Plan: | Hoge Dijk IJsselstein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0353.HoekHogeDijk-VA01 |
Ten behoeve van de benodigde woningbehoefte in de gemeente IJsselstein zijn rond 2004 in de wijk Panoven rondom de Jan Ligthartstraat en Ellen Keystraat nieuwe woningen gebouwd. Op de hoek van de Hoge Dijk en de Maria Montessoristraat is een braakliggend perceel (kadastraal bekend als H699) achtergebleven. De Componist Projectontwikkeling B.V. is voornemens deze gronden te herontwikkelen ten behoeve van de bouw van enkele woningen die passen bij de aanwezige stedenbouwkundige structuur langs de Hoge Dijk. Met de bebouwing van dit braakliggende perceel kan na vele jaren de wijk Panoven, op het gedeelte Maria Montessoristraat, worden afgerond.
De beoogde nieuwbouw bestaat uit vier grondgebonden woningen waarvan twee vrijstaande woningen aan de Hoge Dijk en een twee-onder-een-kapwoning op de hoek van de Hoge Dijk en de Maria Montessoristraat.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Panoven c.a.' (vastgesteld op 1-9-1983). De beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente IJsselstein staat echter positief tegenover de ontwikkeling en is bereid planologische medewerking te verlenen door voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.900 m2 en ligt in de wijk Panoven, in het oosten van de kern IJsselstein (figuur 1.1). De wijk kenmerkt zich door de afwisseling van oudere lintbebouwing en moderne uitbreidingen uit bijvoorbeeld 2004 richting het oosten. De woonbebouwing is over het algemeen kleinschalig en afwisselend van typologie, oriëntatie en architectuur. De bebouwing ten zuiden en zuidwesten van de Hoge Dijk is grootschaliger en maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Paardenveld. Direct ten zuiden van het plangebied is een groot parkeerterrein van de supermarkten en andere voorzieningen aanwezig. Op de hoek van het parkeerterrein bevindt zich een nutsvoorziening.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied aan Hoge Dijk IJsselstein (Bron: Luchtfoto Kadaster)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Panoven c.a.' (vastgesteld op 1 september 1983). De gronden aan de Hoge Dijk zijn bestemd als 'Agrarisch productiegebied'. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van het geldend bestemmingsplan. Dit geldend bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om woningbouw te realiseren op de beoogde locatie.
Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan 'Panoven' (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Utrecht, de regio en de gemeente IJsselstein. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het plangebied aan de Hoge Dijk te IJsselstein is in de huidige situatie voor ca. 90% onverhard. Aan de zuidzijde bevindt zich een voetgangerspad welke de Hoge Dijk met de Maria Montessoristraat verbindt. In figuur 2.1 is de ligging en de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Ligging en omgeving plangebied (Bron: Luchtfoto Kadaster)
De Hoge Dijk zelf bestaat uit een relatief smal profiel, waarbij de bebouwing aan de zuidzijde vrijwel direct aan de straat grenst. Aan de noordzijde is een variatie aanwezig van oudere, grotere kavels met diepere voortuinen en enkele moderne woningen met minder diepe voortuinen. Direct ten westen van de gronden staan vrijstaande woningen. Verder richting het westen zijn er ook enkele twee-onder-een-kapwoningen aanwezig. Er is afwisseling in kleur- en materiaalgebruik en kapvorm- en richting.
Het overige woongebied aan de noordzijde van de Hoge Dijk bestaat uit een gridstructuur met hoofdzakelijk twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen waarbij er een sterke samenhang is in architectuur en kleur- en materiaalgebruik. Kenmerkend voor deze woningen is de toepassing van een lessenaarskap en een gevel waarbij de onderbouw opgetrokken is uit een bruine baksteen en een bovenbouw die bestaat uit een lichte crèmekleurige baksteen (bij enkele woningen is een roodoranje baksteen toegepast). De woningen in dit woongebied staan in dezelfde rooilijn op een redelijk klein perceel. Parkeren wordt voor een groot deel op eigen perceel opgelost. Daarnaast zijn er enkele langsparkeerplaatsen aan één zijde van het straatprofiel aanwezig. Een aantal afbeeldingen van het plangebied en de directe omgeving zijn weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Plangebied en omgeving (Bron: google streetview)
De beoogde nieuwbouw bestaat uit vier grondgebonden woningen waarvan twee vrijstaande woningen aan de Hoge Dijk en één twee-onder-een-kapwoning op de hoek van de Hoge Dijk en Maria Montessoristraat. De stedenbouwkundige inrichtingstekening is weergegeven in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige inrichtingstekening (Bron: A&R10 architecten)
Alle woningen zullen bestaan uit één bouwlaag en (een hogere) kap en opgericht worden op een ruim perceel met eigen voor- en achtertuin en oprit. De woningen gericht op de Maria Montessoristraat (figuur 2.4) worden in dezelfde rooilijn gebouwd als de bestaande woningen, maar krijgen wel een verspringing zodat ze als twee losse woningen beter vanuit het straatbeeld herkenbaar zijn. De vrijstaande woningen aan de Hoge Dijk (figuur 2.5) staan iets verder naar achter op het kavel zodat aansluiting ontstaat bij de ruimtelijke karakteristiek van de woningen aan de Hoge Dijk ten westen van de gronden. Richting de twee-onder-een-kapwoning op de hoek verschuift de rooilijn naar voren om aansluiting te vinden bij het hoekperceel.
Figuur 2.4 Twee-onder-een-kapwoningen aan de Maria Montessoristraat (Bron: A&R10 architecten)
Figuur 2.5 Vrijstaande woningen aan de Hoge Dijk (Bron: A&R10 architecten)
Doelgroep woningen
De woningen worden aangeboden in het duurdere koopsegment. Bij de nadere uitwerking van de plattegronden wordt onderzocht of het mogelijk is de woningen levensloopbestendig uit te voeren (bijvoorbeeld door aanbrengen van een kleine lift). Hierdoor zijn de woningen zowel geschikt voor gezinnen als voor ouderen.
Stedenbouwkundige inpassing
Aangezien de Hoge Dijk van oorsprong één van de structuurbepalende historische elementen binnen IJsselstein is, oriënteren de twee vrijstaande woningen zich op deze straat. De vrijstaande woningen worden uitgevoerd in afwisselend kleur- en materiaalgebruik en afgerond met een zadeldak. Deze afwisseling in architectuur past bij de differentiatie van de woningen aan de Hoge Dijk en de verderop gelegen woningen aan de Panoven. Deze woningen hebben allemaal een individueel karakter, passend bij de oorspronkelijke lintbebouwing aan de Hoge Dijk.
De hoekwoning van de twee-onder-één-kap woning krijgt een dubbelzijdige oriëntatie richting de Hoge Dijk en richting de Maria Montessoristraat. Op deze wijze wordt de hoek geaccentueerd en ontstaat er ook een fraai gevelbeeld richting de Hoge Dijk. Deze dubbelzijdige oriëntatie is mogelijk door het gebruik van een samengestelde kap en/of door een verbijzondering van de entree. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor de maximale hoogte van erfafscheidingen op deze hoek. Dit om te voorkomen dat er richting de Hoge Dijk alsnog een gesloten gevelbeeld ontstaat.
Parkeren en ontsluiting
Voor de twee woningen aan de Hoge Dijk is er voldoende ruimte op eigen perceel om twee parkeerplaatsen te realiseren. De twee woningen worden ontsloten via de Hoge Dijk zelf, waarbij rekening is gehouden met de voorziene herinrichting van de Hoge Dijk.
Voor de woningen aan de Maria Montessoristraat geldt dat er ruimte is voor twee parkeerplaatsen vóór de voorgevel van de woningen op eigen perceel. In de huidige situatie zijn er ter hoogte van de gronden reeds drie parkeerplaatsen aanwezig in het openbaar gebied. Deze blijven behouden maar worden dusdanig verdeeld dat de twee nieuwe kavels goed bereikbaar zijn. Door de herverdeling is het tevens mogelijk de bestaande groenstructuur in de Maria Montessoristraat, die gekenmerkt wordt door bomen tussen de parkeervakken, door te trekken.
Door de aanleg van in totaal 8 nieuwe parkeerplaatsen wordt ruim voldaan aan de geldende parkeernorm van 1,9 tot 2,1 parkeerplaatsen per woning (uitgaande van dure woningen in de rest van de bebouwde kom) zoals opgenomen in het Parkeerbeleidsplan IJsselstein uit 2007 en verankerd via het paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein. Ook aan de in het paraplubestemmingsplan genoemde maatvoering voor parkeerplaatsen zal worden voldaan.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied van Dongen past binnen het rijksbeleid.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerste stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit gegaan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk gemotiveerd te worden in de toelichting van het bestemmingsplan.
Toetsing
De ontwikkeling van vier woningen binnen bestaand stedelijk gebied, is geen stedelijke ontwikkeling (uitspraak Raad van State van 16 september 2015, zaaknummer 201501297). Derhalve is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. Deze structuurvisie is in februari 2013 vastgesteld waarna in december 2016 de herijking is vastgesteld. Nadien zijn nog enkele partiële herzieningen vastgesteld. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld. De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, te werken en te recreëren.
Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangpsunten:
De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het hetstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.
De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opgevangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producenten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Toetsing
Het plangebied aan de Hoge Dijk ligt binnen de bebouwingscontour voor het stedelijk gebied (rode contour). Hierbinnen is de realisatie van woningen mogelijk en noodzakelijk om in de woningbouwopgave te kunnen voorzien. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten.
Toetsing
Voor het plangebied zijn de kaarten 2 (Bodem en water) en 7 (Wonen en werken) relevant. Op kaart 2 van de verordening is ter hoogte van de Hollandse IJssel en de Groene Dijk een regionale waterkering opgenomen, zie figuur 3.1. Daarbij valt het plangebied binnen het overstroombaar gebied. Dit houdt in dat bij een ruimtelijk besluit voor deze gronden rekening wordt gehouden met overstromingsrisico's. Artikel 1.13 'Overstroombaar gebied' bepaalt dat bij de toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' een beschrijving moeten bevatten van het door de gemeente te voeren beleid ter plaatse en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan. In onderhavig bestemmingsplan wordt dit beschreven in paragraaf 4.9.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 2 'Bodem en water' (Bron: Provincie Utrecht)
Daarnaast wordt in artikel 4.1 'Stedelijk gebied' bepaalt dat zowel bij het bouwen als renoveren van kantoren en woningen als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen het van belang is dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, warmte koude opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. Hoe dit terugkomt bij de beoogde ontwikkeling aan de Hoge Dijk te IJsselstein wordt beschreven in paragraaf 4.13. Om kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen niet onnodig te belasten met regelgeving is het artikel gericht op uitleglocaties en transformaties. Dit neemt niet weg dat andere locaties deze aandacht niet behoeven. In figuur 3.2 is een uitsnede van kaart 7 (Wonen en werken) weergegeven.
Figuur 3.2 Uitsnede kaart 7 'Wonen en werken' (Bron: Provincie Utrecht)
De aanleiding voor het maken van deze thematische structuurvisie is de grote leegstand op de kantorenmarkt. De thematische structuurvisie bevat aanvullend beleid ten opzichte van de (integrale) PRS en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2018 (PRV). Na vaststelling van de thematische structuurvisie wordt gestart met de voorbereiding van inpassingsplannen voor locaties met een overcapaciteit aan kantoren.
Toetsing
Het plangebied ligt niet binnen een van de locaties waarvoor de provincie een inpassingsplan zal opstellen. Tevens bevinden zich geen grote kantorenlocaties in het plangebied en deze worden ook niet mogelijk gemaakt. De thematische structuurvisie vormt daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In het Regionaal Structuurplan (RSP) staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het RSP gaat in op kansen en bedreigingen die alleen op regionaal niveau zijn op te pakken of te bestrijden. Daarnaast is het een belangrijk instrument voor overleg met rijk en provincie over de in te zetten middelen. Het structuurplan dient tevens als toetsingskader voor gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen.
Toetsing
Gelet op het karakter van de ontwikkeling om de wijk Panoven af te ronden op een terrein dat nu fungeert als braakliggend perceel wordt geconcludeerd dat het Regionaal Structuurplan geen directe doorwerking heeft naar het plan.
De Toekomstvisie 2025: IJsselstein Dichtbij is opgesteld om richting te kunnen geven aan het keerpunt in de geschiedenis waarin de gemeente IJsselstein zich bevindt. Deze richting vertaalt zich in een viertal doelen die voor IJsselstein Dichtbij 2025 zijn geformuleerd:
Toetsing
De herkenbare ruimtelijke structuren in dit bestemmingsplan komen tot uiting doordat op een braakliggend perceel in een woonwijk een nieuwe (woningbouw)ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Hierbij wordt aangesloten op de herkenbare stedenbouwkundige structuur van de wijk waarbij gestreefd wordt naar een duurzame samenleving en duurzame omgeving. Hiermee is het bestemmingsplan in lijn met de Toekomstvisie.
De structuurvisie zet in op versterking van kwaliteit en karakter van de gemeente, na een periode van sterke groei. De volgende doelstellingen staan centraal:
Voor het bestaand stedelijk gebied is het uitgangspunt kwaliteitsverbetering, herstructurering, een zekere intensivering van het ruimtegebruik en meer differentiatie in woonmilieus.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling aan de Hoge Dijk te IJsselstein zorgt ervoor dat een braakliggend en onbenut perceel in een bebouwde omgeving kwalitatief wordt ingericht met woningbouw. Hiermee wordt de potentie van de locatie benut en wordt voldaan aan de vraag om nieuwe woningbouw te realiseren. De ontwikkeling biedt dus mogelijkheden om in te spelen op de doelstellingen uit de structuurvisie.
De gemeenteraad van IJsselstein heeft de Woonvisie 2019 – 2030 vastgesteld. Daarmee kan IJsselstein aan de slag met de grote vraag naar woningen in IJsselstein en regio. In de Woonvisie is neergelegd dat IJsselstein een behoefte heeft aan 2500 extra woningen tot 2030. Ook heeft de woonvisie aandacht voor de specifieke woonbehoefte van jongeren en ouderen en van mensen met zorgbehoefte.
Wethouder Kees Geldof: “De woonbehoefte in IJsselstein is hoog en dat geldt trouwens voor de hele regio. Dat betekent dat we in IJsselstein flink moeten bijbouwen om niet alleen te zorgen voor passende woningen voor IJsselsteiners maar ook voor degene die in IJsselstein willen komen wonen. Met de Woonvisie heeft de gemeenteraad aangegeven dat er voldoende en geschikte woningen moeten komen in IJsselstein; voor verschillende doelgroepen en inkomens. Kinderen wonen nu verplicht langer thuis, omdat er gewoonweg geen aanbod voor is. Jonge gezinnen zoeken een groter huis, terwijl onze ouders het huis niet uit kunnen, omdat er geen seniorenwoningen zijn. Kortom, als we meer woningen bouwen komt doorstroming op gang. Dit helpt mee om IJsselstein levendig en vitaal te houden.”
Extra aandacht jongeren en ouderen
De gemeenteraad heeft bij de vaststelling extra aandacht gevraagd voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen. Dat vraagt om meer woningen van een passende omvang. Ook heeft de raad gesteld dat het percentage te bouwen sociale huurwoningen gemiddeld 30% moet zijn.
Waar gaat er gebouwd worden?
De Woonvisie, die tot 2030 loopt, zet een duidelijke nieuwe koers in met een hogere ambitie. De ambitie om 2.500 woningen te bouwen betekent ook dat we afhankelijk zijn van andere partijen, waaronder inwoners, stakeholder, provincie Utrecht en het Rijk. Dit aantal is te veel om alleen binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen. Dat betekent dat er ook gezocht wordt naar bouwlocaties buiten de zogenoemde rode contouren. Dat zijn de door de provincie vastgestelde afbakeningen waarbinnen woningbouw mogelijk is.
Bestaande woningbouw
Het gaat niet alleen om nieuwbouw. Ook in de bestaande woningvoorraad moet er het nodige gebeuren om IJsselstein toekomstbestendig, levendig en vitaal te houden. Denk daarbij aan verduurzaming, langer thuis blijven wonen, opvang van bijzondere doelgroepen en het draagvlak daarvoor in de wijk. Toegankelijk en veilig maken van looproutes richting voorzieningen, ruimte geven aan woonzorg-initiatieven, om er maar een paar te noemen. De gemeente gaat nu voortvarend aan de slag om de woonvisie uit te voeren.
Toetsing
Met de woningbouwontwikkeling op een tot voorheen een braakliggend terrein aan de Hoge Dijk wordt ingespeeld op de leefbaarheid van de buurt en wordt gestreefd naar passende woningbouw. Tot 2030 zet de gemeente in op het realiseren van minimaal 2.500 woningen, met het doel het inwonertal minimaal te laten groeien en te komen tot een meer evenwichtige bevolkingsopbouw. Daarnaast zal met de beoogde ontwikkeling aan de Hoge Dijk aandacht worden besteed aan het onderhoud en de invulling van de openbare ruimte.
Deze nota dient als grondslag voor alle nieuwe bestemmingsplannen voor de woonkern IJsselstein met betrekking tot beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van woningen. In principe kunnen alle 'vrije beroepen' en 'bedrijfsmatige activiteiten' zich vestigen in wijken met primair een woonfunctie indien er aan een aantal toetsingscriteria wordt voldaan. Voor beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van een woning dat naar aard en/of omvang van zodanig ondergeschikte betekenis is dat het niet leidt tot afwijkend gebruik van de woonbestemming, is geen gemeentelijke toestemming vereist. Mocht de activiteit niet passend zijn dan dient er een omgevingsvergunning ter afwijking worden aangevraagd.
De volgende criteria worden daarvoor gehanteerd en daarnaast is een aandachtspunt dat er geen verstoring mag plaatsvinden in de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur.
In de nota wordt daarnaast verder uitleg gegeven over kinderopvang aan huis en gevelreclame aan huis. Daarnaast is er in de bijlage van de nota een voorstel gedaan voor in het bestemmingsplan op te nemen een eenduidige regeling voor de aan huis verbonden activiteiten.
Toetsing
De regeling voor de aan huis verbonden beroep- en bedrijfsactiviteiten is verwerkt in het bestemmingsplan binnen de bestemming 'Wonen'. Hiermee geeft het bestemmingsplan uitvoering aan de Nota bedrijvigheid in woonwijken.
Het doel van het parkeerbeleidsplan is om strategische keuzes voor de komende jaren inzichtelijk te maken. Hiermee is het parkeerbeleidsplan een leidraad voor de manier waarop de parkeervraagstukken tot 2020 worden behandeld. Voor de woonwijken van IJsselstein geeft het parkeerbeleidsplan aan dat de parkeerdruk nog niet zo hoog is dat grootschalige aanleg van parkeervoorzieningen noodzakelijk is. Daar waar de bezettingsgraden hoog zijn, zal naar verwachting een beperkte uitbreiding van parkeerruimte op lokaal niveau de problemen verhelpen. Op verkeersaantrekkende locaties zoals wijkwinkelcentra, de sporthal en religieuze gebouwen lijkt een concrete oplossing voor parkeerproblemen niet nodig.
Toetsing
Parkeerplaatsen worden in het nieuwe bestemmingsplan op eigen terrein gerealiseerd. Het bestemmingsplan vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoering van het parkeerbeleidsplan. De parkeernormen uit het beleid zijn vastgelegd in de algemene regels van dit bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In dit hoofdstuk wordt per milieuaspect beschreven wat het effect is van de beoogde ontwikkeling aan de Hoge Dijk te IJsselstein. Daarnaast wordt verwezen naar de bijlagen indien voor een aspect nader onderzoek is uitgevoerd.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van vier woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de paragrafen van voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen:
Gelet op het bovenstaande hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden voor de voorgenomen planontwikkeling.
Normstelling en beleid
Met betrekking tot de verkeers- en vervoerssituatie is gekeken naar het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan IJsselstein uit 2006. Dit plan heeft tot hoofddoelstelling een betrouwbare bereikbaarheid te garanderen nu en in de toekomst ten behoeve van het sociaal en economisch functioneren van de gemeente IJsselstein. Hierbij worden eisen op het gebied van milieu, veiligheid en leefbaarheid als uitgangspunt genomen. Voor het onderdeel parkeren en de te hanteren parkeernormen is gekeken naar het Parkeerbeleidsplan IJsselstein uit 2007. Dit beleid is verankerd in het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen IJsselstein'.
Onderzoek
Voor de twee woningen aan de Hoge Dijk is er voldoende ruimte op eigen perceel om twee parkeerplaatsen te realiseren. De twee woningen worden ontsloten via de Hoge Dijk zelf, waarbij rekening is gehouden met de voorziene herinrichting van de Hoge Dijk.
Voor de woningen aan de Maria Montessoristraat geldt dat er ruimte is voor twee parkeerplaatsen vóór de voorgevel van de woningen op eigen perceel. In de huidige situatie zijn er ter hoogte van de gronden reeds drie parkeerplaatsen aanwezig in het openbaar gebied. Deze blijven behouden maar worden dusdanig verdeeld dat de twee nieuwe kavels goed bereikbaar zijn. Door de herverdeling is het tevens mogelijk de bestaande groenstructuur in de Maria Montessoristraat, die gekenmerkt wordt door bomen tussen de parkeervakken, door te trekken.
De verkeerskundige beëindiging van de Hoge Dijk in het oosten en de aansluiting op de Maria Montessoristraat is nog in ontwerp. Mogelijk wordt de richting van de hoofdroute nog aangepast door het aanleggen van een drempel bij de bocht in de Maria Montessoristraat. Deze maatregel kan van invloed zijn op de beoogde locatie van de drie parkeerplaatsen. Hierover zal bij de verdere uitwerking van de plannen tezamen met de gemeente naar een oplossing gezocht worden.
Door de aanleg van in totaal 8 nieuwe parkeerplaatsen wordt ruim voldaan aan de geldende parkeernorm van 1,9 tot 2,1 parkeerplaatsen per woning (uitgaande van dure woningen in de rest van de bebouwde kom) zoals opgenomen in het Parkeerbeleidsplan IJsselstein uit 2007 en verankerd via het paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein. Ook aan de in het paraplubestemmingsplan genoemde maatvoering voor parkeerplaatsen wordt voldaan.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
De ontwikkeling betreft een milieugevoelige ontwikkeling gezien het om de realisatie van woningen gaat. In de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is aangegeven dat gebieden met een matige tot sterke functiemenging en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur zijn gelegen, kunnen worden omschreven als 'gemengd gebied". De directe omgeving van het plangebied is aan te merken als 'gemengd gebied' in verband met de aanwezigheid van een variatie aan bedrijvigheid en (bedrijfs)woningen. Dit geldt ook voor het gebied ten noorden van het plangebied waar sprake is van ongeveer 150 woningen. Deze kleinschalige woonwijk is deels gelegen binnen de geluidszone van zowel de autosnelweg A2 (2 x vijfbaans), de Provincialeweg N210 (2 x tweebaans) en ook de Baronieweg. Bovendien is in de kleinschalige woonwijk een grote middelbare school gelegen. Dit rechtvaardigt het uitgangspunt dat de omgeving van het plangebied is aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied' zoals omschreven in de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering'.
Ten zuiden van het plangebied ligt het parkeerterrein van de daar aanwezige supermarkten. Ter plaatse geldt de bestemming 'Bedrijf' waar bedrijven opgericht mogen worden tot en met milieucategorie 3.1. De richtafstand bedraagt daarmee 30 meter in gemengd gebied. Aan de randen van het parkeerterrein geldt voor enkele delen ook de milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied.
Voor de bestaande woningen is met deze richtafstanden door middel van inwaartse zonering rekening gehouden. Voor de vier nieuw op te richten woningen is dit niet gedaan. Aan de richtafstand ten opzichte van milieucategorie 3.1 wordt op enkele locaties daarmee niet voldaan aangezien de woningen worden opgericht op circa 12 meter vanaf de grens van de terreininrichting van de supermarkten met parkeerplaats.
Ten behoeve van het vaststellen van het bestemmingsplan 'Panoven - Baronieweg, IJsselstein' zijn op 19 november 2014 en 17 december 2014 rond 20.00 uur (avondperiode) geluidsmetingen verricht voor de bepaling van het referentieniveau van het omgevingsgeluid op een meetlocatie tussen de woningen Maria Montessoristraat 6 en de woning Hoge Dijk 17. Het referentieniveau is hierbij vastgesteld op (afgerond) 49 dB(A) in de avondperiode.
Ten zuiden van het plangebied is tevens een bedrijventerrein gelegen. Ten behoeve van de vestiging van bedrijven binnen dit gebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de rekenresultaten volgt dat de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt overschreden. De grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt nergens overschreden.
Gezien het omgevingsgeluid in de omgeving (vastgesteld door twee geluidsmetingen naar het omgevingsgeluid ter plaatse), kan het geluidsniveau ter plaatse van het plangebied als acceptabel worden beschouwd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.
Middenspanningsruimte
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een middenspanningsruimte. Dit gebouw is gelegen op een afstand van circa 12 meter tot aan de dichtstbijzijnde beoogde gevel van de nieuwe woningen. Gezien de afmetingen van het gebouw wordt uitgegaan van een beperkt transformatorvermogen (0,4 MVA). Een dergelijke installatie is ingedeeld in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter op basis van de VNG-brochure. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Conclusie
In de omliggende omgeving van het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 3.1. Aan de richtafstand tot aan het plangebied wordt niet voldaan. Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan 'Panoven-Baronieweg, IJsselstein' blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven of instellingen aanwezig zijn die door de beoogde ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Wel vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg nabij het plangebied. Op een afstand van circa 70 meter bevindt zich de Baronieweg, deze weg maakt onderdeel uit van de gemeentelijke route voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast ligt de provinciale weg de N210 op een afstand van circa 300 meter en de rijksweg A2 op een afstand van circa 500 meter van het plangebied. Over al deze drie wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor de Baronieweg geldt dat de contour 10-6 voor het plaatsgebonden risico (PR) niet buiten deze weg ligt. De contour 10-8 wordt in het algemeen beschouwd als indicator voor het invloedsgebied van het groepsrisico (GR), deze ligt niet buiten de genoemde wegen. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van 4 kilometer van de N210 en A2, hierdoor is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van de provinciale weg de N210 en de rijksweg de A2, hierdoor is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Over de Baronieweg wordt geen LT3, GT4 of GT5 vervoerd. Daarnaast is het vervoer van GF3 minder dan 10 maal de drempelwaarde. Hierdoor wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden in de huidige situatie. Gezien de beperkte toename van de personendichtheid in het plangebied en de ruime afstand tot deze weg zal het groepsrisico in de beoogde situatie niet relevant toenemen. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N210, A2 en de Baronieweg een beknopte verantwoording noodzakelijk. Daarom wordt volstaan met een beknopte verantwoording.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van vier woningen. De aanwezige personen in de woningen zijn over het algemeen zelfredzaam. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling en ruime afstand tot omliggende wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd neemt het groepsrisico niet relevant toe. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig met een externe werking op het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied kent, conform de archeologische beleidskaart van de gemeente IJsselstein (figuur 4.1), in principe een middelhoge archeologische verwachting. Voor de middelhoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 30 centimeter en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m². Het plangebied ligt op de rand van het gebied waar een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt waar mogelijk ondiep gelegen goed geconserveerde stroomgordels met mogelijk resten uit het Neolithicum of recenter te bekennen zijn. Hier geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 30 centimeter en een verstoringsoppervlakte van meer dan 100 m². Voor de beoogde ontwikkeling is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het totale rapport is weergegeven in bijlage 1. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart (Bron: Gemeente IJsselstein)
Econsultancy heeft in opdracht van Rho Adviseurs voor leefruimte een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor een plangebied gelegen aan de Hoge Dijk te IJsselstein in de gemeente IJsselstein. De initiatiefnemer is van plan vier woningen in het plangebied te realiseren. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, moet eerst een wijziging van het bestemmingsplan worden doorgevoerd. Hierbij moet ook inzichtelijk te worden gemaakt welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht. De noodzaak tot archeologisch onderzoek vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992), Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2006) en de Erfgoedwet (2016). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek
De gespecificeerde verwachting voor archeologische resten uit het Laat Paleolithicum en Mesolithicum is zeer laag voor het gehele plangebied; de afzettingen uit deze perioden zullen grotendeels tot geheel zijn verspoeld door de later gevormde stroomgordels. De gespecificeerde verwachting voor archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de IJzertijd is hoog voor de oeverafzettingen van de Over-Oudland stroomgordel in het zuiden van het plangebied en laag voor de rest van het plangebied. De gespecificeerde verwachting voor archeologische resten uit de Romeinse tijd tot en met de Nieuwe tijd is middelhoog voor de komafzettingen van de Hollandse IJssel stroomgordel op de Over-Oudland stroomgordel in het zuiden van het plangebied en ook middelhoog voor de oever- en komafzettingen van de Hollandse IJssel stroomgordel in de rest van het plangebied.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek en de resultaten van het booronderzoek kan worden geconcludeerd dat het zuiden van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft voor resten uit het Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd en een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft voor resten uit de Romeinse tijd, Vroege Middeleeuwen en Late Middeleeuwen. De archeologisch resten uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen worden in de kom- en oeverafzettingen van de Hollandse IJssel, op een diepte tussen 1,10 en 2,00 meter onder maaiveld, verwacht en dan met name in de vegetatiehorizonten. De archeologisch resten uit het Neolithicum, de Bronstijd en IJzertijd worden in de top van de oeverafzettingen van de Over-Oudland verwacht, op een diepte van circa 230-280 cm -mv.
Advies
In de zuidelijke zone waar nog archeologische resten worden verwacht, zal volgens de meest recente bouwplannen voornamelijk een tuin met parkeerplek worden gerealiseerd. Mogelijk vallen de voorgevels van de geplande nieuwbouw ook binnen deze zone. Indien de verstoringsdiepte van de nieuwbouwplannen beperkt kan blijven tot de bovenste meter onder maaiveld, adviseert Econsultancy een dubbelbestemming archeologie waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Deze dubbelbestemming met regels is in voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Indien voor de bouw blijkt dat de bodemverstoring ter plaatse niet meer zal bedragen dan 1 meter onder maaiveld en/of meer dan 100 m2 dan dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek overlegd te worden. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Binnen het centrale en noordelijke deel van het plangebied, waar geulafzettingen zijn aangetroffen en het bodemprofiel sterk is verstoord en waar dus geen archeologische waarden worden verwacht, wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De ODRU onderschrijft deze conclusie voor het noordelijk deel, omdat uit de boringen is gebleken dat de bodem is verstoord en er geen relevante archeologische afzettingen aanwezig zijn. Het centrale deel kan volgens de ODRU nog niet vrijgegeven worden, omdat hier in de geplaatste boring restgeulafzettingen zijn gevonden. De bovengenoemde dubbelbestemming is daarom ook voor het centrale deel van het plangebied opgenomen. Ook hier geldt dat proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moet worden indien de genoemde maten overschreden worden.
De cultuurhistorische kaart heeft een gedeelte van het plangebied als cultuurhistorische waarde CHS-agrarisch cultuurlandschap. Als toelichting bij 'CHS-agrarisch cultuurlandschap' staat het volgende vermeld: Het agrarisch cultuurlandschap waarop wij onze focus leggen ligt in het landelijk gebied van het Groene Hart. Dit gebied maakt door diverse kleinschalige ontwikkelingen een geleidelijke transformatie door. Vanwege de grote erfgoedwaarden in gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen, vindt de Provincie het belangrijk dat de cultuurhistorische waarde bij de planontwikkeling een duidelijke rol speelt. Het behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur, archeologische waarden en aardkundige waarden staat als provinciaal belang aangegeven. Daarnaast staan een aantal gebieden binnen het plangebied aangeduid als 'CHS – archeologie'. Het beleid van de provincie richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem (‘in situ’).
Beleidsuitgangspunten van het provinciaal beleid op het gebied van landschap en cultuurhistorie wordt vormgegeven in artikel 2.8 'cultuurhistorische waarden'. Hiertoe behoren onder meer het ‘agrarisch cultuurlandschap’. Hierbinnen geldt ‘behoud door ontwikkeling’. Ontwikkelingen zijn toegestaan mits de waarden worden behouden of versterkt. CHW wordt gevormd door ontginningsstructuur en –richting, structuur en maatvoering van boerderijlinten en waterbeheersingsysteem.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardekaart (Bron: Provincie Utrecht)
Het plangebied is niet in het Nationale Landschap of het Groene Hart gelegen. In en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich ook geen andere cultuurhistorische waarden, zoals rijksmonumenten. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling aan de Hoge Dijk daarom niet in de weg.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Rho adviseurs voor leefruimte heeft aan Econsultancy opdracht verleend voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek op de locatie Hoge Dijk te IJsselstein. Het totale bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 2. Hieronder wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak zandig klei. Plaatselijk bestaat de ondergrond uit zwak siltig, matig fijn zand. De bodem is zwak baksteenhoudend en plaatselijk is de bovengrond zwak koolashoudend. De verdachte bodemlaag (bovengrond/toplaag) is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, zink en/of PAK. Verder is de bodem plaatselijk matig verontreinigd met nikkel. Na uitsplitsing bleken enkel deelmonsters 4 en 6 licht verontreinigd met nikkel. In deelmonster 7 is geen verontreiniging met nikkel aangetoond. Op basis van de resultaten van de separate grondmonsters kan de eerder aangetoonde matige verontreiniging met nikkel in grondmengmonster MM1 als “uitbijter” worden beschouwd. De zintuiglijke schone ondergrond is licht verontreinigd met nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Op basis van de gegevens voortvloeiend uit het vooronderzoek en gelet op de aard en mate van de in de bodem aangetroffen bodemvreemde materialen (zwakke bijmenging met bakstenen en koolas) wordt de locatie als onverdacht voor de parameter asbest beschouwd. Om de aanwezigheid van asbest geheel uit te sluiten is nader onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
De bovengrond is over de gehele locatie zwak tot matig baksteenhoudend. Verder is de bovengrond plaatselijk zwak aardewerk-, beton-, asfalt-, plastic en/of glashoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem is zowel zintuiglijk als analytisch géén hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest geconstateerd. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen. Er bestaan volgens Econsultancy dan ook géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Beleidsregels Keur 2009
Beleidsregel 13 is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 5.00 m2 nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m2 nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologisch optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakersprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen mogelijk:
Het waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van IJsselstein heeft op 15 maart 2007 het Stedelijk Waterplan IJsselstein vastgesteld. Het heeft als doel dat het watersysteem schoon, veilig en gezond is, waarbij voldoende water zonder wateroverlast aanwezig is. Ook de samenwerking en kennisuitwisseling van de verschillende waterpartners worden verbeterd. Om dit doel te kunnen realiseren, worden diverse maatregelen genomen die terug te vinden zijn in het uitvoeringsprogramma behorende bij het Waterplan. Op 23 april 2007 hebben diverse partijen waaronder het HDSR, de gemeente IJsselstein en waterbedrijf Vitens een convenant waarin uitvoeringsafspraken zijn opgenomen, ondertekend.
Onderzoek
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Het plangebied is gelegen in het oosten van de kern IJsselstein en is zo goed als volledig onverhard. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei met zware tussenlaag of ondergrond. In het plangebied is sprake van één grondwatertrap, namelijk grondwatertrap V. In figuur 4.3 zijn deze grondwatertrappen in beeld gebracht. Grondwatertrap V wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterkeur stand op minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld bedraagt.
De GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) is in sommige delen van dit plan relatief hoog. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert om hier rekening mee te houden en een drooglegging van minimaal 70 cm aan te houden.
Figuur 4.3 Grondwatertrappen IJsselstein (Bron: Bodemkaart Nederland)
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen primaire, secundaire of tertiaire watergangen aanwezig. Beschermingszones zijn daarom niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Circa 280 meter ten noorden van het plangebied, langs de Hollandse IJssel, is een regionale waterkering gelegen. Het nieuwe bestemmingsplan ligt binnen de kern- en beschermingszone van deze keringen. Daarnaast is in de nabijheid ook een overige waterkering aanwezig. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van deze waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde nieuwbouw bestaat uit vier grondgebonden woningen waarvan twee vrijstaande woningen aan de Hoge Dijk en een twee-onder-een-kapwoning op de hoek van de Hoge Dijk en de Maria Montessoristraat.
Waterkwantiteit
De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 1.893 m2. De toekomstige bebouwing heeft een gezamenlijk oppervlak van ca. 560 m2. Hiervan hebben de twee vrijstaande woningen een verhard oppervlak van ca. 270 m2 (ca. 135 m2 per woning) en heeft de tweekapper een verhard oppervlak van ca. 290 m2. Voor de bebouwing geldt een verhardingsoppervlak van 100%. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden stelt dat voor de tuinen gerekend kan worden met 40% verharding aangezien het onwaarschijnlijk is dat de tuinen grotendeels vol getegeld worden. Het verhard tuinoppervlak (bestemming Tuin en bestemming Wonen buiten bouwvlak) bedraagt hiermee (0,4 x 1418) 567,2 m2 en daarmee ca. 570 m2. De totale toename in verhard oppervlak komt uit op (560 + 570) ca. 1.130 m2.
Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is 45 mm per m2 toename verharding. Voor het plangebied aan de Hoge Dijk te IJsselstein komt de watercompensatie dus te liggen op (0,45 x 1.130) ca. 508 m3.
Een deel van het benodigde oppervlaktewater zal gegraven worden in hetzelfde peilgebied. Verder wordt indien noodzakelijk infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. Aanvullend kunnen de woningen voorzien worden van regentonnen zodat het hemelwater hergebruikt kan worden. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te voorzien in voldoende waterberging voordat de gronden en woningen in gebruik genomen mogen worden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Ten gevolge van de planontwikkeling is sprake van toename in verharding. Er wordt rekening gehouden met de bergingseis van het waterschap omtrent de planontwikkeling en de toename in verharding. Een deel van het benodigde oppervlaktewater zal gegraven worden in hetzelfde peilgebied. Verder worden indien noodzakelijk infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. Aanvullend kunnen de woningen voorzien worden van regentonnen zodat het hemelwater hergebruikt kan worden. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te voorzien in voldoende waterberging voordat de gronden en woningen in gebruik genomen mogen worden.
Normstelling en beleid
Het aspect ecologie heeft zowel betrekking op de bescherming van natuurgebieden als op de bescherming van dier- en plantensoorten.
Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeerde diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellignen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deeze zekerheid niet is verkregen, kan het plna worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten wordten getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van volgels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek en conclusie
De opdrachtgever is voornemens vier woningen te bouwen binnen het plangebied aan de Hoge Dijk te IJsselstein. Deze activiteit zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten of beschermde gebieden.
Soortenbescherming
Op grond van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. In dit onderzoek, ook wel ecologische quickscan genoemd, wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de Wet natuurbescherming. De centrale vraag luidt:
Zijn de voorgenomen werkzaamheden in strijd met de soort- of gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb) of provinciaal beleid? En welke vervolgstappen dienen genomen te worden voor met de uitvoering gestart kan worden?
Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 25 maart 2019, voorafgaand aan het veldonderzoek. Het veldonderzoek heeft eveneens op 25 maart 2019 plaatsgevonden. Resultaten uit de quickscan tonen aan dat effecten op vogels zonder jaarrond beschermd nest door maatregelen of broedvogelinspectie kunnen worden voorkomen. Het vernietigen van nesten of het verstoren van vogels kan enkel plaatsvinden als er daadwerkelijk broedgevallen aanwezig zijn op of rond de projectlocatie. Een broedvogelinspectie geeft hier meer duidelijkheid over. In tabel 4.1 zijn de verwachte vogelsoorten benoemd. Nesten van deze soorten mogen niet beschadigd, weggehaald of vernietigd worden. Ook verstoringen die leiden tot het verlaten van het nest zijn verboden.
Tabel 4.1 Te verwachten vogels zonder jaarrond beschermd nest (Bron: Habitus)
Maatregel 1
Verricht de werkzaamheden buiten de broedperiode (globaal half maart t/m half juli). Het is ook mogelijk om buiten de broedperiode te starten en door te gaan in het broedseizoen, met als voorwaarde dat de er voortdurende activiteit is en de werkzaamheden niet tijdelijk stil komen te liggen. Indien het niet mogelijk is om buiten de broedperiode te werken, kan maatregel 2 uitkomst bieden.
Maatregel 2
Laat voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitvoeren door een ecoloog. Indien er geen broedende vogels worden vastgesteld, kunnen de werkzaamheden doorgang vinden.
Met inachtneming van deze maatregelen kan de aanwezigheid en/of verstoring van beschermde plant- en diersoorten worden uitgesloten. Het aspect ecologie staat de ontwikkeling daardoor niet in de weg.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Uiterwaarden Lek en bevindt zich op een afstand van ruim 5,5 kilometer (figuur 4.4). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een ecologische verbindingszone.
Figuur 4.4 Locatie plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden met 5 kilometerringen
(Bron: Rho adviseurs voor leefruimte)
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten.
Met de uitspraak van de Raad van State is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) komen te vervallen. Ieder plan en project zal daarom moeten aantonen dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en habitattypen uit de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige delen in de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. Zoals aangegeven ligt het plangebied op circa 5,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek. Kleinschalige woningbouwontwikkelingen (minder dan 100 woningen) op meer dan 5 kilometer afstand van Natura 2000-gebieden leiden op voorhand niet tot extra stikstofdepositie. De woningen worden daarnaast gasloos gebouwd en het verkeer vanuit het beoogde ontwikkeling wikkelt zich tevens deels af richting het oosten (en daarmee van de stikstofgevoelige habitattypen af). De ontwikkeling leidt daarmee niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller w.orden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Onderzoek
De woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A2, Baronieweg en de Weg der Verenigde Naties. Om deze reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook de niet-gezoneerde Maria Montessoristraat (30 km/uur-wegen) meegenomen in de berekeningen. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 5.
Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Baronieweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 46 dB. Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Weg der Verenigde Naties wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 41 dB. Als gevolg van de Rijksweg A2 wordt de voorkeursgrenswaarde wel overschreden. De geluidbelasting bedraagt maximaal 51 dB, de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Een hogere grenswaardenbesluit is noodzakelijk.
Als gevolg van het wegverkeer op de Maria Montessoristraat wordt de richtwaarde van 48 dB ook overschreden. De maximale berekende bedraagt 51 dB inclusief aftrek artikel 110g wgh en vindt plaats
op de oostelijke gevels van de beoogde twee-onder-een-kapwoningen. Ook hier wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.
Conclusie
Het cumulatieve geluidniveau (exclusief aftrek art. 110g Wgh) bedraagt ten hoogste Lden = 59 dB op de woningen en wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de Rijksweg A2 en Maria Montessoristraat. In het kader van de realisatie van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan bij het bepalen van de benodigde gevelgeluidwering worden uitgegaan van de maximale cumulatieve geluidbelasting. Dit betekent dat wanneer uitgegaan wordt van de nieuwbouw eisen van het Bouwbesluit 2020 de benodigde gevelgeluidwering ten minste GA;k = 26 dB(A) dient te bedragen, om aan de binnenwaarde van 33 dB (59-26) te voldoen.
Omdat de maximale ontheffingswaarde als gevolg van de A2 niet wordt overschreden en alle woningen
over een geluidluwe gevel beschikken is het mogelijk hogere grenswaarden aan te vragen conform tabel 4.2. De ODRU is gemandateerd om de procedure hogere waarden namens het college uit te voeren. De hogere grenswaarden worden niet ten gevolge van de Montessoristraat verleend aangezien deze niet gezoneerd is.
Tabel 4.2 Woningen waarvoor hogere waarden moeten worden aangevraagd
Locatie | Aantal woningen | Ontheffingswaarde | Bron |
Maria Montessoristraat | 1 | 51 dB | Rijksweg A2 |
Maria Montessoristraat | 1 | 50 dB | Rijksweg A2 |
Hoge Dijk | 1 | 51 dB | Rijksweg A2 |
Hoge Dijk | 1 | 51 dB | Rijksweg A2 |
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Advieswaarden WHO en GGD
De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
In de toekomstige situatie worden vier woningen gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 en 2030 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Baronieweg ruimschoots onder de grenswaarden liggen. De concentraties PM10 liggen zowel in 2017 als in 2030 onder de advieswaarden van de WHO/GGD. De concentratie PM2,5 ligt in 2017 hoger en in 2030 ruimschoots lager dan de advieswaarden van de WHO/GGD. De concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn weergegeven in de figuren 4.5 en 4.6.
Figuur 4.5 Concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2017 ter plaatse van de maatgevende Baronieweg (bron: NSl monitoringstool 2018)
Figuur 4.6 Concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2030 ter plaatse van de maatgevende Baronieweg (bron: NSl monitoringstool 2018)
Omdat langs de dichtstbijzijnde maatgevende weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. In 2017 wordt niet voldaan aan de advieswaarde van het WHO/GGD van 10 microgram per kuub voor PM2,5. Voor de overige stoffen wordt voldaan aan de advieswaarden. Door gebruikmaking van schonere technieken nemen de concentraties luchtverontreinigende stoffen jaarlijks af. Uit figuur 4.6 blijkt dat hierdoor in de toekomst voldaan zal worden aan de wettelijke grenswaarden en ook aan de advieswaarden.
Aangezien momenteel wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden en in de toekomst aan de grenswaarden en advieswaarden is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling aan de Hoge Dijk te IJsselstein niet in de weg.
Normstelling en beleid
Duurzaamheid gaat over de balans tussen mens, milieu en financiën en kan op verschillende niveaus worden bezien. Op het niveau van gebiedsontwikkeling gaat het naast technische maatregelen bij gebouwen om het functioneren van het gehele gebied. De kracht zit in het zoeken naar goede combinaties voor een specifieke locatie waardoor een prettige leefomgeving kan worden ontwikkeld. Bepaalde randvoorwaarden en/of de ruimtelijke omgeving van een plan kunnen kansen voor duurzaamheid opleveren.
Duurzaam bouwen gaat dus verder dan alleen energie. Het gaat ook over duurzaam materiaalgebruik, comfort, binnenmilieu, bouwen voor de toekomst en slim bouwen. Duurzaam bouwen wordt vaak afgekort als 'dubo' en beoogt naast vermindering van de uitstoot van CO2 ook zaken als:
Energieneutraal (BENG)
Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveau’s voor woningen gelden als volgt:
Het voorgaande houdt concreet een EPC tussen 0 en 0,2 in. Tot 1 januari 2020 geldt echter nog de wettelijk verplichte EPC van 0,4.
Aardgasvrij (Wet VET)
In de Wet voortgang energietransitie (VET) is bepaald dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente, bij zwaarwegende redenen van algemeen belang, een ontheffing verlenen. De omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken wordt afgekeurd als in de bouwaanvraag geen rekening is gehouden met aardgasvrij bouwen.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
Voor nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m² is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning een Milieuprestatie Gebouwen (MPG) verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum schaduwprijs van 1,00 euro per m2 BVO per jaar. Voor een MPG berekening kan het instrument GPR Gebouw gebruikt worden. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR Gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor onder andere woningbouw.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020, zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Gemeentelijk beleid
Door ondertekening van de klimaatverklaring heeft de gemeente zich gecommitteerd te werken aan de volgende hoofdambitie:
De uitgangspunten voor deze ambitie zijn geconcretiseerd in het Beliedsplan Duurzaameid Gemeente IJsselstein, welke is vastgesteld op 09-06-2016 door de gemeenteraad. Voor 2020 geldt het volgende:
Toetsing en conclusie
Ten aanzien van duurzaamheid worden voor de beoogde woningen de volgende maatregelen beoogd:
Met de voorgaande maatregelen wordt invulling gegeven aan de geldende eisen ten aanzien van de EPC, de Wet VET en GPR Gebouw. Ook wordt hiermee invulling gegeven aan het provinciaal en gemeentelijk duurzaamheidsbeleid. Een GPR Gebouw berekening wordt bijgevoegd bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen.
Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' opgenomen. Met een bouwvlak is aangegeven waar het hoofdgebouw gerealiseerd mag worden.
Opzet regels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
De voortuinen en in een enkel geval de zijtuin, behorende bij de woningen, zijn bestemd als Tuin. Binnen de bestemming Tuin zijn erfafscheidingen, pergola's, vlaggenmasten en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In de bestemming Tuin kunnen alleen erkers worden gebouwd met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
De nieuwe woningen in het bestemmingsplan zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn hoofdgebouwen van de woningen toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven. Voor de diverse typologieën zijn aanduiding opgenomen op de verbeelding. Ook is vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de gevel van het hoofdgebouw tweezijdig georiënteerd moet zijn.
Ten aanzien van erfbebouwing geldt dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Hierbij gelden de volgende regels. Het zij- en achtererf mag ten hoogste voor 50% worden bebouwd, met een maximum oppervlak van 60 m² voor vrijstaande woningen. De goothoogte van erfbebouwing bedraagt ten hoogste 3 m ofwel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m. De bouwhoogte bedraagt hierbij ten minste 3 m en maximaal 4,5 m.
Binnen de bestemming is tevens het gebruik van de woning ten behoeve van niet-publieksgerichte aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf toegestaan. Het vloeroppervlak mag hiervan niet meer dan 30% van het woonoppervlak bedragen met een maximum van 50 m² en de activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner van de woning. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van deze regeling en ook publieksgerichte aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven toegestaan, mits deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting of parkeersituatie ter plaatse en de activiteit past qua aard, omvang en uitstraling.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is toegekend aan de gronden, waar archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel te verwachten zijn.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.
Artikel 12 Overgangsrecht en Artikel 13 Slotregel
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer/eigenaar van de gronden zal voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst worden gesloten.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 20 augustus 2020 tot en met woensdag 30 september 2020 ter inzage gelegen (IDN NL.IMRO.0353.HoekHogeDijk-VO01). Tijdens de inspraakprocedure kon een ieder schriftelijk of mondeling zijn reactie omtrent het ontwerp kenbaar maken. Tevens is het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro aangeboden aan de Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht.
Tijdens de terinzagelegging is er één inspraakreactie en drie vooroverlegpartnerreacties ontvangen. De reacties zijn allen binnen de daarvoor geldende termijn ingediend en daarmee ontvankelijk verklaard. De Nota inspraak en vooroverleg is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. In de nota zijn de inspraak- en adviesreacties samengevat en naar (hoofd)onderwerp weergegeven en worden deze van gemeentewege beantwoord.
Het ontwerpbesluit en het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken hebben conform het bepaalde in artikel 3.8 en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf vrijdag 14 mei 2021 tot en met vrijdag 25 juni 2021 ter inzage gelegen. In die periode kon een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling indienen.
Tijdens de terinzagelegging zijn twee zienswijzen naar voren gebracht. Deze zijn binnen de gestelde termijn ontvangen en derhalve ontvankelijk. In de als bijlage 7 opgenomen Nota van zienswijzen zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarnaast zijn in dit document een aantal ambtshalve aanpassingen vermeld.
Het bestemmingsplan wordt gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.