Plan: | Wooneenheden, premantelzorg en kruimelgevallen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0353.BPparaplu-VA01 |
De Omgevingswet treedt in werking op 1 januari 2024. Vanaf dat moment vervalt de mogelijkheid om bestemmingsplannen vast te stellen. Ook vervalt de kruimelgevallenregeling. Om deze reden is bezien of het wenselijk is om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog gerichte aanpassingen door te voeren in de huidige bestemmingsplannen. Voor een drietal onderwerpen is dit het geval:
De eerste twee onderwerpen worden ingegeven door de wens om nieuw beleid door te voeren. Het derde onderwerp is ingegeven door de wens om het huidige beleid voor kruimelgevallen zo veel als mogelijk te kunnen voortzetten na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het plangebied omvat het gehele grondgebied van de gemeente IJsselstein.
De laatste jaren wordt een toename gesignaleerd van het aantal woningen dat per kamer wordt verhuurd. Ook zien we meer woningsplitsingen. Bij kamerverhuur wordt een woning niet bewoond door een gezin, maar door meerdere personen die samen geen huishouden vormen. Bij woningsplitsing wordt een woning op zo'n manier gedeeld en verbouwd dat twee kleinere woningen ontstaan. De toename is het gevolg van een groeiende groep alleenstaanden die huisvesting zoekt. Ook de krapte op de woningmarkt en de stijgende huizenprijzen spelen hierbij een rol. Bovendien wordt het huren van een kamer vaak als oplossing gezien voor een tijdelijke woonvraag.
Veel woningen zijn niet zonder meer geschikt om per kamer verhuurd te worden. De gemeenschappelijke ruimtes, zoals keuken en badkamer, moeten geschikt zijn voor het gebruik door de bewoners. Daarnaast zijn niet alle buurten en straten zo maar geschikt voor een groot aandeel woningen met onzelfstandige woonruimtes. Een toename van het aantal huishoudens zorgt voor een intensiever gebruik van de openbare ruimte en van voorzieningen in de omgeving. Een onevenwichtige concentratie van kamerverhuur legt een onwenselijke druk op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Om deze redenen is het wenselijk dat invloed wordt uitgeoefend op de toename van het aantal wooneenheden door kamerverhuur en door splitsing van woningen. De huidige bestemmingsplannen doen dat niet of in onvoldoende mate.
Een toename van het aantal wooneenheden wordt in beginsel verboden. Het gaat hierbij ook om onzelfstandige wooneenheden, dus om één of twee kamers waarbij de toegang, de keuken en het toilet gedeeld moeten worden met huisgenoten. Hierdoor moet een initiatiefnemer voor nieuwe kamerverhuur of voor een woningsplitsing een omgevingsvergunning aanvragen. Bij de beoordeling van de aanvraag kan de gemeente beoordelen of de nieuwe situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het woon- en leefklimaat moet op een aanvaardbaar niveau blijven. Dat geldt zowel voor de betrokken woonruimtes zelf als voor de woningen in de directe omgeving. Door de vergunningplicht kan rekening gehouden worden met zowel de bouw- en gebruikskwaliteit van de nieuwe wooneenheden, als met mogelijke parkeer- en geluidoverlast en met de invloed op de privacy en op het algehele straatbeeld.
Het aandeel ouderen in de samenleving is merkbaar groter dan tien of twintig jaar geleden. De verwachting is dat dit aandeel de komende decennia blijft stijgen. Door deze vergrijzing is er grotere zorgbehoefte in de samenleving. Daarbij stijgt de diversiteit in de zorgvraag en neemt het belang van mantelzorgers toe. Het gevolg is dat er een groeiende behoefte bestaat voor de mantelzorger en de zorgbehoevende om dicht bij elkaar te wonen. Het realiseren van een tijdelijke extra woning kan in deze behoefte voorzien. In 2014 heeft de Rijksoverheid middels landelijke regelgeving ervoor gezorgd dat het realiseren van dergelijke mantelzorgwoningen makkelijker geworden is. Voor het realiseren van een mantelzorgwoning is in veel gevallen niet langer een omgevingsvergunning benodigd.
De vergunningvrije mogelijkheden zijn beperkt tot situaties waarin er daadwerkelijk sprake is van mantelzorg. Volgens de wettelijke definitie moet er sprake zijn van intensieve zorg of ondersteuning. De behoefte aan deze zorg moet aangetoond worden met een verklaring van een medisch deskundige zoals de huisarts. Het is dus niet mogelijk om een mantelzorgwoning te realiseren vooruitlopend op een verwachte behoefte aan mantelzorg in de toekomst. De gemeente wil dit wel faciliteren. Het wordt als mogelijkheid gezien om mensen langer in hun vertrouwde sociale omgeving of zelfs hun eigen woning te laten wonen. Het bieden van mantelzorg moet zo goed mogelijk worden ondersteund om de druk op de professionele zorg niet nog verder op te laten lopen.
De bestemmingsplannen moeten zo worden aangepast, dat het mogelijk is alvast een extra woning te realiseren bij de verwachte zorgbehoevende of de verwachte mantelzorger. De nieuwe mogelijkheid is nadrukkelijk bedoeld voor de periode voorafgaand aan het bieden van mantelzorg. Daarom wordt gesproken van premantelzorg. De oplossing wordt gevonden in een afwijkingsmogelijkheid, waarmee het college van burgemeester en wethouders huisvesting in verband met premantelzorg kan toelaten in bebouwing die vergunningvrij of op grond van het bestemmingsplan al mogelijk is.
Het met omgevingsvergunning kunnen realiseren van een extra woning voor mantelzorg is een uitzonderingsregeling. Het is niet voor niets dat het moet gaan om mantelzorg. Het betreft een tijdelijke situatie, waarvoor het aanvaardbaar wordt geacht dat er een extra wooneenheid wordt gerealiseerd in of bij een bestaande woning. Het toevoegen van extra woningen kan niet zo maar worden toegelaten. Dit zou grote gevolgen kunnen hebben voor de landschappelijke waarden in het buitengebied, het woon- en leefklimaat in de woongebieden en het functioneren van voorzieningen en infrastructuur. Het verruimen van de mogelijkheden voor extra woningen met het oog op mantelzorg is daarom alleen aanvaardbaar binnen enkele strenge randvoorwaarden.
Tijdelijkheid
Een belangrijke randvoorwaarde blijft de tijdelijkheid. Alleen dan is te verantwoorden dat er een extra woning wordt gerealiseerd. Binnen maximaal tien jaar moet sprake zijn van mantelzorg. Om de tijdelijkheid beter te waarborgen moet één van de bewoners de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Na verloop van tijd gaat de situatie van premantelzorg over in een situatie van mantelzorg. Zo bezien leidt de verruiming voor premantelzorg niet tot een toename van het aantal tijdelijke wooneenheden met het oog op mantelzorg. Alleen de periode waarin deze woningen aanwezig zijn, wordt langer. Na afloop van de mantelzorg moet de extra woongelegenheid worden verwijderd.
Het kan ook voorkomen dat de huisvesting voor premantelzorg wordt beëindigd zonder dat de situatie overgaat in huisvesting voor mantelzorg, bijvoorbeeld door overlijden of door een zware zorgbehoefte waarin een mantelzorger niet kan voorzien. Ook dan moet de extra woongelegenheid worden verwijderd.
Geen extra bebouwing
De mogelijkheden voor premantelzorg mogen niet leiden tot extra verstening. Dit beschermt de landschappelijke waarden in het buitengebied en voorkomt binnen de bebouwde kom dat veel dichter op elkaar gebouwd kan worden. De regeling biedt dus geen mogelijkheid om meer bebouwing te realiseren dan wat al toegelaten is op grond van de geldende bestemmingsplannen of op grond van de vergunningvrije bouwmogelijkheden.
Aansluiting bij regeling voor mantelzorgwoningen
Er wordt aangesloten bij de landelijke regeling voor mantelzorgwoningen. Dit betekent dat concreet uitzicht moet bestaan op mantelzorg, zoals dat is gedefinieerd in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Naar aanleiding van de aanvraag om omgevingsvergunning zal worden beoordeeld of hiervan redelijkerwijs sprake is.
De mogelijkheden voor premantelzorg gelden als uitzondering op het verbod om gebouwen te gebruiken voor wonen. Daarom is aandacht voor de handhaving van de uitzonderingsregeling op zijn plaats. Het is immers niet de bedoeling dat huisvesting plaatsvindt in gebouwen waar dat niet is toegestaan.
Gebouwen gebruiken voor huisvesting in verband met premantelzorg is alleen toegestaan met expliciete toestemming van het college van burgemeester en wethouders, tenzij een gebouw volgens het bestemmingsplan zonder meer als woning gebruikt mag worden. In andere gevallen biedt de afwijkingsmogelijkheid van dit bestemmingsplan de mogelijkheid een omgevingsvergunning te verkrijgen voor huisvesting in verband met premantelzorg. Met andere woorden: als het bestemmingsplan premantelzorg niet toelaat en de eigenaar heeft hiervoor ook geen omgevingsvergunning, dan is sprake van strijdig gebruik met het bestemmingsplan.
Als deze situatie wordt vastgesteld, dan wordt hiervan een proces-verbaal opgemaakt. De gemeente kan beoordelen of regularisatie tot de mogelijkheden behoort. Als wordt voldaan aan de voorwaarden die dit bestemmingsplan stelt aan huisvesting voor premantelzorg, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend. Als niet wordt voldaan aan de voorwaarden, zal de gemeente in beginsel handhavend optreden.
Handhaving kan plaatsvinden op grond van artikel 5.1 Omgevingswet, eerste lid, onder a. Hierin is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Die activiteit is in dit geval "een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan", zoals bepaald in de bijlage bij de Omgevingswet. De Wet op de economische delicten wijst een overtreding van deze wettelijke bepaling aan als een economisch delict (artikel 1a, onder 2).
Er is ook aandacht voor veranderingen in de situatie wanneer wel een omgevingsvergunning voor premantelzorg is verleend. Als de situatie wijzigt van premantelzorg naar mantelzorg, is er geen aanleiding voor handhaving. Het gebruiken van gebouwen voor huisvesting in verband met mantelzorg is namelijk toegestaan. Als de situatie van premantelzorg niet wordt opgevolgd door een situatie van mantelzorg, dan moet de extra woongelegenheid worden verwijderd. Reguliere huisvesting is immers niet toegestaan. De verleende omgevingsvergunning laat niet toe gebouwen te gebruiken voor reguliere bewoning. Er is sprake van strijdig gebruik van het bestemmingsplan.
Handhaving kan plaatsvinden op dezelfde grond als hierboven genoemd. Of handhavend optreden in alle gevallen redelijk en proportioneel is, moet per geval worden onderzocht. In de meeste gevallen zal de situatie van premantelzorg worden beëindigd door mantelzorg, verhuizing of overlijden. In uitzonderlijke gevallen kan de situatie ook eindigen, doordat niet binnen de termijn van tien jaar mantelzorg wordt ontvangen of verleend door één van de bewoners. In dat geval zal de specifieke gezondheidssituatie van de bewoner moeten worden betrokken bij de afweging of een situatie van mantelzorg binnen afzienbare termijn wordt verwacht.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet bestaan de zogenoemde kruimelgevallen niet meer. Het onderscheid tussen artikel 2.12, lid 1, onderdeel a, sub 2° en 3°, van de Wabo is er dan niet meer.
Voor de in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht aangewezen kruimelgevallen kon met de snelle reguliere procedure uit de Wabo worden afgeweken van het bestemmingsplan. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de procedure voor de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit standaard de reguliere procedure. Een kruimelgevallenregeling is onder de Omgevingswet dus niet meer nodig.
Verschil in de inhoud van de beoordelingsregels
Er is verschil in de inhoud van de beoordelingsregels. Voor de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit gelden de instructieregels uit hoofdstuk 5 Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit is geregeld via de beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in paragraaf 8.1.1 van het Bkl. Hierdoor werken ook de ruimtelijke belangen van het Rijk door in de beoordeling. Dat is anders dan onder het oude recht. Op de zogenoemde kruimelgevallen in artikel 2.12, lid 1, onderdeel a, sub 2, van de Wabo was het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening niet van toepassing.
Gemeentelijk kruimelgevallenbeleid
De gemeente IJsselstein heeft beleid over de wijze van beoordeling van aanvragen voor kruimelgevallen. Het huidige kruimelgevallenbeleid is in werking getreden op 25 februari 2022. Dit beleid kan onder de Omgevingswet in principe nog steeds worden gebruikt. Wel gaat het dan altijd om de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Dit betekent dat altijd gemotiveerd moet worden dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In de huidige praktijk wordt altijd medewerking verleend aan de realisatie van bepaalde typen bouwwerken, mits die voldoen aan de kenmerken genoemd in het kruimelgevallenbeleid. De criteria zijn dermate objectief geformuleerd dat een uitgebreide beoordeling achterwege kan blijven. Het is niet wenselijk dat deze gevallen na inwerkingtreding van de Omgevingswet als buitenplanse omgevingsplanactiviteit uitgebreid beoordeeld moeten worden.
Voor alle bouwwerken met objectief begrensde criteria uit het kruimelgevallenbeleid wordt een mogelijkheid opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Hierdoor is sprake van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. Beoordeling vindt plaats op basis van de bouwregels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan (de verzameling bestemmingsplannen).
Als voor een bouwwerk in het kruimelgevallenbeleid een nadere beoordeling op landschappelijk en stedenbouwkundig vlak noodzakelijk wordt geacht, dan wordt voor dat type bouwwerk geen bouwmogelijkheid opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Hetzelfde geldt voor de gevallen waarvoor in het kruimelgevallenbeleid is gesteld dat een afweging per geval noodzakelijk is. Voor deze bouwwerken en gevallen kan niet zonder meer vooraf gesteld worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bij deze bouwinitiatieven is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Waar relevant zal het huidige kruimelgevallenbeleid gevolgd worden bij de beoordeling van de aanvraag om af te wijken van het omgevingsplan.
Het paraplubestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid Bro, is daarom niet aan de orde.
Er worden geen nadelige gevolgen verwacht voor de waterhuishouding. Het paraplubestemmingsplan biedt nauwelijks mogelijkheden voor extra bebouwing. Alleen de mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken bij woningen kunnen ten opzichte van de huidige bestemmingsplannen leiden tot meer bouwmogelijkheden. In deze bepalingen is gewaarborgd dat voldoende oppervlakte in het voor- en zijerf onbebouwd blijft. Hiervan worden geen onaanvaardbare gevolgen voor de waterhuishouding verwacht. Voor onderkeldering is expliciet opgenomen dat er geen negatieve gevolgen mogen zijn voor de waterhuishouding.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het paraplubestemmingsplan negatieve gevolgen kan hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden en eventueel voor andere waarden. Hiernaar is dan ook geen afzonderlijk onderzoek verricht.
Het bestemmingsplan maakt geen project mogelijk dat is opgenomen in de eerste kolom van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Er is daarom geen verplichting om een milieueffectrapport op te stellen of om te onderzoeken of een milieueffectrapport opgesteld moet worden wegens mogelijke aanzienlijke milieugevolgen.
Dit bestemmingsplan bevat geen volledige bestemmingsregeling. Het is slechts een gedeeltelijke herziening van bestaande bestemmingsplannen. Met dit bestemmingsplan worden in één keer meerdere bestemmingsplannen gedeeltelijk aangepast. Dit bestemmingsplan wordt 'als een paraplu' opengetrokken over de bestemmingsplannen die op dit moment van kracht zijn. Daarom wordt dit type bestemmingsplan ook wel een paraplubestemmingsplan genoemd.
Het plangebied van dit paraplubestemmingsplan komt overeen met het gehele grondgebied van de gemeente IJsselstein. Dit is gelijk aan de plangebieden van de bestemmingsplannen die dit paraplubestemmingsplan gedeeltelijk herziet.
De bestemmingsregels van dit bestemmingsplan (hoofdstuk 2) geven aan op welke wijze de geldende bestemmingsplannen worden gewijzigd. Het gaat voornamelijk om toevoegingen aan de regels. Er worden geen wijzigingen doorgevoerd in de geometrisch bepaalde planobjecten. Dat wil zeggen dat alle bestemmingsvlakken en aanduidingsvlakken ongewijzigd blijven. Dit paraplubestemmingsplan bevat dan ook geen bestemmingsvlakken en aanduidingsvlakken. De kaart bevat daarom alleen maar de begrenzing van het plangebied.
Dit artikel bevat uitleg van een aantal begrippen van dit bestemmingsplan. De begrippen sluiten zo veel mogelijk aan bij het normale spraakgebruik. Ook wordt vermeden dat in de begrippen normen of regels worden gesteld, tenzij dat voor een goede toepassing van de bestemmingsregels wenselijk is.
Wooneenheden
De extra regel (toegevoegd door artikel 4) spreekt van wooneenheden. Dit gaat zowel om zelfstandige wooneenheden als onzelfstandige wooneenheden. Bij een onzelfstandige wooneenheid delen de bewoners van een huishouden de toegang, de keuken, het toilet en/of de badkamer met bewoners van een ander huishouden. Dit sluit aan bij de definitie die de Rijksoverheid hanteert in de huurregelgeving. Bij een zelfstandige wooneenheid hebben de bewoners van het huishouden een eigen toegang en worden keuken, toilet en badkamer niet gedeeld met bewoners van een ander huishouden.
Een onzelfstandige wooneenheid is veelal één kamer, maar dat hoeft niet. Een zelfstandige wooneenheid kan een afzonderlijk gebouw zijn (huis), maar dat hoeft niet (appartement in een flatgebouw).
Van belang is dus of bewoners tot hetzelfde huishouden behoren of niet. Een huishouden kan één persoon zijn, maar ook uit twee of meer personen bestaan. In dat geval moeten die twee personen een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren. Ook hiervan is een begrip opgenomen in het bestemmingsplan om zo zuiver mogelijk te kunnen vaststellen of bewoners tot hetzelfde huishouden behoren. Het gaat erom of bewoners slechts afzonderlijk gebruik maken van gemeenschappelijke voorzieningen (huisgenoten) of dat de bewoners een hechte economische en sociale eenheid vormen (gezin, echtgenoten).
Een woning is een gebouw bedoeld om in te wonen en bestaat uit een aantal leefruimten, keuken, toilet, badkamer en ondersteunende ruimten. Volgens bovenstaande definities is een woning een zelfstandige wooneenheid of een combinatie van twee of meer onzelfstandige wooneenheden.
Premantelzorg
Het begrip mantelzorg is exact overgenomen uit artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Hetzelfde geldt voor huisvesting in verband met mantelzorg. De verruiming voor premantelzorg is bedoeld voor situaties waarin voorzien wordt dat in de toekomst behoefte bestaat aan huisvesting in verband met mantelzorg. Dit bestemmingsplan beoogt geen verandering aan te brengen in de omschrijving en de voorwaarden voor huisvesting in verband met mantelzorg.
Het begrip huisvesting in verband met premantelzorg is op dezelfde manier opgebouwd als het begrip huisvesting in verband met mantelzorg. De verwachte zorgbehoevende moet op het moment van ingebruikname van de woning voor premantelzorg de AOW-leeftijd hebben bereikt. In het begrip is opgenomen dat binnen tien jaar een mantelzorgsituatie aanwezig moet zijn. Of dit aannemelijk is, wordt beoordeeld naar aanleiding van de vergunningsaanvraag.
In dit artikel is nadrukkelijk bepaald dat de bestemmingsplannen worden gewijzigd zoals staat aangegeven in hoofdstuk 2. In de tabel staat aangegeven om welke bestemmingsplannen het gaat. Er is voor gekozen om alle vastgestelde bestemmingsplannen in de gemeente IJsselstein op te nemen in de tabel. Er is alleen een uitzondering gemaakt voor de themagerichte partiële herzieningen, omdat die plannen net als dit bestemmingsplan slechts enkele regels van de geldende bestemmingsplannen hebben gewijzigd en niet de bouw- en gebruiksregels van de geldende bestemmingsplannen integraal hebben vervangen. Onderstaande bestemmingsplannen zijn daarom uitgezonderd.
Naam | IMRO-code | datum vaststelling | |
Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein | NL.IMRO.0353.Parkeren-VA01 | 2018-11-08 | |
Landelijk Gebied noord en zuid, archeologie | NL.IMRO.0353.Lgebiedarcheologie-Va01 | 2022-03-10 | |
Facetherziening buisleiding Hoornaar-MR Reijerscop (IJsselstein) | NL.IMRO.0353.BPGasleidingEneco-VA01 | 2023-02-02 |
Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan op 13 juni 2024 waren er een zestal bestemmingsplannen in procedure. Het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan heeft die bestemmingsplannen daarom niet gewijzigd. Het gaat om de ontwerpbestemmingsplannen opgenomen in onderstaande tabel.
Naam | IMRO-code | datum college B&W |
Hollandse IJssel ‘noordwesthoek’ | NL.IMRO.0353.CHWHolIJsselNWhoek-ON01 | 2023-02-14 |
Bedrijventerrein Lage Dijk-Noord, IJsselstein | NL.IMRO.0353.LageDijkNoord-On01 | 2023-12-05 |
Randdijk 21 - 21a, IJsselstein | NL.IMRO.0353.BPRANDDIJK21A-0001 | 2023-12-12 |
Achtersloot 144 t/m 148 in IJsselstein | NL.IMRO.0353.Asloot144tm148-ON01 | 2023-12-12 |
IJsselstein, Ruimtevaartbaan | NL.IMRO.0353.Ruimtevaartbn-On01 | 2023-12-12 |
Panoven, Hoge Dijk en Boerhaaveweg | NL.IMRO.0353.BPpanoveneo-On01 | 2023-12-12 |
Het is de bedoeling dat de begrippen van dit bestemmingsplan gehanteerd worden bij de toepassing van de regels van de geldende bestemmingsplannen. Daarom worden de begrippen uit artikel 1 toegevoegd aan het artikel met de begripsomschrijvingen in de bestemmingsplannen. Het kan voorkomen dat een bepaald begrip al voorkomt in de begripsomschrijving van de huidige bestemmingsplannen. In dat geval wordt de inhoud vervangen door de uitleg zoals opgenomen in dit paraplubestemmingsplan.
Dit artikel voegt aan de algemene bouwregels van de geldende bestemmingsplannen een extra bouwregel toe. Die regel zorgt ervoor dat het aantal wooneenheden niet mag toenemen. Gebeurt dit wel, dan kan gehandhaafd worden door te wijzen op de vergunningplicht van 2.1, lid 1 onder c, Wabo.
De toevoeging "…, tenzij op die dag geen hoofdgebouw op het bouwperceel aanwezig is" is voor eventuele onbebouwde percelen waar het bestemmingsplan nog een bouwmogelijkheid biedt. Het is niet de bedoeling die te schrappen. Op een onbebouwd perceel geldt deze regel dus niet.
Uit de begripsbepalingen volgt dat met wooneenheden zowel zelfstandige wooneenheden als onzelfstandige wooneenheden worden bedoeld. Het opsplitsen van een woonhuis in meerdere onzelfstandige wooneenheden kan dus alleen nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hetzelfde geldt voor een splitsing in twee of meer zelfstandige wooneenheden.
De gemeente heeft niet de intentie een absoluut verbod in te voeren op een toename van het aantal wooneenheden. Daarom wordt samen met dat verbod ook een afwijkingsbevoegdheid ingevoegd. De afwijkingsregel geeft een beoordelingskader voor het afwijken van het verbod. De gemeente kan zo een omgevingsvergunning verlenen op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1°, Wabo (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid).
Na een beoordeling van de situatie kan de gemeente met een omgevingsvergunning wel extra wooneenheden toelaten. Dit kan dus zowel gaan om onzelfstandige wooneenheden (kamers met gedeelde voorzieningen) of zelfstandige wooneenheden.
Het verlenen van de omgevingsvergunning kan gebeuren naar aanleiding van een constatering dat meerdere huishoudens in een woning wonen of naar aanleiding van een bouwaanvraag waaruit blijkt dat een bouwwerk geschikt wordt gemaakt voor meerdere onzelfstandige wooneenheden. Het kan ook zijn dat vastgesteld wordt dat iemand onterecht zonder vergunning inpandige bouwkundige wijzigingen heeft doorgevoerd, omdat die hebben geleid tot een toename van het aantal wooneenheden.
De gemeente zal de vergunning alleen verlenen als de toename van het aantal wooneenheden aanvaardbaar wordt geacht. Dit heeft zowel betrekking op het gebouw zelf als op de omgeving. Het pand moet geschikt zijn of geschikt te maken zijn om te splitsen of per kamer verhuurd te worden. Er mogen geen onevenredige nadelige gevolgen optreden voor de aanliggende of omliggende woningen of andere gebouwen en terreinen. Hierbij wordt het algemene woon- en leefklimaat betrokken, maar ook specifiek gekeken naar de parkeersituatie, privacy, invloed op voorzieningen en dergelijke. Deze beoordeling is afhankelijk van de locatie. In het centrum van IJsselstein wordt de aanvaardbaarheid op andere wijze beoordeeld dan bijvoorbeeld op een agrarisch perceel in het buitengebied of in een rustige woonwijk.
Ook dit artikel voegt een algemene afwijkingsmogelijkheid toe aan de geldende bestemmingsplannen. Deze extra regel biedt de gemeente de mogelijkheid om per geval te beoordelen of huisvesting in verband met premantelzorg op een bepaald perceel aanvaardbaar is. In onderdeel a is geregeld dat de afwijkingsmogelijkheid geen extra bebouwingsmogelijkheid biedt. Huisvesting voor premantelzorg is toegelaten in de bestaande bebouwing, of in bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij kunnen worden neergezet of - voor zover deze eerste twee niet van toepassing zijn - in bouwwerken die op grond van de geldende bestemmingsplannen gebouwd mogen worden.
Er gelden geen ruimere mogelijkheden voor huisvesting voor premantelzorg dan voor mantelzorg. Uit de definitie blijkt dat het altijd moet gaan om huisvesting bij een woning. Een bijgebouw bij een bedrijfsloods komt dus niet in aanmerking voor huisvesting voor premantelzorg.
Dit artikel voegt een reeks algemene bouwregels toe aan de geldende bestemmingsplannen. Hiermee wordt het mogelijk om op grond van het bestemmingsplan – dus zonder afwijking – een aantal typen bouwwerken te vergunnen. De concrete normen uit het kruimelgevallenbeleid zijn overgenomen.
Het kruimelgevallenbeleid geeft aan dat in principe medewerking wordt verleend aan aanvragen om woningen binnen de bebouwde kom en de bijbehorende bijgebouwen te gebruiken voor een bedrijf of beroep aan huis. Binnen de genoemde voorwaarden wordt een beroep of bedrijf aan huis altijd aanvaardbaar geacht. Daarom wordt een algemene gebruiksregel toegevoegd aan de geldende bestemmingsplannen. Hiermee wordt een beroep of bedrijf aan huis in een woning binnen de bebouwde kom altijd gezien als in overeenstemming met het bestemmingsplan. Er moet dan wel voldaan worden aan de genoemde voorwaarden. Als dit niet of niet meer het geval is, moet alsnog een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Dit is een algemene regel die verplicht in een bestemmingsplan moet worden opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat grond die al in aanmerking genomen is bij het verlenen van een omgevingsvergunning, onbedoeld opnieuw in aanmerking genomen wordt bij een nieuwe aanvraag.
Ook dit artikel moet verplicht in een bestemmingsplan worden opgenomen. Het regelt dat bestaande bouwwerken mogen blijven staan en bestaand gebruik mag worden voortgezet, mochten deze bestaande bouwwerken en het bestaande gebruik afwijken van de regels van dit bestemmingsplan. Daarvan is bij dit paraplubestemmingsplan geen sprake.
In de slotregel is eenduidig vastgelegd met welke naam verwezen moet worden naar dit bestemmingsplan.
Omdat dit paraplubestemmingsplan als ondergeschikte herziening van geldend beleid wordt beschouwd, wordt afgezien van een uitgebreide inspraakprocedure. De formele bestemmingsplanprocedure biedt voldoende mogelijkheden voor burgers en maatschappelijke organisaties om hun mening over de aangepaste regels kenbaar te maken.
Het overleg met andere bestuursorganen zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro heeft om praktische redenen gelijktijdig plaatsgevonden met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit heeft niet geleid tot een verzoek om aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen, te weten van 14 december 2023 tot en met 24 januari 2024. In die periode is één zienswijze ontvangen. Zie de Nota van Beantwoording (Bijlage 1) voor een samenvatting van de zienswijze en de reactie van het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad heeft beslist om het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen.
Dit paraplubestemmingsplan bevat geen gronden waarop de bouw van een of meer woningen of andere hoofdgebouwen is voorgenomen. Het bestemmingsplan biedt geen tot zeer weinig mogelijkheden voor extra bebouwing. Wel worden de mogelijkheden voor het gebruik van deze bebouwingsmogelijkheden aangescherpt (aantal wooneenheden) of aangevuld (premantelzorg, beroep of bedrijf aan huis). Omdat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, Wro, is de vaststelling van een exploitatieplan niet aan de orde.
Omdat er geen concrete bouwplannen worden voorgenomen, is ook de financiële uitvoerbaarheid geen belemmering voor de vaststelling van het paraplubestemmingsplan. Het paraplubestemmingsplan biedt algemene mogelijkheden voor kleinschalige projecten, die ieder afzonderlijk door de initiatiefnemer op financiële haalbaarheid worden getoetst.