Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Zuid IJsseldijk naast 10
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.ZuidIJsseldijk10-Va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens op de planlocatie aan de Zuid IJsseldijk tussen 10 en 14 te IJsselstein 1 nieuwe woning te realiseren. De nieuwe woning is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan ‘Achterveld en omgeving’, omdat het plangebied de enkelbestemming ‘Wonen’ heeft en daarbinnen alleen mag worden gebouwd binnen een bouwvlak. De planlocatie kent echter geen bouwvlak. Daarnaast voorziet het plan ook niet in een binnenplanse afwijkingsbepaling. Het bestemmingsplan laat daarmee de beoogde woning niet toe.
 
Met de omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (art. 2.12 lid 1, sub a onder 3° Wabo) kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de beleidskaders en de relevante milieuaspecten.
 
1.2 Ligging plangebied
Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een woning aan de Zuid IJsseldijk tussen 10 en 14 in IJsselstein, en is gelegen binnen het kadastrale perceelnummer 186, sectie G, en beslaat een oppervlakte van 300 m². De planlocatie is gelegen tussen vrijstaande woningen in een lintbebouwing, aan de rand van de woonwijk Achterveld-Noord, en grenst aan de oostelijke zijde aan de rivier Hollandse IJssel.
 
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van de planlocatie weergegeven.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood aangeduid, bron: Google Earth)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Achterveld en omgeving', vastgesteld op 1 oktober 2020.  
 
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Achterveld en omgeving', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Wonen'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waterstaat - Waterkering'. Het is binnen de enkelbestemming 'Wonen' niet toegestaan om een woning buiten een bouwvlak te plaatsen. Omdat het initiatief daarmee niet past binnen het geldende bestemmingsplan, dient hiervan te worden afgeweken.
 
Om de woning juridisch-planologisch mogelijk te maken is afwijking van het bestemmingsplan benodigd. Omdat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden kent en een buitenplanse afwijking op grond van de 'kruimellijst' evenmin tot de mogelijkheden behoort, is medewerking aan de omgevingsvergunning buitenplanse afwijking slechts mogelijk op basis van een uitgebreide afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Om gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheid is een ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.
  
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De planlocatie ligt aan de Zuid IJsseldijk tussen 10 en 14 in IJsselstein, aan de rand van een woonwijk. Het gebied wordt gekenmerkt door woningen. Ook op de direct naastgelegen percelen zijn woningen aanwezig. De strook grond, waarop het perceel is gelegen, wordt aan de oostelijke zijde begrensd door de rivier Hollandsche IJssel. Aan de westelijke zijde ligt een straat met daarachter afwisselend woningen en stroken groen.
 
Op de navolgende afbeelding is een impressie van het plangebied weergegeven.
 
Impressie plangebied huidige situatie (bron: Google Earth).
 
2.2 Toekomstige situatie
Het planvoornemen heeft betrekking op de bouw van een woning aan de Zuid IJsseldijk. Deze woning krijgt een oppervlakte van 66 m² en zal bestaan uit 1 kelder(verdieping) en 2 reguliere verdiepingen. Tevens wordt er een vergunningsvrije aanbouw mogelijk gemaakt aan de achterzijde van de woning. Deze aanbouw wordt te zijner tijd voorzien van een negental zonnepanelen.
 
De woning kenmerkt zich door opgaande gevels met wit stucwerk, met deels verticaal belijnde gevelbekleding van aluminium, en wordt voorzien van een puntboog dak met rieten bedekking. Het perceel krijgt aan weerszijden van de woning een open karakter, waardoor er zicht wordt gecreëerd richting de Hollandsche IJssel. Daarbij wordt de groene strook gelegen tussen de woning en de Hollandsche IJssel ontzien van bebouwing.
 
Ontsluiting verkeer
De ingang van de woning bevindt zich aan de straatkant. Aan de (zuid)oostelijke zijde wordt ruimte ingericht voor 2 parkeerplekken (zie navolgende afbeelding). De beoogde ontwikkeling zal daarom niet leiden tot extra verkeer c.q. geparkeerde auto's op de Zuid IJsseldijk of nabijgelegen straten.
 
Op de navolgende afbeeldingen zijn de beoogde indeling van het plangebied en referentiebeelden van de beoogde woning weergegeven. Hierbij is de aanbouw die in de toekomst mogelijk vergunningsvrij gerealiseerd kan worden tevens meegenomen in het ontwerp.
 
Impressie plangebied toekomstige situatie (bron: EVE Architecten).
Referentiebeelden beoogde woning (bron: EVE Architecten).
  
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang van het project is de NOVI niet specifiek van belang.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling van deze buitenplanse afwijking valt niet binnen één van de projecten of onderwerpen die zijn aangewezen in het Barro. Er zijn vanuit het Barro geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.’ Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 woningen. Omdat voorliggend plan slechts de ontwikkeling van 1 woning mogelijk maakt, hoeven de ‘treden’ van de ladder niet te worden doorlopen.
 
Gezien het voorgaande is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: ‘hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes
maken’. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen binnen verschillende kaartlagen horende bij de Omgevingsvisie.
 
De provincie geeft aan voorkeur te hebben dat ontwikkelingen binnenstedelijk en binnendorps plaatsvinden. Zoals reeds beschreven in toelichting paragraaf 2.1 vindt onderhavige ontwikkeling van 1 nieuwe woning plaats in een woonwijk.
 
In het kader van de ontwikkeling van een groenblauwe en recreatieve structuur is paragraaf 2.2a 'Stad en land gezond' behorende bij themakaart 4 'Visie provincie Utrecht 2050' geraadpleegd. Hierin wordt benadrukt dat de provincie inzet op de ontwikkeling van een groenblauwe en recreatieve structuur die robuust is langs bestaande doorgaande waterlopen waaronder de Hollandsche IJssel. De beoogde woning uit voorliggend plan zal de vrijgaande groene strook langs de rivier, en daarmee de groenblauwe structuur, intact laten.
 
In het kader van een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving is paragraaf 4.2.2c 'Het beperken van de effecten van overstromingen' geraadpleegd, verwijzende naar Artikel 2.10 'Instructieregel overstroombaar gebied' van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht. Hierin wordt vermeld dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen een overstroombaar gebied, bestemmingen en regels bevat die rekening houden met overstromingen. Deze regels zijn beschreven in paragraaf 4.8 van voorliggend plan. Het plangebied is deels gelegen in een overstroombaar gebied, echter wordt de woning gerealiseerd op het gedeelte daarbuiten en zal voorliggend de bufferzone van het overstroombaar gebied in tact laten.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma’s:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programmas 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen binnen verschillende kaartlagen horende bij de verordening.
 
Landschap Groene Hart
Onderdeel van het provinciale beleid zijn de kwaliteitsgidsen. Voor ieder type landschap in de provincie Utrecht worden de landschapskwaliteiten beschreven. De beoogde ontwikkeling valt binnen het Landschap Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart zijn de volgende kernkwaliteiten van belang om te behouden en te versterken:
  1. openheid;
  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust & stilte. 
De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. In het Groene Hart liggen agrarische cultuurlandschappen die deel uit maken van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen.
 
De voorgenomen bebouwing ligt binnen een bebouwingskern. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan binnen het kader van de kernkwaliteiten van het Groene Hart acceptabel is.
 
Instructieregel vrijwaringszone regionale waterkeringen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Vrijwaringszone regionale waterkering bevat bestemmingen en regels die de waterkerende functie beschermen en voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering. De beschermende functie van de waterkering gaat met de beoogde ontwikkeling niet verloren. In de regels van het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
 
Instructieregel overstroombaar gebied
Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Neder-Rijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales, ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen, bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaande woonwijk, niet buitendijks. Daarmee wordt er voldaan aan de instructieregel overstroombaar gebied.
 
Verplichte peilbesluitgebieden
Het waterschap stelt binnen verplichte peilbesluitgebieden één of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in gebieden waar het waterschap onder normale omstandigheden de wateraanvoer en waterafvoer kan beheersen. In een peilbesluit legt het waterschap de waterpeilen vast van een begrensd gebied. Tijdens het opstellen van een peilbesluit wordt afgewogen of het waterpeil geschikt is voor een gebied en de bijbehorende functies. De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen het 'Peilbesluit Pleyt 2013', en bevindt zich gedeeltelijk op een vast peil van 0,1 m en deels op een vast peil van -0.1 m. 
 
Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek
In artikel 2.1 van het Waterbesluit zijn de regels opgenomen voor de verdeling van het beschikbare water over de maatschappelijke en ecologische behoeften bij waterschaarste of dreigende waterschaarste. In artikel 2.2 van het Waterbesluit is de mogelijkheid opgenomen om in de provinciale verordening de rangorde voor de categorieën, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder 3°, van het Waterbesluit, vast te leggen. De beoogde locatie bevindt zich binnen het gebied 'Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek' en heeft, volgens artikel 2.11, lid 2, sub a, Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht, bij (dreigende) waterschaarste de hoogste vorm van prioriteit, te weten 'de waterkwaliteit in stedelijk gebied'. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan binnen het kader van de prioriteiten van de omgevingsverordening acceptabel is.
    
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de omgevingsverordening van de provincie Utrecht.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Toekomstvisie 2025 IJsselstein Dichtbij
Op 21 januari 2010 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de Toekomstvisie ‘IJsselstein Dichtbij’ vastgesteld. De gemeente IJsselstein kenmerkt zich onder meer door drie belangrijke kwaliteiten: 
  • IJsselstein is een stad met een sterke sociale samenhang. Mensen zijn zeer betrokken bij de gemeenschap en bij elkaar. Dit geldt voor zowel inwoners als ondernemers. De samenhang komt onder meer tot uitdrukking in een actief verenigingsleven en tal van evenementen.
  • IJsselstein is een stad met een karakteristieke historische ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke kenmerken in deze ruimtelijke kwaliteit zijn de historische binnenstad met monumenten en de Hollandse IJssel die door de stad stroomt.
  • IJsselstein heeft een unieke ligging in zowel het Groene Hart als het stedelijk gebied van Utrecht. Hierdoor combineert de stad de rust en ruimte van het groene buitengebied met de economische dynamiek van een stad.
Voor 2025 wil de gemeente deze kwaliteiten verder versterken. De gemeente wil de nabijheid van de ruimtelijke kwaliteiten in de stad meer benutten, door inhoud te geven aan de volgende ambities: 
  • versterken van de historische binnenstad; 
  • groen en water meer verweven met de stad; 
  • continue werken aan vitale woonwijken;
  • bevorderen zorgvuldig ruimtegebruik.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van een woning is niet in strijd met de Toekomstvisie ‘IJsselstein Dichtbij’.
  
3.3.2 Omgevingsvisie IJsselstein
De gemeente IJsselstein heeft op 16 november 2021 de Omgevingsvisie IJsselstein vastgesteld, waarin de gemeente tot een integrale ontwikkelingsrichting is gekomen voor de periode tot 2030 en verder. De identiteit en kwaliteiten van de gemeente worden benoemd en hoe er wordt ingezet op het behouden verbeteren hiervan middels nieuwe ontwikkelingen. De omgevingsvisie is bedoeld om richting te geven en is een uitnodiging om bij te dragen aan het behoud en de verbetering van de omgeving.
 
De identiteit en de kernkwaliteiten van de gemeente IJsselstein zijn als volgt samengevat in de omgevingsvisie:
  • gezellig en gastvrij
  • sociaal en saamhorig
  • open en groen
  • historisch en authentiek
  • eigenwijs en actief.
Daarnaast is er een onderscheid gemaakt tussen zes deelgebieden in de gemeente met ieder een eigen karakter, kwaliteiten en ontwikkelrichtingen. In de deelgebieden spelen verschillende opgaven die zijn gekoppeld aan acht sectorale beleidsthema's. De gemeente zet in op initiatieven die passen bij de koers per deelgebied, waarbij wordt stilgestaan bij de ambitiebepaling op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid. Onderhavige ontwikkeling ligt in het deelgebied Buitengebied Hollandsche IJssel. IJsselstein is een compacte stad met een authentiek karakter, met korte verbindingen naar de binnenstad en veel groene ruimte in het buitengebied.
 
Het buitengebied Hollandsche IJssel ligt ten oosten van de weg Achtersloot en ten noorden van het stedelijk gebied. Het gebied loopt door tot de gemeentegrenzen met Utrecht (Rijnenburg) Montfoort. Dit betreft met name het rivieren- en uiterwaardenlandschap rond de Noord-IJsseldijk, Agrarische bedrijven (bouwpercelen) zijn in dit gebied nog beperkt aanwezig. Dit gebied is voor recreatie en natuur steeds belangrijker geworden voor bewoners van IJsselstein en Utrecht (en onderdeel van het programma Recreatie om de stad Utrecht). Er worden de laatste jaren steeds meer recreatieve en natuurfuncties ingepast die vragen om een andere landschappelijke inrichting, zoals het IJsselsteinse bos en de jachthaven.
 
Voor dit deelgebied heeft de gemeente als belangrijk aandachtspunt bij ontwikkelingen de balans tussen de nieuwe functies en de bestaande functies. Het landelijk gebied van IJsselstein is waardevol, zowel voor landschap als natuur. De natuurwaarden zijn met name gekoppeld aan de Hollandsche IJssel. Hier omheen liggen verschillende waardevolle natuurgebieden die de gemeente graag wil behouden en waar mogelijk versterken. De gemeente faciliteert hier graag initiatieven om natuur- en landschapswaarden te versterken. De gemeente streeft naar het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Dit uiteraard binnen de mogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en overige aanpalende beleidsterreinen.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van een woning is niet in strijd met de Omgevingsvisie IJsselstein.
 
3.3.3 Woonvisie gemeente IJsselstein 2019 - 2030
De gemeenteraad van de gemeente IJsselstein heeft de Woonvisie 2019 – 2030 vastgesteld op 4 juli 2019. In de Woonvisie 2019 – 2030 legt de gemeente IJsselstein de prioriteiten van het lokale woonbeleid voor de komende jaren vast. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen op de woningmarkt. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de jaren daarna richting 2030. De doelen uit de woonvisie zijn uitgewerkt in een vijftal pijlers:  
  1. Evenwichtige bevolkingsopbouw vraagt extra groei
  2. Gevarieerde en bereikbare woonmilieus
  3. Voorkomen verdringing kwetsbare groepen op de woningmarkt
  4. Toekomstbestendige en duurzame wijken
  5. Langer thuis wonen ondersteunen
Om invulling te geven aan de hierboven genoemde pijlers zijn de doelen uitgewerkt naar beleid. Dit is door de gemeente IJsselstein gedaan aan de hand van een aantal thema's waarop beleidssturing mogelijk is. De drie thema's zijn:
  • Passend kwalitatief woningbouwprogramma
  • Aanpak bestaande woningvoorraad
  • Aanpak voor langer zelfstandig wonen
De woonvisie wordt ten uitvoer gebracht via een tweejaarlijks uitvoeringsprogramma. Dit programma vormt de leidraad bij de activiteiten die de gemeente oppakt. Tweejaarlijks monitort en actualiseert de gemeente het programma. Daarbij wordt nagegaan in welke mate de gestelde doelen zijn bereikt en of actuele ontwikkelingen vragen om bijstelling van de uitvoering, gericht op het bereiken van de doelen. 
   
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van een woning is niet in strijd met de Woonvisie 2019 – 2030.
   
3.3.4 Welstandsnota IJsselstein
De Welstandsnota 2013 is op 19 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente IJsselstein. Op grond van deze nota kan het plangebied worden aangemerkt als 'woongebied' Voor het initiatief zijn onder andere de volgende criteria relevant:
  • Bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw wordt aangesloten op de bestaande architectuur en de architectuur van naastgelegen panden. Bestaande gevelritmes, goothoogten en nokhoogten in hoofdzaak respecteren.
  • Gevelindeling en -opbouw evenwichtig en samenhangend.
  • Op- en aanbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven in lijn en architectuur van het geheel.
  • Bij individuele woningbouw (veelal vrijstaand, tweekappers of korte rijen): behoud van het individuele karakter van de afzonderlijke panden of series van panden, zonder dat dit afsteekt tegen de omgeving.
  • Aanpassingen mogen, in overleg, ook op een eigentijdse wijze gebeuren en mits van een hoog niveau.
  • Toevoegingen zoals een schotelantenne, een airco-unit of andere (technische) installaties o.i.d. zijn toegestaan, mits passend bij de beeldkwaliteit van het bouwwerk.
  • Bij een toevoeging blijft het oorspronkelijke dakvlak goed herkenbaar; de randen van de bestaande dakvlakken blijven gehandhaafd.
  • Andere, niet oorspronkelijke materialen (zoals kunststof), zijn toegestaan voor kozijnen, ramen, betimmeringen met behoud van bestaande indeling. 
Gestapelde bouw
Bij gestapelde bouw in de woongebieden wordt geen onderscheid gemaakt tussen een welstandsluwe en welstandsplichtige zone. Bij alle bouwplannen is een welstandstoets van toepassing. Deze toets wordt ambtelijk uitgevoerd. Hieronder de aanvullende criteria voor gestapelde bebouwing.
  • Gezien het alzijdig karakter van de gestapelde bebouwing, wordt elke gevel van een complex als een voorgevel beschouwd.
  • De plint (begane grond) kan een andere vormgeving krijgen ten opzichte van de bovengelegen verdiepingen.
  • Voor entreepartijen is een afwijkende architectuur mogelijk mits in harmonie met de vormgevingskarakteristiek.
Conclusie 
De beoogde ontwikkeling van een woning is niet in strijd met de Welstandsnota IJsselstein.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid D. Het besluit bevat een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar de activiteit blijft onder de drempelwaarde uit kolom 2 'gevallen' van onderdeel D, te weten de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Omdat de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarden blijft wordt volstaan met een vormvrije m.e.r-beoordeling.
 
Naar aanleiding van haar uitspraken op 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, benadrukt de Afdeling dat de beoordeling of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject volgens het Besluit m.e.r. afhangt van de specifieke omstandigheden van elke zaak. Hierbij spelen factoren zoals de aard en omvang van de voorgenomen wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit deze uitspraken blijkt tevens dat de vraag of een activiteit kan worden beschouwd als een activiteit zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet afhangt van het feit of er uiteindelijk aanzienlijke negatieve milieueffecten kunnen ontstaan.
 
Uit de uitspraak van 11 maart 2020 (ECLI:RVS:2020:729) is te herleiden dat een geringe toename van bebouwingsmogelijkheden en een verandering in gebruik niet in alle gevallen wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoeft er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
  
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  
Planspecifiek
Er is geen sprake van een functiewijziging, de planlocatie heeft reeds de bestemming wonen. Het bouwinitiatief past daardoor binnen de reguliere bestemmingsomschrijving en daardoor treden er geen negatieve effecten op ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit. Derhalve is een bodemonderzoek voor de beoogde ontwikkeling niet nodig.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een woning gerealiseerd. Woningen zijn in het kader van de Wet geluidhinder geluidgevoelig. Derhalve dient te worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning.
 
Wegverkeerslawaai
De beoogde woning komt te liggen in een woonerf. In de directe omgeving van de planlocatie zijn wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur gelegen (Zuid IJsseldijk en Schonauwen). Daarmee bevindt de planlocatie zich niet binnen een planologisch aandachtsgebied volgens de Wet geluidshinder (artikel 74, tweede lid, onder a en b, Wgh). 
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en lokaal beleid van gemeente IJsselstein (Toetsingskader hogere grenswaarden geluid in IJsselstein), wordt de beoogde locatie echter alsnog beoordeeld op geluidsaspecten. In navolgende afbeelding is zichtbaar dat er een maximale geluidsbelasting van 45 dB op de planlocatie optreedt. Daarmee ligt de woning onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. 
 
Uitsnede van kaart 'Geluid van wegverkeer', planlocatie zwar omkaderd (bron: Atlasleefomgeving.nl).
 
Spoorweglawaai
De dichtstbijzijnde spoorlijn ligt op een afstand van meer dan 8 km ten noordoosten van het plangebied. Daarmee bevindt de planlocatie zich niet binnen een geluidzone van het spoor. Derhalve is akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai niet noodzakelijk.
 
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de onderzoekszone van een geluidgezoneerd industrieterrein of een geluidszone van een industrieterrein. Derhalve is akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet noodzakelijk.
 
Conclusie
De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
 
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een woning gerealiseerd. Wonen is een gevoelige functie, waardoor beoordeeld dient te worden of er ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg.
 
Veldsportcomplex (met verlichting)
Het plangebied is gelegen in een woonwijk en behoort volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' tot een rustige woonwijk. In de omgeving van het plangebied zijn sportvelden, waaronder hockeyvelden, aanwezig. Dat gebied behoort volgens 'Bedrijven en milieuzonering' tot een 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. De richtafstand voor het aspect 'geluid' tussen een veldsportcomplex en een woning in een rustige woonwijk bedraagt 50 m (categorie 3.1). De woning ligt  op minimaal 60 m afstand van het sportcomplex en voldoet daarmee aan de richtafstand.
 
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: Atlasleefomgeving.nl)
 
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een zogenaamde bevi-inrichting.
 
Buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van buisleidingen. 
 
Transport
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid of de invloedssfeer van transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
      
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof, namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of als gevolg van het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 1 woning in een woonwijk. De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Doordat dit gezien wordt als een NIBM-project is toetsing van het aspect luchtkwaliteit op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
       
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ een vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
De beoogde ruimtelijke ingreep heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Derhalve is er een ecologische quickscan uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 15 december 2023, zie bijlage 1). 
 
Uit de resultaten blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Enkel is de planlocatie mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli). Verder maakt het plangebied geen deel uit van een natuurgebied, en ligt het plangebied op respectievelijk 5,7 km van (stikstofgevoelige) natuurgebieden in de omgeving. Ten slotte geldt dat er op de planlocatie geen houtopstanden aanwezig zijn waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Het aspect ecologie vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.8 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.8.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.8.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en pro-actieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstbestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's: 
  • Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
  • Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied
  • Waterveilige leefomgeving
  • Waterbewust leven en genieten van water 
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
 
Het beheergebied van het waterschap is divers, van het natte veenweidegebied in het westen, via het stedelijke middengebied tot de hogere zandgronden in het oosten. Per deelgebied zijn de wateropgaven verschillend. Navolgend staan per deelgebied de belangrijkste opgaven beschreven. 
  • Veenweidegebied. Het veenweidegebied is een door de mens gemaakt landschap. Door veenoxidatie vindt bodemdaling en een hoge CO₂-uitstoot plaats. Het watersysteem kan met name in het Oude Rijngebied de klimaatverandering moeilijk opvangen, hier is een robuuster watersysteem en een meer klimaatbestendige inrichting nodig.
  • Stedelijk middengebied. Het stedelijk middengebied met de steden Utrecht, Nieuwegein, Houten en IJsselstein is een dynamisch gebied. De komende decennia komen hier veel ontwikkelingen en opgaven samen. Ontwerpen met water dient een prominentere rol te krijgen in gebiedsontwikkelingen en de openbare ruimte, zoals bij locatiekeuzes en planvorming van nieuwe bouwlocaties.
  • Kromme Rijngebied en Utrechtse Heuvelrug. Het gebied ten oosten van Utrecht kenmerkt zich door de aanwezigheid van boomgaarden met fruit, de meanderende Kromme Rijn en het Eiland van Schalkwijk. De droge zomers van de afgelopen jaren hebben laten zien dat voor dit gebied een robuuste strategie nodig is om zowel de hoge als de lage delen van het Kromme Rijngebied klimaatbestendig te maken. Het hoogheemraadschap steunt het gericht omzetten van naaldbos in loofbos (verloofing) om de verdamping af te laten nemen en daarmee de verdroging tegen te gaan en de grond- en drinkwatervoorraad toe te laten nemen.
 
4.8.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In het kader van de watertoets dienen de verschillende wateraspecten beschouwd te worden. Navolgende paragraaf voorziet in een beschouwing van de relevante wateraspecten.
 
Watercompensatie 
In de huidige situatie is het volledige plangebied onbebouwd en niet verhard. In de nieuwe situatie neemt het verharde oppervlak toe. Om versneld afvoeren en lozen vanaf nieuw verhard oppervlak op oppervlaktewater te beperken, geldt er een compensatieplicht. Echter, zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht, wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². In de huidige situatie is het plangebied volledig onverhard. In de toekomstige situatie is de verhardingstoename van de ontwikkeling maximaal 300 m². Derhalve is watercompensatie niet aan de orde.
   
Waterkering en oppervlaktewater
Om te bepalen of er belangen van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden betrokken zijn bij voorliggend plan is de legger van het hoogheemraadschap geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze legger.
 
Uitsnede legger regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (plangebied rood omkaderd) 
  
Voorgaande afbeelding laat zien dat het plangebied is gelegen naast een rivier (Hollandse IJssel). Een deel van het plangebied is gelegen binnen de 'Beschermingszone' en een deel binnen de 'Waterstaatswerkzone'. Aan de gronden binnen de beschermings- en waterstaatswerkzone van de waterkering is in het geldende bestemmingsplan 'Achterveld en omgeving' de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. 
 
In het kader van wettelijk vooroverleg heeft initiatiefnemer een vooroverleg ingediend en heeft het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) op 24 januari 2023 middels een inhoudelijke reactie toestemming verleend voor een aanvraag watervergunning.
Uit de beleidsregels bij de keur blijkt dat het hoogheemraadschap toestaat handelingen te verrichten mits voldaan wordt aan zorgplichtbepalingen. Het hoogheemraadschap wijst op het aanvragen van een watervergunning volgens de Keur, omdat de woning in de buurt van een waterkering wordt gebouwd en binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Doordat de tuin niet wordt verlaagd is het mogelijk om op de planlocatie de beoogde woning met kelder te realiseren. Daarbij wordt de woning niet dichter bij de Hollandsche IJssel gerealiseerd dan naastgelegen peerceel aan de westelijke zijde van het plangebied.
Voorts geldt dat wanneer initiatiefnemer voornemens is gebruik te maken van de groene strook, de zone tussen het te bebouwen perceel en de Hollande IJssel, initiatiefnemer dit zal moeten afstemmen met het hoogheemraadschap. Dit is in onderhavige vergunningsaanvraag echter niet van toepassing.
 
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot de in artikel 3.1, derde lid, Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden genoemde nadelige effecten voor het watersysteem. Derhalve geeft de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen voor waterkeringen oppervlakteater.
     
Afvalwatersysteem en hemelwater
De beoogde woning wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem. De beleidslijn van het waterschap is dat hemelwater niet via het vuilwaterriool/DWA-riool wordt afgevoerd, maar via een hemelwaterriool of wordt afgekoppeld van het rioolwater om bodemverdroging tegen te gaan. Het hemelwater dat op de daken van de woonblokken valt wordt geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd op omliggende watergangen. Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. De vergunning zal in de toekomst wordt aangevraagd.
 
Verder wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.  
  
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden, mede gelet op de voorgenomen vergunningaanvragen, dat het aspect water geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. 
 
Planspecifiek
Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan 'Achterveld en omgeving' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op de archeologische beleidskaart heeft de planlocatie een terrein met middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze normen worden niet overschreden. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied of in de directe omgeving zijn geen monumenten aanwezig. In het plangebied of in de omgeving zijn daarnaast geen cultuurhistorische waarden aanwezig die aangetast worden door de beoogde ontwikkeling.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied.
 
4.11 Verkeer en parkeren
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
  
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt
 
Planspecifiek
Het beoogde initiatief om een vrijstaande woning te realiseren zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. Om de toekomstige verkeersgeneratie te berekenen is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Een vrijstaande woning veroorzaakt in een 'sterk stedelijk' woonmilieu in 'rest bebouwde kom' een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien de minimale toename van de verkeersgeneratie kan dit opgevangen worden met de bestaande verkeerstructuur. Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  
4.11.2 Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het onderzoeken en beschrijven van het effect van een beoogd nieuw project op het parkeren in en rondom het plangebied. Hierbij hanteert de gemeente IJsselstein het 'Parkeerbeleidsplan IJsselstein' (2006), zoals ook vastgelegd in het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen IJsselstein' (2018).
 
Planspecifiek   
Het 'Parkeerbeleidsplan IJsselstein' van de gemeente IJsselstein bevat de gemeentelijke parkeernormen die aangehouden dienen te worden bij een ontwikkeling. Deze parkeernormen zijn uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype 'woongebieden'. In het parkeerbeleid wordt uiteengezet dat bewoners het liefst zo dicht mogelijk bij hun woning parkeren. De bezoekers van bewoners maken gebruik van dezelfde parkeerplaatsen.
 
Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Voor een vrijstaande woning in een 'sterk stedelijk' woonmilieu in 'rest bebouwde kom' geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers van de woning. 
   
Het aspect ‘parkeren’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Voorliggende omgevingsvergunning maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met deze buitenplanse omgevingsvergunning een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd (op een andere manier is geregeld) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
 
Planspecifiek
Initiatiefnemer en de gemeente sluiten een anterieure overeenkomst waarin de exploitatiekosten zijn verzekerd en het risico op planschade bij de initiatiefnemer wordt neergelegd. Een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
 
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hieraan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Participatie 
Het aspect participatie vormt, mede gelet op de geringe omvang van de ontwikkeling en de inpasbaarheid in de lintbebouwing, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
5.2.1 Vooroverleg
In het kader van wettelijk vooroverleg is het initiatief door de gemeente uitgezet naar relevante partners. Hieruit is gebleken dat het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden met een inhoudelijke reactie is gekomen.
 
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Na indiending van een vooroverleg is HDSR op 24 januari 2023 met een inhoudelijke reactie gekomen. HDSR stelt dat het te bouwen huis in de zone waterstaatswerk en in de beschermingszone van een verheelde regionale waterkering komt te staan. Daardoor is het voorliggende initiatief vergunningsplichtig in het kader van de Waterwet. Doordat de bouw binnen deze zones plaatsvindt is het initiatief volgens het beleid van HDSR in principe niet toegestaan, echter is HDSR bereid de woning alsnog toe te staan omdat het om een verdichting van bestaand stedelijk gebied gaat en de bebouwing geen tot weinig effect heeft op de waterkering. De toestemming zal alleen worden verleend indien de woning binnen de perceelgrenzen wordt gebouwd en daarmee niet dichter bij de dijk komt te staan ten opzichte van naastgelegen woningen.
Voorts wordt opgemerkt dat wanneer met het initiatief wordt voorgenomen activiteiten te verrichten binnen de groene strook, ofwel de zone tussen het te bebouwen perceel en de Gekanaliseerde Hollandse IJssel, er afstemming moet plaatsvinden met het Hoogheemraadschap. Dit is in onderhavige vergunning echter niet het geval.
Er wordt geconcludeerd dat voor het bouwen van het huis een aanvraag watervergunning kan worden ingediend.