiging hiervan (gemeente IJsselstein 26 juli 2011 / 2011/21782) blijkt dat het houden van varkens is beëindigd en op locatie, toen, nog 11 paarden en 10 schapen werden gehouden. Bij een latere controle in 2013 (ODRU 6 november 2013 Z-2013-02958/3685) waren op locatie 9 schapen, 4 paarden en 4 pony's aanwezig. Bij een tussentijdse controle op 18 april 2017 bleek dat op locatie 10 paarden aanwezig waren, 6 pony's en 15 kippen. Uit het controleverslag van 6 april 2022 is vastgesteld dat er paarden worden gehouden achter de woning en niet meer in de stal achter de wagenberging.
 
De oorspronkelijke boerderij, behorende bij het agrarisch bedrijf is gesplitst in twee wooneenheden (Achtersloot 79a en 81). De woning aan de straatzijde heeft de woonbestemming, daarmee is deze woning, Achtersloot 79a, maatgevend voor de achterliggende bedrijfsvoering. De schuur, waar in het verleden varkens werden gehouden, is deels gedemonteerd. Het asbest dak is enkele jaren geleden verwijderd. Op locatie worden dan ook geen varkens meer gehouden. Tijdens de zitting van de bezwarencommissie op 27 juli 2021 is aangegeven dat op locatie enkel nog paarden worden gehouden.
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij moet de afstand vanuit het dierenverblijf voor het houden van paarden tot aan een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom minimaal 100 meter zijn. Als het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt, dan geldt een afstand van minimaal 50 meter. Deze afstand wordt gemeten vanuit het gewogen emissiepunt van het dierenverblijf. De afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenkant van het geurgevoelig object is ten minste 50 meter als het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt. Als het buiten de bebouwde kom ligt, is de afstand minimaal 25 meter (artikel 5 lid 1 Wgv) waarbij het emissiepunt wel op 50 meter afstand moet liggen. De afstand van de yogastudio tot de stal is circa 42 meter. De afstand tot het gewogen emissiepunt ligt op meer dan 50 meter.
 
De afstand van yogastudio tot de locatie waar paarden gehouden worden is groter dan 25 meter. Daarmee wordt voldaan aan de minimale afstand van 25 meter. De afstand tot het emissiepunt is groter dan 50 meter, ook hier wordt voldaan aan de minimaal aan te houden afstand. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de naastgelegen paardenhouderij niet verder belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering.
 
Als er geen bijzondere omstandigheden zijn, dan blijkt uit vaste jurisprudentie, dat als de afstanden in het Activiteitenbesluit of Wgv worden aangehouden in beginsel mag worden aangenomen dat bij het geurgevoelig object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In casu is er geen bijzondere omstandigheid aan te wijzen.
 
De schuur, welke beoogd wordt te gebruiken voor de yogastudio, is gelegen binnen de woonbestemming. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 30 september 2015 (201410094/1/A1) r.o. 2.3 kan gesteld worden dat de schuur ook in zijn huidige vorm al aangemerkt kan worden als geurgevoelig object. De schuur is voorzien van een keuken en is verwarmd. Blijkens de aard, indeling en inrichting is de schuur geschikt om te worden gebruikt voor wonen of menselijk verblijf. Daarmee is het object in zijn huidige vorm al aan te merken als  een geurgevoelig object. De beoogde functieverruiming t.b.v. de yogastudio leidt daarmee niet tot een verdere belemmering van de bedrijfsvoering
  
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatsesprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook kan geconcludeerd worden dat het bestaande agrarische bedrijf aan de Achtersloot 81 niet verder gehinderd wordt in de bedrijfsvoering.
  
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.  
 
Transport gevaarlijke stoffen  
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid of in de invloedssfeer van transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
     
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een zogenaamde bevi-inrichting.
 
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen. 
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
      
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof, namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of als gevolg van het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de functie van de bestaande woning verruimd. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof
(PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18.39 μg/m³ PM10, 11.27 μg/m³ PM2,5 en 17.53 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
       
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ een vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen op een ruime afstand van het Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op grond van de afstand en de omvang van de ontwikkeling zijn significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied uit te sluiten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Uiterwaarden Lek' en is op een afstand van ca. 6,5 km gelegen. De afstand tot  het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt ca. 660 m. Een Voortoets, ‘nee, tenzij’-toets en AERIUS-berekening zijn niet noodzakelijk.
  
Soortenbescherming
In de huidige situatie betreft het plangebied een woning met (ruime) tuin. Het is dan ook geen geschikte rust- of verblijfplaats voor vleermuizen of gebouwbewonende vogels. Gesteld kan worden dat het plangebied niet geschikt is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. 
 
Geconcludeerd wordt dat ook het aspect soortenbescherming geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
  
4.9 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.9.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
  
Keur en uitvoeringsregels
In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2018) staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene regels. Wordt er nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht boven de gestelde ondergrens (500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in niet stedelijk gebied), moeten er compenserende maatregelen worden getroffen. In de watervergunning worden hierover voorwaarden opgenomen.
 
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
4.9.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. 
 
Planspecifiek
Het plan ziet enkel op een functieverruiming. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats. Er is ook geen toename van verharding op locatie. Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.10 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied noord en zuid' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3. Hiervoor geldt dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is, tenzij het een bouwwerk een oppervlakte kleiner dan 100 m² betreft. Het voorgenomen initiatief gaat niet gepaard met een verstoring van de bodem. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
4.11 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan aan de Achtersloot heeft geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied.
 
4.12 Verkeer en Parkeren
 
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
  
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt
 
Planspecifiek
Met het voorgenomen initiatief wordt op locatie een yogastudio toegevoegd. Wekelijks zijn er maximaal 15 bijeenkomsten waarbij maximaal 10 clienten ontvangen kunnen worden. Circa 65% van de klanten is afkomstig vanuit IJsselstein. De resterende 35% woon in de directe omgeving van IJsselstein. Indien 100% met de auto naar de locatie komt dan is er sprake van 300 mvt/week. Dit komt neer op circa 50 mvt/dag. Wanneer een correctie plaatsvindt en ook rekening gehouden wordt met het aantal cliënten die met de fiets komen dan bedraagt de weekintensiteit 105. De dagintensiteit komt dan op 18 motorvoertuigen.
 
De bestaande infrastructuur is in staat om deze verkeersgeneratie te verwerken. Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  
4.12.2 Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het onderzoeken en beschrijven van het effect van een beoogd nieuw project op het parkeren in en rondom het plangebied. Hierbij hanteert de gemeente IJsselstein het 'Parkeerbeleidsplan IJsselstein' (2006), zoals ook vastgelegd in het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein' (2018).
 
Planspecifiek   
Het 'Parkeerbeleidsplan IJsselstein' van de gemeente IJsselstein bevat de gemeentelijke parkeernormen die aangehouden dienen te worden bij een ontwikkeling. Deze parkeernormen zijn uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Voor de yogastudio is in het beleidsplan geen exacte norm opgenomen. Daarom is aansluiting gezocht bij een dansstudio/sportschool. Hiervoor geldt een norm van 4,00 pp/100 m2. Op basis van deze norm zou voorzien moeten worden in 3 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast dienen er parkeerplaatsen te zijn t.b.v. het wonen. In totaal moeten er dan 5 parkeerplaatsen zijn. Op eigen terrein kan voorzien worden in dit benodigd aantal parkeerplaatsen. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.