direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Landelijk gebied noord en zuid
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.Landelijkgebied-0001

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven, met uitsluitend als nevenactiviteit een intensieve veehouderij;
  • b. de verkoop van de door het eigen bedrijf geproduceerde producten;
  • c. mestvergistingsinstallaties;
  • d. paardenbakken;
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw': tevens voor akkerbouwbedrijven;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': tevens een volwaardige fruitteeltbedrijf;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': tevens een volwaardige intensieve veehouderij;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'paardenfokkerij': tevens voor een paardenfokkerij;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': tevens ten behoeve van een paardenbak;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehandelsbedrijf': tevens voor een veehandelsbedrijf;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf': tevens een kinderverdagverblijf;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - jaagpad': tevens voor een jaagpad;
  • o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. nieuwbouw van hoofdgebouwen en bijgebouwen is niet toegestaan in geval de bestaande bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van niet-agrarische functies;
  • d. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, mits:
    • 1. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gebouwen', zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan.
3.2.2 Gebouwen
  • a. indien bouwvlakken middels het figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, worden deze bouwvlakken gerekend als 1 bouwvlak;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de afstand van gebouwen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van kassen, inclusief boogkassen, ten hoogste 300 m2;
  • h. de afstand van de gronden, alsmede de gebouwen, die in gebruik zijn ten behoeve van de fruitteelt, bedraagt ten opzichte van een woning van derden ten minste 50 m;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bedrijf ten behoeve van intensieve veehouderij als nevenactiviteit, bedraagt ten hoogste 2.000 m2.
3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische gebouwen
  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3 m en 5 m;
  • c. de inhoud en oppervlakte van een mestbassin bedraagt respectievelijk ten hoogste 2.500 m3 en 750 m2;
  • d. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van hooibergen bedraagt ten hoogste 15 m.
3.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. per agrarisch bedrijf is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b zijn indien een aanduiding met maxmum aantal woonheden is aangegeven, meer bedrijfswoningen toegestaan, met een maximum van het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 600 m3, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • d. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 m;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 m.
3.2.5 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m2.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn nader aangegeven in artikel 32 Algemene bouwregels;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een mestbassin niet meer dan 7m bedragen en mag de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 15m bedragen;
  • c. sleuf- en mestsilo's zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat deze slechts aansluitend aan het bouwvlak gesitueerd mogen worden.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Verruimen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het veranderen en vergroten van een agrarisch bouwvlak, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • b. het bouwvlak met ten hoogste 25% mag worden vergroot;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige of:
    • 1. sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf;
3.3.2 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c en d voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van het bedrijfsgebouw met 15%, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
3.3.3 Verkleinen bouwafstand

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d en e voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m afstand naar andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.4 Verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassins

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 onder c voor het vergroten een mestbassin tot een inhoud van ten hoogste 4.500 m3 en met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.5 Verhogen bouwhoogte silo's en hooibergen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 onder d en e voor het verhogen van de bouwhoogte van silo's en hooibergen naar ten hoogste 23 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.6 Splitsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid onder a voor de splitsing in 2 woningen, indien sprake is van een bedrijfswoning met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een agrarische bedrijfswoning met inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf werkzame personen;
  • f. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • g. afwijking niet mogelijk is indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
3.3.7 Verruimen inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid onder c voor uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning met 250 m3 voor een tweede wooneenheid voor de "rustende boer", met dien verstande dat:

  • a. het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt;
  • b. deze uitbreiding vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is;
  • c. de tweede wooneenheid wordt aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief de tweede wooneenheid gezamenlijk ten hoogste 800 m3 bedraagt;
  • e. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • f. de tweede wooneenheid, na het beëindigen van de functie ten behoeve van de "rustende boer", geen zelfstandige wooneenheid mag gaan vormen.
3.3.8 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f en g voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.3.9 Vergroten inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder c voor het verruimen van de inhoud van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijk waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.3.10 Lichtmasten bij paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de realisatie van lichtmasten aan of nabij paardenbakken met dien verstande dat:

  • a. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
  • b. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  • c. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  • d. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  • e. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  • f. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op de onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat opslag van goederen die niet ten dienste staan van de uitoefening van het agrarisch bedrijf slechts is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. de afstand van woningen tot de gronden met de aanduiding 'fruitteelt' mag niet minder dan 50 m bedragen;
  • c. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en hebben een maximale afmeting van 20 m bij 40 m.
3.4.2 Vrijwaringszone - bodembewerking
  • a. het is verboden gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - bodembewerking' te scheuren of te frezen;
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.1 om in geval van vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde het hoofdbedrijfsgebouw, bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging, het tijdelijk gebruik voor opslag ten behoeve van elders gevestigde niet-agrarische bedrijven of caravanstalling toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. aan later ingediende aanvragen om agrarische bebouwing pas medewerking kan worden verleend nadat de voor niet-agrarische gebruik gebruikte opstallen weer voor agrarisch gebruik geschikt zijn gemaakt of zijn vervangen door een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • c. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf;
  • d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.4 onder c. voor kleinere afstanden in het geval van nieuwe spuitzones, mits een windhaag of een constructie met gelijkwaardige filterende werking wordt gerealiseerd met een minimale hoogte van 2,5 m.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging ten behoeve van religieus gebruik

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen ten behoeve van religieus gebruik van het bestaande gebouw. Een en ander is uitsluitend toegestaan als parkeren op eigen terrein wordt opgelost en indien de omliggende bedrijven geen hinder ondervinden van het gewijzigde gebruik en onder de volgende voorwaarden:

  • a. er dient door de aanvrager te worden aangetoond dat er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de realisatie van de bestemming bestaan;
  • b. minimaal bebouwingspercentage van 70%, maximaal 90%;
  • c. de maximale bouwhoogte is 12 m;
  • d. de voorgevelrooilijn ligt op tenminste 5 m uit de rand van de weg. Voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • e. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
3.6.2 Wijziging ten behoeve van fruitteeltbedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden binnen de bestemming de aanduiding 'fruitteelt' toe te kennen, ten behoeve van de verplaatsing van een ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaand volwaardig fruitteeltbedrijf, indien deze verplaatsing noodzakelijk is in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen.

3.6.3 Wijziging ten behoeve van vergroten agrarisch bouwvlak
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak, indien dit in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
    • 2. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt.
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een landschapsdeskundige.
3.6.4 Wijziging ten behoeve van opwekken duurzame energie
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak ten behoeve van het opwekken van duurzame energie, zoals maar niet beperkt tot biomassavergisting, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 2. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 2,5 ha bedraagt.
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een landschapsdeskundige.
3.6.5 Wijziging ten behoeve van functieverandering bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemming Bedrijf of Wonen, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. in geval de bestemming wordt gewijzigd naar Wonen, geldt dat:
    • 1. uitsluitend de agrarische bedrijfswoningen met het daaraan gebouwde agrarische bedrijfsgebouw, waarvan het agrarische gebruik beëindigd is als woning mogen worden gebruikt;
    • 2. de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing mag niet worden vergroot;
    • 3. het ter plaatse aanwezige aantal woningen niet mag worden vermeerderd;
    • 4. het gebruik ten behoeve van Wonen uitsluitend is toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven, vanwege de daarvan te ondervinden (milieu)hinder niet wordt belemmerd;
    • 5. verplaatsing van de agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan;
    • 6. de hoogte- en inhoudsmaten van de betrokken gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
    • 7. voor het overige artikel Wonen onverkort van toepassing is.
  • b. in geval de bestemming wordt gewijzigd naar Bedrijf, geldt dat:
    • 1. als vormen van bedrijfsmatig gebruik in het algemeen zijn toegestaan:
      • volwaardige loonwerk- en veehandelsbedrijven;
      • opslag ten behoeve van elders gevestigde bedrijven en caravanstallingen;
      • dierenpensions;
      • maneges;
      • kampeerboerderijen;
      • bedrijven tot en met categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
    • 2. er geen sprake mag zijn van een broedplaatsfunctie voor startende bedrijven;
    • 3. van de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing gebruik dient te worden gemaakt;
    • 4. de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing niet mag worden vergroot;
    • 5. de bedrijfsmatige vormen van gebruik zoals bedoeld in dit lid onder b.1 en b.2 uitsluitend zijn toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven vanwege de daarvan te ondervinden (milieu)hinder, niet wordt belemmerd;
    • 6. het niet is toegestaan om de onbebouwde bij de wijziging betrokken gronden te gebruiken voor stalling en opslag;
    • 7. de aanwezigheid van een goede ontsluiting en voldoende parkeergelegenheid verzekerd dient te zijn;
    • 8. voldoende afstand tot geluidsgevoelige functies dient te worden aangehouden;
    • 9. voor de vestiging van maneges de aanwezigheid van, voor ruiters toegankelijke, (bos)gebieden gewenst is;
    • 10. de hoogte- en inhoudsmaten van de betrokken gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
    • 11. het niet is toegestaan de betreffende gronden en bouwwerken na wijziging van de bestemming te gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de dan aan de grond toegekende bestemming;
    • 12. voor het overige artikel Bedrijf onverkort van toepassing is.