Plan: | Hogebiezendijk 35, IJsselstein |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0353.WPHogebiezen35-On01 |
Op het erf aan de Hogebiezendijk 35 te IJsselstein is een burgerwoning aanwezig met bijgebouwen. Op het perceel geldt een woonbestemming in het vigerende bestemmingsplan. Een gedeelte van de bijgebouwen en een gedeelte van de tuin vallen momenteel buiten deze woonbestemming. Voorliggend initiatief betreft een verschuiving (vormverandering) van het bestemmingsvlak 'Wonen' waardoor de bijgebouwen en tuin geheel binnen de woonbestemming gaan vallen. Het oppervlak van de woonbestemming blijft gelijk, waardoor de gronden in de zuidelijke helft van het perceel een agrarische bestemming krijgen, passend bij het gebruik als weide met bomen aldaar.
Om de voorgenomen verschuiving van het bestemmingsvlak 'Wonen' mogelijk te maken wordt in voorliggend plan aangesloten bij een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid'. In voorliggend wijzigingsplan (vorm van bestemmingsplan) wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Hogebiezendijk 35 in het buitengebied van IJsselstein. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap.org)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid', vastgesteld door de gemeente IJsselstein op 17 december 2015. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen. Daarnaast geldt voor het gehele perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', waarbinnen het uitvoeren van archeologisch onderzoek nodig is bij ontwikkelingen met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 30 cm in de bodem. Een smalle strook van de gronden aan de zuidwestzijde van het perceel kent de dubbelbestemming 'Ecologie' en hier geldt tevens de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' met de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming 'Natuur' toe te kennen. Het gehele plangebied kent de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad, waarbinnen een maximale bouwhoogte geldt van 61m.
Voorts gelden ter plaatse de volgende (paraplu)bestemmingsplannen:
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met vigerende bestemmingsplan
Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch'. Een gedeelte van de bijgebouwen en tuin liggen momenteel binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch', wat strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Om het huidige gebruik van het perceel in overeenstemming te brengen met de bestemmingen zal de woonbestemming met circa 17m verschoven moeten worden naar het noorden. De gewenste verschuiving/vormverandering van het bestemmingsvlak 'Wonen' kan worden toegestaan met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 37.1 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid'. In de alinea hierna is de volledige wijzigingsregeling opgenomen met alle bijbehorende voorwaarden. Voorliggend initiatief is hieraan getoetst waarna is aangegeven op welke wijze dit plan passend is binnen de gestelde voorwaarden.
Artikel 37 Algemene wijzigingsregels: 37.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid
In het kader van het wijzigen van de bestemming van het perceel is getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:
Concluderend kan worden gesteld dat voorliggende plan voldoet aan alle genoemde voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern IJsselstein aan de Hogebiezendijk 35. De Hogebiezenweg is een relatief smalle doorgaande weg in het buitengebied en kent een snelheidsregime van 60 km/u. De omgeving is te typeren als een landelijk gebied met burgerwoningen en agrarisch grondgebruik.
Op het erf is een burgerwoning aanwezig met bijgebouwen en omliggende tuin. Navolgende afbeelding toont de huidige situatie binnen het plangebied.
Luchtfoto huidige situatie ligging plangebied. Bron: Google Maps.
Met voorliggend plan zijn geen ruimtelijke aanpassingen of bouwactiviteiten voorzien. Gezien de eigenaar de noordelijke helft van zijn erf gebruikt om te wonen en een groot deel van de zuidelijke helft niet, wordt met voorliggend wijzigingsplan de woonbestemming met circa 17m verschoven naar het noorden. De gronden in het zuidelijke gedeelte van het perceel krijgen hierdoor de bestemming 'Agrarisch', wat tevens beter aansluit bij het gebruik van het perceel als weide met bomen.
De ruimtelijke impact van voorliggend initiatief op de omgeving is zeer beperkt. In het geldende bestemmingsplan is aan het perceel reeds een woonbestemming toegekend waarbinnen een woning is toegestaan en is als zodanig in gebruik. De verschuiving van het bestemmingsvlak 'Wonen' brengt geen ruimtelijke veranderingen met zich mee en de planologische rechten binnen het plangebied blijven gelijk aan de huidige situatie. Door de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke impact van dit initiatief is een nadere toetsing aan het rijks- en provinciale beleid daarom achterwege gelaten.
Op 16 november 2021 is de Omgevingsvisie IJsselstein vastgesteld. De visie beschrijft de integrale
ontwikkelingsrichting van IJsselstein voor de periode tot 2030 en verder, waarbij het behouden en verbeteren van de identiteit en kwaliteiten van IJsselstein centraal staat. Per thema is de koers voor IJsselstein beschreven aan de hand van diverse stedelijke, economische en landschappelijke ontwikkelingen. Per ontwikkelrichting zijn de gewenste ontwikkelingen en uitgangspunten geformuleerd.
In de visie is IJsselstein opgedeeld in 6 deelgebieden, ieder met een eigen karakter, kwaliteiten en ontwikkelrichtingen. De deelgebieden zijn: Historisch centrum, Woonwijken, Buitengebied Zuid, Buitengebied Veenweide, Buitengebied Hollandsche IJssel en Bedrijventerreinen.
Buitengebied Zuid
Om aan de grote woningvraag te kunnen voldoen wordt in dit deelgebied prioriteit gegeven aan woningbouw. In een deel van het zuidelijke buitengebied wil de gemeente innovatieve groen-stedelijke woonmilieus ontwikkelen, in samenwerking met de gemeente Lopik. Daarnaast biedt dit gebied kansen om stad en groen in samenhang te ontwikkelen en deze met het IJsselbos te verbinden. Centraal in dit deelgebied bevindt zich het Ontwikkelgebied Kromme IJsselpark. Het IJssel Park is de locatie waar groen, cultureel erfgoed en wonen elkaar ontmoeten.
Kromme IJsselpark
De gemeente heeft voor IJsselstein en in de Lopikerwaard in de woonvisie de ambitie gesteld om voor de middellange termijn (2030) 2.500 nieuwe woningen mogelijk te maken, met name voor starters, senioren (bevorderen doorstroom) en mensen met recht op een sociale huurwoning (ook voor de bijzondere doelgroepen). Binnen de rode contouren zien we mogelijkheden voor ongeveer 1.000 woningen. Buiten de rode contouren moet gezocht worden naar één of meer mogelijkheden minimaal 1.500 woningen te kunnen bouwen. Het gebied Kromme IJsselpark wordt onderzocht als woningbouwlocatie, maar hieraan gekoppeld ook de eis continu op zoek te blijven naar alternatieven of aanvullende gebieden. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart behorend bij de Omgevingsvisie IJsselstein.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie IJsselstein
Planspecifiek
Voorliggend plangebied ligt binnen het deelgebied Buitengebied Zuid. De locatie aan de Hogebiezendijk 35 bevindt zich daarnaast in het 'ontwikkelingsgebied Kromme IJsselpark' en het perceel is aangemerkt als een erf aan het lint. Het initiatief betreft de vormverandering van de woonbestemming waarbij de huidige woning blijft behouden en er geen ruimtelijke ingrepen op het perceel zijn voorzien. Daarmee wordt bijgedragen aan de visie om dit gebied voor woningbouw te behouden.
Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie IJsselstein.
De gemeenteraad van IJsselstein heeft in haar vergadering van 4 juli 2019 de Woonvisie 2019 - 2030 vastgesteld. In de Woonvisie zijn de prioriteiten van het lokale woonbeleid voor de komende jaren vastgelegd. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen op de woningmarkt. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de jaren daarna richting 2030, voor wat betreft de lange termijn ontwikkelingen.
Met de Woonvisie wil de gemeente toekomstgericht inspelen op de woonwensen en woonmogelijkheden van de inwoners van IJsselstein én ruimte bieden voor de sterke regionale woningvraag. Variatie in wijken is daarbij nodig, om tegemoet te komen aan de wensen vanuit verschillende leefstijlen. Aan de hand van vijf pijlers wordt deze ambitie uitgewerkt:
Geconstateerd is dat in de afgelopen jaren de krapte op de woningmarkt verder is toegenomen, mede doordat de nieuwbouwproductie achter bleef bij de behoefte. Sinds 2013 is de woningvoorraad met circa 500 woningen gegroeid: 100 woningen per jaar. Tot 2030 wil de gemeente nu minimaal 2.500 woningen realiseren, met het doel het inwonertal minimaal te laten groeien. Daarmee wordt tevens een aanzienlijke bijdrage aan de regionale opgave geleverd. Het streven is om de huidige plancapaciteit van 230 woningen versneld tot uitvoer te brengen. Om de groeiambitie te realiseren wordt ingezet op nieuwbouw binnenstedelijk en buiten de contour.
Planspecifiek
Het initiatief betreft de vormverandering van de woonbestemming waarbij de huidige woning blijft behouden en er geen ruimtelijke ingrepen op het perceel zijn voorzien. De aanpassing van het perceel zorgt er voor dat de huidige bewoners kunnen blijven wonen op deze locatie in het aldaar gewenste groen-stedelijke woonmilieu.
Het plan is passend binnen de Woonvisie 2019 - 2030.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft de vormverandering van het bestemmingsvlak 'Wonen' waardoor een strook van het perceel ten noorden van de woning een woonbestemming krijgt. In de huidige situatie is dit gedeelte van het plangebied reeds in gebruik als erf en maakt het onderdeel uit van de bijbehorende tuin van de bewoners. Met voorliggend plan zijn geen ruimtelijke aanpassingen of (ver)bouwactiviteiten voorzien en er vinden geen bodemingrepen plaats, waarmee er geen sprake is van bodemverstorende activiteiten op het perceel. Met het bestemmen van het bestaande gebruik (wonen) van deze gronden en het blijven gebruiken als zodanig zijn geen milieuhygiënische belemmeringen te verwachten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Het plangebied wordt in de bestaande situatie reeds bewoond. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse. Er vinden door voorliggend initiatief ook geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die bij kunnen dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan de Hogebiezendijk in het buitengebied van IJsselstein. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Wat betreft wegverkeerslawaai ligt het plangebied aan de Hogebiezendijk waar een snelheidsregime van 60 km/u geldt. Met voorliggend initiatief wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Er is reeds een woning binnen het plangebied aanwezig en deze blijft als zodanig behouden. Met de vormverandering van de woonbestemming en het bouwvlak bestaat de mogelijkheid om de woning op een andere plek te herbouwen. De bestaande woning ligt in de huidige situatie reeds op een zeer korte afstand tot de weg. De mogelijkheden op het perceel voor herbouw van de woning bevinden zich op gelijke afstand tot de weg als in de bestaande situatie, of op grotere afstand van de weg. In de huidige situatie zijn er geen beperkingen bekend ten aanzien van het woon- en leefklimaat in het kader van geluid. Het is aannemelijk dat ook bij de herbouw van de woning het woon- en leefklimaat niet substantieel zal veranderen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de vormverandering van het bestemmingsvlak 'Wonen'. De bestaande woning op het perceel betreft een geurgevoelig object volgens de Wgv en blijft als zodanig behouden. Met de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan zou de woning kunnen worden herbouwd op een andere plek op het perceel.
Hogebiezendijk 23
De woning zou bij herbouw dichter bij de noordelijk gelegen intensieve veehouderij aan de Hogebiezendijk 23 kunnen komen te liggen. Dit bedrijf betreft een veehouderij gericht op melkrundvee, waarvoor een vaste afstand geldt van 50 m in het buitengebied. Het bedrijf is gelegen op circa 480 m afstand waardoor de richtafstand van 50 m ruimschoots wordt gehaald en er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ten aanzien van de 20 schapen is de geurbelasting is c.a. 0,1 OUe/m3. Dit voldoet ruimschoots aan de norm uit het Activiteitenbesluit. Er zijn bovendien meerdere woningen aanwezig op een kortere afstand tot deze intensieve veehouderij en zijn daarmee reeds maatgevend voor de bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden van dat bedrijf. Gesteld kan worden dat vanuit het aspect geur binnen het gehele plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat dit bedrijf niet wordt gehinderd in de bedrijfsactiviteiten als gevolg van dit initiatief.
Hogebiezendijk 29
De woning zou bij herbouw dichter bij de noordelijk gelegen veehouderij (melkrundvee met een neventak van schapen) aan de Hogebiezendijk 29 kunnen komen te liggen. Dit bedrijf betreft een veehouderij gericht op melkrundvee, waarvoor een vast afstand geldt van 50 m in het buitengebied. Het bedrijf is gelegen op circa 90 m afstand waardoor de richtafstand van 50 m ruimschoots wordt gehaald en er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ten aanzien van de 20 schapen is de geurbelasting is c.a. 0,1 OUe/m3. Dit voldoet ruimschoots aan de norm uit het Activiteitenbesluit. Daarnaast zijn er ook hier meerdere woningen aanwezig op een kortere afstand tot deze veehouderij en zijn daarmee reeds maatgevend voor de bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden van dat bedrijf. Geconcludeerd wordt dat met de wijziging van het bouwvlak op de Hogebiezendijk 35 geen belemmeringen worden verwacht voor de Hogebiezendijk 29.
Biezendijk 2A en 2B
Daarnaast kan de woning dichter bij de veehouderij aan de Biezendijk 2A en 2B komen te liggen. Dit bedrijf betreft een veehouderij van circa 180 melkrundvee, waarvoor een vast afstand geldt van 50 m in het buitengebied. De stal van deze koeien staat op momenteel op 83 m afstand tot de grens van de huidige woning. Het bijbehorende agrarische bouwvlak bevindt zich in de huidige situatie op 30 m afstand tot het bestemmingsvlak 'Wonen', deze afstand wordt in de toekomstige situatie vergroot naar 50 m. Geconcludeerd wordt dat de onderlinge afstand wordt vergroot en de mogelijke nieuwe locatie van de woning buiten deze 50m zone valt. Gesteld kan worden dat vanuit het aspect geur binnen het gehele plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt dit bedrijf niet gehinderd in de bedrijfsactiviteiten als gevolg van dit initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Een woning betreft een milieugevoelig object in het kader van milieuzonering. Zoals hiervoor reeds is aangegeven bestaat de mogelijkheid dat de woning op een andere plek op het perceel kan worden herbouwd. In paragraaf 4.1.4 is het aspect geur reeds behandeld. Voor deze agrarische bedrijven geldt dat geur het maatgevende aspect betreft in het kader van milieuzonering en dat er sprake is en blijft van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Daarnaast worden deze agrarische bedrijven niet gehinderd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden in gevolge het initiatief.
Daarnaast bevindt zich aan de Hogebiezendijk 29 op circa 90m afstand een groothandel voor keukenapparatuur (categorie 2 bedrijf). De richtafstand voor dit bedrijf (30 m voor geluid) wordt daarmee niet overschreden waardoor nadere toetsing achterwege kan blijven. Er liggen geen andere functies in de omgeving die mogelijk hinder zouden kunnen veroorzaken. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Met de ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hier globaal aangegeven met de blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Uit voorgaande kaart blijkt dat op circa 590 m zich een aardgasleiding bevindt en op respectievelijk circa 1,5 km en 1,7 km is de rijksweg A2 en rivier De Lek gelegen. De vormverandering van het bestemmingsvlak 'Wonen' zorgt er niet voor dat het plangebied dichter bij deze transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen komt te liggen. Gezien de blijvende grote afstand tot de planlocatie is nadere toetsing niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van
het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.
Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. In de Uitvoeringsregels bij de Keur is een stroomschema opgenomen, waarmee wordt bepaald of er extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, gecompenseerd moet worden door extra oppervlaktewater te graven. Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied. Toename aan verharding moet volledig gecompenseerd worden: daarmee wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Als de toename van verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoets
Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden is middels het invullen van de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief. De uitkomsten van de watertoets zijn opgenomen als bijlage 1. Hieruit blijkt dat er (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Er is echter sprake van een plan met een geringe invloed op de taken en belangen van het Hoogheemraadschap, gezien er geen aanpassing van bebouwing of ruimte plaatsvindt. Een nadere beoordeling door het Hoogheemraadschap is daarmee niet aan de orde. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden.
Verhard oppervlak
Het initiatief heeft geen (ver)bouwwerkzaamheden tot gevolg met een mogelijk negatief effect op oppervlaktewater. Het verhard oppervlak binnen het plangebied blijft gelijk.
Afvalwater
De bebouwing is en blijft aangesloten op de bestaande riolering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft de vormverandering van het bestemmingsvlak 'Wonen'. Er vinden er geen (ver)bouwwerkzaamheden plaats en er wordt niets gesloopt. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen negatieve effecten heeft ten aanzien van beschermde soorten. Ook vanuit gebiedsbescherming kunnen negatieve effecten, mede vanuit stikstofdepositie, op voorhand worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De woning is reeds in het plangebied aanwezig, de verkeer- en parkeersituatie blijft gelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, elementen of landschappen aanwezig. Voorliggend plan heeft geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.
Archeologie
Er vinden geen (bodem)ingrepen plaats die eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen aantasten. In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-3' opgenomen. Op 10 maart 2022 is het bestemmingsplan "Landelijk Gebied noord en zuid, archeologie" vastgesteld. In dit plan zijn voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen in voorliggend wijzigingsplan. De verantwoordelijkheid voor het behoud van archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief is geen bouwplan gemoeid. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan sluit qua systematiek aan op het vigerende bestemmingsplan ''Landelijk Gebied noord en zuid''. In de regels van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van de bestemmingen uit bestemmingsplan ''Landelijk Gebied noord en zuid'' van toepassing verklaard. Het gaat om de volgende bestemmingen:
Het paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein, vastgesteld op 8 november 2018, is van toepassing verklaard.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg geweest met de diverse instanties. Er zijn geen reacties ingediend door de instanties die hebben geleid tot aanpassingen aan het wijzigingsplan.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.