Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een bedrijventerrein en daarmee (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Met de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
Uitsnede Atlas Leefomgeving, plangebied zwart omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
In verband met de voorgenomen ontwikkeling van bedrijventerrein De Kroon in IJsselstein zijn de externe veiligheidsrisico’s van de nabijgelegen risicobronnen in beeld gebracht middels een onderzoek (Adviesgroep AVIV, 18 augustus 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 16) uitgevoerd. De belangrijkste conclusies naar aanleiding van het onderzoek worden navolgend benoemd.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Tankstation aan de rijksweg A2
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering.
- Groepsrisico
Er is geen sprake van een groepsrisico. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid wel beschouwd. Hier wordt navolgend op ingegaan.
- Effectafstand
Het plangebied bevindt zich gedeeltelijk binnen de effectafstand van 160 m. Er zijn geen zeer kwetsbare objecten binnen de effectafstand voorzien.
Vee- en vleeshandel Kruiswijk
Aan de Kamerlingh Onneslaan 18 is een vee- en vleeshandelbedrijf gevestigd. Dit bedrijf betreft een slachterij en is geen Bevi-inrichting. Het bedrijf beschikt onder andere over een installatie met 1.100 liter ammoniak, hetgeen een gevaarlijke stof betreft. De PR 10-6-contour bedraagt 15 m. Het invloedsgebied is maximaal 70 m. De PR 10-6-contour reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied van maximaal 70 m overlapt het plangebied wel, maar reikt niet tot (beperkt) kwetsbare objecten. Derhalve behoeft geen rekening te worden gehouden met deze inrichting.
Het voorliggende bestemmingsplan geen inrichtingen mogelijk die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
Rijksweg A2
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering.
- Groepsrisico
Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door de voorgenomen ontwikkeling. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet. Hier wordt navolgend op ingegaan.
Provinciale weg N210
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering.
- Groepsrisico
Het groepsrisico is en blijft kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet. Hier wordt navolgend op ingegaan.
Buisleidingen
DPO-leiding
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering.
- Groepsrisico
Er is geen sprake van een groepsrisico. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven.
- Belemmeringenstrook
Aan beide zijden van de leiding geldt een belemmeringenstrook van ca. 15 m. In het voorliggende bestemmingsplan is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor ingrepen binnen de belemmeringenstrook. Uitgangspunt hierbij is dat gevaar en schade worden voorkomen en dat het onderhoud van de leiding niet in onevenredige mate wordt bemoeilijkt.
Hogedrukgasleiding
Ten oosten van het plangebied is een hogedrukgasleiding met een diameter van 6,6 inch en een werkdruk van 40 bar gelegen. Deze leiding heeft geen PR 10-6-contour. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 80 m en reikt niet tot het plangebied. De afstand van het plangebied tot deze leiding bedraagt ca. 180 m. Vanuit deze hogedrukgasleiding gelden derhalve geen belemmeringen voor het voorgenomen plan.
Verantwoording groepsrisico
Omdat de voorgenomen ontwikkeling gelegen is binnen het invloedsgebied van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, een DPO-leiding en een LPG-tankstation is een verantwoording van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid en inzetbaarheid van hulpdiensten noodzakelijk.
De verantwoording van het groepsrisico is met de Veiligheidsregio Utrecht gedeeld. Door de Veiligheidsregio Utrecht is op 5 oktober 2021, voorafgaand aan het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro, een advies uitgebracht, waarna de verantwoording van het groepsrisico is aangevuld. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro heeft de Veiligheidsregio Utrecht tevens een advies uitgebracht.
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
- Bestrijdbaarheid
BLEVE
Het maatgevende scenario op de rijksweg A2 en de N210 is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankwagen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een warme BLEVE en een koude BLEVE. Bij een warme BLEVE ontstaat een brand waarbij een tankwagen met LPG is betrokken. Bestrijding van een dreigende warme BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het koelen van de tank. Bij voldoende koeling zal een (dreigende) warme BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet).
Noodzakelijk voor het voorkomen van een (dreigende) warme BLEVE is:
- tijdige aankomst brandweer;
- tijdige bereikbaarheid tankwagen;
- tijdige beschikbaarheid bluswater;
- inzet waterkanonnen voor tweezijdige koeling tankwagen.
Wanneer de warme BLEVE niet te voorkomen is, dient het gebied tweezijdig toegankelijk te zijn voor een goede bestrijdbaarheid en voorzien te zijn van voldoende bluswatervoorzieningen.
Een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het scheuren van de tank wordt veroorzaakt door een plaatselijke verzwakking van de tankwand; de maximale druk en temperatuur worden niet bereikt. Het effect is daarom beperkter dan bij een warme BLEVE, maar er is geen vluchttijd, omdat de explosie direct plaatsvindt.
Voor effectief optreden na het plaatsvinden van een warme of koude BLEVE is het volgende relevant:
- het gebied tweezijdig toegankelijk is;
- een effectieve bluswatervoorziening;
- passende slagkracht van de brandweer (in de omgeving).
De brandweer heeft na het optreden van een BLEVE binnen een afstand van 140 m weinig mogelijkheden om hulp te verlenen. Het aandachtsgebied van de brandweer gaat met name uit naar het gebied tussen 140 en 230 m, waar de inzet gericht is op redden van personen en het voorkomen van uitbreiding van de brand.
Een BLEVE bestaat uit een vuurbal en een drukgolf. Slachtoffers vallen door de warmtestraling en de drukgolf, alsmede door rondvliegende brokstukken en glasscherven die zware schade kunnen aanbrengen aan personen en gebouwen. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank.
Toxisch scenario
Op de rijksweg A2 is een toxisch scenario mogelijk. Door een incident op de transportroute met een tankwagen met toxische vloeistof scheurt de tankwand. Een groot deel van de toxische vloeistof stroomt in korte tijd uit. De toxische vloeistof vormt een plas. De toxische damp wordt meegevoerd door de wind.
Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (daar waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is.
Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank zal de effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
- Zelfredzaamheid
BLEVE
Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd (maximaal 20 minuten). Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie. Daarom zullen de personen op eigen kracht het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht.
Binnen de 140 m zijn personen (ook in gebouwen) bij het maximale beschreven scenario onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Voor personen binnen de 140 m is vluchten dus de beste optie om de calamiteit te overleven.
Ontsluitingswegen die leiden in westelijke richting zijn geschikte vluchtroutes ten aanzien van een incident op de A2. De Baronieweg en de N210 zijn in westelijke richting geschikte vluchtroutes. Indien een BLEVE optreedt op de N210 zijn wegen die leiden in oostelijke richting geschikt. Via de Parallelweg kan in oostelijke richting worden gevlucht.
De aanwezige personen binnen het bedrijf zijn zelfredzaam. De bedrijfsgebouwen bestaan in hoofdzaak uit enkele bouwlagen en zijn derhalve relatief eenvoudig te ontvluchten. Het verdient aanbeveling om (nood)uitgangen van de risicobron af te realiseren. Omdat het plangebied is ingeklemd tussen N210 en A2, zou het voor de veiligheid goed zijn wanneer zowel de oost- als westzijde van het gebouw een uitgang heeft. Daarnaast is het aan te bevelen de aanwezigen te instrueren en informeren over de risico’s. Hierdoor zijn de aanwezigen zich bewust van de risico’s en het handelingsperspectief bij een incident.
In zijn algemeenheid zullen de volgende aspecten de zelfredzaamheid vergroten:
- inpandige vluchtwegen van de risicobron africhten;
- het glasoppervlak aan de risicobronzijde beperken;
- het gebruik van brandwerende materialen;
- de aanwezigheid bluswatervoorzieningen in het plangebied;
- risicocommunicatie en voorbereiding, waaronder het hebben van een verzamelplaats.
Toxisch scenario
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden, is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de rijksweg A2 is schuilen. Hiervoor is het noodzakelijk dat ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Geadviseerd wordt om bij gebruik van mechanische ventilatie in alle bouwwerken in het plangebied een afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen. Om binnen afgeschermd te zijn van toxische stoffen moet de ventilatie centraal dan wel met een noodknop uit te zetten zijn.
Aanwezigen moeten adequaat geïnstrueerd worden om binnen te schuilen tegen de toxische effecten van het scenario. Het plangebied is tevens gelegen binnen het dekkingsgebied van een waarschuwing- en alarmeringsinstallatie (WAS).
Ten aanzien van de rijksweg A2 is het plangebied relatief gunstig gelegen ten opzichte van de meest voorkomende windrichting (uit het zuidwesten) in Nederland.
Maatregelen die de zelfredzaamheid verder vergroten zijn:
- risicocommunicatie om risicobewustzijn te vergroten;
- het opstellen van een bedrijfsnoodplan en de BHV inrichten, oefenen conform het toxisch scenario.
DPO-leiding
- Bestrijdbaarheid
Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerders maatregelen getroffen kunnen worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van permanent toezicht om de kans op een incident te verkleinen. Andere maatregelen aan de bron die de kans of het effect zullen verkleinen, zijn:
- ondergrondse afdekking met waarschuwingslint, betonplaten of een combinatie van beide;
- fysieke barrières op maaiveld ter plaatse van de leiding;
- beperkingen graafwerkzaamheden grondeigenaar, vergaande restricties; verbod op beheermaatregelen;
- maatregelen tegen corrosie door leidingeigenaar;
- de werkdruk van de leiding ter plaatse verlagen.
Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden, is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De werkzaamheden van de brandweer zullen met name gericht zijn op het voorkomen van uitbreiding van de brand naar de vierde ring en redden van personen in de derde ring. De leidingbeheerder dient de toevoer van kerosine af te sluiten bij een incident (het zogenaamde inblokken). Er zijn dus geen mogelijkheden tot effectieve bronbestrijding.
De brandweer heeft bij een optreden bij een plasbrand het volgende nodig:
- tweezijdige toegankelijkheid van het gebied;
- effectieve (grootschalige) bluswatervoorziening;
- passende (grootschalige) slagkracht van de brandweer; de benodigde omvang van de inzet is afhankelijk van de omgeving.
- Zelfredzaamheid
De 100% letaliteitsgrens, de zogenaamde eerste ring, van de brandstofleiding is gelegen op circa 30 m. Binnen dit gebied geldt een hittestraling van meer dan 35 kW/m² in geval van een incident. Aanwezige personen die in de buitenlucht zijn binnen 30 m, op het moment dat de plasbrand optreedt, hebben nauwelijks mogelijkheden tot zelfredding vanwege de grote hittestraling. De aanwezige personen zullen naar schatting in 90% van de gevallen overleven, maar wel gewond kunnen raken. Vanaf circa 65 m tot een afstand van 80 m, de zogenaamde derde ring, geldt een straling van ten minste 12,5 kW/m². Hierbinnen treden secundaire branden op. Binnen deze zone zullen in de bebouwing geen dodelijke slachtoffers vallen en in de buitenlucht vrijwel geen.
De processen en taken van de brandweer zijn primair gericht op het voorkomen van uitbreiding van de brand in de derde ring (van 65 tot 80 m). Het gaat dus om het redden van personen in de derde ring en het voorkomen dat de brand uitslaat naar de vierde ring (van 80 tot 110 m).
Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de eerste ring (100% letaliteit), wanneer in het plangebied een breuk van de leiding optreedt en ontsteking plaatsvindt. Ontvluchting in het geval van een plasbrandincident (is zichtbaar en hoorbaar voor aanwezigen) is mogelijk buiten de zone van 50 m, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen.
Wanneer de plasbrand is opgetreden, is het alleen mogelijk te vluchten binnen de zone van 50 m, wanneer de hittestraling voldoende wordt afgeschermd door bijvoorbeeld bebouwing en wanneer personen zelfredzaam zijn.
De volgende aspecten zullen de zelfredzaamheid vergroten, in ogenschouw nemende dat het groepsrisico ter plaatse bijzonder laag is:
- geen gebouwen toestaan waarin personen verblijven die niet zelfredzaam zijn;
- (nood)uitgangen van buisleiding africhten;
- het plangebied uitrusten met infrastructuur die van de bron af gericht is;
- de infrastructuur binnen 50 m van de leiding afschermen tegen hittestraling gedurende ontvluchting;
- brandwerende gevels en materialen toepassen in het plangebied;
- bedrijfsnoodplan en BHV inrichten en oefenen met scenario plasbrand;
- een verzamelplaats kiezen en inrichten op scenario plasbrand.
LPG-tankstation
Bij een LPG-tankstation is een BLEVE-scenario het meest maatgevende scenario. Het BLEVE-scenario is nader omschreven bij de transportroutes. Voor een algemene beschrijving van dit scenario wordt daarom hiernaar verwezen, waarbij ook de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid voor dit scenario zijn beschreven.
De afstand van het vulpunt tot (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied bedraagt circa 140 m. Derhalve is bij het optreden van een BLEVE ter plaatse van het LPG-tankstation schuilen in gebouwen de beste strategie. Naderhand kan het beste gevlucht worden in verband met secundaire branden. Ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen zijn geen belemmeringen. Vluchtroutes in westelijke richting zijn geschikte vluchtroutes.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.